Historische Boeken 1

Wat zegt de Bijbel?

In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:

Inleiding en Indeling van het boek Jozua

Jozua 1 - Een nieuw begin

Jozua 23-24 - Afscheidswoorden

Inleiding en Indeling van het boek Richteren

Richteren 1 - Lessen uit het boek Richteren

Ruth 1 - Teleurgesteld in God

1 Samuël 1-4 - Een drievoudig snoer

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding op het boek Jozua

I. Onderwerp

Kanaän is een type van onze erfenis in de hemelse gewesten in Christus. Kanaän is geen beeld van de hemel, want de gelovige hoeft geen strijd te voeren om zijn hemels huis binnen te gaan. Kanaän beeld Gods erfenis in Christus uit, geschonken aan de gelovige en in bezit te nemen door geloof. Het overwinningsleven van een gelovige is een leven van strijd en zegen, maar toch is het ook een leven van vrede. In Hebreeën 4-5 zien we dat het binnengaan van het volk in Kanaän een type is van een gelovige die een leven binnentreedt van rust en overwinning door geloof in Christus. Te veel gelovigen bevinden zich in hun geestelijk leven tussen Egypte en Kanaän. Ze zijn bevrijd van de macht van de zonde, maar ze zijn niet door geloof ingegaan in de erfenis van vrede en overwinning. Hoe binnengaan en bezitnemen van deze erfenis is het onderwerp van het boek Jozua.

II. Jozua de persoon

Jozua was geboren in slavernij in Egypte. Zijn vader was Nun, van de stam Efraïm (1Kron.7:20-27); we weten niets van zijn moeder. Oorspronkelijk was zijn naam Hosea, wat ‘heil’ betekent, maar Mozes veranderde het in Jozua, wat ‘God is mijn heil’ betekent (Num.13:16). Hij was een slaaf in Egypte en diende Mozes op de reis van het volk naar het beloofde land (Ex.24:13). Hij leidde ook het leger in de strijd tegen de Amalekieten (Ex.17), en was een van de twee verspieders die geloof hadden om het beloofde land, Kanaän, binnen te trekken, terwijl het volk dat in ongeloof weigerde (Num.14:6vv.). Zijn geloof had tot gevolg dat hij (en Kaleb) het voorrecht kregen het beloofde land binnen te trekken. De Joodse traditie zegt dat Jozua 85 jaar was toen hij Mozes’ plaats als leider van het volk innam. Jozua 1-12, de verovering van het land, nam ongeveer zeven jaar in beslag; de rest van zijn leven wijdde hij aan de verdeling van het land en aan het besturen van het volk. Hij stierf op honderd en tienjarige leeftijd (Joz.24:29).

Het Nieuwe Testament maakt het duidelijk dat Jozua een type van Christus is (Heb.4:8 waar ‘Jezus’ zou moeten worden vertaald door ‘Jozua’). De betekenis van de naam ‘Jezus’ is gelijk aan dat van Jozua; beide namen betekenen ‘God is heil’. Zoals Jozua aardse tegenstanders bestreed en overwon, zo heeft Christus elke vijand bestreden en overwonnen door zijn dood en opstanding. Het was Jozua, niet Mozes (die de Wet vertegenwoordigde), die Israël Kanaän binnenbracht, en het is de heilige Geest die ons onze geestelijke erfenis in Christus binnen bereik brengt. Zoals Jozua de stammen hun erfenis aanwees, zo heeft Christus ons zijn erfenis toegewezen (Ef.1:3vv.).

III. De overwonnen volkeren

Zij die niet in de goddelijke inspiratie van de Bijbel geloven, stellen er behagen in om minachtend te doen, of trekken zelfs de oorlogen en het doden van de vijanden in twijfel (bijvoorbeeld 6:21). ‘Hoe kan God opdracht geven voor zulke slachtpartijen?’, vragen ze zich af. Maar bedenk dat God deze volkeren honderden jaren tijd gegeven had zich te bekeren (Gen.15:16-21), maar ze weigerden zich van hun verkeerde wegen te bekeren. Als je wilt weten wat de daden waren die deze volkeren deden, (lees maar Leviticus 18:24,27 en Deuteronomium 18:9-14) en houdt in gedachten dat deze immorele daden een deel uitmaakten van de religieuze praktijken van de heidenen! Elke zondaar in het volk (zoals Rachab, Joz.2 en 6:22-27) kon door geloof behouden worden; er was een gepaste waarschuwing aan voorafgegaan (Joz.2:8-13). God gebruikt soms oorlogen om te tuchtigen en zelfs volkeren vernietigen die Hem niet willen gehoorzamen. God heeft deze zondige volkeren vernietigd om ze te straffen voor hun zonden, zoals een dokter zijn instrumenten desinfecteert, om het volk te bewaren voor het kwaad.

---------------------------------------------------------------------------------------

Indeling van het boek Jozua

I. Doortocht door de Jordaan (1-5)

A. De opdracht voor Jozua (1)

B. Het verbond met Rachab (2)

C. De doortocht door de Jordaan (3-4)

D. De besnijdenis te Gilgal (5)

II. Overwinningen op de vijand (6-12)

A. De centrale strijd: Jericho, Ai en Gibeon (6-9)

B. De strijd in het zuiden (10)

C. De strijd in het noorden (11)

D. De overwonnen koningen (12)

III. De erfenis opgeëist (13-24)

A. Toewijzing van het land aan de stammen (13-19)

1. Oost Kanaän (13-14)

2. West Kanaän (15-19)

B. Speciale steden aangewezen (20-21)

1. De vrijsteden (20)

2. De priestersteden (21)

C. Toewijzing van het land aan de grensstammen (22)

D. Het hele volk vermaand (23-24)

______________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Jozua - Een nieuw begin

 

‘Als terugkijken pijn doet … en vooruitkijken je bang maakt … kijk dan naast je: Ik ga met je mee, Ik ben altijd bij je, alle dagen!

 

 

Inleiding

Veertig jaar lang had Jozua met Mozes opgetrokken, vanuit Egypte door de Sinaï naar Kanaän. Nú, ná het sterven van Mozes en vóór hij het beloofde land binnen gaat trekken, staat hij er alleen voor! Hoe zou Jozua zich gevoeld hebben? Als hij achterom keek, dan zouden de herinneringen aan de gebeurtenissen en aan allen die in de woestijn gevallen waren, pijn kunnen doen. Keek hij vooruit, dan zou hem dat angstig kunnen maken, wat zou de toekomst immers brengen? Wat Jozua, en ook wij, moeten leren is om niet achterom of vooruit te kijken, maar naast ons te kijken. Want Hij is met ons!

Hoe ga je om met het verleden? (Als terugkijken pijn doet … )

We kunnen het verleden niet veranderen, maar het verleden kan ons wel veranderen! Het kan ons bitter maken, of het kan ons beter maken. Hoe gaan wij met ons verleden om? Veertig jaar is een lange tijd waarin veel kan gebeuren. Wat had Jozua niet allemaal meegemaakt? Hij heeft velen van zijn volk zien vallen in de woestijn (vgl. Num. 14:22, Deut. 1:35, Ps. 95: 10-11). Hij heeft veel moeilijke situaties meegemaakt, denk maar aan de gebeurtenissen rond het gouden kalf (Ex. 32), en vele andere. Toch heeft hij al die jaren ook de ‘goede hand’ van God ervaren (vgl. Ezra 8:22)! Achteraf bezien was die tijd een voorbereiding geweest op de taak die hem nu wachtte. Beschouwen wij ons verleden ook als een leerschool? Wat Jozua van Mozes had geleerd, kon hij nu toepassen als leider van het volk. Jozua was veranderd in die veertig jaren, en nog maar enkele dagen geleden had hij afscheid moeten nemen van Mozes. Mozes, die zijn einde voelde naderen, had de Heer gevraagd om een man aanstellen 'die voor hen uitgaat en die voor hen ingaat, en die hen doet uitgaan en die hen weer doet ingaan, opdat de gemeenschap van de HEERE niet zal zijn als schapen die geen herder hebben’ (Num. 27:16-17). De Heer heeft daarop Jozua aangewezen, ‘een man in wie de Geest is’ (vs. 18). Bij die gelegenheid legde Mozes hem de handen op (vs. 23), zodat Jozua vol zou zijn van de geest der wijsheid, om het bevel over te nemen. Nu stond Jozua er alleen voor, maar hij had de belofte van God: ‘Zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn’ (Joz. 1:5) en dat was voldoende voor hem.

Wat verwacht je van de toekomst? ( … en vooruitkijken je bang maakt … )

In het evangelie naar Lukas lezen we over een periode waarvan gezegd wordt dat ‘de mensen het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk komen’ (Luk. 21:26). Onbekendheid over de toekomst die vóór ons ligt maakt, ook vandaag de dag, veel mensen bang en onzeker. Jozua ging een onbekende, maar geen onzekere, toekomst tegemoet, we weten dat hij voordien al in het beloofde land was geweest. Jozua was een van de twaalf verspieders geweest (Num. 13-14) en hij had de beloften van God waarop hij kon vertrouwen. Het spreekwoord: ‘Van het concert des levens heeft niemand een programma’ gaat voor een gelovige niet op. God heeft het programma van uw leven en van mijn leven! Maar dat plan ging voor Jozua echter niet zonder strijd in vervulling, zoals de rest van het boek Jozua ons leert! Het beloofde land moest immers in bezit worden genomen, de vijand ten spijt.

‘Elke plaats die uw voetzool betreedt, heb Ik u gegeven’ (Joz. 1:3). Kanaän is geen beeld van de hemel, maar van de hemelse gewesten. In de hemel is er immers geen strijd meer, daar heerst eeuwige rust en vrede. Ook wij moeten er ons bewust van zijn dat we nog leven in een periode waarin strijd tot de dagelijkse realiteit behoort. Maar ook dat we een vooruitblik hebben op een eeuwige heerlijkheid bij de Heer! “Die hoop, moet al ons leed verzachten!” (Geestelijke liederen nr. 14:3). Jozua stelde zijn vertrouwen op de beloften van God, en hij werd daarin niet teleurgesteld. Aan het einde van het boek Jozua lezen we: ‘Van al de goede woorden die de HEERE tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven - letterlijk: is er niet één woord onvervuld gebleven - Letterlijk: is er niet één woord gevallen. alles is uitgekomen’ (Joz. 21:45; 23:14). Ook het gebed (tevens een belofte) van de Heer Jezus: ‘Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien’ (Joh. 17:24a), zal eenmaal voor u en voor mij in vervulling gaan. Vast en zeker!

Hoe is je relatie met God? ( … kijk dan naast je: Ik ga met je mee, Ik ben altijd bij je, alle dagen)

Wanneer God aan Jozua zijn belofte geeft dat Hij met hem zou gaan, verwijst Hij daarbij naar zijn trouw aan Mozes: ‘Zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn. Ik zal u niet loslaten en u niet verlaten’ (Joz. 1:5). Ik denk dat die verwijzing voor Jozua voldoende zal zijn geweest om vol vertrouwen de toekomst tegemoet te zien. In een gebed schrijft Mozes, de man Gods: ‘Heere, Ú bent ons een toevlucht geweest van generatie op generatie’ (Ps. 90:1). Wat een geweldig getuigenis geeft Mozes daar van de trouw van God!

De relatie die Mozes met God kende komt m.i. het mooist tot uiting in Exodus 33:11: : ‘En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met een vriend’. Mozes was aan de Here verknocht, wat blijkt uit het verdere gebeuren in hetzelfde hoofdstuk. De Heer vraagt aan Mozes of Hijzelf moet meegaan op de reis door de woestijn (vs. 14). Daarop reageert Mozes met de woorden: ‘Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verder trekken. Want hoe moet het anders bekend worden dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daardoor dat U met ons meegaat’ (vs. 15-16)? Een relatie om jaloers op te zijn, toch? Dit prachtig voorbeeld van Mozes is misschien voor u en voor mij een aanleiding om onszelf wat dat betreft eens onder de loep te nemen (2 Kor. 13:5). In Hebreeën 11:27 lezen we over Mozes: ‘hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare’, of zoals David het uitdrukt in Psalm 16:8: ‘Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand is, wankel ik niet’. Laten we die voorbeelden volgen en standvastig onze weg gaan ‘terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof’ (Hebr. 12:2a). Die zegt: ‘Ik zal u niet loslaten en u niet verlaten’ (Jozua 1:5). Hij is naast je, en bij je, alle dagen. Ervaart u dat?

Wil je voorspoedig zijn? Wil je je doel bereiken?

Het is opmerkelijk hoe sterk in dit gedeelte de nadruk wordt gelegd op het gebruik van Gods Woord (Joz. 1:7-8). Daaruit blijkt overduidelijk hoe belangrijk God het vindt dat wij zijn Woord lezen. In Deut. 17:18-20 vinden we dit prachtig geïllustreerd. De koning krijgt als voorschrift: ‘Verder moet het zijn, als hij op de troon van zijn koninkrijk zit, dat hij voor zichzelf op een boekrol een afschrift van deze wet schrijft, vanuit de rol die onder het toezicht van de Levitische priesters is. Dat moet bij hem zijn en hij moet er alle dagen van zijn leven in lezen om de HEERE, zijn God, te leren vrezen en om alle woorden van deze wet en deze verordeningen in acht te nemen door ze te houden, opdat zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders, opdat hij niet afwijkt van het gebod, naar rechts of naar links en opdat hij zijn dagen verlengt in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, te midden van Israël’.

Het voert te ver om in dit artikel uitgebreid te wijzen op het belang van het gebruik van Gods Woord voor een gelovige, maar hoe anders zou het leven van David (een koning!) er hebben uitgezien als hij het Woord altijd een plaats in zijn leven had gegeven? Of, om het met de woorden van de psalmist te zeggen: ‘Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver? Als hij dat bewaart overeenkomstig Uw woord. Ik zoek U met heel mijn hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen. Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen, opdat ik tegen U niet zondig’ (Ps. 119:9-11). Woont het Woord van God rijkelijk in u, en laat u zich door Gods Woord waarschuwen, dan zal een nieuw begin ook een goed einde kennen (Kol. 3:16, Ps. 19:12)!

________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Afscheidswoorden’

Jozua 23 - 24

Inleiding

De wetenschap dat hij spoedig zou sterven was aanleiding voor Jozua om de leiders en het volk van Israël een laatste keer toe te spreken. Zijn taak zat erop maar hij was niet met zichzelf bezig of zijn naderend einde, maar zijn gedachten ging uit naar het volk van God en hun toekomst. We lezen niet dat hij een opvolger aanstelde zoals Mozes dat wel had gedaan had (Deut.31:7). Ná Jozua brak het tijdperk van de richters aan.

Jozua had een bewogen leven achter zich. Hij was geboren als een slaaf in Egypte. Hij behoorde tot de stam van Efraïm en was de eerstgeboren zoon van Nun (1Kron.7:20-27). Tijdens de uittocht van het volk uit Egypte moet Jozua ongeveer 45 jaar zijn geweest.  De Joodse traditie zegt dat Jozua 85 jaar was toen hij Mozes’ plaats als leider van het volk innam, dan moet hij dus ongeveer 45 jaar zijn geweest toen hij Egypte verliet. Dat betekent dat zijn leven gevaar had gelopen in de nacht van het Pascha maar hij geloofde de Here en kon schuilen achter het bloed van het lam (Ex.11-12). De verovering van het land, beschreven in de hoofdstukken 1-12, nam ongeveer zeven jaar in beslag; de rest van zijn leven wijdde hij aan de verdeling van het land en aan het besturen van het volk. Hij stierf op honderd en tienjarige leeftijd (Joz.24:29). Hij had in Egypte al Gods wonderen gezien (Ex.7-13) en maakte deel uit van de uittocht die gepaard ging met het openen van de Rode Zee en de vernietiging van de legers van de farao. Daardoor wist Jozua Wie de Here was en dat Hij ook, in de nog onzekere toekomst, voor het volk zou kunnen zorgen. Toen de Amalekieten, ongeveer twee maanden na de uittocht, het volk Israël aanvielen lezen we voor de eerste keer van Jozua (Ex.17:8-16).

Jozua noemde eerst Hosea dat ‘redding’ of ‘heil’ betekende; later veranderde Mozes dat in Jozua ‘God is redding’ (Ex.13:16). Mozes was een profeet en wetgever, Jozua was een bijzonder begaafd generaal en strateeg. Waar had Jozua deze bekwaamheid opgedaan? Had hij een opleiding gehad in het leger van Egypte? We weten het niet. Wat we wel weten is dat Jozua de vijand niet uit de weg ging en op de Here vertrouwde voor de overwinning (Joz.1:9). Gedurende de periode direct na de uittocht tot de intrede in het Beloofde Land was Jozua de dienstknecht en bewaker van Mozes (Ex.24:13; 33:11). Hij vergezelde Mozes bij de bestijging van de Sinaï en vaak worden Mozes en Jozua in adem vermeld. Jozua maakte ook deel uit van de twaalf verspieders (Num.13).

Jozua spreekt tot de leiders (Joz.23 – 24:1-13)

Nu het volk rust had van al hun vijanden en Jozua oud en hoogbejaard was, gaf dat hem gelegenheid om maatregelen voor de toekomst van het volk te nemen. Hij roept de hoofden van het volk bij zich, om hen toe te spreken. Hij richt hun aandacht vooral op wat God voor het volk gedaan had; maar liefst dertien keer vermeld hij in hoofdstuk 23 de naam van de ‘Here uw God’. Dat laat ons iets zien van de motieven van Jozua, zijn geloof, vertrouwen en dankbaarheid aan God. Hij brengt de leiders in herinnering alles wat de Here hun God voor hen heeft gedaan, alles wat de Here had beloofd was uitgekomen. ‘Zo gaf de Here aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin. En de Here gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen standhouden. Al hun vijanden gaf de Here in hun hand. Van al de goede woorden die de Here tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen’ (Joz.21:43-45; 23:14). Soli Deo Gloria! (Alleen aan God de eer). Hij roept de leiders op om de Here lief te hebben en Hem trouw te zijn opdat ze Gods zegen ook in de toekomst zouden mogen ervaren. Maar hij vergeet niet om ook de andere kant te vermelden wanneer hij zegt: ‘Als u het verbond van de HEERE, uw God, dat Hij u geboden heeft, overtreedt, en andere goden gaat dienen en u daarvoor neerbuigt, dan zal de toorn van de HEERE over u ontbranden en zult u spoedig verdwenen zijn uit het goede land dat Hij u gegeven heeft’ (Joz.23:16).

Jozua spreekt tot het volk (Joz.24:1-33)

Na de leiders spreekt Jozua tot het volk. Hij geeft een beknopt overzicht van de gebeurtenissen vanaf de roeping van Abraham, diens verblijf in het land Kanaän, het verblijf en uittocht van de Israëlieten uit Egypte en hun tocht door de woestijn tot aan hun komst in het Beloofde Land en het verdrijven van de daar aanwezige vijandige volken. Hij besluit het overzicht door, namens de Here, tot het volk te zeggen: ‘Zo gaf Ik u een land waarvoor gij niet gezwoegd hebt, en steden die gij niet gebouwd hebt, en waarin gij toch woont; en gij eet van wijngaarden en olijfbomen die gij niet geplant hebt’ (24:13). Hij geeft hun de volgende opdracht: ‘Welnu, vreest dan de Here en dient Hem oprecht en getrouw; doet weg de goden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here’ (24:14). Een van de sleutelwoorden van dit gedeelte is het woordje dienen, dat vijftien keer vermeld wordt. God dienen betekend Hem te vrezen, Hem te gehoorzamen en Hem alleen te vereren. Het betekent Hem lief te hebben en je hart op Hem te richten, Hem te gehoorzamen omdat je dat wilt en niet omdat je dat moet! Dat was geen nieuw gebod, want al vóór de uittocht was dat door Mozes als reden voor hun vertrek aan de farao bekendgemaakt: ‘Laat mijn volk gaan, om Mij te dienen in de woestijn’ (Ex.7:16). En dat is ook voor ons, want: ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’ (Joh.14:21). Van de gelovigen van de gemeente te Thessaloniki staat geschreven: ‘Hoe ze zich van de afgoden tot God hadden bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen! (1Thes.1:9).

Jozua roept het volk op om een beslissing te nemen (Joz.24:14-18)

Jozua maakt het volk duidelijk dat ze een beslissing dienen te nemen als ze de God van Israël willen dienen. Neutraliteit bestaat niet. Maar als ze de Heer dienen, dan moeten ze ergens afstand van doen, voor het volk Israël betekende afstand doen van de valse goden die sommige onder hen in het verborgen dienden. Zelfs na de uittocht uit Egypte, de Exodus, vereerden de Joden toch nog de goden van Egypte (Lev.17:7: Amos 5:25-26; Hand.7:42-43; Ez.20:6-8). De aartsvader Jakob had zijn gezin op dezelfde manier gewaarschuwd (Gen.31:30-35; 35:2), en Samuël deed dezelfde oproep in zijn tijd (1Sam.7:3vv.). Jozua zei niet tegen het volk dat het voldoende wat dat ze de valse goden moesten wegdoen, en dat God dat voldoende zou vinden. Neen, ze moesten de afgoden weg doen en in plaats daarvan de Here te dienen. Als een wijs en geestelijk man wist Jozua dat iedereen wel iets of iemand vereert, of men het nu besefte of niet want de mens is een religieus wezen. Als de Joden de ware God niet vereerden, dat zou hun einde zijn in het dienen van valse goden van de heidense volken van Kanaän. Zijn punt was dat ze beiden konden kiezen. Het volk verzekerde Jozua dat zij alleen de Here, de God van Israël wilden dienen en vereren, en ze hadden daarvoor een reden. De Here had hen bevrijd uit Egypte, hen door de woestijn geleid en hen in het Beloofde Land gebracht. Het kan zijn dat de eerste helft van Jozua’s toespraak tot het volk (Joz.24:1-13) had een geweldige indruk op hen gemaakt. Jozua had verklaard dat hij en zijn huis alleen de Here wilde dienen (vs.15), en het volk zei: ‘Wíj zullen, zoals u, eveneens de HEERE dienen, want Hij is onze God’ (vs.18). De bereidheid was er, maar nu moest het volk het nog in praktijk brengen (2Kor.8:10-11).

Jozua vraagt het volk om toewijding (Joz.24:19-28)

Toen de vorige generatie de Here had ontmoet bij de berg Sinaï, hadden ze gezegd: ‘Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!’ (Ex.19:8). Maar een paar weken later, vereerden ze een gouden kalf! Het is gemakkelijk iets te beloven, maar dat het heel wat anders is dat voornemen in de praktijk om te zetten. Zijn ernstige woorden waren ervoor om het volk te behoeden voor het al te gauw doen van beloften en om hun eigen hart te raadplegen (Joz.24:19; Pred.5:4). Israël was ‘getrouwd’ met God, en Hij zou heerlijkheid nooit met anderen toestaan. Hij is een jaloers en een heilig God (Ex.20:5) en zou het volk nooit toestaan hun loyaliteit te delen met iets of iemand anders. Gelijk een echtgenoot en echtgenote in hun huwelijk elkaar trouw beloven om hun relatie te onderhouden opdat er niets tussen hen in zou kunnen komen. Israël en de Here dienden trouw aan elkaar te zijn. Jozua waarschuwde het volk wat er zou gaan gebeuren als ze hun goden niet zouden wegdoen. Ze zouden hun trouw aan de Here verzaken en Hij zou hen moeten tuchtigen. Ze zouden alle zegeningen verliezen die ze ontvingen hadden bij hun intrede in het Beloofde Land. Het was daarom noodzakelijk hun harten te reinigen van de afgoden en zich te wijden aan de Here hun God (Joz.24:23). Als ze bleven volharden in hun ontrouw zou God hen niet vergeven (Ex.23:21) en zou hen straffen voor hun zonden. Drie keer bevestigde het volk hun trouw aan de Here om alleen Hem te dienen (Joz.24:16-18, 21, 24), en Jozua geloofde hen op hun woord. Omdat ze hun verbond met de Here niet zouden vergeten schreef Jozua het in het boek van de Wet en stelde een grote steen op als een getuigenis tussen het volk en de Here. Er zijn negen gedenktekens vermeld in het boek Jozua die ertoe dienen om bepaalde momenten of heilige beslissingen in herinnering te houden. Het is goed om te herinneren wat God deed en hoe wij daarop antwoorden, maar we moeten niet gaan leven in het verleden, maar ons richten op wat voor ons ligt.

Slotwoord

Het boek Jozua is een ‘overgangsboek’. De vijf boeken van Mozes leren ons over de bevrijding van het volk Israël uit Egypte tot aan de aankomst in het Beloofde Land. Jozua vermeld het ingaan en in bezitnemen van het land. Jozua eindigt met beschrijving van zijn dood, en die van de zoon van Aäron, Eleazer, waarmee de generatie die de uittocht nog had meegemaakt uitgestorven was. Een nieuwe generatie mocht de erfenis in bezit nemen, daarvan spreekt het boek Richteren. Maar heeft iemand gezegd: ‘de ene generatie werft, de ander beërft en de volgende bederft! Dat zien we helaas in het boek Richteren gebeuren. Dit mag een les voor ons zijn, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen (1Kor.10:11).

___________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding en Indeling van  het boek Richteren

I. Onderwerp

Gelijk Jozua, na de dood van Mozes de geschiedenis van het volk Israël vervolgt (Joz.1:11), vervolgt het boek Richteren Israëls geschiedenis na de dood van Jozua (1:1). Dit is een boek van nederlaag en ontrouw, zoals we kunnen lezen in het sleutelvers (17:6): ‘In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen’. De Here was geen Koning in Israël meer, de stammen waren verdeeld: het volk had zich vermengd met de heidense volken, en God vond het noodzakelijk het volk te tuchtigen. We hebben een samenvatting van het hele boek in 2:10-19: zegen- ongehoorzaamheid – tuchtiging – berouw – bevrijding. Richteren is een boek van onvoltooide overwinningen; het is een boek van het falen van Gods volk om op zijn Woord te vertrouwen en te gaan in de kracht van zijn Geest.

II. Geestelijke lessen

Denk aan de drie indelingen van het boek Jozua: het overstrekken van de Jordaan, de overwinning van de vijand en de erfenis in bezit nemen. Jozua vermeld hoe Israël de rivier overstak en begon de vijand te bestrijden, maar het boek eindigt met ‘Er is nog zeer veel land overgebleven om in bezit te nemen’ (Joz.13:1; 23:1-11). ‘Het overtrekken van de rivier’ wil zeggen het doden van je eigen ik en een leven gescheiden van de zonden; het betekent het in bezit komen van je geestelijke erfenis door geloof (Ef.1:3). Maar nadat we deze stap van geloof gezet hebben, is het gemakkelijk te verzwakken, of je te vermengen met de vijand. Israël trok het land binnen, maar ze faalde om de gehele erfenis in bezit te nemen. Ten eerste tolereerde ze de vijand, vervolgens nam ze belastingen aan van de vijand, daarna vermengde ze zich met de vijand, en tenslotte gaf ze zich over aan de vijand. Het was alleen door Gods ‘bevrijders’ (de Richters) dat de Israëlieten overwonnen. Hoe gemakkelijk is het ook voor gelovigen ‘om met zonde om te gaan’ en de totale toewijding en overwinning verliezen.

III. Het land

In het beloofde land bevonden zich veel volken en onbeduidende koningen, die over kleine gebieden heersten. Jozua had het gehele volk over de grote vijanden laten strijden; de weg was nu voorbereid voor elke stam om in geloof verder te gaan en de erfenis, die door loting aangewezen was, in bezit te nemen. Aangezien het boek Jozua een boek van een onverdeeld volk, Richteren laat ons een verdeeld volk zien dat niet aan God toegewijd is. Ze waren het verbond van dat ze bij de Sinaï waren aangegaan, vergeten.

IV. De Richteren

In dit boek worden twaalf verschillende Richters genoemd door God geroepen om een speciale vijand in een speciaal gebied te verslaan opdat het volk rust zou krijgen. De Richters waren geen nationale leiders; ze waren eerder lokale leiders die het volk van verschillende onderdrukkers bevrijden. Het is mogelijke dat sommige onderdrukkers of periodes elkaar overlappen. Niet elk van de stammen namen deel aan elk gevecht, er was vaak ook nog rivaliteit tussen de stammen. Dat God deze ‘gewone mensen’ als richters riep en hen op een machtige manier riep is nog maar eens een bewijs van zijn genade en macht (1Kor.1:26-31). De Geest van God kwam op deze leiders voor een speciale opdracht (6:34; 11:29; 13:25), hoewel hun eigen leven niet altijd voorbeeldig waren. De paar honderd jaar dat de Richters acteerden was een voorbereiding van de vraag van Israël voor een koning (1Sam.8).

V. De overgebleven volken

God stond de heidense volken in het land te verblijven om verschillende redenen: (1) om Israël te tuchtigen, 2:3, 20-21; (2) Israël op de proef te stellen (2:22; 3:4); Israël voor te oefenen en voor te bereiden op strijd 3:2 (4) te voorkomen dat het land verwaarloosd zou worden (Deut.7:20-24). Wanneer Israël met minderen condities tevreden was, Zou God hun zin geven. Hij gebuikte dan deze volken voor Zijn eigen doel. De Joden konden een totale overwinning genoten hebben; in plaats daarvan stelden ze zich tevreden met een compromis. De Hoofdstukken 3-16 tonen ons de ‘op-en-neer’ ervaringen van Gods volk. Helaas weidde het volk zich niet toe aan God om Hem te gehoorzamen; ze zagen op de menselijke helpers die God zond. Veel gelovigen hebben hun ‘op-en-neer’ ervaringen’ en zoeken hun hulp bij hun voorganger of andere vrienden, in plaats van God ingang te geven in hun hart zodat Hij hun problemen zou kunnen oplossen.

---------------------------------------------------------------------------------------

Indeling van het boek Richteren

I. Gelatenheid (1-2)

A. Eerste overwinningen (1:1-26)

B. Herhaaldelijke tegenslagen (1:27-36)

C. Goddelijke tuchtiging (2:1-5)

D. Afgodendienst (2:6-23)

(Samenvatting van het hele boek Richteren)

II. Afvalligheid (3-16)

A. Otniël (3:1-11)

(Mesopotamië)

B. Ehud en Samgar (3:12-31)

(Moabieten)

C. Debora en Barak ((4-5)

(Kanaänieten)

D. Gideon (6-8)

(Midianieten)

E. Abimelech, Tola en Jaïr (9:1-10:5)

(Mannen van Sichem)

F. Jefta (10:6-12:15)

(Ammonieten)

G. Simson (13-16)

(Filistijnen)

III. Gezagsloosheid

A. Afgodendienst (17-18)

B. Onzedelijkheid (19)

C. Burgeroorlog (20-21)

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Lessen uit het boek Richteren

Inleiding

Voordat Mozes stierf had hij een opvolger aangewezen Jozua (Deut.31:1-8; 34:9). Zoals Jozua, na de dood van Mozes de geschiedenis van het volk Israël verder zet (Joz.1:11), vervolgen de richters na de dood van Jozua, Israëls geschiedenis (1:1). Jozua wees geen opvolger aan, we lezen: ‘Het geschiedde na de dood van Jozua, dat de Israëlieten de Here vroegen…’ (Richt.1:1). De principes, normen en de wijze van handelen van God in het Oude Testament verschilt niet met die van het Nieuwe Testament, met andere woorden: God is Dezelfde (Mal.3:6; Heb.13:8; Jak.1:16). Het boek Richteren is een verslag van nederlaag en ontrouw, zoals we dat kunnen lezen in het sleutelvers, Richteren 17:6: ‘In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen’. De Here was geen Koning meer in Israël, de stammen waren verdeeld, het volk had zich vermengd met de heidense volken, redenen waarom God het volk tuchtigde om hen weer tot Zichzelf te brengen. Het hele boek Richteren kunnen we met de volgende kernwoorden samenvatten: zegen- ongehoorzaamheid – tuchtiging – berouw – bevrijding (Richt.2:10-19). Richteren is een boek van onvoltooide overwinningen; het is een boek van het falen van Gods volk om op zijn Woord te vertrouwen en te gaan in de kracht van zijn Geest. Wanneer we het boek Richteren lezen kunnen we allerlei conclusies trekken uit voorvallen en personen en die toepassen op onze eigen leven en bediening vandaag.

Geestelijke lessen

Om even terug te keren naar het voorgaande boek Jozua, daar kwamen we daar drie belangrijke zaken tegen: (1) het overstrekken van de Jordaan, (2) de overwinning van de vijand en (3) het in het bezit nemen van de erfenis. Jozua vermeld hoe Israël de rivier overstak en begon met de vijanden te bestrijden, maar het boek eindigde met de opmerking: ‘Er is nog zeer veel land overgebleven om in bezit te nemen’ (Joz.13:1; 23:1-11). Het werk was niet afgemaakt. ‘Het overtrekken van de rivier’ wil zeggen, het doden van je eigen ik en een leven leiden gescheiden van de zonde en toegewijd aan God; het betekent ook dat je je geestelijke erfenis door geloof in bezit neemt (Ef.1:3). Kanaän, het beloofde land, is een type van onze erfenis in de hemelse gewesten in Christus. Kanaän is geen beeld van de hemel, want de gelovige hoeft geen strijd te voeren om zijn hemels huis binnen te gaan. Kanaän is een type van Gods erfenis in Christus, geschonken aan de gelovige om het in bezit te nemen door geloof. Het overwinningsleven van een gelovige is een leven van strijd en zegen, maar toch is het ook een leven van vrede. In Hebreeën 4-5 zien we dat het binnengaan van het volk in Kanaän een type is van een gelovige die een leven binnentreedt van rust en overwinning door geloof in Christus. Te veel gelovigen bevinden zich in hun geestelijk leven tussen Egypte en Kanaän. Ze zijn bevrijd van de macht van de zonde, maar ze zijn niet door geloof ingegaan in de erfenis van vrede en overwinning. Maar nadat je deze stap van geloof gezet hebt, is het gemakkelijk te verzwakken, of je te vermengen met de vijand. Israël trok het land binnen, maar ze faalde om de gehele erfenis in bezit te nemen. Ten eerste tolereerde ze de vijand, vervolgens nam ze belastingen aan van de vijand, daarna vermengde ze zich met de vijand, en tenslotte gaf ze zich over aan de vijand (Richt.1). Het was alleen door Gods ‘bevrijders’ (de richters) dat de Israëlieten overwonnen. Hoe gemakkelijk is het ook voor gelovigen ‘om met zonde om te gaan’ en de totale toewijding en overwinning verliezen. In dit boek worden twaalf verschillende richters genoemd, door God geroepen om een speciale vijand in een speciaal gebied te verslaan opdat het volk rust zou krijgen. De richters waren geen nationale leiders; ze waren eerder lokale leiders die het volk van verschillende onderdrukkers bevrijden. Het is mogelijke dat sommige onderdrukkers of periodes elkaar overlappen. Van de twaalf richters, was Debora de enige vrouw. In die dagen was er geen koning in het land (Ri.17:6; 21:25). Onder richters verstaan we personen die door God verwekt werden als verlossers van de onderdrukkers en heersers over het volk. De meest bekende zijn Gideon, Barak en Simson. Sommige waren geestelijke zwak zoals Gideon andere fysiek sterk zoals Simson, maar God kan elk mens gebruiken voor zijn dienst.

Niet alle stammen namen deel aan elke strijd; er was vaak ook nog rivaliteit tussen de stammen. Dat God deze ‘gewone mensen’ als richters riep en dat op een machtige manier, is nog maar eens een bewijs van zijn genade en macht. De Geest van God kwam op deze leiders voor een speciale opdracht (6:34; 11:29; 13:25), hoewel hun eigen leven niet altijd voorbeeldig was. De paar honderd jaar dat de richters optraden was een voorbereiding van de latere vraag van Israël om een koning (1Sam.8). Wanneer God iemand roept in zijn dienst geeft Hij hem daarvoor ook de kracht; dat was toen zo en is nu nog zo! Let maar eens op Gods ‘gereedschapskist’ zoals die beschreven wordt in de eerste brief aan de Korinthiërs: ‘Want kijk naar uw roeping, broeders, dat er niet vele wijzen zijn naar het vlees, niet vele machtigen, niet vele aanzienlijken; maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen, en het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is te niet te doen, opdat geen vlees roemt voor God’ (1Kor.1:26-29). Dus wat let u, wie u ook bent, stel u beschikbaar en als Hij u roept zal Hij u ook alles schenken wat nodig is!

De vijanden blijven

‘Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde’ (Spr.8:15-16). De Heer regeert, Hij zet koningen aan en zet koningen af (Ps.47:9; 97:1; 99:1; Dan.2:21). Hij kan vorsten gebruiken om zijn volk te tuchtigen als die Hem verlaten zoals in het boek Richteren het geval was. In het beloofde land bevonden zich veel volken en onbeduidende koningen, die over kleine gebieden heersten. Zo wordt gesproken van de Kanaänieten, Ammonieten, Amelekieten enz. Telkens wanneer het volk ontrouw is, wordt het volk getuchtigd door een van deze volken, waarna het volk zich bekeert en God een richter stuurt die hen verlost (Richt.212,14,15,18). God stond de heidense volken toe in het land te verblijven om verschillende redenen: (1) om Israël te tuchtigen (2:3, 20-21); (2) Israël op de proef te stellen (2:22; 3:4); (3) Israël te oefenen en voor te bereiden op strijd (3:2) en tenslotte (4) te voorkomen dat het land verwaarloosd zou worden (Deut.7:20-24).  Jozua had het gehele volk over de grote vijanden laten strijden; de weg was nu voorbereid voor elke stam om in geloof verder te gaan, de ‘kleine’ vijanden te bestrijden en de erfenis, die door loting aangewezen was, in bezit te nemen. Het boek Jozua is het boek waar we een onverdeeld volk zien. Het boek Richteren laat ons een verdeeld volk zien dat niet aan God toegewijd is. Ze waren het verbond van dat ze bij de Sinaï waren aangegaan, vergeten. Het volk kon van een totale overwinning genoten hebben; in plaats daarvan stelden ze zich tevreden met een compromis. De hoofdstukken 3-16 tonen ons de ‘op-en-neer’ ervaringen van Gods volk. Helaas wijdde het volk zich niet toe aan God om Hem te gehoorzamen; ze zagen op de menselijke helpers die God zond. Veel gelovigen hebben hun ‘op-en-neer’ ervaringen’ en zoeken hun hulp bij hun voorganger of andere vrienden, in plaats van God ingang te geven in hun hart zodat Hij hun problemen zou kunnen oplossen.

Waarin het volk faalde

1. Het volk faalde om het land in bezit te nemen (1:1-36)

De verzen 1-18 vermelde de eerste overwinningen van Juda en Simeon, terwijl de rest van het hoofdstuk de verschillende nederlagen vermelden. Deze twee stammen waren in staat geweest om Bezek (vs.4), Jeruzalem (vs.8), Hebron (vs.10), Sefat (vs.17), Gaza, Askelon en Ekron (vs.18) in bezit te nemen. Het volk van Jozef nam Betel in (vs.22) maar de rest van de stammen waren niet in staat om de vijanden te verdrijven. Wat met een reeks overwinningen begon, geleid door de Heer, eindigde in een reeks van compromissen. Juda kon de inwoners van de valleien niet verdrijven (vs.19; zie 4:13vv.) Benjamin kon de Jebusieten niet overwinnen (vs.21) en de andere stammen stelden zich tevreden met de aanwezigheid van de heidense volken (vs.27-36). Natuurlijk zouden deze tekortkomingen op een rationele manier te verklaren zijn geweest, bijvoorbeeld door te zeggen dat we de heidense volken tot slaven hadden gemaakt; maar dat gaf later alleen maar meer problemen! In Jozua 23-24 had Jozua het volk gewaarschuwd om zich niet met de heidense volken te verbinden, maar dat gebeurde helaas wel.

2. Ze faalden om de Wet te houden

Dit was natuurlijk de diepste oorzaak van hun falen en nederlagen. God had Jozua blijvende overwinningen beloofd als het volk Gods Woord zou eren en gehoorzamen (Joz.1:7-8), en Jozua had deze belofte herhaald aan de leiders van het volk (Joz.23:5-11). Gilgal was het toneel geweest van een grote overwinning voor Israël, maar nu ging de Here van Gilgal naar Bochim, ‘de plaats van tranen’, wat Israëls teruggang benadrukte; van overwinning naar nederlaag. (Zie voor het belang van Gilgal, Joz.5:1-9; 9:6;10:6. Gilgal was het centrum van de militaire operaties, het kamp van Jozua. Nu was het verlaten.) God herinnerde het volk eraan dat zij ongehoorzaam waren geweest om de Wet te houden door verdragen te maken met de heidense volken en zich te verbinden met hun goden. Lees eens aandachtig Deuteronomium 7 betreffende Gods instructies wat betreft de verhouding tot de inwoners van Kanaän. Het volk had de Wet gehouden tijdens de jaren van Jozua en de leiders die hem opvolgden, maar toen die stierven, liet het volk het afweten. ‘Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israël gedaan had’ (Ri.2:10). Ze hadden zelf hun eigen kinderen niet bij de Heer gebracht! Ze hadden gefaald hun kinderen te onderwijzen in geschiedenis en de Wet, zoals de Here hen had gezegd te doen in Deuteronomium 6:1-15! Hoe vaak gebeuren gelijkaardige zaken niet in onze gemeenten en gezinnen. Hoe gemakkelijk is het voor de ‘jongere generatie’ om de Heer te verlaten als de ‘oudere generatie’ faalt in hun verantwoordelijkheid en in het overbrengen van God Woord.

3. Ze faalden om bij de Heer te blijven

Ze verlieten de Heer en gingen achter andere goden aan. De religie van de Filistijnen was gruwelijk, met praktijken die we hier beter niet verder uitwerken. De verering van Baäl en Astarte - mannelijke en vrouwelijke goden - (vs.13), waren een blijvend probleem in de geschiedenis van het volk Israël. Eenmaal dat het bij hun binnenkwam, was het moeilijk, zo niet onmogelijk deze er weer uit te krijgen. Toen het volk de Here verliet, verliet de Here hen. Telkens liet Hij hen in de handen van de vijanden vallen. In plaats van te genieten van de rust die God hen voor ogen had gesteld, was het volk voortdurend in slavernij van de heidense volken, voor honderden jaren, zo nu en dan onderbroken door een periode van rust, door de Here bewerkt. Telkens wanneer de verdrukking zeer ernstig was riep het volk uiteindelijk tot de Here. God zond wel een richter, maar we moeten wel beseffen dat God met de richter persoonlijk was en niet met het volk als geheel. Jammer genoeg keerde het volk zich alleen tot de Here wanneer het in grote problemen was; eenmaal wanneer het oordeel voorbij was, verviel het volk weer in de zonde. Deze wijze van handelen zien we helaas ook bij veel gelovigen. In tijden van beproeving maken ze compromissen met de vijand in plaats van deze in de kracht van de Geest te bestrijden en te overwinnen, maar laten ze zich mee trekken in een nederlaag. Het ‘ik vermag alle dingen door Hem’ is dan ver zoek! Zijn ook wij soms ongehoorzaam aan Gods Woord, en falen we om God lief te hebben en aan Hem vast te houden in de kracht van het geloof? Wanneer dat gebeurt, moet God ons tuchtigen, en de enige oplossing voor ons is dan berouw te hebben en terug te keren tot de Here. Laten de ‘lessen uit het boek Richteren’ voor ons tot voorbeelden zijn, opdat wij geen begeerte in het kwade zouden hebben! (1Kor.10:6).

___________________________________________________________________


‘Teleurgesteld in God’

Ruth 1

Inleiding

‘We kunnen de omstandigheden van het leven niet beheersen,maar we hebben wel controle over onze reactie’

Teleurstellingen maken deel uit van het leven. De meeste mensen zijn wel ergens in teleurgesteld en daar ontkomen gelovigen ook niet aan. De oorzaken waardoor we teleurgesteld kunnen worden zijn verschillend. Het kan zijn dat we teleurgesteld zijn in de omstandigheden, mensen, kerk, gelovigen of zelfs in God. In denk dat Noömi in veel dingen teleurgesteld was maar bovenal in God want concludeerde zij: ’De hand des HEREN is tegen mij uitgestrekt’ (Ruth 1:13, 20, 21). Maar ik denk dat haar conclusie niet terecht was. Noömi en haar man Elimelek hadden namelijk tijdens een hongersnood de beslissing genomen om naar Moab te gaan, een land en volk dat zich vijandig gedroeg tegenover Gods volk. We lezen niet dat zij daarover de Here raadpleegden en ook lezen we niet dat de Here hen daarvoor opdracht had gegeven. Ze deden wat goed was in hun eigen ogen en gingen een eigen weg (Ri.21:25). De tekst: ‘Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood’ werd helaas werkelijkheid voor Elimelek en hun beide zonen (Spr.16:25). Het is niet zo dat gelovigen geen keuzes mogen maken maar het kan gebeuren dat ze een verkeerde keuze maken omdat ze God niet in hun plannen betrekken (Joz.9:14). Noömi en Elimelek vonden in Moab wel voedsel voor het lichaam, maar ze ontmoeten daar ook de ene tegenslag na de andere. Elimelek en Noömi zouden zich hebben moeten afvragen hoe ze in die moeilijke situatie terecht waren gekomen, maar ik geloof dat Noömi daar geen pogingen toe heeft ondernomen want zelfs na haar terugkeer naar Betlehem geeft ze van alles God de schuld (Ruth 1:13, 20, 21). Geen wonder dat ze als een verbitterde vrouw terugkwam en dat ze in God teleurgesteld was! We kunnen uit de haar overkomen gebeurtenissen een aantal lessen ter harte nemen.

1. Ongeloof: weg lopen voor onze problemen (Ruth 1:1-2)

‘Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood.’ (Spr14:12)

Het was in de tijd van de Richteren waarin Elimlek en Noömi leefden, een tijd waar iedereen deed wat goed was in eigen ogen (Ri.21:25). Het was ook een tijd waarin leiders ontbraken (5:7), dus waar moesten ze heen om raad te vragen voor wat ze moesten doen nu er hongersnood was? In het leven van een gelovige komen beproevingen voor en het is beter ze te ondergaan zodat we in ons geloof kunnen groeien, dan ze proberen te ontlopen! Maar dat is een les die Noömi en Elimelek door ervaring moesten leren! De hongersnood die in het land was ontstaan was een serieuze beproeving; wat moesten ze doen? Abraham was vroeger in soortgelijke omstandigheden geraakt en trok naar Egypte met het gevolg dat de consequenties daarvan vandaag de dag nog merkbaar zijn. We denken maar aan de strijd tussen Israël en de nakomelingen van Ismaël! Beproevingen mogen we opvatten als tuchtigingen van God, we kunnen ze afwijzen door ze negeren, gering achten door ze niet serieus te nemen en we kunnen er ook onder bezwijken. Maar de Bijbel roept ons op ze te verdragen tot tuchtiging, tot ons nut, opdat we deel zouden krijgen aan Gods heiligheid (Heb.12:5-6, 10). Iemand heeft het zo omschreven: 'We kunnen tuchtiging verdragen, maar als het alleen maar dat is, kan het ons bitter maken. We kunnen proberen tuchtiging te ontlopen maar dan missen we het doel dat God in ons leven wil bereiken. We kunnen tuchtiging ter harte nemen en zullen dan groeien in ons geloof en mogen die tuchtiging dan aanvaarden als ‘die dingen’ die meewerken ten goede voor hen die geloven' (Rom.8:28). Verkeerde keuzes maken kan als reden hebben dat we God niet in onze nood hebben betrokken en geraadpleegd. Ik denk aan het handelen van Jozua met in verband met de list van de Gibeonieten, waarin hij een verkeerde beslissing nam, althans zo bleek later. En hoe kwam het? ‘Zij raadpleegden de Here niet’ (Joz.9:14). Een ander voorbeeld waarbij het verkeerd ging omdat men God niet geraadpleegd had, was de dood van Uzza, die wellicht met goede bedoelingen verkeerd handelde door de ark te willen beschermen en gedood werd. En waarom? ‘Omdat zij de Here niet hadden geraadpleegd zoals het behoorde! (1Kron.13; 15:13). Het was voor Elimelek en Noömi – en in voorkomend geval ook voor ons - beter geweest hun zaak aan de Here voor te leggen, ‘want Hij doet grote en ondoorgrondelijke dingen’ (Job 5:8-9, 5:17-20). Elimelek’s naam betekend ‘mijn God is Koning’, maar waar bleek dat uit? Hij en zijn vrouw gingen hun eigen weg en vielen daardoor onder de tuchtigende hand van God.

2. Tegenslag: smart op smart (Ruth 1:3-7)

Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen’

‘In de reeks: ‘De schrift betwist’ heeft de auteur Maarten ’t Hart in 1997 een boek geschreven met de titel: ‘Wie God verlaat heeft niets te vrezen’. Dat was volgens sommige recensenten een reactie op de angst die hem als kind in Maassluis was bijgebracht waar hij te horen had gekregen: ‘Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen’. Volgens ’t Hart zaten achter die woorden een harde, wrekende God en getuige zijn triomfantelijke ontkenning heeft Maarten 't Hart er nog steeds last van. Maar heeft Maarten ’t Hart deze woorden wel goed begrepen vraag ik mij af en ik geloof van niet. Het is geen Bijbelvers maar toch ligt er veel waarheid in het gezegd: ‘Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen’. ‘Smart op smart’ zouden we kunnen vertalen als een middel tot tuchtiging die een gelovige moet ondergaan wanneer hij een verkeerde weg heeft ingeslagen. Het kan een aanwijzing zijn dat God met ons bezig is en dat ‘Hij niet laat varen het werk van zijn handen’! Tegenslagen in het leven kunnen we ook omschrijven als levensstormen. Er zijn drie soorten ‘stormen’ te onderscheiden waarin wij terecht kunnen komen. Ten eerste een ‘storm’ waarin de Heer ons brengt (Mark.6:45). Ten tweede een ‘storm’ waarin we door eigen toedoen geraken (Jona 1). Tenslotte een ‘storm’ waarin wij door de schuld van anderen in kunnen komen (Paulus – Hand.27:11, 21). Te weten in wat voor een soort storm men zit is belangrijk voor de uitkomst. Hoe reageren wij op een ‘storm’ in ons leven? Hizkia zei ná zijn storm: ‘Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil!’ (Jes.38:17). En het waren serieuze ‘stormen’ want Elimelek stierf en daarna de beide zonen Machlon en Kiljon. Was God dan toch een wrekende God? Dat niet, maar wanneer we verkeerde keuzes maken in ons leven dan moeten we ook bereid zijn de consequenties te dragen. Elimelek was uit Bethlehem vertrokken naar het land van de vijand van het volk Israël, Moab. De Moabieten waren nakomelingen van Lot en mochten niet in de gemeente van Israël komen (Gen.13:37; Deut.23:3; Ezra9:1-2). Om het over te brengen naar onze tijd zou je kunnen zeggen: ‘Men heeft zich niet onbesmet van de wereld gehouden en zijn daarin omgekomen’. Noömi, haar naam betekent ‘lieflijke’, zei bij haar terugkeer in Bethlehem tegen de daar aanwezige vrouwen die haar nog kenden en die zeiden toen ze haar zagen: ‘Is dit Noömi?’. Waarop Noömi antwoordde: ‘Noemt mij niet Noömi; noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan’ (1:19, 20). Mara betekend ‘bitter’. Ze was getekend door de gebeurtenissen die in haar leven hadden plaatsgevonden. Bitterheid kan het gevolg zijn van niet verwerkte ervaringen (Heb.12:15).

3. Misleiding: proberen onze fouten te verbergen (Ruth 1:7-18)

‘Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn’

Bij het lezen van de verzen 7-18 kan het zijn dat u zich afvraagt waarom Noömi probeerde de beide schoondochters af te brengen van hun wens om met haar mee te gaan naar Israël. Ik denk dat ze haar schoondochters niet mee wilde omdat ze het levend bewijs waren dat Noömi en haar man erin bewilligd hadden dat hun zonen met Moabitische vrouwen waren getrouwd wat verboden was (Ezra 9:1-2). Moab was verwekt door Lot bij één van zijn dochters (Gen.19:30-38) en zowel de Ammoniet en Moabiet mochten niet in de gemeente des Heren komen (Neh.13:1). Door te weigeren deze twee vrouwen met haar mee te nemen naar het land Israël probeerde Noömi mogelijk haar gemaakte fouten voor anderen te verbergen. Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming (Spr.28:13). Daar is David een groot voorbeeld van. In Psalm 51 lezen we dat hij zijn schuld aan God belijdt en terug de blijdschap en vrede hervindt die hij kwijt was. Het lukte Noömi niet om haar schoondochter Ruth van gedachte te doen veranderen, want zei deze: ‘Dring er bij mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten, door van u terug te keren; want waar gij zult heengaan, zal ik heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God’ (1:16). Naast Thamar, Rachab en Maria is Ruth één van de vier vrouwen die in het geslachtsregister van de Heer Jezus is opgenomen (Mat.1:5). Daarin mogen we de genade van God zien.

4. Bitterheid: God de schuld geven

‘Het doel van beproevingen is dat ze ons beter zouden moeten maken, niet bitter!’

Noömi keerde naar haar land terug, maar niet naar haar God. Noömi kwam terug als een vrouw met lege handen en een leeg hart, naar een leeg huis. Er was geen verbrokenheid te bemerken bij haar, maar eerder verbittering. Het doel van beproevingen is dat ze ons beter zouden moeten maken, niet bitter. Bitterheid komt van gebeurtenissen die in ons leven voorgekomen zijn, maar nog niet verwerkt. Moeilijkheden in je leven kunnen je dichter bij God brengen denk maar aan die andere weduwe Anna uit Lukas 2 die God diende dag en nacht, en ook Hanna uit 1 Samuël 1. Maar het kan ook zijn dat tegenslagen je verder van God af brengen zoals bij Noömi. Bij haar terugkeer in Bethlehem zit ze vol verwijten en is erg verbitterd. Ze wil dat ze haar Mara noemen, dat is ‘bitter’! Wanneer we de uitspraak van Job (Job.1:21) met die van Ruth (1:20) vergelijken zien we wel een heel opmerkelijk verschil. Bij Job, die toch ook veel en grote tegenslagen heeft gekend, is het ‘de Naam des Heren zij geloofd’, wat bij Noomi ontbreekt. Job kon zeggen toen hij het bericht kreeg van de dood van zijn zonen: ‘De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd’ en ‘Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet? (Job.2:21, 10). Het hoofdstuk eindigt dan ook met het veelzeggend woordje ‘Zó’. Zo, keerde Noömi terug als een verbitterde vrouw. Ze was teleurgesteld in God, want ze verweet al haar moeiten en tegenslagen aan God. Vier van haar uitspraken bevestigen dat ze in God teleurgesteld was: ‘De hand des Heren is tegen mij uitgestrekt’, ‘De Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan’, de Almachtige heeft tegen mij getuigd’ en ‘De Almachtige heeft mij kwaad aangedaan’ (1:13, 20, 21). Ze had een verkeerd beeld van God, zoals Maarten van ’t Hart, en besefte niet dat de tuchtigende hand van God een bewijs van zijn liefde was, want de kinderen die God liefheeft tuchtigt Hij’ (Heb.12:4-11). Ook wij moeten oppassen niet in de omstandigheid te komen waardoor we in grote problemen geraken waardoor we verbitterd kunnen worden, doordat we een eigen weg inslaan zoals Noömi.

5. Verandering: God grijpt in

‘We kunnen de geschiedenis niet veranderen, maar de geschiedenis kan ons wel veranderen’

Na regen komt zonneschijn is het gezegde en zo is het ook met beproevingen, ze komen onverwacht en zijn vaak niet verklaarbaar maar duren niet voor altijd (Jak.5:10-12). Vanaf hoofdstuk 1 verdwijnt Noömi min of meer van het ‘podium’ en staat Ruth op de voorgrond. Het einde van het boek Ruth laat wel een heel andere Noömi zien, een Noömi met haar kleinkind op schoot. ‘En de vrouwen zeiden tot Noömi: Geprezen zij de HERE die het u heden niet laat ontbreken aan een losser, en zijn naam worde vermaard in Israël.En hij zal uw ziel verkwikken en u in uw ouderdom verzorgen; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij, die u meer waard is dan zeven zonen. En Noömi nam het kind en legde het op haar schoot en zij werd zijn verzorgster’ (Ruth 4:14-16). Mogen we uit de woorden ‘Hij zal uw ziel verkwikken’ concluderen dat het uiteindelijk met Noömi goed is gekomen en dat haar verbittering is veranderd in een stille aanvaarding? Van Jacobus horen we: ‘U hebt van de volharding van Job gehoord en hebt uit het einde van de Heer gezien dat de Heer vol genegenheid en ontferming is’ (Jak.5:11). ‘Want als Hij bedroefd heeft, ontfermt Hij Zich naar de grootheid van zijn gunstbewijzen. Immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen’ (Klg.3:32).

_________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Een drievoudig snoer’

Hanna – Eli – Samuël

Voorwoord

Na de dood van Jozua, werd Israël geleidelijk aan een verdeelde natie. In plaats van op God te vertrouwen, begon het volk de goden van hun heidense buren te vereren, en de geestelijke band die de stammen van Israël bijeenhield werd steeds zwakker en stonden op het punt te begeven. Het volk neigde ertoe om te doen wat goed was in hun eigen ogen en gaven nog weinig aandacht aan het verbond dat ze met de Here hadden gesloten. Het volk begon om een koning te vragen, iemand die de eenheid zou kunnen herstellen en de vijanden zou verslaan. God voldeed aan hun verzoek en gaf hen Saul, maar niet om hun problemen op te lossen – deze maakte het alleen nog maar erger – maar om het volk duidelijk te maken dat hun grootste nood was terug te keren tot Hem terug te keren. Helaas, niet eerder dan dat David op het toneel verscheen kwam er pas een echte verandering. David werd door Samuël gezalfd, die de zoon van Elkana en Hanna was. De geschiedenis van het Bijbelboek Samuël begint met een nederige vrouw, die door haar onderdanige houding en vertrouwen in God een voorbeeld voor ons is om na te volgen. De volgende persoon die ons wordt voorgesteld in dit Bijbelboek is de priester Eli, een compromitterende persoonlijkheid die geneigd was om water bij de wijn te doen, maar de eigenlijke hoofdpersoon is uiteraard Samuël, de zoon van Hanna.

Inleiding

De boeken 1 en 2 Samuël vormen de transitie van de periode van de Richteren tot aan de tijd dat het koninkrijk Israël werd opgericht. Samuël was de laatste richter en de eerste nationale profeet. Hij was het die Saul tot koning zalfde, en daarna David als zijn opvolger.

Een drievoudig snoer, Hanna, Eli en Samuël, dat leidde tot de zalving van koning David en uit diens geslacht kwam tenslotte de Messias, de ware Koning van Israël!

Een Godvrezende vrouw

Hanna haar naam betekend ‘genade’ en genade straalde ze ook uit in haar leven! God gaf haar genade toen ze leed onder de kwetsende opmerkingen van Peninna, de tweede vrouw van Elkana vanwege haar kinderloosheid. Ze handelde in genade toen ze Eli vriendelijk weersprak toen ze door hem niet begrepen werd en bekritiseerd (Kol.4:6). God handelde in genade met Hanna en ze baarde een zoon die ze van de Here gebeden had en opdroeg, waarna ze een loflied zong. Dat lied was zo mooi en betekenisvol dat veel later Maria, de moeder van Jezus, het overnam (Luk.1:46-55).

Hanna was een vrouw van geloof en geduld (Heb.6:12), die haar zelf toewijdde aan God die ze vroeg om een zoon, en wachtte totdat God haar dat op zijn tijd gaf. Ze was geduldig ondanks de houding van Pennina, en ze was geduldig toen Eli haar beschuldigde van dronkenschap. Ze had gelukkig een toegewijde echtgenoot in Elkana die haar lief had en aanmoedigde de Heer trouw te blijven. Er waren momenten in het leven van Hanna die erg moeilijk waren, maar ze volhardde in haar geloof en dat leidde uiteindelijk tot haar overwinning.

Hanna wist wat velen van ons wellicht vergeten hebben, dat God werkt en zijn plan op aarde tot stand brengt door ‘gewone’ mensen. Hij vroeg Hanna niet om een leger te leiden, zoals Debora (Ri.4-5) of om bij een koning tussenbeide te treden zoals Ester. Hij vroeg haar om eenvoudig geduldig te blijven in haar verlangen en schonk het leven aan een zoon. ‘Verlustig u in de Here; dan zal Hij u geven de wensen van uw hart’ (Ps.37:4). Alles wat Hanna wilde was om een vrouw naar Gods hart te zijn, die handelde naar zijn wil. Door dat te doen ondanks alle moeilijke omstandigheden, hielp ze mee aan de verlossing van het volk.

Een schipperende priester

Eli was een toegevende vader die bij gelegenheid zijn beide zonen berispte voor hun zondige handel en wandel, maar daar bleef het bij. Hij sanctioneerde hen niet en ook verving hij hen niet door andere priesters aan te stellen. Het werk aan de tabernakel was tot een routine geworden en van enige werkelijke geestelijke activiteiten was geen spoor meer te bespeuren.  Het woord van de Heer was schaars! (1Sam.3:1). Het beeld dat we van Eli krijgen is van een oude, dikke man, zittend op een stoel bij de tabernakel van waaruit hij de gang van zaken bestuurde, zijn ogen sluitend voor wat hij zag en zijn oren voor wat hij hoorde (1Sam.4:13). We weten dat Eli al op hoge leeftijd was, achtennegentig jaar (1Sam.2:22; 4:15) dus we zullen hem maar niet te streng beoordelen in zijn bediening als geestelijke leider van het volk. Wel kunnen we Eli waarderen in het uitspreken van de zegen die hij, op haar verzoek, uitsprak over Hanna en later wanneer ze kwam om Samuël te bezoeken (1Sam.1:17; 2:20) en zijn bereidheid de kleine Samuël onder zijn hoede te nemen toen Hanna de jongen bij hem bracht (1Sam.2:11). Eli’s zonen waren zeker niet het beste gezelschap voor de jonge Samuël, maar de Heer en Eli hielden toezicht over hem zodat hij niet meegetrokken zou worden in hun zondige wandel. Eli bracht Samuël in kennis met Gods Woord en gaf instructies voor wat betreft het werk aan de tabernakel. Samuël was als zoon geboren uit Elkana en Hanna en was dus een Leviet (1Kron.6:18-28, 33-38), maar God riep hem later als een profeet (1Sam.3:20) en als (laatste) richter van Israël (1Sam.7:15).

Er is nog iets waarin we Eli in kunnen waarderen en dat is dat hij luisterde naar Samuël toen de Here door een gezicht tot hem gesproken had (1Sam.3:16). Eli raadpleegde de jongen, luisterde naar de boodschap die hij had gekregen en onderwierp zich aan de Here: ‘Hij de Here, Hij doet wat goed is in zijn ogen’ (1Sam.3:18). Of deze uitdrukking gedaan werd uit hulpeloosheid of een teken van geestelijke onderwerping is moeilijk te zeggen. Dat Eli opmerkte dat God zich met de jonge Samuël bezighield, zal een bemoediging voor hem geweest zijn, want zijn eigen zonen hadden niet die geestelijke houding die nodig is om een bediening van God te vervullen. Er is geen spoor van jaloersheid bij Eli te bemerken dat God Samuël verkoos in plaats van Eli, om door hem te spreken. Gezegend zij die oude generatie die de jongere helpt in de weg van het geloof! Ook al faalde Eli in het handelen met zijn eigen zonen, hij hielp Samuël en deze werd tot een zegen voor het hele volk.

Eli’s laatste dag van zijn bediening was een moeilijke: zijn twee zonen stierven, de ark was in het bezit van de vijand, en zijn schoondochter stierf tijdens een bevalling van een zoon. ‘Ikabod – weg is de eer uit Israël’ (1Sam.4:1vv, 21). Maar God was nog steeds op zijn troon en had de leiding over de gebeurtenissen. De jonge Samuël stond op het punt de leemte op te vullen, hij was voorbereid en zou na het overlijden van Eli diens plaats innemen en trachten het volk terug tot God te brengen. Eli is geen grote geestelijk leider geweest, maar hij was een kleine schakel in de ketting die leidde tot de zalving van David en de latere geboorte van de Verlosser, Jezus Christus.

Een trouw dienstknecht

Zoals de Schrift ons laat weten was Samuël geboren in een tijd van geestelijk en moreel verval, en hij zou spoedig merken hoe moeilijk het zou zijn om dat om te keren. Er was verandering op komst, maar de priesters hielden vast aan de traditie en waren niet uit op verandering. De Joodse leiders wilden een koning, een die het volk bij elkaar kon brengen en hen beschermen zou tegen de vijandige, omringende volkeren (1Sam.8:6). Samuël herkende de neiging om het koningschap van God te verlaten, maar de Here zei hem het zo te laten en stelde Saul als koning aan. ‘De Here zeide tot Samuel: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn (1Sam.8:6-7). Samuël deed zijn best het volk te onderwijzen tijdens de monarchie, maar zijn pogingen leken weinig indruk te maken.

Het volk stemde tegen Samuël als richter (1Sam.8:19), maar toch bleef hij Gods priester, profeet (1Sam.3:20) en richter, en hij hielp Saul aan een nieuw begin. Samuël leidde het volk in een vernieuwing van het verbond met de Heer. Koning Saul bevrijdde de bevolking van Jabes Gilead, en Samuël gaf een aangrijpende afscheidspreek waarin hij aan het einde beloofde voor het volk te blijven bidden (1Sam.12:23). Maar al gauw bleek dat koning Saul weinig geestelijk inzicht had een dat hij het koningschap gebruikte om zichzelf te verhogen, niet om een steun voor het volk te zijn. Hij loog over zijn moedwillige ongehoorzaamheid, verloor zijn kroon en koningschap, en stuurde Samuël weg naar Rama met een gebroken hart.

Echte hervormers gaan er niet bij zitten om te mijmeren over ‘die goede oude tijd’. Mensen die ‘die goede oude tijd’ verheerlijken, hebben meestal een slecht geheugen en veel fantasie! Toen de Here Samuël opdracht gaf om naar Bethlehem te gaan om een nieuwe koning te zalven (1Sam.16:4), riskeerde hij zijn leven maar gehoorzaamde, en David ging deel uitmaken van de gebeurtenissen. De Schrift geeft ons geen informatie in hoeverre Samuël een mentor voor David is geweest, maar Samuël herkende Gods hand in het leven van de jonge David en zal hem zeker over God en het volk hebben ingelicht. Samuël was een godvrezende schakel tussen Israëls verleden en toekomst. Hij was bevriend met David toen die in gevaar verkeerde, bad voor hem, en vertrouwde op God dat Hij voor hem zou zorgen.

Niemand kon Samuëls geweten beïnvloeden om af te wijken van de Here, of hem beschuldigen van persoonlijke verrijking tijdens zijn dienst voor God. De enige smet op zijn blazoen is de hebzucht van zijn zonen die hun positie gebruikten om zich wel te verrijken (1Sam.1:8:3). In de Schrift wordt niets vermeld over Samuëls echtgenote, misschien was ze vroeg gestorven en wat dat de reden dat ze geen invloed kon uitoefenen op haar zonen. Samuël was vaak weg van huis, vanwege zijn dienst, en mogelijk waren daardoor de zonen geregeld op zichzelf aangewezen. Maar het is moeilijk te spreken over zaken waarover we in het ongewisse worden gelaten. Maar wanneer we zien wat Samuël voor David betekend heeft, kunnen we wellicht begrip opbrengen voor de zaken waarin hij tekortschoot ten opzichte van zijn eigen zonen. Het is wel opmerkelijk dat zowel de zonen van Eli, als die van Samuël hun vaders niet navolgden is de weg van het geloof.

Tenslotte

Samuël is een voorbeeld voor alle oudere gelovigen die geneigd zijn het verleden te verheerlijken en veranderingen niet toe te laten, en geen voorzorgen te nemen voor de komende generatie en de toekomst van het volk van God. Zonder het verleden te verheerlijken, accepteerde Samuël de verandering, deed al het mogelijk om mee te werken, en vertrouwde op God voor een betere toekomst. God verliet het koninkrijk niet; Hij koos alleen een andere, betere man, David en Samuël was voor deze als een mentor. Elke leider heeft de mentaliteit en flexibiliteit van Samuël nodig, een persoon in verbinding met God, die waardering kan opbrengen voor wat geweest is en bereid om God te volgen in wat komen gaat. Samuël was een man van geloof en het is bemoedigend de hand van God te zien in tijden waarin anderen alleen maar verwarring zien.

Een drievoudig snoer, Hanna een eenvoudige Godvrezende vrouw, Eli, een priester die tekortschoot in zijn bediening en Samuël, een jongeman uit een eenvoudig gezin die door God geroepen en gebruikt werd om het volk te dienen als profeet en richter. Gods ‘gereedschapskist’ bestaat niet altijd uit wijzen, machtigen of aanzienlijken, maar ook het dwaze, zwakke en onaanzienlijke van de wereld heeft God uitverkoren om in zijn dienst te staan. Laat dat een aansporing zijn voor hen die de neiging hebben om zich achter hun vermeende onbekwaamheid te verschuilen.

____________________________________________________________



Inleiding op het

boek Ruth

 



Achtergrond

Het is moeilijk te geloven dat de gebeurtenissen in het boek plaatsvonden in de tijd van de Richters, een tijd waarin Israël verdeeld was en een verslagen volk. Maar op de diepste momenten toonde God zijn liefde en handelde met het oog op hen die Hem liefhadden. We leven vandaag ook in een tijd waarin er ‘geen koning in Israël’ is (Richt.17:6); 18:1; 19:1; 21:25), want de Joden hadden hun koning verworpen; maar in die periode, is er een prachtig liefdesverhaal bezig in de wereld: God werft voor een Bruid voor zijn Zoon. Het boek Ruth is een oogstverhaal, zoals de ‘Heer van de oogst’ zijn schoven verzameld (Joh.4:31-38).

We zijn niet zeker wanneer het verhaal van Ruth in de tijd van de Richteren gebeurde. Het is mogelijk dat de hongersnood het gevolg was van een van de invallen van de legers die God gebruikte om zijn volk te tuchtigen. Er moet vrede geweest zijn tussen Juda en Moab want anders was het voor Elimelech en zijn gezien niet mogelijk geweest daar naartoe te gaan. Gedurende de tijd van de Richteren was het mogelijk dat er in één deel van het land in vrede was en in een ander strijd.

 

De theologie

Het rechtstreekse doel van dit kleine boek is om de geslachtslijn van koning David na kunnen gaan, zijn er ook veel geestelijke lessen te vinden. Ruth was van Moab, en de Moabieten waren uitgesloten van het volk Israël (Deut.2-3:3). Maar omdat ze geloof hechtte aan de God van Israël, werd ze aanvaard, een illustratie van Gods genade voor de volkeren (Ef.2:11-22). Boaz de losser, is een beeld van de Heer Jezus die de prijs betaalde om ons te redden en tot zijn bruid te maken. De onbekende losser wilde zijn erfenis niet in gevaar brengen voor de zaak van Ruth, maar Boaz hield zoveel van Ruth dat hij haar deel liet uitmaken van zijn erfenis! De genade van God en de leiding in voorzienigheid van God zijn de hoofdthema’s in dit verhaal. Ruth werd stammoeder van de Messias (Mat.1:5). En van David via wie de Messias was beloofd (2 Sam.7). Zoals Rachab (Joz.2:6; Heb.11:33), was ook Ruth iemand uit de volken die een Jood huwde en deel werd van de ‘heilsgeschiedenis’ (Mat.1:5). Het boek mag klein zijn, maar verhaal is een deel van het grootste verhaal ooit!

 

Praktische lessen

Er zijn veel geestelijke lessen te leren uit dit prachtig boekje: (1) Hoe moeilijk de situatie ook mag zijn, wanneer we ons overgeven aan God en Hem gehoorzamen, zal Hij ons uitkomst geven. (2) Niemand is zo ver van God dat Gods genade hem of haar niet kan bereiken of gered kan worden. Ruth had alles tegen, maar de Heer redde haar! (3) God leidt iedereen in zijn voorzienigheid wanneer je Hem wilt gehoorzamen en anderen wilt dienen. Omdat Ruth bezorgd was over Naomi, leidde God haar in een leven van geluk en voorspoed. (4) Het is niet juist God de schuld te geven voor onze eigen fouten. God gebruikte Ruth om Naomi uit haar wanhoop in te zegenen. (5) Er zijn geen ‘kleine beslissingen’ bij God. Ruth’s beslissing om aren te lezen in het veld van Boaz leidde ertoe dat ze de stammoeder van koning David en de Messias werd. Lees Psalm 37:3-7 en merk op hoe dit in het leven van Ruth tot vervulling is gekomen. (6) Het is goed om op de Heer te wachten opdat Hij zijn liefdevol plan kan uitwerken. ‘Zij die op Hem vertrouwen zullen niet beschaamd worden’ (Jes.28:16). Nadat we alles hebben gedaan wat we kunnen doen, mogen we op de Heer vertrouwen die de rest zal doen; en Hij zal ons nooit tegenvallen.

-----------------------------------------------------------------------------------------------

 

Indeling van het Boek Ruth

 

Ruth, haar keuze (1)

 

Naomi’s verkeerde beslissing (1:1-5)

Naomi’s verkeerd advies (1:6-18)

Naomi’s verkeerde houding (1:19-22)

 

Ruth, haar dienst (2)

 

God leidt Ruth (2:1-3)

Boaz bewijst Ruth vriendelijkheid (2:4-16)

Naomi bemoedigd Ruth (2:17-23)

 

Ruth, geeft zich over (3)

 

Ze volgt Naomi’s advies op (3:1-5)

Ze onderwerpt zich aan Boaz (3:6-13)

Ze wacht om Boaz te dienen (3:14-18)

 

Ruth, haar bestemming (4)

 

Boaz lost Ruth (4:1-12)

Boaz neem Ruth tot vrouw (4:13)

Boaz en Ruth krijgen een zoon (4:14-21)

___________________________________________________________________