Drie Keizers en een Koning en hun
invloed op het Christendom
Inleiding
Koning Lodewijk Napoleon, een jongere broer van de keizer Napoleon Bonaparte bracht in de praktijk wat zijn broer eens had gezegd: ‘Het volk moet een godsdienst hebben, en deze moet zijn in handen van de regering’
In de geschiedenis van het Christendom kunnen we drie keizers onderscheiden die er, ieder voor zich hun stempel op hebben gedrukt. Wat eenmaal begon als een kleine groep volgelingen van Jezus Christus groeide in de loop der eeuwen uit tot een machtige organisatie met vaak grote invloed op het wereldgebeuren in Europa en daarbuiten. Dat is ook wat de Bijbel ons schetst, ik denk dan aan wat het boek Openbaring ons daarover leert in de hoofdstukken 17 en 18. De Heer Jezus had al eerder in de gelijkenis van het mosterdzaad, van een onnatuurlijke groei gesproken (Mat.13:31v.; Mark.3:30-32; Luk.13:18v.). Het is de bedoeling in drie afzonderlijke artikelen aan deze drie Keizers en één Koning aandacht te besteden.
Kort overzicht
Keizer Augustus – De grondlegger van het Caeseropapisme
Na de gewonnen burgeroorlog trok Constantijn op 29 oktober 312 als overwinnaar Rome binnen. Als dank vaardigde hij in 313 het Edict van Milaan uit, ook wel het Tolerantie-edict genoemd, dat de christenen in het Romeinse Rijk vrijheid van godsdienst gaf. Het Tolerantie-edict markeert een cruciaal moment in de wereldgeschiedenis: feitelijk gingen staat en kerk op dat moment een verbond aan. Het caesaropapisme is het streven, waarbij de keizer (caesar) in de rechten van den paus (papa) wil treden, dus bemoeiing met en overheersing van de staatsmacht in kerkelijke zaken. De Rooms-Katholieke Kerk begon zichzelf vanaf deze gebeurtenis ook steeds meer te zien als de geestelijke opvolger van het staatkundige Romeinse Rijk, dat daarna in verval zou raken.
Koning Clovis I – Kerstening van de Franken
De Frankische koning Clovis (ca. 466-511), ook wel bekend als Clovis I, was de eerste Frankische vorst die zich tot het christendom bekeerde. Hij staat vaak in de schaduw van de latere vorst Karel de Grote, maar het is de vraag of dat terecht is. Wie was deze Clovis en wat heeft hij betekend voor de Franse en Europese geschiedenis?
Keizer Karel de Grote – Kerstening van Europa
Karel de Grote wilde zijn onderdanen per se bekeren. Dat leidde tot een schizofrene kersteningspolitiek. De ene keer gebruikte Karel buitensporig veel geweld, de andere keer zocht hij zijn toevlucht tot een educatieve benadering. Als het om kersteningsmethodes gaat, waren er twee Karels. Aan de ene kant de Karel die de bijnaam ‘de Saksendoder’ droeg, de man van de harde, zelfs uiterst gewelddadige aanpak. Aan de andere kant Karel de opvoeder, de man van de zachte, educatieve tactiek.
Keizer Napoleon Bonaparte – Ontkerstening en Herstel
Tijdens de Terreur, de climax van de Franse Revolutie, was een grootschalige aanval van de revolutionaire Franse overheid op de Rooms-Katholieke Kerk. Het rooms-katholieke geloof werd vervangen door een atheïstische, humanistische antigodsdienst, de Cultus van de Rede. Priesters werden vervolgd en vermoord en kerken werden met geweld en vernieling omgevormd tot 'tempels van de rede'.
Napoleon stond in de tijd van zijn keizerschap niet onwelwillend tegenover de Katholieke Kerk. Antikerkelijke maatregelen uit de tijd van de Franse Revolutie draaide hij terug. Hij herstelde de zondag als rustdag, kerkgebouwen mochten hun deuren weer openen.
In vier artikelen hoop ik deze drie keizers en koning te bespreken om een overzicht te geven wat hun invloed op het Christendom is geweest.
Literatuurlijst:
Van Petrus tot Constantijn – De eerste christenen – Pierre Troullez
Bevrijd en Gebonden – De kerk van Constantijn – Pierre Trouillez
Germanen en het Christendom – Pierre Trouillez
De Franken en het Christendom – Pierre Trouillez
De Franse revolutie en het Christendom – Pierre Trouillez
Karel de Grote – Aat van Gilst
De Bourgondiërs – Bart Van Loo
Napoleon – Bart Van Loo
Eusebius Kerkgeschiedenis
Handelingen van de Gemeente (2 delen) – R.H. Matzken
____________________________________________________________________
Drie Keizers en een Koning
(Hun invloed op het Christendom)
Voorwoord
Begonnen als een kleine gemeenschap in de marge van het Romeinse rijk, is het Christendom uitgegroeid tot een wereldgemeenschap met, naar schatting meer dan twee miljard christenen. Hoe het christelijke geloof in deze wereld verkondigd is daarvan vinden we in het Nieuwe Testament, in het boek Handelingen het eerste verslag. De Heer Jezus had zijn apostelen de opdracht gegeven, na zijn opstanding uit de doden, om het evangelie te verspreiden over de gehele wereld (Mat.28:28). De manier waarop zij dat moesten doen was door het prediken van de blijde boodschap, het evangelie. We moeten in rekening brengen dat de Bijbel, zoals wij die kennen, nog niet bestond. Paulus vermeld in het boek Handelingen dat de bediening die hij van de Heer Jezus had ontvangen eruit bestond ‘om het evangelie van de genade van God te betuigen’ (Hand.20:24). In zijn bekeringsverhaal spreekt hij over de ontmoeting die hij met de Heer Jezus heeft gehad en dat Jezus aan hem verschenen is ‘om hem voor te bestemmen tot een dienaar en getuige zowel wat je van Mij hebt gezien als van dat waarin Ik je zal verschijnen, terwijl Ik je wegneem uit het volk en uit de volken, tot welke Ik je zend om hun ogen te openen, opdat zij zich bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden ontvangen door geloof in Mij’ (Hand.26:16-18).
Op de zgn. ‘proletarische’ visie op de Kerk, die tot in de 20e. eeuw in stand werd gehouden is men teruggekomen. Volgens de voorstanders zou de Kerk in de beginjaren alleen een toevluchtsoord van slaven, armen en marginalen zijn geweest. Tegenwoordig is men meer de gedachte aangedaan dat van het begin af aan ook leden van de hogere standen en van de middenklasse (ambachtslieden, kooplui, beoefenaars van vrije beroepen) tot de Kerk zijn toegetreden. De Handelingen van de Apostelen en de brieven van Paulus vermelden geregeld van christenen die een huis bezaten dat ruim genoeg was voor de bijeenkomsten van de lokale Kerk en die zich zelfs slaven of dienstpersoneel konden permitteren. Wel zullen de ‘eenvoudigen’ de hoofdmoot van de christelijke gemeenschap hebben uitgemaakt, omdat zij nu eenmaal de overgrote meerderheid van de stadsbevolking vormden.
Verkondigen vs. Kerstening
Rond het jaar 300 was zo’n 3% van het Romeinse rijk christenen. Wie een klein beetje op de hoogte is van de geschiedenis van het Christendom, en dan vooral in Europa, zal al gauw ontdekken dat nadat Constantijn de Grote in 313 keizer van het Romeinse Rijk werd, het verkondigen van het evangelie een beduidend andere inhoud kreeg dan daarvoor. De verkondiging zoals dat voor die tijd was gedaan door de apostelen was een oproep tot bekering en het aanvaarden van de Heer Jezus als Heer en persoonlijke Verlosser. Daarvan bleef later weinig over. Aan het einde van de 3e eeuw behoorden het huidige Turkije, Cyprus, Kreta, de Nijldelta en de gebieden rond Carthago en Cyrene tot die gebieden waar het Christelijk geloof het meest gevonden werd. Het merendeel van de Europese volkeren werd pas gekerstend in de Middeleeuwen. Kerstening is het historische bekeren, vaak massaal, van niet-christelijke (veelal heidense) volkeren tot het christendom. Kerstenen betekent bekeren tot het christendom; niet tot Christus! Nog straffer gezegd: ‘Je onderwerpen aan de Rooms-Katholieke kerk. In het woord kerstenen zit het woord kerst, een oud woord voor Christus. Als iemand zich tot het christendom bekeert dan moet hij de oude goden afzweren en wordt hij of zij gedoopt. Tegen het einde van de 6e. eeuw was geheel Europa ten zuiden en ten westen van de Donau en de Rijn gekerstend. Tijdens de 8e. en de 9e. eeuw werd ook het gebied tussen Rijn, Donau en Oder gekerstend met dwang en geweld. In het bijzonder zullen bij de bespreking van Karel de Grote ontdekken wat ‘kerstening’ werkelijk betekende!
De Grote Wending
De periode van de kerkelijke oudheid deelt men vaak in twee perioden. De eerste periode is het leven van de Kerk in het heidense Romeinse Rijk en het tweede de Kerk in het christelijk Romeins Rijk. Het jaar 313 is dan het kantelmoment tussen de beide perioden, waarin Keizer Constantijn de Grote het christendom omhelsde en bevoorrechte. De Kerk ging verder, maar nu als ‘staatskerk’, waarin de geestelijken min of meer staatsdienaren waren en waar van de bevolking verwacht werd ook het christendom als systeem te aanvaarden om de eenheid van de staat te waarborgen. Van een persoonlijke bekering was geen sprake. Niet voor niets noemt men dit de ‘Grote Wending’!
Maar nu gebeurde er iets geheel anders: de positie van het Christendom was geworden tot een object van politiek: in het Rijk, regionaal en plaatselijk, kon men zien hoe de kerkelijke leiders gingen inspelen op de grillen van de massa om daarmee de positie van de kerk veilig te stellen en uit te breiden. Met dit alles nam ook de intolerantie in kerkelijke zaken toe. Aan zaken van ondergeschikt belang werd de grootste aandacht besteed, evenals aan een opgelegde uniformiteit die altijd een levenloze religie kenmerkt. Dit voldoen aan de eisen van ‘de geestelijkheid’ werd in de loop van de tijd gelijkgesteld met ‘orthodoxie’, en allen die zich daarin niet konden vinden en schikken werden als ketters en rebellen gebrandmerkt: zij konden kiezen tussen zich gedwongen conformeren of eruit gezet worden (excommunicatie). En dat tekent de tragiek en de ironie wel ten volle: de Kerk die zelf zo heftig was vervolgd en die eindelijk haar vrijheid had verworven, heeft geen scrupules om zelf de rol van vervolger op zich te nemen en de vrijheid aan anderen te ontzeggen.
Door deze ‘Grote Wending’ is de basis gelegd voor de ‘kerstening’ van de Europese volken, zoals we nog zullen zien. Maar dan vaak, uitzonderingen daargelaten, christianiseren door middel van het zwaard!
Grote veranderingen
Op grond van de veranderende situatie waarin het Christendom kwam te verkeren zijn daardoor of hieruit, mijns inziens, de volgende zaken ontstaan die min of meer met elkaar in verbinding staan of uit elkaar voortkomen en die de theologie tot op vandaag de dag hebben beïnvloed en de plaats van de Kerk in de samenleving in machtspositie gebracht. Daarvan is nu nog weinig te bemerken in onze tijd en westerse cultuur, maar in de Middeleeuwen des te meer, en dat is het doel van deze reeks artikelen.
Het caesaropapisme - de kerk werd dienstbaar aan de staat en de kerkelijke leiders aan de keizer (later andere staatshoofden) gemaakt.
Hieruit is het latere Pausdom ontstaan dat zijn officiële status kreeg onder Leo de Grote die van 440-461 bisschop van Rome was. De kerkelijke leiders waren Constantijn zeer erkentelijk voor zijn bescherming, en in ruil ontving hij van hen een erepositie die hem geenszins toekwam. Na de val van het westerse Romeinse Rijk in 476 veranderde dat en kregen de bisschoppen ook bestuurlijke macht. De grond hiervoor was allang toebereid door de toenemende tendens tot centralisatie en opkomst van de bisschoppen en metropolieten. Na Jeruzalem, Byzantium het latere Constantinopel, Efeze en Alexandrië werd Rome steeds meer het centrum van de geestelijke macht, waardoor de latere Rooms-katholieke kerk is ontstaan. De latere Investituurstrijd in de elfde en twaalfde eeuw, waarbij het ging om de vraag wie hogere geestelijken in de Kerk mocht aanstellen, is daarvan het gevolg (Concordaat van Worms, 1122).
Antichiliasme of amillenniasme - de idee van een ‘christelijk’ rijk dat het zicht op het toekomstige messiaanse rijk verloren deed gaan.
Het chiliasme is de Bijbelse leer van een duizendjarig rijk. Men onderscheidt pre- post- en amillennianisme. Het laatste vindt zijn ontstaan doordat men ervan uitging dat met de komst van Constantijn het millennium of, anders gezegd het duizendjarig rijk (of Vrederijk) al aangebroken was. Dús… de komst van Jezus Christus werd op de lange baan geschoven want de paus was immers zijn plaatsbekleder! Aan hem, de paus, was absolute gehoorzaamheid vereist. In de chiliastische visie regeert Christus (door zijn plaatsbekleder) niet alleen in geestelijke zin maar ook in politieke zin. Aan Christus is immers ‘alle macht gegeven in hemel en op aarde’?
Het chiliastische of vervangingstheologie - die de aan Israël toegezegde vervloekingen aan Israël overlaat en de aan Israël toegezegde zegeningen voor de kerk opeist.
Omdat men er, zoals gezegd, vanuit ging dat het Vrederijk al was aangebroken was, was er uiteraard geen plaats meer voor een toekomstig nationaal Israël, noch in het heden als in de toekomst. De Kerk is de voortzetting van Israël en noemt zich dan ook ‘het geestelijke Israël’. Er is geen plaats meer voor Israël als volk, maar wel kunnen individuele Joden zich bekeren tot God waarna ze worden opgenomen in de RK-Kerk. Het was dan ook een hele ‘verrassing’ toen er in mei 1948 weer een nieuwe staat Israël ontstond! Het heeft dan ook lang geduurd voordat de Rooms-katholieke kerk op 30 december 1993 met de staat Israël een basisakkoord heeft gesloten; nog geen erkenning want volgens de theologie van de RK-kerk had Israël niet alleen geen toekomst meer, maar zij – de RK-kerk - waren als volk van God in de plaats van Israël gekomen!
Opkomende Jodenvervolgingen - het einde van de Christenvervolgingen betekende het begin van de onderdrukking van de joden, omdat dezen zich niet wilden schikken in de christelijke kerk.
Van de Joden werd verwacht dat zij zich zouden laten opnemen in de Kerk, want er was immers buiten de Kerk geen toekomst meer voor hen! De naam Israël, die de Kerk had geclaimd, behoorde immers niet meer aan hen. Dat de Joden dat niet deden maakte dat ze in een kwaad daglicht kwamen te staan. Deze verwachting vinden we vele eeuwen later bij Luther ook die ervan uitging dat de Joden zich wel bij hem zouden aansluiten. Toen dat niet gebeurde veranderde hij voor hen in een vijand. De eerste wetten tegen de joden vaardige Constantijn al uit in 315. Constantijn voerde verscheidene legislatieve maatregelen in met betrekking tot de joden: het werd hen verboden christelijke slaven te hebben of hun slaven te besnijden. Bekering van christenen tot het Jodendom werd verboden. Bijeenkomsten voor religieuze diensten werden beperkt, maar het werd Joden toegestaan jaarlijks Jeruzalem binnen te gaan op Tisja be'Aaw, waarop de verwoesting van de tempel in 70 na Chr. (aan het einde van de Joodse Oorlog) werd herdacht. Constantijn dwong van het eerste concilie van Nicaea ook een verbod af tegen het vieren van Pasen op de dag voor het Joodse Pesach op 14 Nissan. De Romeinse christenen zijn begonnen het paasfeest op de daaropvolgende zondag te vieren.
Het opkomend militarisme
Tijdens de strijd om de pont Milvius liet Constantijn zijn soldaten een symbool aanbrengen op hun schilden, waarvan christenen geloven dat dit het labarum-symbool was. Het labarum was een militaire standaard, dat het Chi-Rho symbool P/X weergeeft, gevormd uit de eerste twee Griekse letters van het woord Christus. De verslagen van Eusebius – die zich waarschijnlijk op uitlatingen van Constantijn baseert die deze jaren later heeft gedaan – en Lactantius spreken elkaar deels tegen, maar zeggen eensgezind dat Constantijn zijn overwinning toeschreef aan de God van de christenen. Het labarum en het ermee geassocieerde motto ‘in hoc signo vinces’ (in dit teken zal je overwinnen) zou volgens de overlevering aan Constantijn zijn verschenen in een visioen toen hij in Saxa Rubra was, wat zou hebben geleid tot zijn uiteindelijke bekering tot het christendom. Christus was sterker dan de Romeinse goden! Hiermee werd het ‘christelijk militarisme’ goedgekeurd en daarmee konden vele eeuwen later onder andere de kruistochten en de onderwerping van de volkeren door kerstening gesanctioneerd worden. Al in 314 besloot het concilie van Arles dat dienstweigeraars uit de kerk moesten worden gebannen.
Tot zover deze korte inleiding.
____________________________________________________________________