Boeken van Mozes

Wat zegt de Bijbel?

In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:

Indeling en Inleiding op het boek Genesis

Genesis 5 - Henoch, geloven in crisistijden

Genesis 6 - Noach, geloven in crisistijden

Genesis 9-11 - De zonen van Noach

Andere artikelen van het boek Genesis kunt u vinden in één van de volgende rubrieken:

Rubriek: Aartsvaders Abraham - Genesis - hoofdstukken 10 - 25

Rubriek: Aartsvaders Izaäk - Genesis - hoofdstukken 24-26

Rubriek: Aartsvaders Jakob - Genesis - hoofdstukken 27 - 48

Rubriek: Biografiën OT - Genesis - 37 - 50

Inleiding en Indeling op het boek Exodus

Exodus 11-13 - Het Pascha

Exodus 14 - Op weg naar huis

Exodus 14-15 - De verlossing des Heren

Inleiding en Indeling van het boek Leviticus

Leviticus 23 - De Feesten des Heren

Inleiding en Indeling van het boek Numeri

Numeri 12 - De Opstand van Mirjam

Inleiding en Indeling van het boek Deuteronomium

Deuteronomium 34 - Afscheid van Mozes

 

_________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding en Indeling van het boek Genesis

I. Naam

Genesis komt uit het Grieks en betekend ‘begin’ of ‘generaties’. Het woord genesis wordt in het evangelie naar Mattheüs als ‘geslachten’ vertaald (1:1). Genesis is het boek van waaruit alles begint. Er worden tien ‘geschiedenissen’ of ‘geslachten’ vermeld in het boek: de hemel en aarde (2:4); Adam (5:1); Noach (6:9); Sem (11:10); Terach (11:27); Ismaël (25:12); Isaak 25:19); Esau (36:1) en Jakob (37:2). Als basis voor de rest van de Bijbel, vermeld Genesis het begin van het universum, geschiedenis van de mens, cultuur, zonde, redding, offer, huwelijk en het gezin. 

II. Auteur

Het is algemeen aanvaard dat Mozes de auteur is van de eerste vijf boeken van de Bijbel, ook genoemd de ‘Pentateuch’. Uiteraard leefde Mozes niet op het moment dat de gebeurtenissen vermeld in het boek Genesis gebeurden, maar de Geest spoorde hem aan om het te schrijven (2Petr.1:20-22). De Heer Jezus geloofde dat de boeken door Mozes geschreven waren want hij verwijst ernaar (Joh.5:45-47) en het gezag van de Heer Jezus mag voor ons voldoende zijn om het auteurschap van Mozes ook te aanvaarden.

 III. Doel

Wanneer we beginnen met het lezen van het boek Genesis zullen we ontdekken dat de eerste elf hoofdstukken erg beknopt zijn in de beschrijving van de gebeurtenissen, terwijl de rest van het boek uitvoerig en gedetailleerd ingaat op de gebeurtenissen van de vier hoofdpersonen: Abraham, Jakob, Isaak en Jozef. Zoals je uit de indeling kunt opmaken (zie aldaar) handelt het eerste gedeelte (1-11) over de algemene geschiedenis van de mensheid en de zonde, terwijl het tweede gedeelte in het bijzonder over het ontstaan van het volk Israël gaat. Dat geeft aan dat het de bedoeling van het boek is om het begin van de mensheid en zonde te verklaren, en Israël en Gods heilplan met betrekking tot de gevallen mens. Eigenlijk is een van de hoofdthema’s van het boek Genesis de Goddelijke verkiezing.

We beginnen met ‘de hemel en de aarde’ maar dan gaat het verder over de aarde en niet over de hemel; vanaf dan is het onderwerp Gods plan met betrekking tot de aarde. Omdat Gods keuze op de aarde is gevallen gaat Hij voorbij aan de engelen (ook de gevallen) en kiest ervoor om met de mens te handelen. Van Adams vele zonen, kiest God Set (4:25). Van Sets nakomelingen (Gen.5) kiest God Noach (6:8), en van Noach nakomelingen Sem (11:10), daarna Terach (11:27) en tenslotte Abraham (12:1). Abraham had veel kinderen, maar Isaak is de uitverkorene (21:12). Isaak had twee zonen, Jakob en Esau, en God kiest Jakob om de ontvanger van zijn zegen te zijn. Dit laat ons Gods uitverkiezing zien. Geen een van de vermelde personen verdiende deze eer; zoals het ook is voor alle gelovigen, want ook hun verkiezing is door Gods genade tot stand gekomen. Samen met God uitverkiezing laat Genesis ons verder Gods kracht en uitzonderlijke voorzienigheid zien. De mens is ongehoorzaam aan God en twijfelen aan Hem, toch zegeviert Gods plan en komt Hij tot zijn doel met de mens. Was dit plan van God gefaald in het boek Genesis, dan zou eeuwen later geen Messias in Bethlehem geboren geweest zijn. 

IV. Genesis en Openbaring

Alles wat in het boek Genesis begint vindt zijn voltooiing in het laatste bijbelboek Openbaring.

God schiep de hemel en de aarde (Gen.1:1) en zal ooit eens een nieuwe hemel en aarde scheppen (Op.21:1). Satan viel de eerste mens aan (Gen.3) maar zal worden verslagen in zijn laatste aanval (Op.20:7-10). God maakte licht en duisternis (Gen.1:5), maar er komt een dag waarin er geen nacht meer zal zijn (Op.21:23; 22:5). Er zal geen zee meer zijn (Gen.1:10; Op.21:1), en de vloek die rust op de schepping zal worden opgeheven (Gen.3:14-17; Op.22:3). God verdreef de mens uit de tuin (Gen.3:24), maar de mens zal welkom worden geheten in het hemels paradijs (Op.22:1vv.), en de boom van het leven zal weer hersteld worden voor de mens (Op.22:14). Babylon zal vernietigd worden (Gen.10:8-10; Op.17-19) en het aangekondigd oordeel over satan zal worden voltooid (Gen.3:15; Op.20:10).

 V. Christus in Genesis

Overeenkomstig Lukas 24:27 en 44-45 kunnen we Christus in alle bijbelboeken vinden Onderstaande verwijzingen zijn slechts een paar van vele:

1. Het scheppende Woord - Gen.1:3; Joh.1:1-5; 2Kor.4:3-7

2. De laatste Adam - Rom.5; 1Kor.15:45

3. Het zaad van de vrouw – Gen.3:15; Gal.3:19; 4:4

4. Abel – Gen.4; Heb.11:4; 12:24

5. Noach en de zondvloed – Gen.6-10; 1Petr.3:18-22

6. Melchizedek – Gen.14; Heb.7-10

7. Isaak, het kind van de belofte – Gen.17; Gal.4:21-31

(Isaak is een type van Christus door zijn wonderlijke geboorte, zijn bereidheid om te sterven, zijn ‘opstanding’ (Heb.11:19), en het ontvangen van zijn bruid. Natuurlijk, de Heer Jezus stierf werkelijk en stond op uit de doden. In Isaak was het slechts symbolisch).

8. Het Lam – Gen.22:7-8; Joh.1:29

9. Jakobs ladder – Gen.28:12vv.; Joh.1:51

10. Jozef – Gen.37-50

Verworpen door zijn broers, geliefd door de vader, onterecht geleden, verhoogd om te heersen. Jozef zijn broers aanvaarden hem de eerste keer niet toen ze hem zagen, maar ze aanvaarden hem de tweede keer wel. (Zo zal het ook gaat met de Messias en het volk Israël). 

---------------------------------------------------------------------------------------

Indeling van het boek Genesis

I. De geschiedenis van de mensheid

A. De schepping van hemel en aarde (1-11)

B. Adam en zijn familie (3-5)

C. De val van de mens (3) 

D. Noach en zijn familie (6-11)

E. De vloed (6-10)

F. De torenbouw van Babel (11)

 

II. Geschiedenis van Israël

A. Abraham – De vader die zijn zoon gaf (12:1-25:18)

B. Isaäk – De zoon die een bruid kreeg (25:19-26:35)

C. Jacob – Het vlees vs. de Geest (27:1-36:43) 

D. Jozef – De voorzienigheid van God (37:1-50:26) 

_______________________________________________________________

 

Wat zegt de Bijbel?

'Henoch, geloven in Crisistijden'

‘Door het geloof werd Henoch weggenomen opdat hij de dood niet zag, en hij werd niet gevonden, omdat God hem had weggenomen, want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis verkregen dat hij God behaagd had’.

(Hebreeën 11:5)

Inleiding

Henoch werd omringd door een wereld die geen rekening hield met God en schijnbaar aan niets gebrek had, behalve aan God! (Mat. 24:38). Dat mogen we niet vergeten. Henoch werd voortdurend verzocht om te geloven dat de wereld waarin hij leefde, en het doen en laten van de mensen die er leefden, normaal waren. Een komend oordeel! Hoe kom je daarbij? Zonde, wat is dat? Een vergelijking met onze tijd lijkt gerechtvaardigd.

Maar Henoch wandelde door geloof en werd niet beïnvloed door wat hij om zich heen zag. Hij wandelde met God en dat weerhield hem ervan om ‘besmet’ te worden door de invloeden van de wereld waarin hij leefde. ‘Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren’ (Jak. 1:27). Gedurende driehonderd jaar wandelde Henoch met God, van zijn vijfenzestigste jaar tot op het moment dat hij werd weggenomen! Wat een voorbeeld voor velen die geneigd zijn het vroegtijdig te willen opgeven.

Wat waren de geestelijke bronnen die Henoch bezat om stand te houden ‘in crisistijden’?

1. Hij geloofde God (Hebr. 11:6)

Uit Genesis 5:21-22 kunnen we opmaken dat Henoch de eerste vijfenzestig jaar van zijn leven niet met God wandelde. Nieuw leven in een gezin roept verantwoordelijkheden naar boven die voordien niet gekend waren, en misschien kunnen we daaruit de verandering, na de geboorte van Metuselach, opmaken.

Hebreeën 11:6, dat in verband staat met vers 5, geeft op zijn minst aan dat Henoch God zocht en zich afvroeg hoe hij Hem zou kunnen behagen. Henoch moest, zoals iedere gelovige, geloven dat God bestaat en dat Hij een beloner is van hen die Hem zoeken, want zonder geloof is het niet mogelijk Hem te behagen.

Het is natuurlijk maar speculatie, maar het kan zijn dat Henoch een waarschuwing van God heeft ontvangen over het komende oordeel, zoals ook Noach een godsspraak ontvangen had. Het was misschien wel deze openbaring die hem deed veranderen van een ongelovige in een gelovige, omdat hij God geloofde. Hij nam Gods Woord voor waarheid aan en vanaf toen begon hij zijn tijdgenoten te waarschuwen voor het komende oordeel (Jud.: 14-15).

2. Hij wandelde met God (Gen. 5:22, 24)

Geestelijke geboorte dient te leiden tot geestelijke groei en volwassenheid. Noach wandelde met God evenals ook Abraham, Isaak en Jakob dat na hem deden. Wandelen met God betekent rekening houden met God en zijn Woord! Toen Jakob (hier Israël geheten) Jozef zegende, zei hij: ‘God, voor wiens aangezicht mijn vaderen Abraham en Isaak gewandeld hebben; God, die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag’ (Gen. 48:15). ‘Wandelen voor Gods aangezicht’ heeft te maken met ons diepste innerlijk, zoals ook Salomo zegt: ‘Indien uw zonen op hun weg acht geven en in trouw, met hun gehele hart en met hun gehele ziel, voor mijn aangezicht wandelen, dan zal het u niet ontbreken aan een man op de troon van Israël’ (2Kon. 2:4). Ook wij worden in het Nieuwe Testament aangespoord om ‘eerbaar te wandelen’ (Rom. 13:13), ‘te wandelen door de Geest’ (Gal. 5:16), ‘te wandelen in liefde’ (Ef. 5:2), en ‘te wandelen in het licht’ (1Joh. 1:7).

Onze wandel met God begint met een stap in geloof te zetten en de Heer Jezus als Redder aan te nemen. Als u en ik met God willen wandelen, dienen we tijd vrij te maken voor gemeenschap, gebed en het lezen van Gods Woord. Tenzij we wachten op God en Hem aanbidden, zullen we nooit in staat zijn succesvol met Hem te wandelen. Maleachi 2:6 geeft ons een perfecte beschrijving van wat het betekent voor een gelovige om te wandelen met God: ‘Betrouwbaar onderricht in de wet was in zijn mond en ongerechtigheid werd op zijn lippen niet gevonden. In vrede en in oprechtheid wandelde hij met Mij en velen bracht hij van ongerechtigheid terug’.

3. Hij behaagde God (Hebr. 11:5)

We hebben drie mogelijke keuzes: we kunnen onszelf behagen, we kunnen mensen behagen of we kunnen God behagen. Als we onszelf behagen, dan voldoen we zeker niet aan de christelijke norm (vgl. Rom. 15:1-3). Als we proberen om mensen te behagen, zullen we enorm tekortschieten (Gal. 1:10). Dus blijft er maar één goede keuze over en die is om God te behagen zoals de Heer Jezus dat deed. Hij kon zeggen: ‘Ik doe altijd wat Hem behaagt’ (Joh. 8:29).

Hebreeën 11:6 geeft aan dat de eerste stap om God te behagen het naar Hem zoeken is. Dat wil niet zeggen dat God ‘verborgen’ of ‘moeilijk te vinden’ is. Het betekent daar eerder dat we moeten zoeken hoe we God kunnen behagen. Maar dan een zoeken in de zin van Ps. 42:1-3: ‘Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God’. Dat dient de houding te zijn van de gelovige die naar God zoekt om Hem te behagen. Gods antwoord voor die gelovige vinden we in Jeremia 29:12-13: ‘Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart’. God zoekt onze gemeenschap en geniet ervan. ‘Hij heeft mij gebracht naar het wijnhuis en zijn banier over mij was de liefde’ (Hoogl. 2:4). Is de eerste stap God te behagen, de tweede is het genieten van de gemeenschap met Hem. De derde stap is het gelijkvormig worden aan het beeld van zijn Zoon (Rom. 8:29). De Vader werd verheerlijkt door de Zoon (Mat. 3:17), en God zal verblijd zijn als wij worden zoals Hij (2Kor. 3:18). Het is de gemeenschap met Hem die ons doet veranderen.

4. Hij ging naar God (Hebr. 11:5)

‘En hij stierf’, zo luidt het getuigenis over de ‘oudvaders’ in Genesis 5, behalve over Henoch. Van hem staat geschreven ‘en hij was niet meer, want God had hem opgenomen’ [1].

Henoch was bereid om God te ontmoeten (vgl. Amos 4:12). Omdat hij driehonderd jaar met God had gewandeld betekende dat voor hem geen al te grote overgang, want hij had gedurende al die tijd ‘de dingen gezocht die boven waren, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand van God’ (Kol. 3:1). God was voor Henoch geen ‘grote onbekende’. Neen, daar zou hij geen vreemde God tegenkomen, het was zijn Vader en zijn God, om het maar eens met een frase uit een oud lied te zeggen.

Besluit

Henochs voorbeeld is een bemoediging om vol te houden in moeilijke tijden. Als wij met God wandelen, hoeven we de wereld rondom ons niet te vrezen. Te leven in een wereld van verval en doelloosheid, doet de ware gelovige verlangen naar de hemel die voor hem ligt (Rom. 8:23). Als wij, net zoals Henoch, geloven in God, wandelen met God, en God (willen) behagen, dan zullen we eens in zijn heerlijkheid worden opgenomen om eeuwig bij Hem te zijn (Joh. 17:24).

‘Geloven in crisistijden’ is mogelijk want, ‘al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof’ (1Joh. 5:4).

Veel uitleggers zien in Henoch dan ook een type van de opname van de gemeente, en in Noach een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël, dat door de Grote Verdrukking gaat (de zondvloed) en behouden wordt.

________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

'Noach, geloven in crisistijden'

‘En Noach deed, naar alles wat de Here hem geboden had’.

(Genesis 6:22)

Inleiding

Alles in de praktijk brengen wat God geboden heeft, is niet gemakkelijk als je leeft in een wereld die snel haar einde tegemoet gaat. In de tijd van Noach waren hij en zijn familie de enige gelovigen, dat maakte het er voor hen niet gemakkelijker op. Toch wordt er in de geschiedenis van Noach tweemaal melding gemaakt van het feit dat Noach deed ‘wat de Here geboden had’ (Gen. 6:22, 7:5).

Mocht het mogelijk zijn om Noach te transporteren (beamen) naar onze tijd, dan zou hij niet vreemd opkijken, zijn wereld vertoonde dezelfde zondige symptomen als de onze. We zullen dan ook beter begrijpen hoe moeilijk het voor Noach en zijn familie moet zijn geweest om te volharden in hun wandel met God. In de Evangeliën vergelijkt de Heer Jezus de tijd die onmiddellijk voorafgaat aan zijn komst, met die van de dagen van Noach (Mat. 24:37-39, Luk. 17:26-27).

Zonder veel moeite kunnen ook wij onze tijd met die van Noach vergelijken, op meerdere gebieden was het een crisistijd! Leven in een crisistijd betekent meer dan ooit: keuzes maken! We lezen in Openbaring 22:11: ‘Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd’. En de apostel Johannes zegt ons met het oog op de komst van de Heer Jezus: ‘Wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is’ (1Joh. 3:3).

Als we het leven van Noach onderzoeken, kunnen we vaststellen dat: ‘geloven in crisistijden’ mogelijk is, ook nú, tenminste als we…

1. Wandelen met God

Net zoals zijn beroemde voorvader Henoch dat deed, wandelde ook Noach met God (Gen. 5:22, 6:9). Hij was rechtvaardig voor God en onberispelijk ten opzichte van zijn buren. ‘Onberispelijk’ betekende niet ‘zondeloos’, want dat kan alleen van de Heer Jezus gezegd worden, maar het betekende dat de mensen Noach niet van zonde konden beschuldigen. Zijn rechtvaardigheid kwam voort uit zijn geloof in God, want Noach had genade gevonden in de ogen van de Heer, en in Gods belofte (Gen. 6:8). Noachs gerechtigheid was niet het gevolg van zijn goede werken, maar zijn goede werken waren het gevolg van zijn rechtvaardigheid! Hij en zijn familie werden gered op dezelfde wijze als nu mensen gered worden - door genade en door het geloof in Jezus Christus (Ef. 2:8, Hebr. 11:7) – en dat geloof werd zichtbaar in hun leven. Wij hebben ook de opdracht gekregen om ‘te wandelen in liefde’ (Ef. 5:2), ‘te wandelen als kinderen van het licht’ (Ef. 5:8), ‘te wandelen in de Geest’ (Gal. 5:16, 25) en ‘te wandelen als wijzen’ (Ef. 5:15).

Het woord – de godsspraak of goddelijke aanwijzing (Hebr. 11:7) - dat tot hem was gekomen, was niet zonder gevolg gebleven. Van de gelovigen in Thessaloniki kon worden gezegd dat ze het woord van God hadden ontvangen, en het hadden aangenomen, niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam was in hen, die geloofden (vgl. 1Thess. 2:13). ‘Wandelen met God’ zou ik daarom willen omschrijven als ‘rekening houden met God en zijn geboden’.

2. Bereid zijn Gods geboden te gehoorzamen

‘Door het geloof heeft Noach eerbiedig een ark gereed gemaakt tot behoudenis van zijn huis’ (Hebr. 11:7). Het hoofddoel van de bouw van een ark was om het mensdom en alle schepselen waarin een levensgeest was, in stand te houden. God gaf Noach alle instructies die hij nodig had om de ark te kunnen bouwen, zoals hij later ook aan Mozes zijn instructies gaf om de tabernakel te bouwen (Ex. 25:9, 40; Hebr. 8:5) en aan David voor de bouw van de tempel (1Kron. 28:11-19).

Omdat het nog nooit op aarde geregend had (Gen. 2:5) moeten de mensen wel verwonderd geweest zijn over de activiteiten van Noach en zijn medewerkers, om een boot te bouwen op droog land. Er zal wel heel wat gespot en gelachen geweest zijn! Met betrekking tot de laatste dagen zegt de apostel Petrus ook dat er ‘spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen, en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst?’ (2Petr. 3:3). Zulke mensen gaan voorbij aan de lankmoedigheid van God, Die niet wil dat er iemand verloren gaat, en de mogelijkheid die Hij biedt om te ontkomen aan het oordeel wat aanstaande is (vs. 9). De belofte aan Jozua, ‘dat hij op al zijn wegen het doel zou bereiken en voorspoedig zou zijn’, gaat vooraf aan de opdracht om ‘nauwgezet te handelen overeenkomstig alles wat in het wetboek geschreven is!' (Jozua 1:8).

In hoeverre houdt u rekening met God en zijn Woord?

3. Volharden in de prediking van het Evangelie

Werd de ark gebouwd ‘tot behoudenis van Noachs huis’, een ander gevolg van de bouw van de ark (of van zijn geloof) was ‘dat hij daardoor de wereld veroordeelde’! (Hebr. 11:7). Honderd en twintig jaar ‘predikte’ Noach geduldig tot de mensen en werkte aan de ark. Dat is een lange tijd, maar wel een bewijs van Gods lankmoedigheid met de mens. Dat wil niet zeggen dat de dag van het oordeel niet komt, maar omdat God niet wil dat iemand verloren gaat, laat hij tot dan de prediking van het evangelie van Gods genade doorgang vinden.

Voormalig minister van buitenlandse zaken van de VS, Henry Kissinger, schijnt eens gezegd te hebben: “Deze week kan er geen crisis komen, want mijn agenda is al vol”! In diezelfde week kwam het bekende Watergate-schandaal dat leidde tot zijn aftreden! Crisissen komen, of onze agenda nu volgeboekt is of niet.

De dagen van Noach worden door de Heer Jezus vergeleken met een crisistijd. Een tijd die voorafgaat aan zijn komst om deze wereld te oordelen. Het zal voor de mensen van deze wereld ook een onverwachte komst zijn. ‘Terwijl zij zeggen: het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen’ (1Thess. 5:3).

Als u acht geeft op het profetisch woord (2Petr. 1:19), weet u hoe de geschiedenis van deze wereld eindigt, maar die wetenschap brengt een tweezijdige verantwoordelijkheid met zich mee. ‘Daarom, geliefden, beijvert u in deze verwachting, onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede’ (2Pet. 3:14). En: ‘Daar wij dan weten hoezeer de Heer te vrezen is, overreden wij de mensen’ (2Kor. 5:11).

Profetie is ons niet gegeven tot speculatie, maar tot motivatie!

4. Standhouden en volharden in ons geloof

Noachs voorbeeld werd tot zegen, niet slechts voor hemzelf, maar ook voor zijn huisgenoten. Want we lezen dat hij eerbiedig de ark toebereid heeft tot redding van zijn huisgezin (Hebr. 11:7, 1Petr. 3:20). Dat wil niet zeggen dat Noachs vrouw en kinderen door zijn voorbeeld behouden werden, want iedere zondaar dient persoonlijk te geloven in de Heer Jezus om behouden te worden. Maar we zien hier iets van wat Gods bedoeling is en wat omschreven wordt als: ‘Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis’ (Hand. 16:31). Dat was de boodschap aan Cornelius en zijn huisgenoten (Hand. 11:13-14), aan de gelovigen in Korinthe (Hand. 18:8) en aan de gemeente te Filippi (Hand. 16:14-15).

Een grote verantwoordelijkheid voor een huisvader! Er is een groot contrast tussen Noach en Lot (Gen. 19) als het gaat over hun invloed op hun gezin. Omdat Noach God vertrouwde en met Hem wandelde, was hij in staat zijn gezin te ‘winnen’ voor de Heer. Lot was een gelovige, maar wandelde niet met God. ‘Toen ging Lot heen en sprak tot zijn schoonzoons, die met zijn dochters zouden trouwen, en zeide: Staat op, verlaat deze plaats, want de HERE gaat de stad verwoesten. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzoons als iemand, die schertste’ (Gen. 19:14). Lots ‘voorbeeld’ resulteerde daarin dat zijn vrouw God niet gehoorzaamde en omkwam. Zijn dochters betrokken hun vader in incest en hun kinderen werden de twee grootste vijanden van het volk Israël. Laten we deze waarschuwingen ter harte nemen en onze verantwoordelijkheid als ouders op ons nemen! ‘Daar al deze dingen aldus vergaan, hoedanig behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, vol verwachting u spoedende naar de komst van de dag Gods’ (2Petr. 3:11-12).

________________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

De zonen van Noach

 Genesis 9 - 11

Voorwoord

Het lijkt erop dat Genesis 11 chronologisch vóór hoofdstuk 10 komt, omdat in Gen.11:1 staat dat ‘de aarde nog één van taal en één van spraak was’, terwijl in hoofdstuk 10:5, 20, 31 sprake is van ‘geslachten, naar hun talen, in hun landen, naar hun volken’. Ook 10:25 geeft aanleiding tot die gedachte, wanneer gesproken wordt: ‘Aan Eber werden twee zonen geboren; de naam van de ene was Peleg, want in zijn dagen werd de aarde verdeeld, en de naam van zijn broeder was Joktan. Die verdeling van de aarde zou dan naar de verdeling in talen verwijzen. Anderen denken aan een verdeling in continenten die zouden zijn ontstaan tijdens en na de zondvloed. Weer anderen denken dan aan de verdeling in 70 volken die vermeld zijn in de volkenlijst van hoofdstuk 10:2,6,21 en verwijzen daarvoor ook naar Deuteronomium 32:8; 4:19; 29:26. Jafet vermeld veertien volken, Cham dertig en Jafet zesentwintig, tezamen 70.

Inleiding

De wereld vóór de zondvloed wordt door de apostel Petrus ‘de oude wereld’ genoemd, of ‘de wereld van de goddelozen’ en ook ‘de toenmalige wereld die door water vergaan is’ (2Petr.2:5; 3:6). In het verleden zijn er altijd wel mensen geweest die op zoek zijn gegaan naar het paradijs, de plaats die we in de eerste bladzijden van de Bijbel geschilderd vinden. Als die onderzoekers de Bijbel serieus hadden genomen, en geloof gehecht hadden aan het zondvloed verhaal en dat voor waar gebeurt hadden aangenomen, hadden ze zich de moeite kunnen besparen om het paradijs te zoeken. Het paradijs, die bewaakt werd door cherubs (Gen.3:24), is definitief verloren gegaan in de zondvloed. God heeft ná de zondvloed, waardoor de toenmalige wereld, door water overstroomd, vergaan is (2Petr.3:6; 2:5; Gen.7:11-21), verder geschiedenis geschreven met Noach en zijn nageslacht. ‘De zonen van Noach, die uit de ark gegaan waren, waren Sem, Cham en Jafet; Cham was de vader van Kanaän. Deze drie waren de zonen van Noach, en uit dezen is de gehele aarde bevolkt’ (Gen.9:18). Van Noach zelf is niet zoveel bekent, de enige woorden die hij heeft gesproken en in de Bijbel zijn opgenomen was de vervloeking over Kanaän en de voorzegging met betrekking tot de toekomst van zijn twee andere zonen, Sem en Jafet. ‘Toen Noach uit zijn roes ontwaakte en vernam, wat zijn jongste zoon hem aangedaan had, zeide hij: Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders. Voorts zeide hij: Geprezen zij de Here, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht. God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht’ (Gen.9:24-27). Wat wel van Noach als persoon geweten is, maar dan door het getuigenis wat de Schrift zelf geeft, is dat ‘Noach genade vond in de ogen des Heren. Want Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God’ (Gen.6:8-9).

Na de vloed landde de ark op het gebergte Ararat, in het oosten van Turkije dichtbij de grens van Armenië en Iran. ‘En in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark vastzitten op het gebergte van Ararat’ (Gen.8:4). Van daaruit gingen ze naar de streek die wij nu Iran noemen en vandaar verder naar het oosten en bereikte de grote laagvlakte van Mesopotamië. ‘En het begin van zijn (Nimrod) koninkrijk was Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sinear. Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Nineve, Rechobot-Ir, Kalach en Resen tussen Nineve en Kalach; dat is de grote stad’ (Gen.10:10-12).

‘Dit zijn de nakomelingen der zonen van Noach: Sem, Cham en Jafet; hun werden namelijk zonen geboren na de vloed’ (Gen.10:1).

Jafet (Gen.10:2-5)

‘God breide Jafet uit, en hij wone in de tenten van Sem, en Kanaän zij hem tot knecht’

‘De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesek en Tiras. En de zonen van Gomer waren Askenaz, Rifat en Togarma. En de zonen van Jawan waren Elisa, Tarsis, de Kittiërs en de Dodanieten. Naar dezen zijn de kustlanden der volken in hun landen verdeeld, elk naar zijn taal, naar hun geslachten, onder hun volken’ (Gen.10:2-5). Het eerste wat opvalt bij de opsomming van de zonen van Jafet, zijn de eerste twee namen, Gomer en Magog, die we ook vermeld vinden aan het einde van de wereldgeschiedenis in Jeremia 38 en 39. Van de drie zonen van Noach heeft Jafet de grootste uitbreiding gekend. In de loop van de tijd hebben ze de kusten van de Middellandse zee, Griekenland, Italië, Spanje, Engeland en nog meer naar het noorden de Scandinavische landen in beslag genomen. Nog later in de geschiedenis, vooral na de ontdekking van de Amerika’s door Columbus in 1492, werd die uitbreiding voortgezet en kwamen veel nakomelingen van Jafet terecht in Noord-Amerika, Canada en verder naar het oosten, door de ontdekkingen en de daarmee gepaard kolonisatie, ook Australië en Nieuw-Zeeland. Jafet, wiens naam ‘uitbreiding’ betekend heeft zijn naam alle eer aangedaan, want vandaag de dag is het grootste gedeelte van de wereld door de nakomelingen van Jafet bewoond. Maar hoe succesvol Jafet ook is geweest in zijn verspreiding in de wereld, voor de geestelijke rijkdom waren ze aangewezen op ‘de tenten van Sem’. Israël was door God verkozen om een ‘Licht voor de naties te zijn’ (Jes.42:6). Toen de Heer Jezus kwam was Hij ‘het licht tot openbaring voor de naties’ (Luk.2:32) en de apostelen hebben dat verder naar de naties en tot aan het einde van de aarde (Hand.1:8; 13:47).

Cham (Gen.10:6-20)

‘Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zij hij voor zijn broeders’

‘En de zonen van Cham waren Kus, Misraïm (Egypte), Put en Kanaän. En de zonen van Kus: Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabteka; en de zonen van Rama waren Seba en Dedan. En Kus verwekte Nimrod; deze was de eerste machthebber op de aarde; hij was een geweldig jager voor het aangezicht des Heren; daarom zegt men: Een geweldig jager voor het aangezicht des Heren als Nimrod. En het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sinear. Uit dat land trok hij naar Assur en hij bouwde Nineve, Rechobot-Ir, Kalach en Resen tussen Nineve en Kalach; dat is de grote stad. En Misraïm verwekte de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuchieten, de Patrusieten, de Kasluchieten, uit wie de Filistijnen zijn voortgekomen, en de Kaftorieten (Kreta).

En Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstgeborene, en Chet en de Jebusiet, de Amoriet, de Girgasiet, de Chiwwiet, de Arkiet, de Siniet, de Arwadiet, de Semariet en de Hamatiet; en daarna verspreidden zich de geslachten van de Kanaäniet. En de grens van de Kanaäniet was van Sidon in de richting van Gerar tot Gaza, in de richting van Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm tot Lesa. Dit waren de zonen van Cham naar hun geslachten, naar hun talen, in hun landen, in hun volken’

Cham zijn zoon Kanaän wordt vervloekt, en die vloek is vervuld bij de intocht van Israël in Kanaän, waarbij de Kanaänieten bijna geheel werden uitgeroeid, vanwege hun eigen zonden (Gen.15:16; Lev.18:3; Deut.7:1-6, 12:29-31). Zo moest Cham zich gestraft voelen in zijn nageslacht. Lees Leviticus 18 om te weten te komen hoe de Kanaänieten leefden en welke zondige praktijken ze beoefenden! Het is om die reden dat God het volk Israël waarschuwde zich niet met de Kanaänieten in te laten en alles te doen om zich er niet door te verontreinigen (Ex.34:10-17; Deut.7). Er is dus geen enkele aanleiding om deze tekst te gebruiken, of liever te misbruiken, om het zwarte ras als minderwaardig te behandelen, zoals in het verleden gedaan is door de slavenhandel waar zwarte Afrikaanse mensen tot slaven werden gemaakt, verhandeld en verscheept naar de andere kant van de Atlantische oceaan! Speciale aandacht besteed de Schrift aan Nimrod, een nakomeling van Kus, deze was de eerste machthebber op de aarde (1Kron.1:10). Micha noemt Assyrië het land van Nimrod. ‘Wanneer Assur in ons land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen, die het land Assur zullen weiden met het zwaard en het land van Nimrod in zijn poorten’ (Micha 5:4-5). Het begin van zijn koninkrijk was Babel in het land Sinear. Sinear is de oudtestamentische naam voor Soemer (Sumer) en werd later Babylonië genoemd. In Sinear ontstond de stad Erech, meer bekend als Uruk (Oeroek).  Uit dat land trok hij naar Assur en bouwde Ninevé. Hoewel Nimrod tot aller verbeelding spreekt is er buiten de Bijbel niets over hem bekend. Hij is de stichter van Babel en van het Soemerische rijk. De naam Nimrod komt uit het Hebreeuws en betekent 'opstand', 'held’ of ‘veroveraar’.

Sem (Gen.10:21-31; 11:10-32)

‘Voorts zeide hij: Geprezen zij de Here, de God van Sem, maar Kanaän zij hem tot knecht’

En aan Sem, de vader van alle zonen van Eber, de oudere broeder van Jafet, werden eveneens (zonen) geboren. Dit zijn de nakomelingen van Sem. Toen Sem honderd jaar oud was, verwekte hij Arpaksad, twee jaar na de vloed. En Sem leefde, nadat hij Arpaksad verwekt had, vijfhonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. En dit zijn de nakomelingen van Terach: Terach verwekte Abram, Nachor en Haran, en Haran verwekte Lot. De lijst van nakomelingen van Sem wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 11:10-32 en brengt ons van Sem tot aan Abraham de stamvader van Israël. Noach zegent niet Sem, maar de here, de God van Sem om aan te geven wat God door Sem en nakomelingen zou doen. ‘Het heil is uit de Joden’ (Joh.4:22). Het is door het volk Israël dat wij kennis hebben van de ware God, het Woord van God, en de Heiland, Jezus Christus. In Genesis 14:13 wordt Abraham een Hebreeër genoemd, dit naar aanleiding van Genesis 10:21 waar staat dat ‘Sem, de vader is van alle zonen van Heber’. De christelijke en islamitische volken kunnen hun religie terugvoeren tot Abraham, de Semiet. Dat de satan zijn aanvallen dan ook richt op het Joodse volk is omdat God zich heeft verbonden aan de Hebreeën; God is de God van Sem! (Ex.3:18; 5:3; 7:16; 9:1,13; 10:3). Daarmee is de bron en oorzaak van het antisemitische aangegeven.

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding op het boek Exodus

I. De naam

In het Grieks betekend de naam ‘exodus’ uittocht. (Zie: Heb.11:22). Exodus beschrijft Israëls onderdrukking en de wonderlijke bevrijding uit Egypte. Een van de kernwoorden van het boek is ‘verlossing’, omdat verlossing vrijheid inhoudt. In het boek vinden we veel illustraties van de verlossing in Christus. Het woord ‘exodus’ wordt op twee plaatsen in het Nieuwe Testament vermeld. In Lukas 9:31 heeft de uitgang te maken met de dood van Christus, en in 2 Petrus 1:14 heeft het te maken met de dood van Petrus. Met andere woorden: er zijn drie ‘exodus-ervaringen’ in de Bijbel: (1) Israëls’ bevrijding uit Egypte, (2) Christus’ bevrijding van de zondaar door het kruis, en (3) en de bevrijding van de gelovige van de gebondenheid van de wereld en de dood.

II. De schrijver

Er is geen reden om te twijfelen aan het auteurschap van Mozes. De eenheid van het boek (zie: de indeling) geeft ook de indruk dat er maar één auteur was, en het getuigenis van de ooggetuigen geven aan dat de auteur overal aanwezig was. Christus getuigd van het auteurschap van Mozes (Joh.7:19; 5:46-47).

III. Het doel

Genesis is het boek waar alles begon; Exodus is het boek van de verlossing. Het boek vermeld naast de verlossing van het volk uit Egypte, de geschiedenis van het ontstaan en de religieuze handelingen. Deze dingen geven ook de verlossing weer die Christus aan het kruis heeft verworven. Er zijn veel typen en symbolen van Christus en de gelovige in Exodus, speciaal in de dienst en ceremonies behorende bij de dienst aan de tabernakel. Exodus vermeld ook het ontvangen van de Wet. Het is moeilijk allerlei nieuwtestamentische onderwerpen te begrijpen zonder het boek Exodus te raadplegen.

IV. De typen

Er zijn meerdere typen te vermelden in het boek Exodus: (1) Egypte is het beeld van de wereld, in opstand tegen Gods volk, en die tracht dat volk te onderdrukken. (2) Farao is een type van de duivel, de god van deze wereld, die aanbidding wenst, God tart, en erop uit is zijn volk in slavernij te brengen. (3) Israël is een type van de Gemeente – bevrijd van de banden van deze wereld, op een pelgrimsreis, en beschermd door God. (4) Mozes is een type van Christus, Gods profeet. (5) De doortocht door de Rode Zee is een beeld van de opstanding, die de gelovige scheidt en bevrijdt van deze boze wereld. (6) Het manna is een beeld van Christus het Brood van het Leven. (7) De rots die geslagen werd is een type van de geslagen Christus, door wiens dood de Heilige Geest gekomen is. (8) Amalek is een beeld van het vlees, dat zich verzet tegen de gelovige op zijn reis. Het belangrijkste type (9) in Exodus is het Pascha, die de dood van Christus uitbeeld, de toepassing van het bloed voor onze veiligheid, en het toepassen van Zijn leven voor de kracht tijdens onze wandel.

V. Mozes en Christus

We kunnen veel vergelijkingen en een grote tegenstelling tussen Mozes en Christus maken, omdat Mozes een beeld van Christus is. Mozes was een profeet (Hand.3:22); een priester (Ps.99:6, Heb.7:24); een dienaar (Ps.105:26; Mat.12:18); een herder (Ex.3:1; Joh.10:11-14); een middelaar (Ex.33:8-9; 1Tim.2:5); en een bevrijder (Hand.7:35; 1Thes.1:10). Hij was zachtmoedig van aard (Num.12:3; Mat.11:29), gehoorzaam, en machtig in woord en daad (Hand.7:22; Mark.6:2). In zijn leven was hij een zoon in Egypte en in gevaar om gedood te worden (Mat.2:14vv.), maar werd door God voorzienigheid beschermd. Hij gaf er de voorkeur aan- om met het volk te lijden dan te heersen in Egypte (Heb.11:24-26; Fil.2:1-11). Mozes werd de eerste keer door zijn broers verworpen, maar de tweede keer aanvaard; en tijdens zijn verwerping verwierf hij zich een bruid uit de heidenen (een beeld van Christus en de Gemeente). Mozes veroordeelde Egypte, en Christus veroordeelde de wereld. Mozes bevrijdde Gods volk door het bloed van het lam, zoals Christus dat deed op het kruis (Luk.9:31). Mozes leidde het volk, voedde het volk en droeg hun lasten. De tegenstelling is natuurlijk, dat Mozes het volk niet in het beloofde land binnenbracht; Jozua deed dat. De Wet is gegeven door Mozes, maar genade en waarheid kwamen door Jezus Christus (Joh.1:17).

 

---------------------------------------------------------------------------------------

Indeling van het boek Exodus

I. Verlossing – Gods macht (1-17)

A. De slavernij van de zonde (1-4)

B. De weigering van Farao (5-11)

C. De verlossing van God (12-17)

1. Pascha – Christus, Lam voor ons geslacht (12-13

2. Doortocht door de Rode Zee – Opstanding (14-15)

3. Het Manna – Christus het Brood van het Leven (16)

4. De rots geslagen – De Geest (17:1-7)

5. Amalek – Het vlees tegen de Geest (17:8-16)

 

II. Gerechtigheid – Gods heiligheid (18-24)

A. Het volk voorbereid (18-19)

B. De Wet gegeven (20-23)

1. De geboden ten opzichte van God (20)

2. De oordelen ten opzichte van het volk (21-23)

C. Het Verbond bevestigd (24)

 

III. Herstel – Gods genade (25-40)

A. Beschrijving van de tabernakel (25-31)

B. De tabernakel was nodig – Israëls zonden (32-34)

C. De tabernakel opgericht – (35-40)

 

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Het Pascha

Exodus 11-13

Inleiding

Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood (Rom.5:12). Vanaf dat moment, die wij de zondeval noemen, heeft God wegen gezocht opdat de gemeenschap tussen Hem en de mens, die er was vóór de zondeval, hersteld kon worden. ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (Joh.5:17). Hoe die bevrijding en verlossing van de zondaar zou moeten plaatsvinden wordt in de Bijbel een aantal keren geïllustreerd, we noemen dat typologie. Dat zien we al in Genesis 3 waar Adam en Eva bekleed worden met rokken van vellen; er moet dus een dier gedood zijn om hen te bedekken. In Genesis 22 zien we dat in de geschiedenis van Abraham en Isaak, waar Isaak een type is van Christus die het lam is dat geslacht moet worden. Maar niet Isaak maar God voorzag Zichzelf in een lam ten brandoffer. En hier in Exodus, in de gebeurtenissen gepaard gaande met de verlossing van het volk uit Egypte, door middel van het Pascha. Hoe verder we gaan des te duidelijker wordt het, met als climax de komst van de Heer Jezus in deze wereld! Hij was het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt! In de hiervoor genoemde voorbeelden zien we telkens dat er dier geslacht moest worden, want zonder bloedstorting is er geen vergeving mogelijk (Heb.9:22). Maar het bloed van stieren en bokken kon onmogelijk zonden wegnemen, dat kon alleen door het bloed van Christus! Het Pascha markeert de geboorte van het volk Israël en haar bevrijding van de slavernij. Dat nieuwe begin wordt aangeduid doordat de jaarindeling veranderd wordt. De zevende maand waarin de instelling van het Pascha plaatsvindt, wordt tot de eerste maand te verklaart (Ex.12:1v.). Deze grote gebeurtenis toont ons ook een beeld van Christus werk op het kruis (Joh.1:29; 1Kor.5:7-8; 1Petr.1:18-20).

Het oordeel aangekondigd (Ex.11)

‘Laat mijn volk gaan!’ In Hoofdstuk 10:29 horen we Mozes tegen Farao zeggen: Ik zal uw aangezicht niet meer zien!’ Maar toch horen we dat hij nog een keer Farao aanspreekt over de tiende en laatste plaag, de dood van de eerstgeborene. Deze mededeling van Mozes en vermeld in de eerste verzen van dit hoofdstuk, was al gebeurd voor het gesprek in het vorige hoofdstuk 10. Wat in de verzen 4 tot 8 van hoofdstuk 11 vermeld is, is een herhaling van wat Mozes eerder tot Farao had gesproken, zoals vermeld in Exodus 10:29. Het elfde hoofdstuk is eigenlijk een supplement van het tiende. De juiste weergave van vers 9 moet dan ook zijn: ‘En de Here had gezegd’ verleden tijd! Vergelijk 11:1 met 11:9 (zie Herziene Statenvertaling).

De opdracht om juwelen en zilver en goud van de buren te vragen (Ex.11:3) was ook al eerder gegeven in Exodus 3:22. De dood van alle eerstgeborenen wordt de Farao aangezegd. In heel Egypte zou een luid gejammer zijn, maar Israël zou ook van deze laatste plaag moeten worden vrijgesteld omdat de vorige plagen ook niet door hen werden gedeeld. De Israëlieten stonden onder hetzelfde oordeel als de Egyptenaren! Zo is het ook nu nog steeds: ‘Allen hebben gezondigd! (Rom.2:23). Er was echter een maar! Aan Israël werd een mogelijkheid gegeven waardoor ze niet onder dat oordeel zouden vallen, namelijk de instelling van het Pascha! Alleen door te schuilen achter het bloed van het paaslam, dat onschuldig in hun plaats sterft, zouden zij veilig zijn wanneer de verderfengel met het oordeel zou voorbijgaan. Tegen niemand van de Israëlieten zou een hond zijn tong durven roeren, waardoor een volmaakte rust en vrede in de komende nacht in het vooruitzicht werd gesteld. De Here zou een scheiding maken tussen de Egyptenaren en de Israëlieten. De verzen 9-10 sluiten en periode van gesprekken en onderhandelingen tussen Mozes en de Farao af, die in hoofdstuk 7:8 waren begonnen. Mozes ging in brandende toorn van Farao weg; het oordeel zou die nacht komen!

Een volmaakt lam (Ex.12:1-5)

Het was een lam van een schaap of een geit dat op de tiende dag uit de kudde genomen en apart gezet moest worden om op de avond van de veertiende van de maand geslacht te worden (vs.12:4-5). Dit kan allemaal op de Heer Jezus worden toegepast, want Hij wordt door Johannes de Doper ‘het Lam van God’ genoemd (Joh.1:29,36; Gen.22:8; Jes.53:7; 1 Petr.1:20). Het lam moest uit de kudde gehaald worden (Ex.12:5); van de Heer Jezus lezen we dat Hij ‘uit de mensen werd genomen, uit zijn broeders’ (Deut.18:18; Gen.49:26). Evenals de Heer Jezus in de kracht van zijn leven ter dood werd gebracht, moest het lam aan het begin van zijn leven geslacht worden (12:5; Ps.102:25). Het was een lam zonder gebrek (Ex.12:5), wat de absolute volmaaktheid van Christus weergeeft (1Petr.1:19). Hij kende geen zonde (2Kor.5:21), noch heeft Hij zonde gedaan (1Petr.2:22) want in Hem was geen zonde (1Joh.3:5). ‘Wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam (1Petr.1:18; Gen22:8; Joh.1:29, 36).

De bereiding van het lam (Ex.12:8-10)

Het lam moest met vuur worden gebraden (Ex.12:8), en vuur is in de Bijbel een beeld van oordeel (Gen.22:6). Christus heeft het oordeel van God over de zonde gedragen in zijn lichaam (2Kor.5:21; Rom.5:9). ‘De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem’ (Jes.53:5). Zoals geen been van het lam gebroken mocht worden (Ex.12:46), zo werd ook van de Heer Jezus geen been gebroken (Ps.34:21; Joh.19:31-37). Het bloed van het lam werd opgevangen in een schaal, het mocht niet op de grond komen zodat erop getrapt zou worden. (Ex.12:21)

Dit geeft de kostbaarheid van het bloed van Christus weer en de grote waardering die God eraan geeft (1Petr.1:18-19; Heb.9:22; Lev.17:11). ‘Het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde’ (1Joh.1:7). Het bloed van het lam moest aangebracht worden aan de bovendorpel en de deurposten (Ex.12:7,12) als een zichtbaar teken voor de verderfengel. Het bloed moest aan de dorpel en deurposten worden aangebracht, zodat de Israëlieten bij het binnengaan en het verlaten van het huis altijd herinnerd werden aan het geslachte lam. Het werd daardoor ook een signaal naar de anderen van het volk, dat de bewoner van dat huis geloof had in het woord van God dat door Mozes was verkondigd. Ook in ons leven dient het leven van Christus naar anderen toe zichtbaar te zijn (Hand.4:13) en betekent dat we altijd, bij alles wat we doen Christus voor ogen dienen te houden (Kol.3:17).

Het gebruik van hysop (Ex.12:22; Ps.51:7). Hysop geeft drie kenmerken van het geloof weer: (1) Het is een zwakke, kleine plant, hetgeen de nederigheid en zwakheid van de mens weergeeft; maar ook vaak van een zwak geloof. (2) Het groeit op een rots of muur; de gelovige heeft zijn wortels in Christus ‘de Rots’. (3) Hysop heeft een reinigende en genezende werking; het geloof reinigt het hart van de zondaar, en heelt de wonden van een gewond hart.

Een geslacht lam (Ex.12:8-11)

De zondaar wordt niet gereed omdat Jezus in de wereld is gekomen, of het evangelie heeft verkondigd maar door zijn offer op het kruis van Golgotha, waar Hij zijn bloed heeft gestort tot vergeving van zonden. Het lam diende als voedsel (Ex.12:8-20, 43-51), je moest het tot je nemen. Zo dienen we ook de Heer Jezus aan te nemen; ‘Want allen die Hem hebben aangenomen, hun gaf hij het recht kinderen van God te worden’ (Joh.1:12).

Het eten van het lam ging gepaard met een aantal richtlijnen, zoals ook bij het ‘Pascha’ dat wij vieren. ‘Laten wij daarom feestvieren met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid’ (1Kor.5:7). Indien mogelijk, moest in elk huis een lam geslacht en gegeten worden (Ex.12:3-4). Overgebracht naar onze tijd en situatie kan dit duiden op de persoonlijke gemeenschap met Christus die we beoefenen, maar ook op het totaal van alle gelovigen: één brood, vele kruimels (1Kor.10:17). Het eten van het vlees van het lam (Ex.12:11) verwijst naar de geestelijk voeding die we ontvangen in de gemeenschap met Christus (Joh.6:52-53). Verder was het zo dat alleen Israëlieten het mochten eten, geen vreemdelingen (Ex.12:43). Het avondmaal is ook niet een feest voor alle mensen, maar alleen voor gelovigen die bij het volk behoren, die hebben ook het voorrecht deel te nemen aan de gebruiken van Gods volk. Het eten van het lam moest samengaan met het eten van ongezuurde broden en bittere kruiden (Ex.12:8). Het gedenken van Christus’ offer is een feest – ‘Laten we feestvieren’ – maar gaat niet alleen gepaard met vreugde, maar ook met droefheid. De blijdschap verwijst naar de vreugde over onze verlossing, de droefheid verwijst dan weer naar het lijden van de Heer Jezus en naar de door ons begane zonden.

Het feest van de ongezuurde broden (Ex12:8, 17-20)

De betekenis van ongezuurde broden verwijst naar een rein leven, dat wil zeggen, ‘niet met oud zuurdeeg, ook niet naar zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid’ (1Kor.5:8). Bij een nieuw leven hoort een nieuwe wandel! Vertrouwen hebben in wat God zegt en het toepassen is de waarborg voor onze redding. Vertrouwen in het Woord en het Lam (Ex.12:21vv). ‘Weest heilig, want Ik ben heilig’ (1Petr.1:16).

Een ander aspect van het feest van de ongezuurde broden is dat de Israëlieten het moesten eten als een herinnering aan hun bevrijding uit Egypte: het is een gedachtenismaal! (Ex.12:14, 27). ‘Doet dit tot Mijn gedachtenis’ (1Kor.11:24). Ook wij mogen onze bevrijding gedenken hoe wij zijn overgebracht van de macht der duisternis in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Kol.1:13). Ze moesten zeven dagen het ongezuurd brood eten. (Ex.12:19; Lev.23:5-7), wat aangeeft dat we de deelname aan het avondmaal niet alleen maar doen met een oprecht hart op de zondag, maar op alle dagen van de week de hele week. Ze moesten het eten met de lendenen omgord, de staf in de hand, en hun schoenen aan (Ex.12:11), klaar voor vertrek! Voor ons betekent het, dat wij met de ‘gordel der waarheid’ omgord dienen te zijn (Ef.6:14-15), in het besef dat we pelgrims zijn. De Israëlieten mochten slechts van het lam eten als ze hun gehele huis hadden onderzocht naar de aanwezigheid van het kleinste stukje zuurdeeg (Ex.12:19). Wij op onze beurt dienen onszelf nauwkeurig te onderzoeken op verborgen zonden voordat wij deelnemen aan het avondmaal (1 Kor.11:28; Mat.5:23-24). Het lam was gestorven voor de eerstgeborenen, nu mochten hen die verlost waren het Lam eren door hun leven in dienst van God te stellen!

______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Op weg naar huis!

Exodus 13

Inleiding

Het Pascha, beschreven in Exodus 13, is een illustratie van de verlossing van een gelovige door het bloed van het Lam. Maar er is meer in het leven van een gelovige dan bevrijd te zijn van het oordeel. Israëls ervaringen tijdens de reis van Egypte naar Kanaän zijn illustraties van de strijd en de overwinningen in het leven van een gelovige (vgl. Rom. 15:4; 1Kor. 10:6). God wilde Israël in Kanaän en ze zijn er na een reis van vele jaren ook gekomen. Hoe, maar vooral waardoor ze er gekomen zijn, vinden we onder andere in deze twee hoofdstukken van het boek Exodus beschreven.

Wij, gelovigen, zijn ook op reis, op weg naar ons hemels huis! Als u ook deze reis maakt en zou twijfelen of u het wel zult kunnen volhouden, dan mag u weten dat u niet alleen bent maar dat God op dezelfde wijze met u zal gaan zoals Hij vroeger met de Israëlieten ging, want …

… God kiest de weg (Ex. 13:17-18)

Als Mozes en het volk de route hadden mogen kiezen, hadden ze vermoedelijk de meest voor de hand liggende en kortste route genomen, waardoor ze snel het beloofde land zouden hebben bereikt. Volgens Deuteronomium 1:2 was het ’elf dagreizen van de Horeb in de richting van het gebergte Seïr tot Kades-Barnea’, dit is te vergelijken met de route van Egypte langs de kust (Gaza) naar Kanaän. Maar God koos de weg en die duurde uiteindelijk veertig jaar. Daar had Hij zijn redenen voor want ‘Hij leidde hen niet op de weg naar het land van de Filistijnen, hoewel deze de naaste was, want God zei: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren. Daarom liet God het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee’ (Deut. 13:17-18).

‘Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten’ (Jes. 55:8-9). Wat in de gedachten van het volk een omweg moet hebben geleken, bleek Gods weg te zijn.

In ons leven is het niet anders en wij moeten leren dat Gods weg volmaakt is en dat we zelf onze weg niet hoeven te kiezen (Ps. 18:31). Een lied uit de bundel van Joh. De Heer zegt: “Laat mij niet mijn lot beslissen: zo ik mocht, ik durfde niet. Ach, hoe zou ik mij vergissen, als Gij mij de keuze liet”. Neen, niet zelf kiezen maar wel God vragen naar zijn weg! Zoals David zingt in Psalm 143:8: ‘Maak mij bekend de weg die ik gaan moet’. We weten uit Psalm 103:7 dat God dan ook zulk een gebed wil beantwoorden. ‘Hij maakte Mozes - en ook David mogen we aannemen - zijn wegen bekend’ (Ps. 103:7).

… God bemoedigt (Ex.13:19)

De brief aan de Hebreeën wijst ons er in hoofdstuk 10 vanaf vers 35 op dat het leven van een gelovige vol moeilijkheden kan zijn en dat een bemoediging op zijn tijd nodig is. Zo doet ook de schrijver (Paulus?) het met de woorden: ‘Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is’ (Hebr. 10:35).

Het gebeente van Jozef dat werd meegenomen naar het beloofde land, moet een bemoediging voor het volk zijn geweest omdat het liet zien dat God zijn beloftes aan Jozef trouw bleef en dat zou ook met het volk als geheel het geval zijn (Gen. 50:24-25, Hebr. 11:22). Twijfelde er iemand uit het volk aan Gods beloften en trouw, dan hoefde hij of zij maar te kijken naar de overblijfselen van Jozef die de hele reis door de woestijn werden meegedragen. Dat herinnerfe hen eraan dat ‘God geen man is dat Hij liegen zou; of een mensenkind dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen?’ (Num. 23:19).

‘Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons’ (2 Kor. 1:20). Dat mag ook voor ons een bemoediging zijn.

… God geeft leiding (Ex.13:21-22, 14:19-20)

‘De HERE ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan. Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk’.

Ik geloof niet dat ik overdrijf wanneer ik zeg dat veel gelovigen veel vragen hebben om de leiding van God in hun leven te verstaan. Het was voor de Israëlieten nogal gemakkelijk: ze hoefden maar te zien naar de wolk- of vuurkolom en wisten waar te gaan! Uit het boek Handelingen hoofdstuk 16:6-10 geloof ik op te kunnen maken dat de apostel Paulus het er ook moeilijk mee had om te weten wat hij moest doen. Hoe kunnen wij nu Gods leiding weten, nu dit zichtbaar teken er niet meer is? Is dat niet door drie heel belangrijke zaken: zijn Woord, de heilige Geest en het gebed?

Ten eerste zijn Woord. Psalm 73:24 zegt ons: ’Gij zult mij leiden door uw raad’. Ten tweede de inwonende heilige Geest, waardoor de Heer Jezus kon zeggen: ‘Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding van de wereld’ (Mat. 28:20). En ten derde het gebed waardoor we zoals Mozes God kunnen vragen: ‘Maak mij toch uw wegen bekend’ (Ex. 33:13).

… God strijdt voor ons (Ex.14:14, 25)

Exodus 13:18 zegt ons dat de Israëlieten ‘Ten strijde toegerust optrokken uit het land Egypte’. Dat duidde er al op dat het volk strijd stond te wachten. Strijd staat ook ons te wachten op weg naar het hemelse vaderland. Om stand te houden heeft God ons een wapenrusting gegeven die tot onze beschikking staat (Ef. 6:11-18). En wanneer wij tekortschieten, grijpt Hij in. ‘Ik zal voor u strijden en gij zult stil zijn’ (Ex. 14:14). Nee, we hebben niet zoals de Israëlieten te strijden tegen vlees en bloed, maar tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten (Ef. 6:12).

We hebben de belofte dat ‘als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?’ (Rom. 8:31). In dat geloof mogen we gaan en ons bewust zijn van zijn hulp en nabijheid in tijden van nood. ‘Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad’ (Rom. 8:37). Ik geloof dat we dit gedeelte niet beter kunnen afsluiten dan metde tekst van lied 124 uit de Opwekkingsbundel:

Ik bouw op U, mijn Schild en mijn Verlosser.

Niet eenzaam ga ik op de vijand aan.

Sterk in uw kracht, gerust in uw bescherming.

Ik bouw op U en ga in uwe naam.

Gelovend ga ik, eigen zwakheid voelend.

En telkens meer moet ik uw kracht verstaan.

Toch rijst in mij een lied van overwinning.

Ik bouw op U en ga in uwe naam.

Ik bouw op u, mijn Schild en mijn Verlosser.

Gij voert de strijd, de huld' is u gewijd.

In 't laatste uur zal 'k zegevierend ingaan.

In rust met U die mij hebt voortgeleid.

… God zorgt voor ons

‘Kan God een dis (d.i. een maaltijdstafel) aanrichten in de woestijn?’, was de vraag, die het volk Israël zichzelf stelde (Ps. 78:19). Gelet op de omstandigheden was dat een terechte vraag denk ik. Ik heb het voorrecht gehad een aantal keren de Sinaïwoestijn te bezoeken en kan terecht getuigen wat de Israëlieten eerder al hadden gezegd: ‘heel die grote en vreselijke woestijn’ (Deut. 1:19). Of op een andere plaats: ‘die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water’ (Deut. 8:15). Het is geen plaats om hoge verwachtingen te hebben betreffende voedsel en water. Maar wat de mens niet kon verwachten realiseerde God ‘die uit de harde rots voor u water te voorschijn deed komen, die u in de woestijn met het manna voedde, dat uw vaderen niet gekend hebben’ (Deut. 8:15-16). Het manna was de gehele reis door de woestijn aanwezig, maar bij aankomst in het beloofde land hield het op (Joz. 5:12).

Wat is ons voedsel nu? Is dat niet Christus zelf? (Joh. 6:58-59). ‘Jezus zeide dan tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel; want dát is het brood Gods, dat uit de hemel nederdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tot Hem: Here, geef ons altijd dit brood. Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten’ (Joh. 6:32-35). Daarom: ‘Weest dan niet bezorgd, door te zeggen: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden?’ (Mat. 6:31). Want wie zich met Christus voedt zal niet tekort komen. Gelooft u dat?

… God brengt ons thuis

Na veertig jaar door de woestijn te zijn getrokken zat de reis erop, ze kwamen eindelijk thuis! Met een verwijzing naar Psalm 84 zouden we kunnen zeggen: ‘Zij gingen voort van kracht tot kracht om voor God te verschijnen in Sion’. Ze konden achterom kijken en Gods handelen opmerken. ‘Gedenk dan heel de weg, waarop de HERE, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden. Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kende en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des HEREN uitgaat. Het kleed dat gij draagt, is niet versleten en uw voet is niet gezwollen in deze veertig jaar. Erken dan van harte, dat de HERE, uw God, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant, en onderhoud de geboden van de HERE, uw God, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen. Want de HERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen. Gij zult eten en verzadigd worden en de HERE, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf. Neem u ervoor in acht, dat gij de HERE, uw God, niet vergeet door zijn geboden, zijn verordeningen en zijn inzettingen, die ik u heden opleg, te verwaarlozen, opdat, wanneer gij eet en verzadigd wordt, goede huizen bouwt en die bewoont, uw runderen en kleinvee zich vermenigvuldigen en uw zilver en goud zich vermeerderen, ja, al wat gij hebt, zich vermeerdert, uw hart zich niet verheffe, en gij de HERE, uw God, vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft, die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water; die uit de harde rots voor u water te voorschijn deed komen, die u in de woestijn met het manna voedde, dat uw vaderen niet gekend hebben, om u te verootmoedigen, u op de proef te stellen en u ten laatste wèl te doen’ (Deut. 8:2-16).

Ik geloof dat als wij eens ‘Thuis’ komen wij hetzelfde zullen kunnen opmerken als wat hierboven vermeld is en dat ook wij zullen zeggen: niet mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven. Maar gij zult aan de Here uw God, denken, want Hij is het, die u kracht geeft om vermogen te verwerven’ (Deut. 8:17).

Besluit

Zowel Mozes (Deut. 8) als Jozua (Joz. 24) als de psalmdichter (Ps. 78, 105) riepen het volk op om achterom te kijken en de trouw van God doorheen de geschiedenis te zien. Wanneer wij terugkijken tijdens ons leven, zullen we mogen zien dat Gods weg de beste weg was. Dat hij ons geleid heeft, voor ons gestreden heeft, voor ons gezorgd heeft, waar het nodig was hulp heeft geboden, en ons uiteindelijk thuis gebracht heeft. Zullen we Hem daarvoor niet prijzen?

_______________________________________________________________

 

Wat zegt de Bijbel?

De verlossing des Heren

Exodus 14-15

Voorwoord

In hoofdstuk 12 van boek Exodus lezen we over de instelling van het Pascha dat een beeld is van de verlossing van een gelovige waarvoor de grondslag is gelegd door het bloed van het Lam, maar het leven van een gelovige bestaat uit meer dan de verlossing. Verlossing moet resulteren tot gehoorzaamheid, dienstbaarheid en aanbidding. Israëls ervaringen, opgedaan tijdens de reis van Egypte naar het Beloofde land zijn een illustratie van de beproevingen en zegeningen van het leven van een gelovige. Gods bedoeling was dat het volk Israël naar Kanaän zou gaan waar zijn erfenis ligt, die in bezit genomen dient te worden. De gelovige dient de geestelijke zegeningen, de erfenis in Christus, tot zijn eigendom te maken (Ef.1:3). Helaas zijn er te veel gelovigen die wel bevrijd zijn uit ‘Egypte’, maar toch nog verloren lopen in de wildernis. Ja, ze zijn gered door het bloed maar ze falen daarin dat ze hun geestelijke rijkdom, die op hen ligt te wachten, niet in bezit nemen. In deze twee hoofdstukken kunnen we vier verschillende ervaringen ontdekken die Gods volk tijdens hun reis tegenkwamen.

Inleiding

Voordat het volk Israël ooit gedacht had aan een verlossing uit Egypte en uit de macht van de Farao, had God al jaren eerder voorbereidingen daarvoor gemaakt door Mozes te roepen, die het volk zou moeten uitleidden. God was op de hoogte van de plannen van Farao, maar de Farao kende de plannen van God niet (Mich.4:12). En zo gebeurde het dat ‘na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, al de legerscharen des Heren uit het land Egypte gingen (vgl. Gen.15:13). Had het volk kennis gehad van de profetie die vermeld is in Genesis 15:13 dan zou het voor hen de bevrijding geen verassing zijn geweest. De mens wikt en God beschikt! God is in controle, zoals we dat ook lezen dat de Heer Jezus door de bepaalde raad van God is overgegeven (Hand.2:23). De Heer Jezus had gezegd ‘na twee dagen is het Pascha en de Zoon des mensen zal worden overgeleverd om gekruisigd te worden’, maar de overpriesters en de oudsten zeiden ‘Niet op het feest opdat er geen opschudding onder het volk komt’ (Mat.26:1-5). Maar Christus, ons Pascha is geslacht op het Paasfeest! Het was door de tussenkomst van God dat het volk Israël verlost werd en de kolom bracht scheiding en werd tot duisternis voor Egypte, maar licht voor Israël. God ging voor het volk uit en bereidde de weg en bracht hen door de Schelfzee naar de overkant, in veiligheid. God deed het onmogelijke voor het volk Israël en kan dat ook doen voor u!

Het volk was vervuld van angst (14:1-12)

God had het volk geleid naar de Schelfzee, bij Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Sefon (13:8;14:8) en had tegen Mozes gezegd dat de Farao hen zou achtervolgen. Zo lezen we ook in Gods Woord, ‘dat wij door vele verdrukkingen het koninkrijk van God moeten binnengaan (Hand.14:22). De Farao – maar ook de duivel - heeft het niet graag dat mensen aan zijn greep ontkomen en zal altijd proberen hen terug in zijn macht te krijgen. Pasbekeerden zullen op de hoogte moeten zijn van de plannen van de tegenstander (2Kor.2:11). Helaas wandelden de Israëlieten niet door geloof, want toen zij het leger van de Farao aan zagen komen, gaven ze op in wanhoop en schreeuwden het uit van angst. Angst en geloof kunnen in het leven van een gelovige niet samengaan, want al we werkelijk op God vertrouwen hoeven we geen angst te hebben. En zoals zo vaak het geval is gaf het volk de schuld aan de leider, Mozes, in plaats van Gods aangezicht te zoeken om hulp en elkaar te bemoedigen. Eigenlijk gold hun klacht niet Mozes maar God, die Mozes had gezegd wat hij moest doen (vgl. 1Sam.8:7). In plaats van naar boven, naar God hun blik te richten (Ps.121:1), keken ze achterom richting Egypte en riepen: ‘Wij kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven (14:12). Hun herinnering aan Egypte was schijnbaar als vervaagd, niet alleen de slechte behandeling die ze hadden moeten doorstaan in Egypte, maar ook niet met welk een grote kracht God zich aan de Farao de meerdere had getoond. De grote verlossing had hun toch moeten doen inzien dat God hen ook uit deze nood zou kunnen verlossen om hen brengen naar het Beloofde land! Wellicht heeft ook het samenraapsel, dat was meegegaan, ook schuld aan het geklaag van het volk Israël, zoals ze dat ook later hebben gedaan (zie: Ex.12:38; Num.11:4). Het ‘samenraapsel’ is een beeld van ongelovige en wereldse mensen die zich te midden van het volk van God bevinden. ‘Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welk e gemeenschap heeft licht met duisternis? En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? En welk deel heeft een gelovige met een ongelovige?’ (2Kor.6:15-16).

Het volk werd verlost (14:13-31)

Bij het zien van de achtervolgende Egyptenaren raakt het volk in paniek, links en rechts de woestijn, vóór hen de Schelfzee en achter hen de Farao en zijn strijdwagens, wat moeten ze doen? Waren ze maar in Egypte gebleven! Maar het volk zal nu getuige mogen zijn van de verlossing van God. Het Pascha leert ons dat door het bloed van Christus het oordeel over onze zonden is afgewenteld; maar de Schelfzee leert ons dat wij door de dood van Christus ook verlost zijn van de macht van de wereld, de zonde en satan. ‘We zijn gered uit de macht van de duisternis en overgebracht in het koninkrijkrijk van de Zoon van zijn liefde, in Wie wij de verlossing hebben, de vergeving van de zonden’ (Kol.1:13). Nee, we zijn geen slaven meer, maar kinderen van God!

Als de nood het hoogst is, is de redding nabij, en dat was ook de realiteit van de situatie waarin het volk Israël verkeerde. Maar als God met en vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? (Rom.8:31). Wat moesten de Israëlieten doen? Niets! De Here zou voor hen strijden, en zij zouden stil zijn! (14:14). Vrees niet, houdt stand, dat was de opdracht voor het volk, dan zouden ze de verlossing des Heren zien. God stelde zich tussen zijn volk en de legers van Egypte (14:19-20). Toen opende God de weg door de zee door middel van het zenden van een sterke wind, en het volk ging over het droge naar andere kant. Dezelfde waters die voor Israël de redding betekenden, waren voor de legers van de Farao hun ondergang. Wat Farao had gezaaid, namelijk de verdrinking van de Joodse jongens (Ex.1:22), oogst hij nu: zijn legers kwamen om door het water.

Het Pascha is een beeld van de dood van de Heer Jezus voor ons, terwijl de doortocht door de Rode zee Zijn opstanding symboliseert. Het bloed heeft ons bevrijdt van de straf op de zonde, en de opstanding van de kracht van de zonde. De eerste ervaring is plaatsvervanging, want het lam stierf in plaats van de eerstgeborene. Dat is Romeinen 4-5. De tweede ervaring is identificatie, want we worden gelijkgemaakt met Christus in zijn dood, begraven en opstanding, en dat wordt uitgelegd in Romeinen 6-8. De doortocht door de Jordaan in het land Kanaän in Jozua 3-4 is een beeld van de gelovige die zijn geestelijk erfenis door geloof tot zijn bezit maakt. Het is door geloof dat de gelovige de overwinning tot zijn bezit verklaart. Wie zo’n verlossing heeft meegemaakt, zoals hier geschetst, kan ook het lied van de verlossing meezingen!

Het volk vierde de verlossing (15:1-21)

Dit is de eerste keer dat er vermelding is van een lied in de Bijbel, en het is heel bijzonder dat het in verband staat met de verlossing van de slavernij. Alleen wedergeboren gelovigen kunnen, en hebben het voorrecht een lied van verlossing te zingen (Ps.40:1-3; Op.1:5). Het boek Exodus begon met verzuchtingen (2:23), maar vanwege hun verlossing, zien we nu een volk dat juicht. Wanneer we de inhoud van het lied van Mozes lezen dat merken we op dat God erin wordt groot gemaakt, want Hij wordt maar liefst vijfenveertig keer vermeld!  Er zijn heel wat liederen waarin mensen worden geprezen in plaats van God en de grote daden die Hij heeft verricht. Het refrein in vers 2 vinden we ook terug in Psalm 118:14, nadat het volk Israël terug is gekeerd uit de ballingschap en de tempel herbouwde onder Ezra, en ook in Jesaja 12:2 dat verwijst naar de dag dat God het volk Israël zal terugbrengen en herstellen in hun eigen land (zie: Jesaja 11:15-16). Israël zong dit lied toen ze bevrijd werden uit Egypte, onder leiding van Mozes, de profeet en toen ze terugkeerden uit Babel, geleid door priester Ezra. Ze zullen zo’n lied zingen wanneer ze terugkeren na hun ballingschap onder volken, wanneer ze Christus, hun Koning, zullen aanvaarden.

In het lied van Mozes wordt God geprezen voor zijn verlossing (vs.1-10), leiding (vs.11-13), en overwinning (vs.14-17). Het eindigt met een verwijzing naar Gods eeuwige heerschappij (vs.18). Miriam leidde de vrouwen in een apart koor, ze prezen God voor de verlossing die Hij voor hen heeft bewerkt in Christus.

Het volk wandelen in ongeloof (15:22-27)

Schone liedjes, duren niet lang, zegt men, en dat is hier ook het geval. Het zou mooi geweest zijn om aan de overzijde van de Schelfzee te blijven zitten om de Heer te prijzen, maar de gelovige is een pelgrim en dient Gods leiding te volgen. Het komt ons vreemd voor dat God hen naar een plaats leidt waar geen water is. God stelt het volk, en ook ons, op de proef opdat we onszelf zouden leren kennen. Toen de Joden het water zagen, kwamen zij tot de vaststelling dat het bitter was, en dat leidde onmiddellijk tot geklaag tegen Mozes en God. Hoe slecht is het menselijk hart! We prijzen de ene dag God voor zijn grote redding, en de andere dag klagen we over het bittere water. Door dit gedrag van het volk Israël leren we enkele waardevolle lessen.

De eerste les is over het leven, dat een mix is van bitter en zoet, overwinningen en nederlagen. Wanneer we de Heer volgen, hoeven we nooit te vrezen voor de dingen die kunnen komen. Want na de beproeving is er vaak een geestelijke ‘Elim’ (vs.27) waar God ons opbeurt. We dienen het bittere te aanvaarden en ook het zoete, en onderkennen dat God weet wat het beste voor ons is.

De tweede les is dat we onszelf beter leren kennen. Het leven is een groot laboratorium, en elke doorlichting van ons hart openbaart ons wie we werkelijk zijn. Het water van Mara maakte duidelijk dat het volk Israël ongeestelijk reageerde; ze dachten alleen aan hun fysieke behoeften. Ze handelen door wat ze zagen, en in de verwachting dat de dingen van de wereld hun behoeften konden bevredigen. Ze waren ondankbaar, en klaagden God aan als beproevingen kwamen.

God wist wat ze nodig hadden want Hij kende de weg. Hij gebruikte de boom om het water zoet te maken. De boom kunnen we zien als een beeld Christus (1Petr.2:24). God is de God die heelt’.

De reis stond op het punt te beginnen, Egypte lag achter hen, de Farao en zijn legers waren omgekomen. Hoe zou het hun vergaan, wat lag er voor hen? Dat de reis veertig jaar zou gaan duren zal ook wel niemand van hen gedacht hebben, evenmin dat Mozes en Aaron niet in het Beloofde land zouden aankomen. We volgen het spoor van het volk Israël in de komende hoofdstukken.

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding op het boek Leviticus

I. Naam

Leviticus betekent ‘met betrekking tot de Levieten’. De Levieten waren nakomelingen van Aäron, die niet waren bestemd voor het priesterschap maar verantwoordelijk waren om de priesters te assisteren in de dienst aan de tabernakel (Num.3:1-13). Dit boek bevat de goddelijke instructies voor de priesters in verband met de verschillende offers, de feesten en de wetten betreffende de afzondering (Wat is rein en wat is onrein).

II. Onderwerp

Genesis beschrijft de zondige mens en zijn veroordeling, terwijl Exodus het boek van de verlossing is. Leviticus handelt met betrekking tot afzondering en gemeenschap. Exodus beschrijft hoe het volk uit Egypte was geleid en in de Sinaï was gekomen, maar in Leviticus spreekt God van de tabernakel (Lev.1:1) en legt uit hoe een zondige mens in gemeenschap met God kan wandelen. Het woord ‘heilig’ en ‘heiligheid’ komen we meer dan tachtig keer tegen in dit boek. Het eerste gedeelte van het boek behandelt de offers, omdat we niet tot God kunnen naderen dan alleen door bloed. Het woord ‘bloed’ vinden we achtentachtig keer in het boek Leviticus.

Het tweede gedeelte van Leviticus gaat over de wet op reinheid, en geeft aan hoe het volk in heiligheid dient te leven om God te behagen. God had het volk bevrijd van de slavernij; nu wenste Hij het volk te zien wandelen tot zijn eer in reinheid en heiligheid. Wanneer we gered zijn door het bloed van het Lam en bevrijd zijn van de slavernij van de wereld, dan behoren we te wandelen in gemeenschap met God (1Joh.1:5-10). We hebben het bloed van Chrishtus nodig, het volmaakte Offer, om ons te reinigen van de zonden, en we dienen ons te onderwerpen aan Gods Woord en in reinheid en heiligheid te wandelen in deze tegenwoordige boze wereld. Dit alles wordt weergegeven in typen en beelden in Leviticus.

III. Offers

Leviticus is een boek van offers en bloed; onderwerpen die in deze wereld niet op prijs worden gesteld. Vandaag de dag willen de mensen een ‘bloedloze godsdienst’, maar verlossing zonder offer, is niet mogelijk. Leviticus 16 is het eigenlijke sleutelhoofdstuk van het boek, en hoofdstuk 17 maakt duidelijk dat het gestorte bloed de oplossing is voor het probleem van de zonde (17:11). Het woord ’verzoening’ betekent ‘bedekking’; het woord wordt ongeveer veertig keer gevonden in het boek. Het bloed van de oudtestamentische offers kon echter nooit geen zonden wegnemen (Heb.10:1-18). Dat was alleen mogelijk door het volmaakte offer van Christus dat eens en voor altijd gebracht is op het kruis van Golgotha. Het bloed van de oudtestamentische offers kon alleen zonden bedekken en aangeven, het zag vooruit op het offer van de verzoening door Christus. Op zichzelf konden de offers geen zonden wegnemen of de zondaar verlossen. Er moest geloof in Gods Woord zijn, want het is het geloof dat de ziel redt. David wist dat offers alleen geen zonde kon wegnemen (Ps.51:16-17); en ook de profeten denken er zo over (Jes.1:11-24). Hoe dan ook, die zondaar die kwam met een berouwvol hart, stelde zijn vertrouwen op Gods Woord, daarmee was het offer aangenaam voor God (zie Kaïn en Abel – Gen.4:1-5).

Leviticus geeft ons veel beelden van Christus en zijn werk van verzoening op het kruis. De vijf offers geven verschillende aspecten weer van zijn Persoon en werk, en de Grote Verzoendag geeft ons een prachtig beeld van zijn dood op het kruis. Maar probeer niet elk detail in elke type te verklaren. Sommige instructies betreffende de offers, bijvoorbeeld, hadden gewoon een praktisch doel en hoeven geen geestelijke betekenis te hebben.

IV. Praktische lessen

We brengen de offers van Leviticus vandaag niet meer in praktijk, maar het boek geeft ons wel belangrijke lessen waar we goed aan doen om daaraan aandacht te besteden.

A. De ernst van de zonde

Er moet bloed vloeien om zonde te verzoenen. Zonde is niet zomaar iets en onbelangrijk; het is hatelijk is Gods ogen. Zonden zijn duur – elk offer was een kostbaar iets voor de jood die offerde.

B. De heiligheid van God

God maakt in dit boek een scheiding tussen rein en onrein. Het waarschuwt het volk ook: ‘Weest heilig want Ik ben heilig’ (11:44).

C. De barmhartigheid van God

God bereidt een weg voor vergeving en herstel! Natuurlijk, deze ‘weg’ is Christus, de ‘nieuwe en levende weg’ (Heb.10:19vv.). Het oudtestamentisch offer wijst naar de komende Verlosser. De frase ‘het zal hem vergeven worden’ wordt tenminste tien keer gebruikt in Leviticus.

---------------------------------------------------------------------------------------

Indeling van het boek Leviticus

I. Gods oplossing voor de zonde (1-10)

A. De offers (1-7)

1. Brandoffers (1 en 6:8-13)

2. Spijsoffers (2 en 6:14-23)

3. Vredeoffers (3 en 7:11-34)

4. Zondoffers (4 en 6:24-30)

5. Schuldoffers (5:1-6:7 en 7:1-7)

B. Het Priesterschap (8-10)

II. Gods voorschriften voor afzondering (11-24)

A. Een heilige natie (11-20)

1 Rein en onrein – reinigingswetten (11-15)

2. De grote Verzoendag (16-17)

3. Verschillende heiligingswetten (18-20)

B. Een heilig priesterschap (21-22)

C. Heilige dagen – feesttijden des Heren (23-24)

III. Gods beloften voor zegen (25-27)

A. Sabbats- en Jubeljaar (25)

B. Zegen en Vloek (26)

C. Lossing bij geloften (27)

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

De Levieten

Inleiding

Dat de Levieten een speciale plaats te midden van het volk Israël innamen is algemeen bekend. Zij zijn een beeld van dat gedeelte van het volk die afgezonderd waren om God te dienen, zoals er ook nu gelovigen zijn die God dienen, sommigen als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraars, om de heiligen te volmaken, tot het werk van de bediening, tot de opbouw van het lichaam van Christus (Ef.4:11-12). Dat wil niet zeggen dat er verschillende klassen van gelovigen zijn in de Gemeente, maar wel verschillende bedieningen (Rom.12:4-8; 1Kor.12:12-31). Wij zijn allen broeders en zusters en Één is onze Meester (Mat.23:8).

De taak van de Levieten was de dienst aan het huis van God, de tabernakel en later de tempel. Het feit dat in het Oude Testament een boek aan de Levieten is gewijd, laat duidelijk blijken hoe belangrijk hun taak was. ‘Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag’ (Deut.10:8).

Waarom God Levi en diens nakomelingen gekozen heeft tot deze taak, is louter gebaseerd op grond van genade, ze waren echt niet beter dan hun broers. Dat blijkt wel uit Jakobs laatste woorden tot hen: ‘Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’ (Gen.49:5-7).

We willen in dit artikel hun roeping, wijding en dienst onderzoeken met het doel de principes die voor de Levieten golden ook toepasbaar te maken voor ons, dienaren van de Levende God! Wij worden ook opgeroepen om op een welbehaaglijke wijze God te dienen met eerbied en ontzag (Heb.12:28).

Uitverkiezing

In het Oude Testament zien we vaker dat God niet de eerstgeborene verkiest tot een bijzondere dienst, maar de tweede. Dat zien wij bij Kaïn, de zonen van Izaäk, Ezau en Jakob (Gen.25:19-34) en ook bij de zonen van Jozef, Efraïm en Manasse (Gen.48:13-20). Ook bij de zonen die Jakob kreeg bij zijn vrouw Lea was Simeon de eerstgeborene, maar Levi werd door de Here verkozen (Gen.34:23; Deut.10:8). We moeten oppassen uitverkiezing niet te verwarren met voorbestemming. De ouders van Mozes en Aäron waren beide uit de stam van Levi (Ex.2:1)

Bij de uittocht van het volk Israël uit Egypte had de Here tot Mozes gezegd: ‘Heilig Mij alle eerstgeborenen, die onder de Israëlieten het eerst uit een moederschoot voortkomen, zowel van mens als van dier; zij zijn mijn eigendom’ (Ex.13:2). Later werd, in de woestijn, de stam Levi in hun plaats uitverkoren tot Gods eigendom en werden de Levieten aan zijn dienst gewijd. ‘En de Here sprak tot Mozes: Zie, Ik zelf neem uit de Israëlieten de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen der Israëlieten, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, opdat de Levieten mijn eigendom zijn, want alle eerstgeborenen zijn mijn eigendom’ (Num.3:11-13). ‘Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag’ (Deut.10:8). Het is niet duidelijk of de houding van de Levieten tijdens de gebeurtenis van het gouden kalf op die uitverkiezing invloed heeft gehad, daar hadden immers de Levieten de kant van de Here gekozen. ‘Daar Mozes zag, dat het volk teugelloos was – want Aäron had het de vrije teugel gelaten, tot spot voor hun tegenstanders – ging Mozes staan in de poort van de legerplaats en zeide: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! en tot hem verzamelden zich al de Levieten’ (Ex.32:25-26). Voor die tijd waren Aäron en zijn zonen al tot priesters uitverkoren. ‘Gij dan, doe tot u naderen uw broeder Aäron, en zijn zonen met hem, uit het midden der Israëlieten, om voor Mij het priesterambt te bekleden: Aäron, Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar, de zonen van Aäron’ (Ex.28:1; Num.3:10). Zo zien we dan dat uit de stam van Levi de priesters voortkwamen van het geslacht van Aäron en ook de Levieten. Levi, de stamvader zelf, is in Egypte overleden op de leeftijd van 137 jaar (Ex.6:15).

Bijzonderheden met betrekking tot de dienst van de Levieten

De Levieten waren in functie van hun 25e tot hun 50e levensjaar (Num.8:23-26; 4:3). De Joodse opvatting is, dat de tijd van het 25e tot het 30e jaar voor de Levieten een tijd was om te leren en zich voor te bereiden. Het kan dan toch ook geen toeval zijn dat de Heer Jezus omstreeks 30 jaar was toen hij in het openbaar begon op te treden? (Luk.3:23). Uit 1 Kronieken 23:24,27 blijkt dat David de leeftijdsgrens naar beneden op 20 jaar stelde (vgl. 2Kron.31:17; Ezra 3:8). Het kan zijn dat de Levieten pas op 30-jarige leeftijd alle, ook de hogere, delen van de hun opgedragen taak verrichtten.

In Numeri 8 wordt de wijding van de Levieten beschreven. Zij werden als een beweegoffer uit de Israëlieten voor het aangezicht van de Here bewogen. ‘Hebt gij de Levieten voor het aangezicht des Heren doen naderen, dan zullen de Israëlieten de Levieten de handen opleggen, en Aäron zal de Levieten bewegen als een beweegoffer uit de Israëlieten voor het aangezicht des Heren, en zij zullen bestemd zijn om de dienst des Heren te verrichten’ (Num.8:10-11).

Taken van de Levieten

Aäron en de priesters hadden het voorrecht om tot God te mogen naderen (Ex.28:43), de Levieten mochten God dienen. ‘De Here nu sprak tot Mozes: Laat de stam Levi aantreden en stel hem voor het aangezicht van de priester Aäron, opdat zij hem dienen, en zij zullen hun taak vervullen te zijnen behoeve en ten behoeve van de gehele vergadering vóór de tent der samenkomst, door de dienst bij de tabernakel te verrichten; zij zullen zorg dragen voor al het gerei van de tent der samenkomst, en hun taak vervullen ten behoeve van de Israëlieten door de dienst bij de tabernakel te verrichten. Gij zult de Levieten schenken aan Aäron en zijn zonen; uit de Israëlieten zullen dezen hem onvoorwaardelijk geschonken zijn. Maar aan Aäron en zijn zonen zult gij opdragen hun priesterambt waar te nemen; doch de onbevoegde, die nadert, zal ter dood gebracht worden’ (Num.3:5-10). Wij, gelovigen van het nieuwe verbond mogen beide, en naderen tot God en Hem dienen. De Levieten werden verdeeld in Gersonieten, Kehatieten en Merarieten die dienstplichtig waren tot het dienen en dragen van de tent der samenkomst (Num.3-4).

De muzikale werkzaamheden van de Levieten werden door koning David beschreven. (1Kron.16:37-42; 1Kron.23-26). Ook uit 1 Kronieken blijkt dat de Levieten ook het opzicht hadden over de schatten van het huis Gods. ‘Hun broeders, de Levieten, die het opzicht hadden over de schatten van het huis Gods en over de schatten der geheiligde voorwerpen, waren de zonen van de Gersoniet Ladan, de familiehoofden van de Gersoniet Ladan: Jechiëli’ (1Kron.26:20-21). De Levieten assisteerden ook de priesters bij het geven van onderwijs (2Kron.17:8v.) ‘Ook zeide hij tot de Levieten, die aan geheel Israël onderwijs gaven en de Here heilig waren’ (2Kron.35:3; Neh.8:9). Voor meer praktische werkzaamheden zoals houthakken en water putten werden de Levieten bijgestaan door de Nethinim, de tempelhorigen. Als straf op hun list werden de Gibeonieten houthakkers en waterputters voor de gehele vergadering, zoals de hoofden te hunnen opzichte bepaald hadden (Joz.9:19).

In het Beloofde Land

Eenmaal in het Beloofde Land kregen de Levieten geen deel van het land toegewezen, want hun deel was God Zelf. Wel kregen ze achtenveertig steden toegewezen, in het gebied van elke stam vier steden, met de nodige plaats voor het vee. Onder deze steden vielen vier vrijsteden, waarheen de doodslager kon vluchten om bescherming te ontvangen (Num.35:6-7). Ook bij het altaar van de Heer had de doodslager, bij wie geen opzet aanwezig was geweest, recht op asiel (Ex.21:14; 1Kon.2:28-30).

De Levieten ontvingen de tienden van de opbrengst van het land en van het vee de eerstelingen en een deel van de offers (Num.35:1-8). Van de ontvangen tienden moesten zij weer tienden afstaan aan de priesters (Num.18:26v; 10:39). De Levieten moesten door de Israëlieten aan de offermaaltijden worden uitgenodigd. ‘Deuteronomium 14:29 Dan kan de Leviet komen – hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u – en de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn, en kunnen zij eten en verzadigd worden; opdat de HEERE, uw God, u zegent in al het werk dat u doet’ (Deut.14:27-29; 12:11-12,17-18; 14:27,28; 16:11).

‘Wat de steden van de Levieten betreft, de huizen die zij in die steden in bezit hebben, daarvoor geldt voor de Levieten een eeuwig recht op loskoping. Als iemand van de Levieten het vrijkoopt, dan moet het huis dat verkocht is in de stad waar zijn bezit is, in het jubeljaar vrijkomen, want de huizen van de steden van de Levieten gelden als hun bezit in het midden van de Israëlieten. De weidegrond die bij hun steden hoort, mag niet verkocht worden, want die is voor hen een eeuwig bezit’ (Lev.25:32-34). De huizen van de Levieten waren altijd binnen de ommuring van de stad, de eventuele weidegronden lagen buiten de stad.

Samenvatting

We hebben gezien dat de Levieten overdrachtelijk een beeld zijn van de gelovigen in hun dienst voor God, en de priesters een beeld van de gelovigen zijn om tot God te naderen. De Levieten waren aan Aäron en de priesters gegeven om hun bij te staan in hun dienst. Aäron, als Hogepriester is een beeld van Christus aan wie wij onderworpen zijn en dienen. De dienst van de Levieten was gericht op het volk zoals nu de dienst van een gelovige in verbinding met de Gemeente kan plaatsvinden. De dienst van de Levieten behoorde God te verhogen, zoals dat ook bij ons het geval dient te zijn. Als priester hebben wij maar één opdracht en dat is tot God te naderen en onze (geestelijke) offers te brengen. In onze dienst als Levieten hebben wij verschillende opgaven. Deze twee kanten komen tot uitdrukking in de eerste brief van Petrus waar gesproken wordt van een ‘heilig priesterdom om geestelijke offeranden te offeren’ en een ‘koninklijk priesterdom die de deugden van God verkondigd’ (1Petr.2:5, 9). Trouwens de idee van het ‘priesterschap van alle gelovigen’ is bij veel gelovigen niet gekend, wat een gemis is. Is het niet zo dat onze ‘levietendienst’ vanuit de aanwezigheid van God begint en zich daarna richt tot de dienst in de Gemeente en de de dienst aan de mensen? Werden ook niet de apostelen ook niet eerste uitgezonden nadat ze bij Jezus waren geweest? (Mark.3:13-15).

Tenslotte

We zien dat de werkzaamheden van de Levieten veel en divers waren en dat ze een bevoorrechte positie te midden van het volk hadden. Dat betekende ook een grote verantwoordelijkheid. Het is niet voor niets dat de Here bij monde van Mozes tot Aäron zei: Aan degenen die Mij het naaste staan, zal Ik Mij de Heilige betonen’ (Lev.10:3). En hoeveel temeer is dat van toepassing op ons, gelovigen van het Nieuwe verbond, die, én tot God mogen naderen (Heb.10:19), én Hem mogen dienen? ‘Laten wij dus, daar wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, de genade vasthouden, en laten wij daardoor God dienen op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag. Immers, onze God is een verterend vuur’ (Hebr.12:28-29)

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

De Feesten des Heren

Leviticus 23

Inleiding

De ‘feesten des Heren’ zou beter vertaald worden door ‘de hoogtijdagen des Heren’. Slechts drie van de zeven hoogtijdagen in Leviticus 23 worden ‘feesten’ genoemd: het feest van de ongezuurde broden, het weken- of pinksterfeest en het loofhuttenfeest (Deuteronomium 16:16). Deze drie worden ook genoemd in Exodus 23:14-17. In die Schriftgedeelten wordt aan de mannelijke personen bevolen om drie maal in het jaar naar Jeruzalem te trekken om voor het aangezicht des Heren te verschijnen. Dat waren de drie hoogtijdagen bij uitstek. De grote verzoendag wordt uitvoerig besproken in Leviticus 16.

In Leviticus 23 zien we alle hoogtijdagen in een bepaald verband samengevoegd en op die manier geven ze een profetisch overzicht van de wegen van God met deze aarde. Het nut,  belangrijkheid en toepasbaarheid van het oude testament voor ons wordt krachtig in het nieuwe testament ondersteund. ‘Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden’ (Romeinen 15:4). En: ‘Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus. En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn. Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden’ (1 Korinthiërs 10:1-6). Verder wijst de apostel Paulus ons erop dat de vermelding van heel ‘gewone’ dingen zoals Abraham zijn twee vrouwen Sara en Hagar in de brief aan de Galaten meer te betekenen hadden dan de oppervlakkige lezer zou vermoeden. ‘Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het (woord) Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder’ (Galaten 4:21-26).

Het mag duidelijk zijn dat dan ook de hoogtijdagen in het boek Leviticus betekenis voor ons, gelovigen van het nieuwe testament, hebben.

De sabbat

Uit het boek Exodus blijkt onomstotelijk dat de sabbat voor altijd een teken was tussen God en de Israëlieten (Exodus 31:1-17). Uit het boek Nehemia blijkt dat de sabbat voor het eerst aan Israël gegeven was na hun aankomst bij de Sinaï. ‘Op de berg Sinaï zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun rechtvaardige verordeningen, betrouwbare wetten, goede inzettingen en geboden gegeven. Ook hebt Gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes’ (Nehemia 9:13-14). Verder blijkt uit de Psalmen dat de Wet nooit gegeven is aan de volken. ‘Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja’ (Psalm 147:21-20).

Behoort de sabbat ook tot de hoogtijdagen des Heren? In Leviticus 16:3 wordt als eerste de sabbat genoemd. Heel vreemd want de sabbat was niet een bepaalde feesttijd in het jaar. De andere zeven feesten waren op een speciale tijd, de sabbat niet, die kwam elke zaterdag, elke laatste dag van de week weer terug. Toch staat de sabbat hier ook bij. Er staat in vers 1 ‘De feesttijden des HEREN’. Als eerste wordt dan de sabbat genoemd, dus men zou zeggen dat die erbij hoort. Maar in vers 4 wordt het herhaald: ‘Dit zijn de feesttijden des HEREN’, het pascha tot en met het loofhuttenfeest worden dan genoemd. Later, in vers 37 en 38 zegt God weer: ‘Dit zijn de feesttijden des HEREN…behalve de sabbatten des HEREN’ Dus de sabbatten horen er op zich zelf niet bij maar hebben er wel alles mee te maken. Zoals al opgemerkt geven de zeven hoogtijdagen een profetisch overzicht van de wegen van God met deze aarde. Die wegen zijn begonnen met een sabbat en ze zullen eindigen met een sabbat zoals ook Leviticus 16 begint en eindigt met een sabbat. De sabbat is een beeld van de rust van God. Op de zevende scheppingsdag heeft God gerust, maar die rust werd verstoord door de zonde van de mens. Er blijft dus nog een sabbatsrust over (Hebreeën 4:1-11). Die sabbatsrust is de rust van God in het Vrederijk, wanneer dan alle dingen zullen gesteld zijn onder zijn voeten. Het Vrederijk loopt na duizend jaren uit in de eeuwige toestand van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Daar gaat het naar toe. Dat is de achtste dag van het loofhuttenfeest, helemaal aan het eind.

1. Het Pascha (Leviticus 23:4-5)

Van de feesten vermeld in Leviticus 23 is het Pascha wel de meest bekende. Het was een bevrijdingsfeest en het verhaal staat in Exodus 12. Een onschuldig lam stierf voor de eerstgeborene. Wanneer het bloed van het geslachte lam aan de deurpost werd aangebracht ging de verderfengel voorbij! ‘Wanneer ik het bloed zie, dan ga ik u voorbij’ (Ex.12:13)

Het lam is uiteraard een beeld van de Heer Jezus, het Lam van God dat zijn bloed vergoot op het kruis voor een wereld verloren in schuld. Dat deze toepassing juist is blijkt wel uit de eerste brief aan de Korinthiërs: ‘Want ook ons paaslam is geslacht: Christus’ (1 Korinthiërs 5:7). Het lam moest onberispelijk zijn, zonder enig gebrek (Exodus 12:5 - HSV). De Heer Jezus was zonder zonde (1 Johannes 3:5), kende geen zonde (2 Korinthiërs 5:21) en heeft geen zonden gedaan (1 Petrus 2:2), een volmaakt Lam.

De eerstgeborenen werden niet gered door het lam te aanbidden, of door er zorg voor te dragen of het lam lief te hebben. Het lam moest geslacht worden en het bloed moest aan de deurposten van het huis aangebracht worden. We worden niet gered doordat Jezus een goed voorbeeld gegeven heeft of een goed leraar was. We worden gered doordat de Heer Jezus zijn leven en bloed gegeven heeft op het kruis. ‘Het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonden’ (1 Johannes 1:7).

De Israëlieten aten van het lam en dat gaf hen als het ware kracht voor de reis die ze gingen maken. Geen buitenstaander mocht er van eten (Exodus 12:43-51). Geen ongelovige heeft een plaats aan het avondmaal, er valt voor hem of haar immers niets te vieren!

Het Pascha was het begin van de Joodse religieuze kalender. Voor ons, die hun geloof op Christus gesteld hebben, is het een begin van een nieuw leven. (2 Korinthiërs 5:21).

2. Feest van de ongezuurde broden Leviticus 23:6-8)

Het feest van de ongezuurde broden is nauw verbonden met het pascha. ‘Laten wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid’ (1 Korinthiërs 5:8). Zuurdeeg spreekt altijd van boosheid, slechtheid. (Efeze 4:31-32; Lukas 12:1; Galaten 5:7-9; Markus 8:15 en ‘het zuurdeeg van de Sadduceeën’ Mattheüs 16:6). Deelnemen aan het pascha, in ons geval het avondmaal, of zoals in Handelingen wordt gezegd ‘het breken van het brood’, is verbonden met een reine wandel. ‘Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker’ (1 Korinthiërs 11:27-28).

De huizen moesten van zuurdeeg gereinigd worden. ‘Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten; dadelijk op de eerste dag zult gij het zuurdeeg uit uw huizen verwijderen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, zo iemand zal uit Israël worden uitgeroeid’ (Exodus 12:15). De voetwassing, die spreekt van de verontreinigingen die wij in onze wandel in deze wereld kunnen opdoen, ging aan de maaltijd vooraf (Johannes 13:1-11).

‘Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen’ (Mattheüs 5:23-2). 

3. De eerstelingsgarve (Leviticus 23:9-14)

Op de dag na de sabbat die volgde op het pascha, dat is de eerste dag van de week was, nam een priester de eerste schoof van de oogst en bewoog het voor het aangezicht van de Here. Het was een teken dat het eerste en het beste aan de Here toebehoorde, en werd gedaan voordat het volk van de oogst nam (Exodus 23:19; Nehemia 10:34-37; Spreuken 3:9). Het was tevens een blijk van dankbaarheid aan God die voor hen zorgde door van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven (vgl. Handelingen 14:17). Het volk mocht niet eerder van de oogst eten voordat de eerstelingsgarve aan de Here was gegeven (Leviticus 23:14, een oudtestamentisch beeld van Mattheüs 6:33.

Er ligt een diepere betekenis in deze ceremonie want ‘Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn’ (1 Korinthiërs 15:20). De Heer Jezus vergeleek zijn dood en begrafenis met het planten van een zaad. ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort’ (Johannes 12:24.). In de eerste brief aan de Korinthiërs bouwt Paulus op die gedachte verder (1Korinthiërs 15:36-37). De priester bewoog niet zo maar een af andere tak van een willekeurige boom voor Gods aangezicht, maar de eerste schoof van de oogst. De Heer Jezus is de eerste van de ‘opstandingsoogst’.

Het gegeven dat deze ceremonie plaatsvond op de eerste dag van de week, is vol betekenis; De Heer Jezus stond op uit de dood op de eerste dag van de week ‘Toen Hij des morgens vroeg op de eerste dag der week opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had’ (Markus 19:9, 1; Mattheüs 28:1). Zoals gezegd komt dit tijdstip overeen met het gebruik van het beweegoffer in Leviticus: ‘Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn’ (Leviticus 23:15).

Hierna een tussenruimte van 49 dagen

4. Het weken- of pinksterfeest (Leviticus 23:15-21)

Het wekenfeest duurde maar één dag. Het wordt ook wel het Pinksterfeest genoemd (Handeling 2:1) wat ‘vijftigste’ betekend en omdat het feest zeven weken na het feest van de eerstelingsgarve werd gehouden viel het ook op de eerste dag van de week. In plaats dat de priester een schoof voor het aangezicht van God bewoog, waren het nu twee broden. Het graan was meel geworden en daarvan waren broden gemaakt. De vervulling van dit beeld vinden we terug in Handelingen 2 toen vijftig dagen na de opstanding van Christus de heilige Geest werd uitgestort en de Gemeente ontstond, die bestond uit gelovigen uit de joden en de heidenen. Dit wordt uitgebeeld door de twee broden. Deze gebeurtenis gaf het einde van de oogst aan en het volk werden er op attent gemaakt de armen te gedenken. ‘Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, dan zult gij de rand van uw veld bij uw oogst niet geheel afmaaien, en wat van uw oogst is blijven liggen, zult gij niet oplezen; dat zult gij voor de arme en de vreemdeling laten liggen’ (Leviticus 2322; Deuteronomium 24:19-22; Ruth 2).

De Geest verenigde de gelovigen in het Lichaam van Christus: ‘want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt’ (1 Korinthiërs 12:13). Maar de Geest gaf ook kracht en vervulde de gelovigen voor de dienst (Handelingen1:8; 4:8, 31).

Na dit feest volgde er een periode van ongeveer vier maanden zonder feesten. Dit kan onze huidige tijd weergeven, de tijd van de Gemeente, de tijd van het evangelie van de genade (Handelingen 20:24). Een tijd waarin we mogen zaaien in afwachting van de bazuin die ons thuis zal roepen.

5. De dag van bazuingeklank (Leviticus 23:23-25)

Na een tijd zonder speciale hoogtijdagen kent de zevende maand de laatste drie hoogtijdagen. Het getal zeven is belangrijk in Gods kalender voor Israël. Er zijn zeven feesten, drie daarvan in de zevende maand. De sabbat is de zevende dag van de week. Het wekenfeest is  vijftig dagen na de eerstelingsgarve (zeven maal zeven dagen plus één). Het feest van de ongezuurde broden en het loofhuttenfeest duurden allebei zeven dagen. Het getal zeven staat symbolisch voor volheid, vervulling. Het is compleet, er hoeft niets aan worden toegevoegd.

Er worden drie gelegenheden vermeld waarop de bazuin werd geblazen, om het volk bijeen te roepen, als oproep tot de oorlog en op speciale dagen zoals de nieuwe maan (Numeri 10:1-10). De dag van bazuingeklank werd gehouden op de eerste dag van de zevende maand en luidde het nieuwe civiele jaar in en niet het religieuze jaar. (Rosh Hashanah betekent begin van het jaar).

De profetische betekenis kan gevonden worden in het feit dat het volk Israël verstrooid geworden is over de gehele wereld (Leviticus 26:27-33; Deuteronomium 28:58-67) maar God zou ze weer terugbrengen in het land in het laatste der dagen (Jesaja 11:1-12; 27:12-13; Mattheüs 24:29-31). Toen dan in mei 1948 de staat Israël werd uitgeroepen zagen velen dat als een begin van de vervulling van Gods belofte.

Deze toepassing kunnen we ook maken voor de Gemeente. Sommigen, die gestorven zijn,  zijn ons al voorgegaan, en die nog leven zijn verstrooid over de hele wereld en in allerlei verschillende kerken. Maar ook voor de gelovigen, hen die wedergeboren zijn, komt het moment dat ze opgeroepen worden om samen te komen: ‘Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen’ (1 Thessalonicenzen 4:15-17).

6. De grote Verzoendag (Leviticus 23:20-32)

Na alles wat er gebeurd is met het volk Israël in het verleden is het logisch dat er een verzoening tot stand komst voordat ze hun Messias zullen ontmoeten. Daarom zien we in de Verzoendag een beeld van de toekomstige reiniging voordat het volk Israël hun Messias zal ontmoeten die hen zal bevrijden, reinigen en het koninkrijk zal oprichten, de zevende maand Met het blazen van de bazuin om het volk bijeen te brengen, zal ook in de toekomst gebeuren. ‘Maar het zal te dien dage geschieden, dat de HERE de aren zal dorsen van de Rivier af tot de Beek van Egypte toe, en gij zult ingezameld worden één voor één, kinderen Israëls. En het zal te dien dage geschieden, dat er op een grote bazuin geblazen zal worden, en zij die verloren waren in het land Assur en die verdreven waren in het land Egypte, zullen komen en zich nederbuigen voor de HERE op de heilige berg te Jeruzalem’ (Jesaja 27:12-13). In het evangelie naar Mattheüs verwijst de Heer Jezus hiernaar (Mattheüs 24:29-31).

Zoals de Verzoendag een dag van inkeer en berouw was, zo zullen ze berouw tonen wanneer ze hun Messias zullen ontmoeten (Zacharia 12:10-14). God zal over hen ‘de Geest der genade en der gebeden’ uitgieten’ (vs.10) en ze zullen zich bekeren van hun zonden en in Hem geloven. ‘Zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene’ (Zacharia 12:10). Israëls bekering en geloof zal leiden tot hun reiniging. ‘Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging’ (Zacharia 13:1). De Messias die gestorven is zal hun tot zond- en brandoffer zijn, en ze zullen een nieuwe start maken als een vergeven volk, geliefd door God. Wat de Heer gezegd heeft over het Joodse overblijfsel die terugkeerde uit Babylon zal ook van toepassing zijn op het volk in die grote dag: ‘In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden; want Ik zal vergeving schenken aan wie Ik doe overblijven’ (Jeremia 50:20).

7. Het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:33-44)

De jaarlijkse Verzoendag werd gevolgd door het Loofhuttenfeest. Ook in de toekomst wanneer het Vrederijk word opgericht, zoals God dat aan zijn volk beloofd heeft: ‘En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde.’ (Jesaja 11-12; 32; 35).

Het was een feest om het volk er aan te herinneren hoe ze in hutten hebben gewoond toen God ze uitleidde uit Egypte. ‘Zeven dagen lang moeten jullie in hutten wonen, elke geboren Israëliet moet in een loofhut wonen, om jullie kinderen eraan te herinneren dat ik de Israëlieten in hutten liet wonen toen ik hen uit Egypte uitleidde’ (Leviticus 23:42-43).

Het Loofhuttenfeest is een beeld van het toekomstig Koninkrijk die God heeft bereid voor zijn volk Israël. ‘Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de HERE der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren. Maar wie uit de geslachten der aarde niet naar Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de HERE der heerscharen, neder te buigen, op hem zal geen regen vallen, en indien het geslacht der Egyptenaren niet zal heentrekken en komen, op wie geen (regen) valt, dan zal toch komen de plaag waarmee de HERE de volken zal treffen, die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. Dit zal de straf zijn van de Egyptenaren en van alle volken die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren’ (Zacharia 14:16-19).

Het beste komt nog voor het volk Israël. Het verstrooide volgt zal worden bijeen vergaderd, ze zullen worden gereinigd, en daarna juichen over alles wat God voor hen heeft gedaan. Maar ook de christenen is het beste nog toekomstig, want we zullen met de Heer Jezus zijn, met alle gelovigen van alle tijden en ons verheugen in Zijn aanwezigheid.

____________________________________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding op het boek Numeri

I. Inleiding

Het boek ontleent zijn naam aan de twee tellingen van de mannen die voor de strijd geschikt waren in de hoofdstukken 1-4 en 26-27. De eerste telling dateerde van het tweede jaar na hun vertrek uit Egypte, de tweede was achtendertig jaar later toen de nieuwe generatie op het punt stond het beloofde land binnen te trekken. Deze tellingen bevatten niet het gehele volk, maar alleen de mannen die voor de strijd bestemd waren. De eerste telling laat zien dat er 603.550 mannen beschikbaar waren (Num.1:46), de tweede telling bestond uit 601.730 (Num.26:47).

II. Onderwerp

Numeri is het ‘woestijnboek’ van het Oude Testament. Het beschrijft het falen van het volk bij Kades-Barnea en hun verdere reis door de woestijn totdat de ongelovige oudere generatie was gestorven. Iemand heeft deze woestijnreis omschreven als ‘de grootste begrafenisstoet in de geschiedenis’. Van de oude generatie mochten alleen Kaleb en Jozua het beloofde land binnentrekken, omdat zij op God hadden vertrouwd en de beslissing van het volk om terug te keren naar Egypte niet volgden. Mozes mocht het beloofde land niet binnengaan omdat hij zondigde en de rots sloeg in plaats van dat hij ertegen sprak (Num.20:11; Deut.1:37).

III. Geestelijke lessen

Het boek Numeri bevat belangrijke geestelijke lessen voor de gelovigen vandaag, zoals beschreven in Hebreeën 3-4 en 1Korinthiërs 10:1-15. God beloont geloof en bestraft ongeloof. De oorzaak van al het falen van het volk Israël was ongeloof: ze vertrouwden Gods Woord niet te Kades-Barnea en mochten het land niet binnentrekken. In plaats van het land te claimen door het geloof, moesten ze door de woestijn in ongeloof. Veel gelovigen zijn ook in zo’n situatie voor wat betreft hun geestelijk leven. Ze zijn bevrijd door het bloed van het Lam, maar ze hebben hun erfenis in Christus niet in bezit genomen. Kanaän is niet een type van de hemel. Het is eerder een type van onze geestelijke erfenis in Christus (Ef.1:3), een erfenis dat in bezit moet worden genomen door geloof. Kanaän was een land van strijd en zegeningen, zoals het ook is in het leven van een gelovige. Helaas komen veel gelovigen niet verder dan hun plaats van beslissing (hun eigen Kades-Barnea), en falen door ongeloof om hun erfenis in Christus in bezit te nemen. In plaats van overwinnaars te worden (zoals beschreven in het boek Jozua), worden ze reizigers, zoals beschreven in het boek Numeri. Ja, ze zijn gered, maar falen in het toepassen van Gods beloften in hun leven. Ze vertrouwen niet op God die de kracht kan geven om reuzen te overwinnen, muren neer te halen, en hun erfenis in bezit te nemen. Ze zullen de Jordaan niet oversteken (die het doden van het vlees, het eigen ik voorstelt) om in geloof in bezit te nemen wat God voor hen heeft klaargelegd.

Het is interessant vast te stellen dat het volk in aantal niet is toegenomen gedurende hun woestijnreis. In feite toont de tweede telling dat er 1820 strijders minder waren. Het volk verspilde achtendertig jaar, moest onnodige conflicten doormaken, groeide niet en faalde om God te verheerlijken al de dagen van hun ‘begrafenisreis’! Dat is wat ongeloof teweegbrengt in het leven van een gelovige. Het is verloren tijd, moeite en kracht en brengt geen echte zegen voort. Het is droevig wanneer gelovigen en gemeenten niet in geloof wandelen en handelen, want doet men dat niet dan is het resultaat degeneratie, in aantal en zegen. Geef dat God ons helpt om op zijn Woord te vertrouwen!

---------------------------------------------------------------------------------------

 

Indeling van het boek Numeri

 

I. De oude generatie opzij gezet (1-20)

A. De telling (1-4)

B. Bekendmaking (5-10)

C. Getuchtigd (11-12)

D. Veroordeeld (13-20) 

II. De nieuwe generatie apart gezet (21-36)

A. Hun reizen (21-25, 33)

B. Hun telling (26-27)

C. Hun geloften (28-30)

D. Hun verdeling van de erfenis (31-36)

__________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘De opstand van Mirjam’

Numeri 12

‘Hierom schrijf ik dit uit de verte, om bij mijn komst niet streng te moeten optreden naar de bevoegdheid, die de Here mij heeft gegeven om op te bouwen en niet om af te breken’ (2 Kor.13:10; 10:8).

Inleiding Numeri

Numeri ontleent zijn Latijnse naam aan de tellingen van Israëls strijders. De oude generatie werd geteld bij de berg Sinaï (Num.1-4) en de nieuwe in de vlakten van Moab (Num.26-27).

Dit boek beschrijft hoe God de oude generatie opzij zette vanwege hun ongeloof (Num.1-20) en daarna een nieuwe generatie toerustte om het beloofde land in bezit te nemen (Num.21-36). Het boek gaat ook over de omzwervingen die God zijn volk veertig jaar lang in de woestijn liet maken totdat de oude generatie, van twintig jaar en ouder, was uitgestorven. Ze geloofden God niet, en hun ongeloof kostte hun de erfenis. Het nieuwtestamentische  commentaar hierop is de Brief aan de Hebreeën. Als u niet door geloof deel krijgt aan uw geestelijke erfenis in Christus (Ef.1:3), zult u wandelen in ongeloof en uzelf beroven van de zegeningen die God voor u in petto heeft.

De geografie van de Bijbel leert ons een heleboel. Israël in Egypte beeldt onze verloren toestand van slavernij aan de wereld uit. Israël in Kanaän illustreert de aanspraak die we maken op onze erfenis door het geloof, en ons genieten van de volheid van Gods zegeningen. Israël in de woestijn is een beeld van vleselijke christenen wier ongeloof en ongehoorzaamheid hen verhinderen deel te krijgen aan alles wat God voor hen ter beschikking heeft.

Voorwoord

Ongeveer elf maanden verbleef het volk Israël bij de berg Sinaï. Ze kwamen er in de derde maand na hun uittocht uit Egypte (Ex.19:1), en het was nu de tweede maand van het tweede jaar. Gedurende hun verblijf had God hun de Wet gegeven en was de tabernakel gebouwd en gewijd. Mozes had de priesters en de Levieten gewijd, de soldaten geteld, en de stammen georganiseerd. Israël was nu een volk klaar voor de reis naar het beloofde land.  Desondanks was de geschiedenis van het volk Israël voor het grootste gedeelte voor de komende 38 jaar (Num.10:11-22:1) er een van ongeloof en falen. Er waren jaren waarin het volk opstond tegen Mozes en Gods wil weerstond. Vanwege hun ongeloof te Kadesh-Barnea, moest Israël achtendertig jaar door de wildernis trekken, gevolgd door een spoor van graven van hen die vielen. Van die generatie bleven alleen Jozua en Kaleb over. De eerste tien hoofdstukken staan in schril contrast met de laatste hoofdstukken. In de eerste tien hoofdstukken vinden we een volk dat de geboden van God gehoorzaamde. ‘De Israëlieten deden het. Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.’ (1:54; 2:34; 3:16,51; 4:49; 5:4; 8:3,20,22; 9:5,23). Omdat ze God gehoorzaamden hadden de Israëlieten  niets te verliezen en wonnen alles, toch weigerden ze Hem te vertrouwen en te gehoorzamen. Pas in Numeri 26 veranderde hun houding, toen Mozes een nieuwe telling van het volk deed en hen voorbereidde om het beloofde land binnen te gaan om hun erfenis in bezit te nemen. Het heeft Mozes niet aan kritiek ontbroken toen hij het volk Israël uit Egypte leidde op weg naar het beloofde land! In Numeri 11 lezen we: ‘Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des HEREN’ (Num.11:1). Ze werden in hun geklaag gevolgd door het samenraapsel (Num.11:4). En als ‘klap op de vuurpijl’ stonden Aäron en Mirjam tegen Mozes op! Wellicht heeft Paulus hieraan gedacht toen hij in de brief aan de Hebreeën schreef: ‘Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen’ (Hebr.13:7). Laten we drie gebeurtenissen van het volk in ogenschouw nemen en laten we er onze lessen uit trekken en leren wat het betekent God te gehoorzamen.

Mirjams opstand

De betekenis van de naam Mirjam is onduidelijk. Men denkt wel eens aan ‘weerspannige’. De eerste keer dat we kennismaken met Mirjam in de Bijbel is als ze aan het oppassen is op haar broertje Mozes. Haar moeder had Mozes in een biezen kistje gelegd en het in het riet aan de oever van de Nijl gezet. Mirjam stond op enige afstand om te zien wat er met hem zou gaan gebeuren. Door haar optreden kwam Mozes later terecht aan het hof van de farao, nadat hij door zijn moeder enkele jaren was opgevoed. Door deze gebeurtenis was Mirjam wellicht een heel belangrijke vrouw geworden in het leven van haar broer Mozes. Mede door hem had ze een belangrijke positie te midden van het volk. Toen Mozes trouwde met een Ethiopische kwam haar positie wellicht in het geding, althans zo kan zij het hebben opgevat. Mirjam was van nature een leidster; had zij niet het voortouw genomen bij de uittocht uit Egypte en waren niet alle vrouwen haar gevolgd in de reidans (Ex.15:20)?

Aäron en Mirjam werden jaloers op het gezag dat God Mozes had gegeven, en ze wilden dat hij het met hen deelde. Misschien reageerden ze op wat God had gedaan voor de zeventig oudsten (Ex.11). Mozes verdedigde zich niet, hij wachtte op het optreden van God. Als wij onszelf verdedigen, verhindert dat misschien dat God ons verdedigt. ‘Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?’ (1 Kor.6:7). Op de dood na was melaatsheid het ergste wat Mirjam kon overkomen. Zij was de aanvoerdster van de opstand en daarom is er geen oordeel over Aäron. Wat gebeurt het vaak dat men zich om hulp wendt tot precies diegene die men heeft bekritiseerd! In zijn zachtmoedigheid verheugde Mozes zich niet over de bestraffing van zijn zuster; integendeel, hij bad voor haar (Mat.5:43-48). De zonde van kritiek is ernstiger dan de mensen beseffen en had grote gevolgen (Mat.7:1-5; Jak.4:12).

De gevolgen van Mirjams opstand

1. Door haar zonde werd Mirjam melaats.

Melaatsheid is in de Bijbel bij uitstek het beeld van de zonde die zichtbaar is geworden (Lev.13:1-6; 14:1-8; 15:8). Aäron kende de betekenis van melaatsheid en vroeg Mozes om voor hen tussenbeide te komen. Aäron geeft niet de schuld aan Mirjam maar betrekt zichzelf erbij in. Hij zegt tot Mozes: ‘Ach mijn heer, reken ons toch de zonde niet toe, die wij in onze dwaasheid begaan hebben’ (Num.12:11). Aäron was de hogepriester die voor het volk tussenbeide mocht komen maar hij had nu zelf nood aan een middelaar! Door Mirjams melaatsheid wist het hele volk dat zij gezondigd had.

2. Door haar zonde werd Mirjam buiten de gemeenschap gesloten.

Iemand die melaats was moest door de priester zeven dagen worden opgesloten en kwam dus buiten de gemeenschap te staan (Lev.13:4). Om te voorkomen dat hij met zijn volksgenoten in aanraking zou komen, moest een melaatse de kleren scheuren, het hoofdhaar moest loshangen en de bovenlip moest bedekt zijn en de melaatse moest roepen: 'Onrein, onrein!’ ‘Zolang hij de plaag heeft, blijft hij onrein; hij is onrein; afgezonderd zal hij wonen, buiten de legerplaats zal zijn verblijf zijn’ (Lev.13:45-46).

3. Door haar zonde hield Mirjam het optrekken van het volk op.

De gevolgen van haar opstand tegen het gezag dat Mozes van de Here ontvangen had, nog een andere consequentie, namelijk het volk moest wachten totdat Mirjam ontslagen werd van haar afzondering. Zeven dagen dienden ze te wachten en konden niet optrekken. Zonde in het leven van een gelovige heeft vaak ook gevolgen voor zijn naasten. Om maar een voorbeeld te geven: de tien verspieders die God niet vertrouwden werden gestraft en moesten veertig jaar door de woestijn trekken. Jozua en Kaleb hadden andere gedachten maar waren wel gedwongen die lange reis mee te maken.

Toepassing

Wij weten dat deze gebeurtenis is vermeld in het Oude Testament opdat wij daar ons voordeel mee zouden doen (1 Kor.15:4; 1 Kor.10:6). De les is duidelijk! Christenen van wie de zonde openbaar is geworden dienen door de Gemeente daarover aangesproken te worden en als er geen belijden en berouw is, is het uiterste middel om zo iemand tot andere gedachten te brengen, het buitensluiten uit de gemeenschap (Mat.18:15-17; 1 Kor.6:9-13).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Inleiding op het boek Deuteronomium

I. De naam

Deuteronomium betekent ‘tweede wet’ en komt van Deut.17:18, en ook door het feit dat Mozes de Wet opnieuw bekendmaakte aan een nieuwe generatie. Dit boek bevat geen nieuwe Wet, het is een tweede bekendmaking van de originele Wet.

II. Het doel

Er zijn meerdere redenen waarom Mozes de Wet opnieuw onder de aandacht bracht aan de grens van Kanaän, vlak voor de intrede:

A. Een nieuwe generatie

De oude generatie (behalve Jozua en Kaleb) was gestorven in de woestijn, en de nieuwe generatie moest opnieuw met de Wet in kennis worden gebracht. Onze herinnering is vaak zeer tijdelijk, en deze mensen waren ongeveer zestig jaar en daaronder, want er waren achtendertig jaar voorbijgegaan sedert Kades-Barnea. Het was belangrijk dat ze Gods Woord kenden om te beseffen hoe belangrijk het was om God ook te gehoorzamen.

B. Een nieuwe uitdaging

Tot op dat moment had het volk nog geen vaste verblijfplaats; ze waren pelgrims. Maar nu ze op het punt stonden het beloofde land binnen te gaan, konden ze ook een vaste woonplaats innemen. Er moest nog wel strijd geleverd worden, en ze moesten bereid staan. Het beste om voor de toekomst gereed te zijn is het verleden te begrijpen. ‘Zij die zich de geschiedenis niet kunnen herinneren, zijn veroordeeld om ze herhalen’ heeft ooit de filosoof Santana gezegd. Mozes wilde dat het volk wist wat God in het verleden had gedaan. (vgl. 1Tim.3:15).

C. Een nieuwe leider

Mozes’ dood was nabij, en Jozua zou het leiderschap over het volk overnemen. Mozes wist dat het succes van het volk gelegen was in de gehoorzaamheid aan God, ongeacht welke menselijke leider ze zouden krijgen. Als ze goede kennis hadden van Gods Woord en Hem liefhadden, zouden ze Jozua volgen en de overwinning behalen.

D. Nieuwe beproevingen

Een gevestigd volk in het land zou ook nieuwe en andere beproevingen met zich mee brengen, dan een pelgrimsvolk in de woestijn. Mozes wilde niet slechts dat ze het land zouden bezitten, maar ook dat ze die bezittingen blijvend tot een bezit zouden houden, daarom waarschuwde hij hen voor de gevaren en toonde hen de weg tot succes.

Om dit geestelijk over te brengen: Te veel christenen blijven met Israël in Deuteronomium 1-3. Ze zijn bevrijd uit Egypte, maar ze hebben hun geestelijke erfenis nog niet in bezit genomen. Ze staan ‘aan deze kant van de Jordaan’ in plaats van in het beloofde land en diens zegeningen. Ze moeten Gods Woord opnieuw horen en in geloof, de erfenis die in Christus voor hen gereed ligt, in bezit nemen.

E. Een diepere boodschap

Wanneer we Deuteronomium lezen, kunnen we niet om de diepere boodschap heen die Mozes verstrekt met betrekking tot het geestelijk leven van het volk. We vinden het woord ‘liefde’ twintig keer vermeld in het boek, een benadrukking die in de boeken Genesis tot Numeri niet gevonden wordt. ‘Liefde voor God en Gods liefde voor de mensen’ is een nieuw onderwerp in Deuteronomium (4:37; 6:4-6; 7:6-13; 10:12; 11:1; 30:6,6,20). Ook al spreken de voorgaande boeken zeker over de liefde en Gods liefde voor Israël, maar het boek Deuteronomium benadrukt dit onderwerp als nooit tevoren. Het woord ‘hart’ is ook belangrijk: Het woord moet wonen in hun harten (5:29; 6:6); zonde begint in het hart (7:17vv. en 8:11-20); en ze moeten de Here liefhebben met geheel hun hart (10:12). Met andere woorden, Mozes probeert duidelijk te maken dat zegen alleen kan komen als het hart op de juiste plaats zit. Om te kunnen genieten van hun bezittingen en het land, dient het met het hart juist gesteld te zijn en vervuld zijn met liefde voor God en het Woord (Joh.14:21).

F. Een boek voor iedereen

Exodus, Leviticus en Numeri waren min of meer ‘technische boeken’, behorend op een speciale wijze voor de priesters en de Levieten, maar Deuteronomium was geschreven voor iedereen. Ook al worden veel wetten en verordeningen gevonden in de voorgaande boeken, toch geven ze een diepere betekenis van deze wetten en verordeningen in het dagelijks leven van het volk. We kunnen allemaal veel leren van het boek Deuteronomium als het gaat over onze liefde tot God en gehoorzaamheid aan zijn wil.

We sommen hier een aantal sleutelwoorden van dit boek op, en het aantal keer dat het voorkomt; land (153), erven (36), bezitten (65), hoor (44), luisteren (27), hart (46), liefde (20). Wanneer we deze woorden naast elkaar plaatsen, herkennen we snel de nadruk van het boek Deuteronomium: je gaat het land binnen en neemt het in bezit als je luistert naar Gods Woord, Hem liefhebt, naar Hem luistert en gehoorzaamt want dan zul zijn zegen ervaren. Als we God liefhebben, willen we Hem gehoorzamen; en als we Hem gehoorzamen, zal Hij ons zegenen.

---------------------------------------------------------------------------------------

Indeling van het boek Deuteronomium

 I. Historische bedenkingen: Mozes kijkt achterom (1-4) 

A. De tragedie van het ongeloof (1)

B. Tochten en Overwinningen (2-3)

C. Afsluitend beroep op gehoorzaamheid (4)

 II. Praktische bedenkingen: Mozes kijkt naar binnen (5-26)

 A. De getuigenissen (5-11)

1. De Wet uitgeroepen (5)

2. De Wet gepraktiseerd (6)

3. De Wet bewaren (7-10)

a. Gevaren van buiten (7)

b. Gevaren van binnen (8-10)

4. Afsluitende oproep (11)

 B. De gedenkstenen (12-18) 

C. De oordelen (19-26) 

III. Profetische bedenkingen: Mozes kijkt naar voren (27-30)

A. Zegen en vloek (27-28)

B. Berouw en Terugkeer (29-30) 

IV. Persoonlijke bedenkingen: Mozes kijkt naar boven (31-34)

A. Een nieuwe leider (31)

B. Een nieuw lied (32)

C. Een nieuwe zegen (33)

D. Een nieuw tehuis (34)

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Afscheid van Mozes

Deuteronomium 34:1-8

Inleiding

De Pentateuch, de vijf boeken van Mozes, begint met de schepping van hemel en aarde en wordt afgesloten met de beschrijving van de dood van Mozes. Het boek Deuteronomium neemt in de Pentateuch een heel aparte plaats in. Het geeft de toespraken van Mozes in de velden van Moab weer, te beginnen met een beschrijving van en een waarschuwende terugblik op de woestijnreis. Daarna volgt zijn grote rede waarin hij de wet van de tien geboden herhaalt en uitwerkt en die het volk op het hart bindt opdat het de zegeningen van het land zal bezitten. Dát is hier het grote punt: de voorbereiding op het land, niet zozeer het naderen tot God in het heiligdom, zoals in Exodus en Leviticus. Daarom vinden we vervolgens aanwijzingen over de plaats waar het volk God in het lánd zou gaan dienen. Aan het eind van het boek wijst Mozes Jozua als zijn plaatsvervanger aan, zingt hij zijn machtige, profetische lied en geeft hij het volk zijn zegen, elke stam afzonderlijk. Een aanhangsel beschrijft ten slotte zijn dood.

Heeft Mozes over zijn eigen dood en begrafenis geschreven? Dat is een vraag die je nog weleens hoort uit de hoek van de liberale theologie, met het doel de Bijbel in diskrediet te brengen. Ik denk van niet. Mogelijk is het door Mozes’ opvolger, Jozua, gedaan en als een aanhangsel aan het boek toegevoegd. Het komt ook in onze tijd voor dat iemand anders een boek afsluit bij een onverwacht overlijden van de schrijver. Daar is niets mis mee.

Mozes was niet bang om de berg op te gaan, want hij ging ‘als een arbeider die zich niet hoeft te schamen’ (2Tim.2:15). Mozes had het volk uit Egypte gehaald en was er veertig lange jaren mee door de woestijn gereisd op weg naar het beloofde land. Zijn taak was nu volbracht en hij was klaar om God te ontmoeten en zijn loon te ontvangen (2Kor.5:10).

Mozes, de knecht des Heren 

‘Toen stierf Mozes, de knecht des Heren, aldaar in het land Moab, volgens des Heren Woord’ (vs.5)

Wat een voorrecht om een ‘knecht des Heren’ genoemd te worden! Mozes was dat omdat hij daarvoor gekozen had, want ‘Mozes weigerde een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden, omdat hij er de voorkeur aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde, en de smaad van Christus groter rijkdom achtte dan de schatten van Egypte’ (Heb.11:24-26). Die beslistheid was een belangrijk kenmerk van Mozes’ karakter. Hij was trouw in heel Gods huis (Heb.3:5). Zijn eerbied voor Gods Naam was diepgeworteld, zijn toewijding voor Gods zaak was compleet en zijn vertrouwen in Gods Woord was groot. Hij was een trouwe knecht van God van de dag af dat hij geroepen werd bij het brandende braambos tot aan het uur dat hij de berg Nebo op ging om te sterven. Mozes was vertrouwd geraakt met de dood, want een hele generatie was Mozes daarin al voorgegaan, ze waren allen gevallen in de woestijn (Heb.3:16-19). Alleen Jozua en Kaleb behoorden tot de gelukkigen die het land zouden beërven, omdat ze de Here trouw waren gebleven (Num.14).

Mozes heeft het resultaat van zijn arbeid niet mogen meemaken. Hoe vaak horen of lezen we niet van gelovigen die maaien waar anderen hebben gezaaid? David mocht ook de tempel niet bouwen, hij mocht wel de voorbereidingen treffen. Zijn zoon Salomo heeft het dan mogen voltooien. De taak die God ons geeft is altijd beperkt omdat het Zijn werk is!

‘Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft de groei gegeven’ (1Kor.3:6)

Mozes ging overeenkomstig het Woord 

‘Toen stierf Mozes, de knecht des Heren, aldaar in het land Moab, volgens des Heren Woord’ (vs.5) 

God had een afspraak met Mozes. Het volk zou binnenkort het beloofde land binnentrekken en Mozes wist dat hij dat niet zou meemaken. In het boek Numeri lezen we dat Mozes en Aäron gezondigd hadden tegen de Here door op de rots te slaan in plaats van ertegen te spreken. Een foutje zouden wij zeggen, maar voor de Here betekende dat veel meer. Het is niet belangrijk wat wij zonde noemen, maar wat God zonde noemt. Het gevolg van het niet doen van wat God had geboden, was dat ze het land niet in mochten. ‘Maar de Here zeide tot Mozes en Aäron: Aangezien gij op Mij niet vertrouwd hebt en Mij ten aanschouwen van de Israëlieten niet geheiligd hebt, daarom zult gij deze gemeente niet brengen in het land dat Ik hun geef’ (Num.20:12). Aäron is dan kort daarna, na het vertrek uit Kades, bij de berg Hor gestorven; ook volgens het Woord van God (Num.20:24). Mirjam was al eerder te Kades gestorven (Num.20:1). God houdt Zich aan zijn afspraak. Het was dan ook geen verrassing voor Mozes dat ook hij, voordat het volk het land zou binnentrekken, zou sterven ‘volgens des Heren Woord’. Hij had genoeg aanwijzingen gehad om in te zien dat ook hij binnenkort zou sterven en hij was bereid om zijn God te ontmoeten. En u?

‘Bereid u om uw God te ontmoeten’ (Amos 4:12)

Mozes mocht het land zien

‘Toen beklom Mozes uit de velden van Moab de berg Nebo, de top van de Misga, die tegenover Jericho ligt, en de Here liet hem het gehele land zien’ (Deut.34:1)

Hij ging naar boven om te sterven, maar hij mocht eerst het land nog zien. De ‘droom’ die hij al die jaren met zich mee had gedragen zou nu werkelijkheid worden. Hij mocht het land niet fysiek binnentrekken, maar in de Geest wel. Mozes had de Here nog eens gevraagd om het land te mogen binnentrekken, zo groot was zijn verlangen om het te zien, maar de Here had gezegd: ‘Laat het genoeg zijn, spreek Mij niet meer over deze zaak’ (Deut.3:26). Een aantal keren ben ik in de gelegenheid geweest om de berg Nebo te bezoeken en je hebt vandaar een geweldig uitzicht over de vlakte van Jericho. Ik heb mij laten vertellen dat je bij goed zicht de Middellandse Zee kunt zien. In deze laatste ontmoeting op aarde laat de Here Mozes het gehele land zien en verzekert hem nog eens dat het dit land was dat Hij onder ede aan Abraham, Izaäk en Jakob beloofd had hen te zullen geven. Wat is onze ‘droom’ gedurende onze aardse reis? Misschien heeft u ‘in de Geest’ daarvan al een glimp opgevangen tijdens uw aardse reis en heeft het uw verlangen aangewakkerd. Vroeg of laat zullen u en ik ook naar boven gaan en zal het gelovig aanschouwen worden. Dan ‘zullen wij Hem zien zoals Hij is’ (1Joh.3:2). ‘Wij zullen in gerechtigheid zijn aangezicht aanschouwen, en bij het ontwaken ons verzadigen met zijn beeld’ (Ps.17:15). Vele jaren later is Mozes toch nog in het land geweest toen hij met de Heer Jezus op de berg der verheerlijking was (Mat.17:3).

‘Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?’ (Ps.42:3).

Mozes ontmoet zijn God

‘Toen stierf Mozes, de knecht des Heren, aldaar in het land Moab, volgens des Heren woord’ (vs.6)

Mozes ging naar boven naar de berg Nebo, de top van de Pisga. Wat een gedachte! In de Geest de berg op naar de ‘poort des hemels’ (Gen.28:17) om voor Gods aangezicht te verschijnen. Om ‘met Christus te zijn’, zou Paulus later zeggen (Fil.1:23). Zij die al in gemeenschap met God op de top van de berg leven, zoals Abraham (Gen.18), hoeven niet ver meer te gaan als ze naar huis worden geroepen. Mozes stierf naar Gods Woord (vs.5). Ook wij sterven naar Gods woord, want ‘het is elk mens gezet om eens te sterven’ (Heb.9:27). Ook wij, Gods kinderen, zullen eenmaal onze God ontmoeten en op die ‘reis’ en die ontmoeting kan niemand je vergezellen.

Er is ook nog een ander aspect dat vermeld dient te worden en dat gaat over de beloning die we zullen ontvangen. Gods Woord is daar duidelijk over en we moeten dat niet minimaliseren. Alle gelovigen zullen namelijk ook eenmaal voor de rechterstoel van Christus komen te staan om te ontvangen naar wat in hun lichaam is gedaan, hetzij goed hetzij kwaad (2Kor.5:10). Mozes had geen gemakkelijk leven gehad en soms op het punt gestaan om het bijltje erbij neer te gooien, maar hij was trouw aan God gebleven. Hij had met tranen gezaaid en zou nu met gejuich gaan oogsten (Ps.126:5). ‘God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten’ (Heb.6:10); dat is van toepassing op Mozes maar ook op elke gelovige. ‘Uw, mijn, ons werk voor de Heer is niet vergeefs’ (1Kor.15:58).

Mozes ging naar huis bij God. Sterven in Gods nabijheid is eigenlijk overgaan in zijn eeuwig blijvende aanwezigheid. ‘Gelukkig de doden die in de Heer sterven’ (Op.14:13). Mozes zou ‘in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen’ (Ps.23:6).

‘Daar komt geen vreemde God mij tegen, neen, het is mijn Vader en mijn God’

Mozes’ begrafenis

‘En Hij begroef hem... en niemand heeft zijn graf geweten tot op de huidige dag’ (vs.6)

Er was niemand aanwezig toen Mozes stierf dan God alleen. Wij zouden wensen dat onze man of vrouw, kinderen of vrienden rondom ons sterfbed zouden staan om afscheid te nemen en ons te troosten; Mozes was alleen! Hij leefde alleen en stierf alleen! Maar een mooier ‘sterfbed’ dan Mozes heeft niemand gehad. Hij was nu veilig in Jezus’ armen! Zijn taak zat erop, hij had de goede strijd gestreden, zijn loop beëindigd en het geloof behouden en nu lag voor hem gereed de kroon van de gerechtigheid (2Tim.4:7-8). En God begroef Mozes, zijn knecht, heel persoonlijk, heel intiem. De duivel meende nog een recht op Mozes’ lichaam te hebben (Judas:9), maar God had hem begraven in een dal en niemand wist waar het graf van Mozes was. Het lichaam behoort de Heer toe evenals de geest (1Kor.6:19). ‘Strijd’ de Heer ook nu niet om ons lichaam (Rom.12:1)?

Voordat Mozes stierf heeft hij zijn opvolger Jozua aangesteld (Deut.31:1-8), zijn (afscheids-) lied gezongen (Deut.32) en het volk nog gezegend, elke stam afzonderlijk (Deut.33). ‘Toen Mozes stierf was zijn oog niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken’ (vs.7). Wellicht zal het er lichamelijk anders aan toe gaan bij ons dan bij Mozes (Ps.90:10). Maar wat de ‘nieuwe mens in Christus’ aangaat, diens oog zal niet verduisterd, noch diens kracht gebroken zijn. ‘Wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht. Zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen, maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat’ (Jes.40:31). Zij die in de Heer sterven, sterven in zijn kracht. Door Hem zal ons oog niet verduisteren en onze kracht niet wijken.

'God begraaft wel zijn knecht, maar Zijn werk gaat door!'

Slotwoord

De dood is iets waarover de mensen niet graag spreken, terwijl ze echt wel weten dat niemand eraan ontkomt. In de brief aan de Hebreeën staat ‘dat het de mensen gezet is om eenmaal te sterven’ (Heb.9:27). En omdat de mensen de dood wegdrukken uit hun gedachten, komen ze er ook niet aan toe om zich erop voor te bereiden. Hoe kun je je ook op de dood voorbereiden, die kennis is immers in onze geseculariseerde wereld verdwenen. Door de moderne medische wetenschap wordt ook de angst voor de dood voor een groot deel weggenomen door allerlei vormen van pijnstillers. Ook de kijk op de dood in onze tijd en in de westerse cultuur is totaal anders. Hoe vaak hoor je niet zeggen: dat de dood bij het leven hoort! Voorbereiden om een ontmoeting met God? Kom nou! Bangmakerij. God is toch dood?

Maar de Bijbel zegt dat we te maken hebben met een ‘Levende God’! Wanneer zal ik, zult u komen om voor Gods aangezicht te verschijnen? (Ps.42:3). Het leven is kort en het is vrijwel zeker dat u Mozes’ leeftijd niet zult bereiken. Misschien behoort u tot de sterken en wordt u tachtig jaar, maar vergeet uw afspraak niet, waarvan God alleen het tijdstip weet, en bereid u voor want ‘Het is vreselijk om te vallen in de handen van de levende God’ (Heb.10:31). Het is nu nog de tijd van genade, dus laat u met God verzoenen (2Kor.5:21). God heeft geen behagen in de dood van de zondaar, maar veeleer daarin dat hij zich bekeert en leeft (Ez.18:23).

_______________________________________________________________