Wat zegt de Bijbel?
In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:
Wat als... (Uit het leven van Simson)
Eenheid in Verscheidenheid
Ik wil niet dat u onbekend is
De koning die zijn kroon verloor
Arm van geest
De gelovige en het lijden
Lessen voor leiders
Lessen uit de verzoeking in de woestijn
Te voet, of te paard?
Hoop doet leven!
Gij geheel anders!
Zacharia en Elizabeth
Het leven is meer...! (Salomo)
Verwachtende de gelukkige hoop!
Vijf adviezen voor de Hebreeërs
De Wedloop
De vijanden van de gelovige
De oorlogen van de gelovige
____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Wat als…’
Uit het leven van Simson
(Richteren 13-18)
Voorwoord
Het is niet waar dat Simson besluiteloos was! Hij nam wel besluiten maar vaak de verkeerde! Simson was een man die twee heren probeerde te dienen (Mat.6:24). Simson had een goed begin, maar dat garandeert geen goed einde! Hebreeën 11:32 looft Simson om zijn geloof maar niet om zijn trouw! Simsons leven illustreert hoe gemakkelijk wij onze voornemens vergeten; maar onze keuzes vergeten ons niet! Eén daad van onbedachtzaamheid kan maken dat men jaren schreit! We moeten leren de juiste keuzes te maken. Laten we nagaan welke keuzes Simson maakte of had moeten maken! Simsons leven is een illustratie van iemand die de kracht heeft om anderen te overwinnen, maar die zichzelf niet kan bedwingen. Simson stak de velden van de Filistijnen in brand, maar het innerlijke vuur van zijn lusten kon hij niet onder controle krijgen. Hij doodde een leeuw, maar kon de begeerten van zijn vlees niet doodden. Hij brak gemakkelijk de banden waarmee ze hem bonden, maar de boeien van de zonde groeiden sterker dan zijn ziel. In plaats van het volk te leiden, werkte hij liever onafhankelijk en alleen, en het resultaat was dat er geen totale overwinning zichtbaar bleef. Hij staat in onze herinnering als iemand die vernietigde, niet als iemand die opbouwde. Het ontbrak hem aan orde en stuur; zonder dit kon hij ondanks zijn kracht maar weinig betekenisvol zijn. Hij faalde om zijn driften te beheersen die zich al vroeg in zijn leven openbaarden, en na twintig jaar doodden deze hem. Hij verliest zijn haar, kracht, ogen, vrijheid en zijn bruikbaarheid. Gods strijder eindigde als een molenaar!
Het leven van Simson had er zoveel anders en beter kunnen uitzien dan zoals we hem kennen uit de Bijbel! En hoe is het bij ons? Wanneer wij terugkijken op ons leven als gelovige moeten we dan ook zeggen het had veel beter gekund? Hoe had Simsons en ons leven eruitgezien hebben als we…
Wat als… Simson had gewandeld in overeenstemming met zijn roeping!
‘Wandelt waardig de roeping waarmee u bent geroepen’ (Ef.4:1)
Simson was geroepen als een nazireeër, want zo was het, door de Engel des Heren, tot de vrouw van Manoach gezegd: ‘Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; geen scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn’ (Richt.13:5). Hoe een nazireeër zich moest gedragen wordt uitgebreid in het boek Numeri beschreven in ‘de wet op het nazireeërschap’ (Num.6). Drie belangrijke zaken vallen op: (1) Al de tijd van zijn nazireeërschap zal hij niets eten, dat van de wijnstok afkomstig is, van de pitten af tot de toppen der ranken toe. (2) Al de tijd van zijn nazireeërgelofte zal geen scheermes over zijn hoofd komen. (3) Al de tijd, dat hij zich aan de Here gewijd heeft, zal hij bij geen dode komen. (Richt.6:4-6). Vers 7 vat het samen met de woorden: ‘Al de tijd van zijn nazireeërschap is hij de Here heilig. Dat Manoach en zijn vrouw niet op de hoogte waren van de gebruiken die bij het nazireeërschap hoorden, blijkt wel uit de vragen die Manoach stelt: ‘Och, Here, moge de man Gods, die Gij gezonden hebt, nog eens tot ons komen en ons leren, wat wij met de jongen moeten doen, die geboren zal worden’ en ‘Toen zeide Manoach: Wanneer uitkomt, wat gij gezegd hebt, hoe moeten dan de leefwijze en het werk van de jongen zijn? (Richt.13:8,12). Simson, hun zoon, moest leren te wandelen ‘waardig de roeping waarmee hij geroepen was’ (Ef.4:1) en zijn ouders moesten hem daarin onderwijzen.
Wij, gelovigen van het Nieuwe Testament worden wel geen nazireeër genoemd, maar de principes zijn hetzelfde; namelijk te wandelen waardig de roeping waarmee ook wij geroepen zijn (Ef.4:1). Wij hebben daarvoor geen ‘wet’ zoals dat bij Simson het geval was, maar wij hebben een Persoon, die ons voorbeeld is om te weten hoe onze wandel dient te zijn. ‘Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten heeft, opdat u zijn voetstappen navolgt’ (1Petr.2:21).
Hoewel Simson door de Here gezegend werd en de Geest hem begon aan te drijven (Richt.13:25), bleek dat in zijn verdere leven als nazireeër geen constante factor te zijn. Zijn zwakte voor vrouwen blijkt wel uit zijn omgang meteen vrouw uit Timna, een Filistijnse, een hoer en zijn relatie met Delila (Richt.14:1; 16:1,4). We moeten concluderen dat Simson niet altijd wandelde overeenkomstig zijn roeping. En wij, hoe is het met ons? Ja, als Simson gewandeld had overeenkomstig zijn roeping dat zijn taak als richter er heel anders uit gezien.
Wat als… Simson had gewandeld door de Geest!
‘Wandelt door de Geest, en u zult de begeerte van het vlees geenszins volbrengen’ (Gal.5:16)
Waarom ging het regelmatig fout in het leven van Simson, lag het niet daaraan dat de Heilige Geest te weinig ruimte kreeg tijdens zijn nazireeërschap? Slechts vier keer lezen we dat ‘de Geest hem (Simson) aangreep’ tijdens zijn twintigjarige dienst als richter (Richt.13:25; 14:6,19; 15:14; 16:31). Simson had een begin moeten maken ‘met de verlossing van Israël’ (Richt.13:5), maar het is bij een ‘begin’ gebleven. Vanaf het begin van zijn optreden zien we dat Simson één groot zwak had en dat waren de vrouwen. Zijn vader en moeder konden hem, zelfs met beroep op Gods woord, niet op andere gedachten brengen toen Simson zijn zinnen had gezet op een vrouw uit Timna, van de Filistijnen. Doordat hij niet wandelde in de kracht van Gods Geest kon hij geen weerstand bieden aan de begeerte van het vlees. Hij verviel van kwaad tot erger. Was de eerste een Filistijnse vrouw, de volgende was een hoer uit Gaza en de derde was de Filistijnse uit Sorek, Delila genaamd die zijn val inluidde (Richt.14:1; 16:1,4). Simson kon de vijand rondom hem verslaan, maar zijn begeerten binnen in hem niet!
De gelovige wordt ook opgeroepen te wandelen door de Geest opdat hij niet zou voldoen aan de begeerten van het vlees. Die strijd wordt door veel gelovigen niet gezien of onderschat en ze vertrouwen in plaats daarvan op hun eigen ‘kracht’ en verliezen. Het vlees behoort tot de drie vijanden van de gelovige: de hartstochten of het vlees, de wereld en de duivel (vgl. Jak.4:1-10; Ef.2:14). Wat de werken van de Geest en het vlees zijn, kunnen we lezen in Galaten 3:19-24, met de oproep in vers 25: ‘Als wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest wandelen’. Voor hen die in Christus zijn geldt dat ze in staat zijn om door de Geest de werkingen van het lichaam te doden. ‘Want allen die door de Geest van God geleid worden, die zijn zonen van God’ (Rom.8:14). Bent u een zoon, dochter van God?
Ja, als Simson gewandeld door de Geest dan had hij de werken van het vlees kunnen verslaan en had zijn leven er heel anders uit gezien! En hoe is het met u, met mij?
Wat als… Simson had gewandeld naar Gods wil!
‘En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken, opdat u beproeft wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is’ (Rom.12:2)
Simsons ouders hadden nog het besef de Here te bevragen om hen ‘te leren, wat wij met de jongen moeten doen, die geboren zal worden’, maar zoiets lezen we niet van Simson. Simson was een man van zijn tijd, want hij hield geen rekening met God! Het lijkt erop, wanneer we de geschiedenis van Simson overlopen, dat hij handelde naar willekeur; zoals het hem uitkwam. In plaats van het volk te leiden, werkte hij liever onafhankelijk en alleen, en het resultaat was dat er geen totale overwinning zichtbaar bleef.
Romeinen 12 spoort de gelovige aan om op zoek te gaan naar Gods wil in zijn leven. De gelovige heeft afgedaan met de zonde, om de overige tijd in het vlees niet meer te leven naar de begeerten van de mensen, maar naar de wil van God (1Petr.4:2). Beproeven wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is, is geen gemakkelijke oefening. Natuurlijk kunnen we de wil van God voor veel zaken terugvinden in het Woord van God, maar er zijn ook veel praktische zaken in het leven waarin we moeten zoeken naar de wil van God. Dan mogen we in gebed God vragen: ‘Heer wat wilt U dat ik moet doen?’ (Hand.22:10) en wachten op antwoord. We moeten wandelen als verstandigen om de wil van God te leren verstaan (Ef.5:17; Kol.3:16). De wil van God voor Simson was dat hij zich volledig aan de Here zou toewijden (Num.6:8). Ik geloof dat het voor ons, gelovigen van het Nieuwe Testament, niet anders zal zijn, ons toewijden aan God als een levende offerande (Rom.12:1).
Ja, wat zou het leven van Simson er anders hebben uitgezien als hij gewandeld had overeenkomstig Gods wil! En hoe is het bij u, bij mij?
Wat als… Simson had gewandeld in het licht!
‘Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd is het licht onder u; wandelt terwijl u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heengaat’ (Jh.12:35)
Ja, wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heengaat! De duisternis had Simsons ogen verblind; het lijkt erop dat hij geen echt doel voor ogen had (1Jh.2:11). Omdat hij in de duisternis wandelde, struikelde hij ook regelmatig (Joh.11:10). De duisternis was niet alleen geestelijk, maar werd ook fysiek. De Filistijnen staken hem de ogen uit, zodat hij zijn leven eindigde in duisternis (Richt.16:21,28). Hij stortte zich van het ene avontuur in het andere, zo lijkt het wel. We lezen maar twee keer dat Simson tot God bad en beide keren was het voor zijn eigen behoeften. De eerste keer bad hij om water voor zijn grote dorst na zijn strijd tegen de Filistijnen (Richt.15:18). De tweede keer was het om zich te wreken op de Filistijnen omdat ze hem de ogen hadden uitgestoken. Veelzeggend is het dat hij niet wist dat de Here van hem geweken was na het verraad van Delila (Richt.16:30). Een triest einde van een man die door God bestemd was geweest om het volk Israël te richten, hij eindigde als ‘molenaar’. Hij moest het volk besturen maar had zichzelf niet onder controle! Zijn naam betekende ‘zon’ of ‘zonneschijn’, maar hij eindigde in duisternis. En toch plaatst de schrijver van de brief aan de Hebreeën hem in de lijst van geloofshelden (Heb.11:32).
Zoals Simson, zijn er ook vandaag veel gelovigen die wandelen in de duisternis en niet in het licht. Die nooit hebben geleerd om zich helemaal toe te wijden aan de Here en geen duidelijke keuze hebben gemaakt. ‘Gij geheel anders!’ wordt niet zichtbaar in hun leven waardoor het gevaar bestaat dat ze met deze wereld worden meegesleept. Die lijden door het zien van de losbandige wandel van de zedelozen, zoals eertijds de rechtvaardige Lot, maar daar soms ook in worden meegetrokken. Wat zal hun einde zijn? Ze zijn de bevlekkingen van de wereld ontvlucht, maar opnieuw daarin verstrikt zijn geraakt (2Petr.2:20). Wat als zij in het licht hadden gewandeld?
Tenslotte
Simson had een goed begin, maar dat garandeert geen goed einde; niet in zijn leven maar ook niet in de onze! Hebreeën 11:32 vermeld Simson om zijn geloof maar niet om zijn trouw! Simsons leven illustreert hoe gemakkelijk wij onze voornemens vergeten; maar onze keuzes vergeten ons niet! We laten Simson achter met onbeantwoorde vragen. Want hoe zou het leven van Simson eruitgezien hebben: ‘Als hij gewandeld had in overeenstemming met zijn roeping? Hoe zou zijn leven er hebben uitgezien als hij zich had laten leiden door de Heilige Geest? Wat als hij de wil van God gezocht en toegepast had in zijn leven? En tenslotte, wat als hij in het licht had gewandeld? Stuk voor stuk vragen die wij ook op onszelf mogen toepassen!
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Eenheid in Verscheidenheid
‘En Ik ben niet meer in de wereld, maar zij zijn in de wereld en Ik kom tot U. Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn zoals Wij’ (Joh.17:11).
‘En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn’ (Joh.17:22).
Inleiding
Uit de brief aan de Romeinen weten wij dat Paulus het verlangen had om Rome te bezoeken. Dat verlangen om de gemeenten in Rome te bezoeken werd wellicht nog versterkt door het feit dat hij gehoord had van problemen onder de gelovigen aldaar (Rom.14). De verschillen die er waren, konden een aanleiding tot scheuring worden en dat wilde de apostel voorkomen. De gemeente bestond nog niet lang; op het moment dat hij deze brief schreef misschien vijfentwintig jaar. Joden die Jeruzalem bezocht hadden en het evangelie hadden gehoord door de prediking van de apostel Petrus en tot bekering waren gekomen, waren teruggekeerd naar Rome en op die wijze was vermoedelijk de gemeente in Rome ontstaan (Hand.2:10). Later kwamen daar ook nog Griekse gelovigen bij, mensen uit de volkeren, andere culturen en met andere gewoonten, en dat gaf aanleiding tot wrijving.
Elke gemeente, ook de onze, bestaat uit een diversiteit van mensen met een verschillende culturele achtergronden en maatschappelijke posities. En verder spreekt de apostel Paulus ook nog over ‘zwakken’ en ‘sterken’, geestelijke en ongeestelijke en kinderen en volwassenen in het geloof (Rom.14:1, 15:1; 2Kor.3:1; 1Kor.3:1; Heb.5:14). Verder kunnen we denken aan slaven en heren, rijk en arm, enz. Een bonte mengeling, en probeer daar maar eens een eenheid van te maken zonder dat dat ten koste gaat van de individualiteit van iedere gelovige!
Eenheid persoonlijk
‘Eén gemaakt met Christus’, dat is een uitdrukking die we tegenkomen in de brief aan de Romeinen, en het gaat daar over heel praktische zaken, o.a. de doop (Rom.6:5). Maar niet alleen hoe de doop moet worden toegepast of aan wie, maar vooral de geestelijke betekenis ervan. Onze doop is niet een éénmalige gebeurtenis zonder verdere gevolgen en dat maakt vers 4 wel duidelijk. ‘Wij zijn dan met Hem begraven door de doop tot de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in nieuwheid van leven zouden wandelen’. Paulus vervolgt: ‘Want als wij met Hem één zijn geworden in de gelijkheid van zijn dood, dan zullen zij het ook zijn in de gelijkenis van zijn opstanding; daar wij dit weten, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen’ (6:56). We zijn als gelovige één geworden dat wil zeggen Dat wil zeggen dat zoals Hij is, ook wij zijn in deze wereld behoren te zijn (1Joh.4:17). Wat dat in de praktijk wil zeggen wordt wellicht duidelijk voor ons wanneer we de volgende teksten, uit de eerste brief van Johannes, onderzoeken en toepassen in ons leven als gelovige. (1) Dat wij niet wandelen in de duisternis maar, zoals Hij, in het licht opdat wij gemeenschap met Hem zouden kunnen hebben (1Joh.1:6-7). (2) Dat wij wandelen, zoals Hij gewandeld heeft ‘die geen zonde heeft gedaan en geen bedrog werd in zijn mond gevonden, die als >Hij uitgescholden werd, niet terugschold, als Hij leed niet dreigde’ (1Joh.2:6: 1Petr.2:22-23). (3) Dat wij ons in deze wereld een reine wandel laten zien, zoals Hij rein is (1Joh.3:3). (4) Dat wij rechtvaardig handelen, de gerechtigheid doen, zoals Hij rechtvaardig is (1Joh.2:29; 3:7). Dat is, in het kort gezegd, hoe we de eenheid in die we in Christus ontvangen hebben, gestalte kunnen geven.
Eenheid samen
We zijn niet alleen op de wereld, en ook in de Gemeente ontmoeten we andere gelovigen met wie we door één deur zullen moeten. 'En ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik toebrengen, en zij zullen naar mijn stem horen; en zij zullen één kudde, één herder worden’ (Joh.10:16). De Gemeente wordt in verschillende beelden in het Nieuwe Testament gepresenteerd en één daarvan is de Gemeente als het Lichaam van Christus. De andere zijn ‘huis van God’ en ‘bruid van het Lam’. Over het Lichaam schrijft de apostel Paulus: ‘…zoals het lichaam één is en vele leden heeft’ en dat ‘…de leden voor elkaar gelijke zorg dragen’ en nog ‘U bent het lichaam van Christus en ieder afzonderlijk leden’ (1Kor12:12, 25, 27). Uit praktijk blijkt wel dat gezamenlijk, als Gemeente, het uitdrukken van die éénheid erg moeilijk is gebleken, getuige de kerkgeschiedenis. En nu wij kort voor de wederkomst de Heer Jezus staan, zien we grotere verdeeldheid die er ooit geweest is. Het gebed van de Heer Jezus tot zijn Vader was: ‘Opdat zij één zijn zoals Wij één zijn’ (Joh.17:22). Maar gelukkig, er is nog een andere eenheid dan de praktische en dat is de geestelijke eenheid, dat hieronder besproken wordt.
Eenheid gemaakt
Hoe is die eenheid, die de gelovigen samen heeft gebracht in één Lichaam eigenlijk tot stand gebracht? Daarover zegt de Heer Jezus, vooruitlopend op de verdere openbaring van de verborgenheid van de Gemeente, dat door de apostel Paulus later uitgelegd wordt, het volgende: ‘Dat Jezus zou sterven voor het volk; en niet alleen voor het volk, maar opdat Hij ook de verstrooide kinderen van God tot één zou vergaderen’ (Joh.11:51). En in hoofdstuk tien vinden een soortgelijke verklaring wanneer de Heer zegt: ‘Ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn: ook die moet Ik toebrengen, en zij zullen naar mijn stem horen; en zij zullen één kudde, één herder worden’(Joh.10:16). Eén kudde, één herder en verder denk ik aan: de wijnstok - ranken (Joh.15), een huis en stenen (1Petr.2:4) en een Hoofd en een lichaam (Ef.5:30).
De eenheid van gelovigen uit de Joden en gelovigen uit de volken heeft plaats gevonden door de komst van de Heilige Geest op aarde, zoals we dat vinden in het boek Handelingen. De geestelijke betekenis van wat daar heeft plaatsgevonden, vinden we onder woorden gebracht in de brief aan de Korinthiërs, waar staat: ‘Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij slaven hetzij vrijen, en ons allen is van één Geest te drinken gegeven’ (1Kor.12:13).
Eenheid bewaren.
De vaststelling dat alle wedergeboren gelovigen in één Lichaam verenigd zijn is één ding, het in stand houden een andere zaak. Die geestelijke eenheid kan onmogelijk te niet gedaan worden, de praktische eenheid is al vrij vroeg in de kerkgeschiedenis verloren gegaan. Toch worden we door de Schrift opgeroepen die eenheid te bewaren, in stand te houden, er uitdrukking aan te geven. ‘Ik vermaan u dan, ik, de gevangen in de Heer, dat u wandelt waardig de roeping waarmee u bent geroepen, terwijl u in alle lankmoedigheid elkaar in liefde verdraagt en u beijvert de eenheid van de Geest te bewaren in de band van de vrede; één lichaam en één geest, zoals u ook geroepen bent in één hoop van uw roeping; één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen’ (Ef.4:3-6). Die eenheid moest ertoe dienen opdat ‘opdat de wereld zou geloven dat de Vader de Heer Jezus heeft gezonden’ (Joh.17:21). ‘Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent als u liefde hebt onder elkaar’ (Joh.13:35). Uitdrukking geven aan die eenheid kan wanneer we in onze gemeenten samenkomen met allen die de Heer aanroepen vanuit een rein hart en die zich onttrekken aan ongerechtigheid, op grondslag van Gods Woord (2Tim.2:19-21).
Eenheid beleven
‘Maar leert de Bijbel, dat wanneer we samenkomen als gemeente, alle neuzen dezelfde kant op kijken? Gaat onze individualiteit teloor door de eenheid die we na dienen te streven? Eenheid vereist geen uniformiteit! Want aan ieder van ons is de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus. Hij heeft sommigen gegeven als apostelen…. om de heiligen te volmaken, tot het werk van de bediening, tot de opbouwing van het lichaam van Christus’ (Ef.4:7-12). Of zoals Paulus het aan de Korinthiërs schrijft: ‘Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid in bedieningen, maar het is dezelfde Here; en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Maar aan een ieder wordt de openbaring van de Geest gegeven tot welzijn van allen’ (1Kor.12:4-6). Zoals we zien allemaal verschillend, is dan een eenheid nog mogelijk? Dat was ook de vraag in de gemeente in Rome, zoals we kunnen lezen in het veertiende hoofdstuk van de brief aan de Romeinen. Paulus noemt daar vijf adviezen waardoor de individualiteit blijft bestaan en de praktische eenheid behouden kan blijven. Het eerste advies is: ‘ieder zij in zijn eigen denken ten volle verzekerd’ (14:5). (2) ‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterf voor zichzelf’ (14:7). (3) Dus zal dan ieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God (14:12)’ (4) ‘Laten wij dan jagen naar wat de vrede en de onderlinge opbouwing dient (14:19). (5) ‘Alles wat niet op grond van geloof is, is zonde’ (14:23) En tot slot: ‘Laat ieder van ons de naaste behagen ten goede, tot opbouwing’ (15:2).
We kunnen misschien samenvatten als: In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde!
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Ik wil niet dat u onbekend is…’
Inleiding
Uit Paulus’ afscheidsrede tot de oudsten van de gemeente te Efeze (Hand.20:17-38) blijkt hoe gedreven de apostel was, om dat wat hem was toevertrouwd als apostel van de volken, (Gal.2:9) te delen met de gelovigen. Nadat Paulus tot de oudsten van Efeze getuigde van de moeiten die hij had ervaren in de tijd dat hij bij hen was geweest, zegt hij: ‘Hoe ik van wat nuttig was niets heb nagelaten u te verkondigen en te leren’ (20:20). Zijn bereidheid om het Woord van God te verkondigen ging zover dat hij zelfs bereid was om daarvoor zijn leven te geven. Zo getuigt hij met de volgende woorden: ‘Want ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de naam van de Heer Jezus’ (21:13). En zegt hij tot de oudsten van Efeze: ‘Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop volbreng en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, om het evangelie van de genade van God te betuigen… want ik heb niet nagelaten u de hele raad van God te verkondigen’ (Hand.20:24, 28). En wanneer hij zich opmaakt Efeze te verlaten om naar Jeruzalem te reizen, ‘draagt hij hen op aan God en aan het woord van zijn genade, die machtig is om op te bouwen’ (20:32). We kunnen dan ook wel zeggen dat Paulus een trouw rentmeester geweest is van de verborgenheden van God die helm waren toevertrouwd (1Kor.4:1-2). Paulus wilde niet dat de gelovigen in zijn dagen, maar ook wij, dat wij kennis zouden kunnen nemen van allerlei zaken waarvan de apostel dacht dat ze belangrijk zouden zijn. Daarom vinden wij zes keer in zijn brieven de uitdrukking: ‘Ik wil niet dat u onbekend is, of onwetend bent…’. Maar voor we dat gaan doen willen we eerst onderzoeken wat de bediening van de apostel Paulus nog meer inhield.
Paulus’ bediening
Misschien is het wel nuttig om hier een overzicht te geven van de bediening die de apostel Paulus van de Heer had ontvangen. Zoals de meesten onder ons wel weten was aan hem ‘het evangelie van de onbesnedenen toevertrouwd’, zo was hij overeengekomen met de apostel Petrus, die naar de besnedenen zou gaan (Gal.2:7-7). Hij wordt ook wel de apostel van ‘de genade’ genoemd. Saulus van Tarsus, zoals Paulus eerst genoemd werd (Hand.13:9), was tevreden met een religieuze carrière als farizeeër en zoon van farizeeën (Hand.23:6) totdat hij op weg naar Damascus twee schokkende ontdekkingen deed: Jezus Christus leefde en Saulus van Tarsus was dood in zonden. Toen Paulus tot geloof in de Heer Jezus kwam, onderwierp hij zich aan Hem, en ervoer, persoonlijk de genade van God. Vanaf dat moment was het de genade van God waardoor hij zich liet leiden, en hij schaamde zich daar niet voor. Hij verheerlijkte God voor zijn genade. Hij vermeld ‘genade’ op z’n minst honderd keer in zijn dertien geschriften, en met genade begint en eindigt hij vaak zijn brieven.
Paulus was niet alleen door genade behouden geworden, hij leefde ook vanuit die genade. Voor hem was genade het begin en het einde van zijn leven als gelovige. Zijn getuigenis was ‘Niet mijn ik, maar Christus’ (Gal.2:20), maar ook ‘Niet ik, maar door de genade van God ben ik wat ik ben’ (1Kor.15:10). Als leerling van een rabbijn, ‘opgevoed aan de voeten van Gamaliël (Hand.22:3; 5:34), kende hij de wet en probeerde die te gehoorzamen, maar toen hij christen werd, erkende hij dat ‘de wet door Mozes gegeven is, en de genade en waarheid door Jezus Christus’ (Joh.1:17). Paulus ervoer al vroeg dat de pogingen om de wet te houden, het slechtste in hem naar boven bracht (Rom.7), maar dat een leven onder de genade het beste in hem naar boven bracht. Hij koos voor de genade en verkondigde het evangelie van de genade (Hand.20:24).
Zoals gezegd was het arbeidsterrein van de apostel de volken, de niet-joden. Paulus was niet alleen de prediker van het evangelie van Gods genade, waarvoor hij aangesteld was, maar tevens apostel en leraar van de heidenen (2Tim.1:11). En in die bediening is hij voor ons van bijzondere betekenis geweest. Hij ‘was een dienaar geworden van de gemeente overeenkomstig het rentmeesterschap van God dat hem gegeven was, ‘om het woord van God te voleindigen; de verborgenheid, die van alle eeuwen en geslachten verborgen is geweest, maar die nu geopenbaard is aan zijn heiligen. Aan hen heeft God willen bekend maken welke de rijkdom is van de heerlijkheid van de verborgenheid onder de volken, welke is Christus in u, de hoop van de heerlijkheid’ (Kol.1:25-27).
Het woord ‘verborgenheid’ wordt ook vertaald met het woord ‘geheimenis’ en het openbaard dingen die nog niet geopenbaard waren. Of, om het met de woorden van de Heer Jezus te zeggen: ‘Ik zal mijn mond opendoen in gelijkenissen; ik zal dingen uitspreken die van de grondlegging van de wereld af verborgen zijn geweest’ (Mat.13:35; Ps.78:2). Of zoals de apostel Paulus het omschrijft in de brief aan de Romeinen: ‘De verborgenheid die in de tijden van de eeuwen verzwegen is geweest, maar die nu is geopenbaard en door profetische geschriften, naar het bevel van God, tot geloofsgehoorzaamheid aan alle volken, is bekend gemaakt (Rom.16:25-26). Het woord verborgenheid’ wordt zo’n 28 keer in het Nieuwe Testament vermeld.
De verborgenheden die de apostel Paulus heeft bekend mogen maken zijn: (1) De verborgenheid dat zij uit de volken medeërfgenamen zijn en medeingelijfden en mededeelgenoten van de belofte in Christus Jezus en dat zij in één Lichaam verenigd zijn, dat is de Gemeente, die te onderscheiden is van Israël en de volken (Ef.3:1-22-33; 1Kor.10:32). (2) De volgende verborgenheid is dat Christus, de hoop der heerlijkheid – door zijn Geest - in ons woont (Kol.1:24-29; 1Kor.16:19). (3) De derde verborgenheid is dat de Gemeente de bruid van Christus is (Ef.5:22-33). Zo zegt Paulus in vers 32 – ‘Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en de Gemeente’. (4) De vierde is de opname van de Gemeente. ‘Zie, ik zeg u een verborgenheid. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt en wij zullen veranderd worden’ (1Kor.15:51-52; 1Thes.4:13-18). (5) De vijfde en laatste verborgenheid die Paulus onthuld Is de verborgenheid dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan; en zo zal heel Israël behouden worden (Rom.11:25).
Tot zover over de bediening van de apostel Paulus en nu gaan we beginnen met die dingen te vermelden waarvan de apostel Paulus niet wilde dat ze ons niet onbekend zouden blijven.
‘Maar ik wil niet dat u onbekend is, broeders, dat ik dikwijls voorgenomen heb tot u te komen (en tot nu toe verhinderd ben) om ook onder u enige vrucht te hebben, evenals ook onder de overige volken’ (Rom.1:13)
Het geloof van de gelovigen te Rome werd rondverteld in de toenmalige wereld (1:8) waardoor de apostel Paulus het verlangen kreeg hen eens te bezoeken. Dat bezoek had tot doel om hen enige geestelijke genadegave mee te delen tot versterking van hun geloof (1:11), en om onder hen ook enige vrucht te hebben, evenals onder de overige volken. Het is mogelijk dat de gelovigen in Rome op de hoogte waren van Paulus’ plannen en dat is de reden dat hij hen wilde laten weten dat hij verhindert was geweest. Het voornemen, om Rome te zien kwam niet zomaar uit de lucht vallen, want al veel jaren had Paulus een groot verlangen hen te zien (15:23, 32; Hand.19:21). Maar de apostel liet zich daarin door God leiden, ‘door de wil van God’ zoals hij zegt in 1:10 en 15:32. Want tijdens het verhoor in Caesarea door de procurator Festus, had Paulus zich namelijk op de keizer beroepen. Festus had daarop geantwoord: Op de keizer hebt u zich beroepen, naar de keizer zult u gaan’ (Hand.25:12). En zo was Paulus als gevangene in Rome gekomen. We mogen aannemen dat het niet op de manier is gebeurd waar hij voor gekozen zou hebben, maar zo was het naar de wil van God.
U zult zich misschien afvragen wat is het praktische nut van deze tekst van de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen? Wel ik denk dat Jakobus daar het antwoord op geeft, want in het vierde hoofdstuk van het gelijknamige boek zegt hij: ‘Komaan u die zegt: Vandaag of morgen zullen wij naar die stad gaan en daar een jaar doorbrengen… in plaats dat u zegt: Als de Heer het wil en wij leven, zullen wij dit of dat doen’ (Jak.4:13-15). En wanneer wij het voornemen hebben om op reis te gaan, vragen wij wel naar de wil van God, zoals Paulus deed? Misschien iets om over na te denken.
Is het niet waar dat wanneer wij het voornemen hebben om op reis te gaan vertrekken zonder naar de wil van God te vragen, zoals Paulus deed? Misschien iets om over na te denken.
‘Want wij willen niet, broeders, dat u onbekend bent met onze verdrukking, die ons in Asia is overkomen, dat wij uitermate bezwaard te zijn geworden, zodat wij zelfs aan het leven wanhoopten’ (2Kor.1:8)
Het is opvallend hoe vaak de apostel Paulus in zijn tweede brief aan de Korinthiërs spreekt over zijn verdrukkingen die hem, en met hem ook anderen, zijn overkomen (1:3-11;4:8-11; 6:4, 8-10; 7:5; 11:23-28; 12:7-10). Hij spreekt niet over de aard van die verdrukkingen, maar wil benadrukken ‘dat we in de verdrukkingen onze hoop en vertrouwen op God moeten stellen’. Paulus opent zijn hart hier voor zijn medegelovigen en deelt met hen wat hem, in Asia is overkomen. We weten niet waar Paulus op doelt, maar in 7:5, vermeld hij dat ze toen ze van Macedonië kwamen, hun vlees geen rust had, maar zij waren in alles verdrukt: van buiten strijd, en van binnen vrees. Wat het ook geweest mag zijn, het was voldoende om Paulus te doen wanhopen aan het leven, maar daardoor leerde hij op God te vertrouwen, en op God alleen! Maar daardoor leerde Paulus dat hij niet op zichzelf moest vertrouwen, maar op God alleen! Zo kon hij zeggen: ’Opdat wij geen vertrouwen zouden hebben op onszelf, maar op God die de doden opwekt, die ons uit een zo grote dood heeft verlost en zal verlossen; op Hem hebben wij onze hoop gevestigd dat Hij ons ook verder zal verlossen, heeft verlost, zal verlossen en verder zal verlossen!
We zullen ver gevorderd zijn in ons geloofsleven wanneer we hebben geleerd om alleen op God te vertrouwen en niet op onszelf, omstandigheden of mensen. Abraham nam Lot met zich mee, en Lot verliet hem en ging naar Sodom. Mozes drong aan op de hulp van Aäron, maar Aäron leidde het volk in de zonde. Davids adviseurs deserteerden. Zelfs de discipelen lieten de Heer Jezus in Gethsemane in de steek en vluchtten! De gelovige die God vreest en leeft om Hem te behagen zal zijn vrede en vertrouwen genieten zelf in het midden van de verdrukkingen. Wat een les om te leren!
‘Want ik wil niet, broeders, dat u onbekend is, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee zijn heengegaan, allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken. Want zij dronken uit een geestelijke steenrots die volgde; de steenrots nu was Christus’ (1Kor.10:1)
De parallel met Gods volk Israël en Gods volk vandaag ligt voor de hand. We zijn bevrijd uit de macht van de duisternis, en in een relatie gekomen met Jezus Christus. We kunnen ons voeden met geestelijk voedsel en geestelijke drank. Maar deze zegeningen zijn geen garantie voor succes, en dat is wat Paulus duidelijk wil maken. Hij maakt gebruik van de lotgevallen van het volk Israël om duidelijk te maken welke verzoekingen en zonden Gods volk bedreigen, ook vandaag nog!. Hoewel de gelovige in de vrijheid gesteld is dient hij of zij rekening te houden met de zonde, die hen licht kan omstrikken (Heb.12:1). De zonden die in de verzen 6 tot 8 genoemd worden zijn: begeerte in het kwade, afgoderij, hoererij en God verzoeken. Laat ze niet toe in uw leven, is de waarschuwing! God geeft zijn kinderen vrijheid, maar daaronder valt niet de vrijheid om te zondigen. Als Israël zondigde tuchtigde God het; en dat zal Hij ook doen met de zijnen vandaag. Helaas bleek dat de tuchtiging voor velen van het volk Israël niet voldoende was, omdat we lezen dat ‘in de meesten van hen God geen welgevallen had, want zij zijn neergeveld in de woestijn’.
Paulus vervolgd met dat wat het volk Israël is overkomen toe te passen op ons, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen ‘opdat wij geen begeerte in het kwade zouden hebben, zoals zij er begeerte in hadden’ (vs.6, 11). Laten we deze les ter harte nemen want ‘laat hij die meent te staan, uitkijken dat hij niet valt’ (vs.12).
‘Wat nu de geestelijke uitingen betreft, broeders, wil ik niet dat u onwetend bent. U weet dat toen u van de volken was, u tot stomme afgoden werd heengedreven, al naar u geleid werd. Daarom maak ik u bekend, dat niemand die door de Geest van God spreekt, zegt: Vervloekt zij Jezus, en niemand kan zeggen: Heer Jezus, dan door de Heilige Geest’ (1Kor.12:1-3)
De gelovigen van Korinthe waren rijk gezegend met geestelijke zegeningen (Ef.1:3) en het ontbrak hen aan geen enkele genadegave, maar sommigen van hen schiepen problemen door hun geestelijke gaven op een ongeestelijke wijze te gebruiken. Paulus herinnerde die mensen eraan dat ze vroeger geleid werden door de stomme afgoden maar dat ze zich nu moesten laten leiden door de Heilige Geest. De Heilige Geest verheerlijkt niet Zichzelf maar Christus (Joh.16:14). Zo geeft de Geest de gelovige gaven zodat ze niet zichzelf, maar Christus en zijn Gemeente kunnen dienen, ‘tot wat nuttig is’ (vs.7).
Een Romeins staatsburger moest eenmaal per jaar op een altaar wierook offeren en zeggen ‘Ceasar is Heer!’; de keizer is heer! Dit was onmogelijk voor een gelovige. Geen enkele ware gelovige kon een ander ‘Heer’ noemen dan alleen Jezus Christus als Heer belijden. Deze verplichting bracht aan het licht wie een ware gelovige was of niet. Het is alleen door de Geest dat wij kunnen belijden dat Christus Heer is!
Gelukkig kennen wij deze verplichting die het Romeinse rijk zijn burgers oplegde niet meer, maar wat zou u doen in een vergelijkbare situatie, zult u met uw mond Jezus als Heer belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt? (Rom.10:9). Zo ja, dan spreekt de Geest door u, want niemand kan zeggen: Heer Jezus, dan door de Heilige Geest!
‘Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is, opdat u niet wijs bent in eigen oog, dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan; en zó zal heel Israël behouden worden’ (Rom.11:25)
Er is een toekomst voor Israël; Paulus is er het bewijs van (vs.1). Met drie teksten uit het Oude Testament (Jes.59:20-21; 27:9; Ps.14:7) toont hij aan dat de oudtestamentische belofte van een Verlosser die Israël zal reinigen en herstellen waar is. Hij verklaart dat er voor een deel over Israël verharding is gekomen, totdat de volheid van de volken is ingegaan. Deze ‘verborgenheid’ waar Paulus over spreekt, en een aantal andere, zijn in het Nieuwe Testament door hem geopenbaard (Kol.1:25). De hier vermelde ‘volheid van de volken’ kan duiden op het aantal mensen die in de achter ons liggende eeuwen uit de volken behouden zijn geworden. Wanneer de Gemeente voltooid is en opgenomen, zal het volk Israël zijn plaats weer innemen op het wereldtoneel. Het woordje ‘totdat’ geeft duidelijk aan dat de genadetijd begrensd is. Zo lezen we in het evangelie naar Mattheüs dat tot het Joodse volk gezegd wordt: ‘Zie, uw huis wordt aan u woest overgelaten. Want Ik zeg u: u zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:39). ‘En zó zal heel Israël behouden worden (vs.26). ‘Heel Israël’ betekent het gelovig overblijfsel dat in die tijd aanwezig is. Paulus verwijst nog naar het nieuwe verbond dat, op grond van Jezus’ offer, met Israël gesloten is en waaraan het toekomstig Israël deel zal kunnen krijgen wanneer ze zich bekeren van hun zonden en de Heer Jezus, als hun Messias zullen aannemen.
Ook al tonen de Joden zich als vijanden van het evangelie, vanuit Gods standpunt zijn ze geliefden ter wille van de vaderen waarmee God een onvoorwaardelijk verbond heeft gesloten (Gen.12:1-3; 15:7-20). Mensen kunnen veranderen, maar God kan niet veranderen of zijn verbond herroepen (vs.29).
‘Maar wij willen niet dat u onwetend bent, broeders, wat betreft hen die ontslapen, opdat u niet bedroefd bent, zoals ook de overigen die geen hoop hebben. Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en opgestaan, evenzeer zal God ook de door Jezus ontslapenen met Hem brengen’ (1Thes.4:13)
Christenen kunnen verdriet hebben, want zo heeft God hen gemaakt; maar het is niet het uitzichtloze verdriet van de wereld. De Heer Jezus komt terug en dat betekent hereniging en eeuwige vreugde. Paulus probeert hier de vraag te beantwoorden over wat er geworden is van hen die reeds als gelovige ontslapen zijn terwijl de Heer Jezus nog niet is teruggekomen. Paulus schrijft hierover omdat hij niet wilde dat ze daarover onwetend zouden zijn en blijven. Er zijn heel veel gelovigen die, zelfs vandaag de dag daarover nog in onwetendheid verkeren. Dan kan zijn door gebrek aan onderwijs, of dat ze zichzelf nooit hebben verdiept in de ‘verborgenheid’ met betrekking tot de komst van de Heer Jezus, die door de apostel Paulus is bekendgemaakt (Joh.14:1-3; 1Kor.15:51v.). Veel christenen kennen het verschil niet tussen de komst van Christus voor de Gemeente en zijn komst voor Israël en de volken. Naast een aantal anderen is de hierboven aangehaalde tekst wel de meest bekende met betrekking tot de opname van de Gemeente. Paulus verzekert hen dat de doden in Christus het eerst zullen opstaan, waarna ze samen met de nog levende gelovigen zullen worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht. Gelovigen hebben verdriet wanneer een geliefde sterft, maar ze zijn niet zo bedroefd als hen die geen hoop hebben. Uiteraard weet de Heer Jezus dat we verdriet zullen hebben (zie Joh.11:33-36). maar zelfs als we door een dal van diepe duisternis gaan, dan is Hij bij ons (Ps.23:4). Maar in ons verdriet over iemand die ons is voorgegaan mogen we denken aan de woorden van de apostel Paulus: ‘Als wij geloven dat Jezus is gestorven en opgestaan, evenzeer zal God ook de door Jezus ontslapenen met Hem brengen’. Vandaar dat de apostel dit hoofdstuk beëindigt met ‘Vertroost daarom elkaar met deze woorden’.
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De koning die zijn kroon verloor!
‘Lessen uit het leven van koning Saul’
Het is gewenst vooraf het artikel over koning Saul te lezen in de rubriek: ‘Leven van Saul’
Inleiding
Zonde, ongeestelijk gedrag, onbetrouwbaarheid, ongehoorzaamheid en geestelijk verval dat zijn vijf woorden die weergeven waarom koning Saul zijn kroon verloren heeft. Saul is niet op de troon gekomen omdat hij zo populair was, in feite was hij redelijk onbekend toen hij tot koning van Israël benoemd werd. En toen de dag naderbij kwam dat hij tot koning zou worden gezalfd, had hij zich verborgen tussen de bagage. Hij begon zijn regeerperiode als een nederig man. Maar ergens, onderweg in zijn leven als koning begon ‘grootheid’ een plaats te krijgen in zijn leven en het gevolg was dat in zijn hart geen plaats meer was voor God.
Het is altijd droevig wanneer een gelovige niet meer met de Heer wandelt (Joh.6:66). Samuël was diepbedroefd over Saul omdat de Here hem verworpen had om nog langer koning over Israël te zijn. Is er ooit iemand geweest die uw hart gebroken heeft omdat hij of zij ongehoorzaam werd tegen de Here? Je hebt je best gedaan om zo iemand te waarschuwen, voor die persoon gebeden en hem of haar bemoedigd, en toch is deze doorgegaan op de verkeerde weg en zo steeds verder van de Heer afgeweken. Dat doet pijn, is het niet? Als u zoiets ervaren hebt, dan weet u hoe Samuël zich gevoeld moet hebben toen Saul ongehoorzaam handelde tegenover de Here. ‘Samuel begaf zich naar Rama, maar Saul ging naar zijn huis, naar Gibea Sauls. Samuel zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood, maar Samuel droeg leed over Saul. En de Here had berouw, dat Hij Saul tot koning over Israël aangesteld. De Here zeide tot Samuel: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul?’ (1Sam.15:34-35; 16:1). Het is altijd triest en een oorzaak van verdriet wanneer een gelovige zijn kroon verliest. Ook het falen van gelovigen uit het Oude Testament hebben betekenis voor ons, opdat ook wij onze ‘kroon’ niet zouden verliezen! (Rom.15:4; 1Kor.10:11). In dit artikel willen we nagaan waarin Saul faalde, en hopelijk leren wij dan die geestelijke lessen die Saul nooit heeft geleerd en tot zijn val hebben geleid, opdat ook wij niet onze ‘kroon’ zouden verliezen!
Zonde is ernstig
De eerste les die we moeten leren is dat zonde en zondigen een ernstige zaak is. Saul nam zonde in zijn leven niet ernstig, hij ging er nogal gemakkelijk mee om. Welke gebeurtenissen kunnen we aanhalen waarop dat wijst? Saul maakte altijd excuses in plaats van zijn zonden te belijden. Hij was er gauw toe geneigd anderen te beschuldigen voor dingen die hijzelf had gedaan. Hij nam het Samuël kwalijk dat deze niet op de afgesproken tijd aanwezig was. Saul liep voor de Heer aan in zijn activiteiten, maar hij gaf Samuël daarvan de schuld. Hij beschuldigde Jonathan en ook het volk. Toen Samuël Saul terecht wees omdat hij Agag gespaard had en de buit van de Amalekieten, zei hij dat het volk dat gedaan had. De zonde is ernstig, maar Saul was nooit ernstig in zijn belijdenis. Hij weende zelfs toen David zijn leven spaarde, en zei zelfs: ‘Ik heb gezondigd! Ik ben dwaas geweest!’. Maar je vindt nergens
een Saul wiens hart gebroken is vanwege schuldbesef en zijn zonde belijden tegenover God.
Vanuit menselijk standpunt waren Davids zonden veel ernstiger dan die van Saul. Elke zonde is ernstig, maar sommige zijn ernstiger, of misschien beter gezegd: hebben grotere gevolgen. Saul was ongeduldig en liep vooruit op Gods wil. Hij was eigenwijs en faalde in het doen van Gods wil. Maar David pleegde overspel! Hij maakte een man dronken en pleegde een moord! Op een dag gaf David de opdracht om het volk te tellen om te weten te komen hoe groot het was; als resultaat stierven 70.000 mensen! Maar wanneer David zondigde, beleed hij zijn schuld aan God. Zijn hart was gebroken voor God omdat hij een man naar Gods hart was. God vergaf David en herstelde hem. Ja, David werd getuchtigd en terecht gewezen voor zijn zonden, maar hij verloor zijn kroon niet! De eerste les die we moeten leren uit het leven van Saul is dat de zonde een ernstige zaak is. We kunnen menen dat we onze zonden kunnen bedekken, maar ze zullen ooit worden geopenbaard worden en de gevolgen blijven niet uit!
Geestelijke achteruitgang ontstaat geleidelijk
Sauls falen gebeurde niet plots. Saul begon met staan en wandelen, maar nadat hij zich afkeerde van God, begon hij te vallen. In het begin toonde Saul zich nederig, maar al heel gauw zien we een trotse Saul, en met die trots kwam jaloersheid. Hij werd jaloers op Davids succes en populariteit. Haat volgde op jaloersheid, en moord volgde op haat. Geleidelijk aan kwam Sauls geestelijk leven op een lager peil. Eerst was hij gehoorzaam, maar al gauw maakte hij excuses en zocht naar uitvluchten. Hij kwam in opstand tegen God en besloot zijn eigen weg te gaan. Zijn regering begon in samenwerking met de profeet Samuël en David. Hij had David zelfs lief! Maar dan, beetje bij beetje, werd hij eigenwijs en onafhankelijk, en verloor hij twee goede vrienden.
Geestelijke achteruitgang ontstaat geleidelijk. Ook in ons eigen leven kan geestelijke achteruitgang geleidelijk ontstaan zonder dat we het in de gaten hebben. Zelfs ons geestelijk enthousiasme kan geleidelijk aan uitdoven zonder dat we het beseffen. Zelfs anderen zouden het misschien niet eens bemerken. Geestelijke achtergang kan zo geleidelijk ontstaan dat we het niet bemerken totdat we vallen zoals Saul.
Trouw is essentieel
Saul was een wankelmoedig mens, het Woord van God zegt ons: ‘Een wankelmoedig man, onberekenbaar in al zijn wegen’ (Jak.1:8). In het begin van zijn regering, diende Saul God (1Sam.11:12). Hij deed wat God van hem verlangde. Geleidelijk aan begon hij God en zichzelf te dienen. Hij gebruikte de gelegenheden om te verkrijgen wat hij wilde. Tenslotte, gebruikte hij God om hem te dienen (1Sam.15). God had hem opgedragen de Amalekieten helemaal uit te roeien, maar Saul besloot dat hij toch wat dingen voor hemzelf wilde houden uit de buit van de overwinning. Hij gebruikte God om zichzelf te dienen. Het resultaat was dat God hem losliet, de Heilige Geest werd van hem genomen, hij werd aan zichzelf overgelaten. Hij bad, maar ontving geen antwoord. Hij zocht Gods leiding, maar ontving die niet. Saul was niet betrouwbaar. Hij probeerde twee meesters te dienen, God en zichzelf.
David was gekend om zijn oprechtheid van hart. Daarom zegt de Schrift: ‘Hij verkoos David, zijn knecht, en nam hem weg van de schaapskooien; van achter de zogende schapen haalde Hij hem, om Jakob, zijn volk, te weiden, en Israël, zijn erfdeel. Deze weidde hen naar de oprechtheid van zijn hart, en leidde hen met kundige hand’ (Ps.78-70-72). Saul had geoefende handen. Hij kon een speer gooien en een zwaard hanteren, maar zijn hart was niet oprecht. Een hart alleen gericht op God is zo belangrijk. ‘Geen huisknecht kan twee heren dienen, want hij zal òf de één haten en de ander liefhebben, òf zich aan de één hechten en de ander verachten. U kunt niet God dienen en Mammon’ (Luk.16:13). Je kunt niet tegelijkertijd naar twee richtingen kijken. ‘De lamp van uw lichaam is uw oog, wanneer uw oog eenvoudig is, is ook uw hele lichaam verlicht, als het echter boos is, is ook uw lichaam duister’ (Luk.11:34). Dit is wat er gebeurde met Saul. Hij eindigde in duisternis omdat hij een wankelmoedig mens was.
Gehoorzaamheid is de sleutel voor succes
‘En waarom noemt u Mij Heer, Heer, en doet niet wat Ik zeg?’ heeft de Heer Jezus gezegd (Luk.6:46). God, dient Heer te zijn in ons leven. God maakte Saul koning. Hij zalfde hem en bekrachtigde hem. Maar toch was Hij niet in controle over Saul zijn leven, omdat Saul God niet toeliet. We moeten leren om Gods wil tot de onze te maken. We moeten niet met God discuteren, of tegen Hem ingaan, voor Hem uitlopen of achterblijven. Wanneer God ons vraagt om iets te doen, dan moeten we dat ook doen. ‘En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken, opdat u beproeft wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is’ (Rom.12:2). Deze tekst verwijst naar een leven door geloof. God is ons niet verschuldigd om uit te leggen waarom Hij bepaalde dingen van ons vraagt of opdraagt die te doen. Hij zegt ons wat te doen, onze opdracht is het gevraagde uit te voeren. Iets anders doen dan wat gevraagd is, mag geen vervanging zijn voor gehoorzaamheid. ‘Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen’ (1Sam.15:22). We denken misschien, ‘Ik zal een gift aan de kerk schenken, dan kom ik wel weg met mijn zonde’, maar zo werkt het niet. Het enige offer dat God wil, is een gebroken hart; ‘De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart (Ps.51:17).
Gebrek aan geestelijke groei
We moeten werken aan ons geestelijk leven anders zullen we kunnen vallen. Het valt op dat de Schrift niets vermeld van iets wat Saul gebouwd zou hebben. Op een gegeven moment heeft hij een gedenkteken opgericht ter herinnering aan zijn overwinning over de Amalekieten, maar het was eigenlijk een monument ter gelegenheid van zijn geestelijke nederlaag. David bouwde altijd aan zijn geestelijk leven. Wanneer je zijn leven onderzoekt en de psalmen leest die hij schreef, dan kom je tot de overtuiging dat David een man was die voortdurend aan zijn geestelijk leven bouwde, daarom groeide hij ook in de kennis van God. Hij groeide in zijn gebedsleven en in de kennis van Gods waarheid. Saul was goed in de strijd en het maken van vijanden, maar niet in het bouwen van wat dan ook. Op een dag begon hij met het bouwen van een altaar, maar het werd nooit voltooid. Als wij niet aan ons geestelijk leven werken, zullen we vallen.
Ik geloof dat Saul vertrouwde op zijn natuurlijke gaven. Misschien heeft hij wel gedacht: ‘Ik ben de eerste koning, en God heeft mij gezalfd. Ik ben een grote strijder en een goede leider. Ik steek met kop en schouder boven de anderen uit. Daarom zal ik wel succes hebben. Maar hij slaagde niet want hij bouwde niet aan zijn geestelijk leven.
Judas schrijft in zijn brief: ‘Maar u, geliefden, bouw uzelf op in uw allerheiligst geloof en bidt in de Heilige Geest’ (1:20). Saul leefde niet door geloof, hij wandelde naar wat hij zag. Hij zag de vijand en werd bevreesd. Hij zag het gevaar en vluchtte. We vinden nergens een vermelding dat Saul bad. In werkelijkheid week de Heilige Geest van hem (1Sam.16:14). Bouwt u uw geloof op en bidt u in de Heilige Geest? ‘Bewaart uzelf in de liefde van God’ (Judas vs.21), dat is wat David deed. Als je God liefhebt, houd je zijn geboden. Als je God liefhebt heb je ook zijn volk lief. Saul haatte David. Toen de vrouwen David toezongen vanwege zijn overwinning, werd Saul vervuld met jaloersheid en vijandschap. Jaloersheid ging over in haat, en haat leidde tot moord. Hij probeerde David te doden. Hij beval zelfs zijn zoon om David te doden. Saul had geen liefde in zijn hart. Hij was niet in staat om lief te hebben; in plaats daarvan werd hij gedreven door trots. Zijn enig doel was dat te doen wat hijzelf wilde.
‘Maar u, geliefden, terwijl u zichzelf opbouwt op uw allerheiligst geloof en bidt in de Heilige Geest, bewaart uzelf in de liefde van God en verwacht de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, tot het eeuwige leven’ (Judas 1:20-21). Wij zijn afhankelijk van Gods genade. Maar we lezen in 2Sam.7:15 dat God zijn genade over Saul terugnam. Saul leefde niet naar de wil van God en ervoer de genade van God niet. Geen wonder dat hij viel! God doet van zijn kant alles opdat we niet zouden vallen, maar wij moeten ook ons deel doen. Wat is ons deel? Onszelf opbouwen in ons geloof, bidden in de Heilige Geest, onszelf bewaren in de liefde van God en uitzien naar de genade van onze Heer Jezus Christus. We dienen geloof, hoop en liefde te hebben. We dienen Gods Woord te gehoorzamen en de Heilige Geest toelaten ons te onderwijzen in Gods Woord. Saul deed deze dingen niet. Hij was werelds, zelfzuchtig en trots. Hij had geweldige gelegenheden, maar hij verspilde ze. Hij had waardevolle gaven maar hij faalde deze op een juiste wijze te gebruiken.
‘Hem nu die machtig is u te bewaren zonder dat u struikelt en u onberispelijk voor zijn heerlijkheid te stellen met vreugdegejuich, de enige God, onze Heiland, door Jezus Christus onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht, vóór alle eeuwen, én nu, én tot in alle eeuwigheid! Amen’ (Judas vs.24-25). Wanneer je tot eer van God leeft, maakt dat een groot verschil in je leven. Saul leefde niet tot eer van God maar voor de eer van mensen. Hij wilde de mensen behagen. Hij was meer bezorgd over zijn eer en reputatie dat bezorgt om zijn karakter.
We dienen de lessen te leren die Saul nooit heeft geleerd. Saul heeft nooit geleerd: (1) Dat de zonde een ernstige zaak is. (2) Dat geestelijke achteruitgang geleidelijk zijn invloed krijgt. (3) Dat betrouwbaarheid essentieel is. (4) Dat gehoorzaamheid de sleutel tot overwinning en succes is. (5) En het belangrijkste van alles is dat we in ons geestelijk leven te groeien anders zullen we vallen. Herinneren we ons de woorden van de Heer Jezus: ‘Ik kom spoedig, houdt wat u hebt, opdat niemand uw kroon neemt’ (Op.3:11). Verlies je kroon niet! Onderwerp je aan de Heer opdat Hij in de heerlijkheid je aan zijn Vader kan voorstellen om je de kroon van heerlijkheid geven!
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Arm van geest!’
U kent die uitdrukking uit de Bergrede wel: ‘Zalig zijn de armen van geest’. Maar wat betekent dat eigenlijk? Zeker is, dat het niet van toepassing is op mensen met een geestelijke handicap. Helaas zijn er genoeg mensen die geen of een geringe gedachte van zichzelf hebben en wiens zelfbeeld laag is, met als consequentie dat hun innerlijke mens armoedig is. Ik ken iemand die gedurende zijn jeugd van zijn vader altijd te horen kreeg dat hij niets kon en ook nooit iets zou worden. Deze jongen had zo’n laag zelfbeeld dat hij bij voorbaat faalde in alles wat hij ondernam, en elke poging die mislukte bracht hem emotioneel en geestelijke in een nog grotere problemen. Maar toch, ook deze jongeman, en alle mensen, zijn belangrijk voor God en zouden daarom meer zelfvertrouwen dienen te hebben. Want de mens is geschapen naar het beeld van God, en als hij gelovig is, is Jezus voor hem gestorven en de Heilige Geest woont in hem, dus hij was het waard. Dat alles had die jongeman geaccepteerd met zijn verstand maar in zijn hart kon hij zijn vader nog steeds horen zeggen dat hij niets kon en weinig te betekenen had. Sommige mensen zijn verlegen en teruggetrokken van karakter, maar dat is niet hetzelfde als ‘arm van geest’. God heeft ons geschapen met verschillende karakters en persoonlijkheden; sommigen zijn extrovert en anderen introvert. Het is mogelijk dat je introvert bent en trots en extravert en nederig. Verlegenheid is ook niet hetzelfde als ‘arm van geest’. Evenmin is een kruipende houding van iemand die tegen de mensen zegt: ‘ik stel niets voor, ik ben maar een erg nederige man’, ook niet, wat we met ‘arm van geest’ bedoelen. Dat is een schijnvertoning. Ook zijn er mensen die tegen beter weten in, van zichzelf zeggen dat ze niets kunnen, terwijl ze daarmee eigenlijk hopen dat de mensen hen zullen prijzen voor wat ze doen. Op een bepaalde manier maakte Mozes zich schuldig door tot God te zeggen dat hij niet goed kon spreken (Ex.4:10-17). Wie kan tegen God iets zeggen wat Hij als niet weet? God heeft ons geschapen en God is in staat ons dingen te laten doen waarvan we zelf geen idee van hebben. Ontkennen dat we niet in staat zijn om God opdracht te vervullen is niet nederigheid, maar trots.
Om kort te gaan: ‘Arm van geest’ betekent: (1) Weten wie je bent; (2) Aanvaarden wie je bent; en (3) Zijn wie je bent tot eer van God.
Weten wie je bent
Weten wie je bent, wil zeggen dat je weet wat je sterke of zwakke punten zijn. Je kent je verlangens, je ambities, je geestelijke gaven en natuurlijke bekwaamheden, en kunt daarmee eerlijk omgaan. Bijvoorbeeld: Iemand die geen natuurlijke aanleg voor sport heeft, een houten Klaas zoals ze wel zeggen, kan beter geen lid van een voetbalclub worden; hij zou al gauw door de mand vallen en uitgelachen worden. Hij moet zich niet beter gaan voordoen dat hij is. Schoenmaker blijf bij je leest’ is ook zo’n uitdrukking die wil zeggen: ‘hou je niet bezig met dingen waar je niets van weet’. Je moet dus op zoek gaan naar je mogelijkheden en je onmogelijkheden om te weten wie je bent.
Aanvaarden wie je bent
Je moet jezelf aanvaarden zoals je bent. Er zijn mensen die ontdekken wie ze zijn, maar dat niet aanvaarden, en zich voordien als iemand anders. Deze mensen brengen zichzelf in grote psychische problemen door een soort dubbelleven te lijden. De meesten van ons zullen zover niet gaan, maar het niet aanvaarden van jezelf kan ernstige geestelijke problemen met zich meebrengen. Zelfaanvaarding is dat je jezelf accepteert jezelf, zoals je bent, inclusief je tekortkomingen en eigenaardigheden; Wanneer je jezelf aanvaardt kan je de ander ook makkelijker aanvaarden, want ook die is niet perfect. Het is ook gemakkelijker Gods plan voor jouw leven te aanvaarden, want die is op jouw maat gesneden. ‘En de één gaf hij vijf talenten, de ander twee, de derde één, ieder naar zijn eigen bekwaamheid’ (Mat.25:15).
Zijn wie je bent
Arm van geest zijn betekent, jezelf kennen en aanvaarden en jezelf zijn tot eer van God. Dat betekent een voortdurende geestelijke groei op elk terrein van je leven. Het betekent dat je daardoor je sterkte of je zwakte kunt overwinnen, en in het besef daarvan Gods kracht kan ontdekken. ‘Als ik zwak ben, dan ben ik sterk’ (2Kor.12:10). Jezelf zijn houdt ook in dat je ernaar verlangt en toestemt dat de Heilige Geest je leven mag vervullen. Je doet je niet voor als een ander, je bent niet afgunstig op een ander, je bent jezelf, en bekrachtigd door de Heilige Geest in staat te doen wat God van je verlangt. Arm van Geest betekent dat je weet dat in jezelf niets bent, maar rijk in Christus. Het betekent ook dat je wilt ontdekken welke plaats dat God wil dat je inneemt, en het niet uitmaakt hoe onbetekenend en onbelangrijk je bent. De persoon die werkelijk ‘arm van geest’ is, weet dat elke plaats waar God hem stelt een belangrijke plaats is. ‘Het ‘oog’ zal niet tegen de ‘hand’ zeggen ik heb je niet nodig. En het ‘hoofd’ zal niet tegen de ‘voet’ zeggen ik heb je niet nodig. (1Kor.12:21). De gelovige die ‘arm van geest’ is, is gesteld op de plaats die God voor hem heeft bepaald, en daar Gods opdracht vervult in de kracht die alleen God kan geven. Misschien is het woord ‘nederigheid’ een ander woord voor ‘arm van geest’. Iemand heeft eens gezegd: ‘Nederigheid is eenvoudigweg niets van jezelf denken. Het is eenvoudigweg helemaal niet aan jezelf denken’. Er zijn te veel mensen die lijken op de aanwezigen in de kerk van Laodicéa, die van zichzelf zeiden: ‘We zijn rijk en verrijkt en hebben aan geen ding gebrek’, maar ze beseften niet dat ze ‘ellendig, jammerlijk, arm en naakt zijn’ (Op.3:17). ‘Arm van geest’ zijn betekent niet dat je je persoonlijkheid ontkent of die probeert te onderdrukken. Het betekent eenvoudigweg dat je verlangt dat God dat van je maakt wat Hij wil, namelijk dat Christus gestalte in jou krijgt (Gal.4:20).
4. Worden als Hem
In de wereld is de norm de grootste, of eerste te willen zijn, maar in het rijk van Christus is het tegenovergestelde waar: ‘want ieder die zichzelf verhoogt, zal worden vernederd, maar ieder wie zichzelf vernedert, zal worden verhoogd’ (Luk18:14). ‘En weest allen tegenover elkaar met nederigheid omgord; want God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dus onder de krachtige hand van God, opdat Hij u verhoogt op zijn tijd’. (1Petr.5:5-6). Deze houding vinden we alleen maar in volmaakte vorm terug bij de Heer Jezus (Fil.2:5-11), en die gezindheid zou ook bij zijn volgelingen gevonden moeten worden! In Christus’ koninkrijk gaat het niet meer om wie we in onszelf zijn, maar wat we in Christus behoren te zijn. ‘Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ (Gal.2:20). Niet eerder dan dat je daar een begin mee hebt gemaakt bent je bruikbaar voor God. ‘Op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft’ (Jes.66:2). Jezelf vernederen betekent de erkenning van het gezag van de Heer Jezus over je leven. ‘De Here maakt arm en maakt rijk;
Hij vernedert, ook verhoogt Hij. Hij heft de geringe op uit het stof, Hij heft de arme omhoog uit het slijk, om hem te doen zitten bij edelen, en een erezetel te doen verwerven’ (1Sam.2:7-8). Dit is de paradox in het leven van een ware gelovige: We vernederen onszelf opdat we kunnen regeren!
5. Om Hem te kennen
Jezelf tot doel stellen om de gezindheid van Christus tot je eigendom te maken, vereist een dagelijkse omgang met Hem. ‘Om Hem te kennen en de kracht van zijn opstanding’ (Fil.3:10). De Heer Jezus riep zijn twaalf apostelen, opdat ze bij Hem zouden zijn (Mark.3:14). Als je doel is om aan Christus gelijk te worden, dat Hij gestalte in jouw leven mag krijgen (Gal.4:20) is een dagelijkse omgang met Hem vereist. Op die manier kan God zijn Zoon ook in jouw leven openbaren (Gal.1:16), daarvoor heeft God ons ook bestemd, om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn (Rom.8:29). Voorwaar een hele opgave!
Ook al kwamen we tekort aan de heerlijkheid van God (Rom.3:23) door geloof in Christus zijn we één gemaakt met Hem en door God aanvaardt als zijn kind. Je hebt begrepen dat vernedering tot verhoging leidt, en dat je van jezelf niet hoger moet denken dan het behoort, maar dat je bescheiden moeten denken, zoals God aan ieder een maat van geloof heeft toebedeeld (Rom.12:3). Dat heeft te maken met de plaats die je als gelovige in het Lichaam van Christus mag innemen, overeenkomstig je gaven en bekwaamheden. Een dagelijkse toewijding aan God is dan ook vereist opdat de gezindheid van Christus blijvend een plaats in je leven heeft, omdat je zonder Hem niets kan! (Joh.15:5). Het Woord van God kan die transformatie bewerkstelligen, een vernieuwing van denken tot stand brengen ((Rom.12:2). Het Woord van God is ons niet alleen gegeven om ons te informeren, maar ook om ons te transformeren! We zijn niet geboren met de houding van een dienstknecht, eerder met die van een opstandeling, en het Woord van God is nodig om dat te veranderen.
Op die manier zullen we ook Gods zegen in ons leven ervaren. We vinden dat op een prachtige manier geïllustreerd in het leven van Petrus tijdens de visvangst op het meer van Galilea. Hij had de hele nacht gevist en niets gevangen, maar, gehoorzaam aan het gebod van de Heer Jezus om het net aan de andere kant te gooien, ving hij een grote massa vissen (Luk.5:1-11). Ging het in dit voorbeeld uit het leven van Petrus om vissen, later werd hij een visser van mensen, en ‘ving’ er op één dag, drieduizend (Hand.2:41). Zoek naar gelegenheden om, in het besef van eigen zwakheid, anderen tot zegen te zijn. Want wanneer je zwak bent je sterk (2Kor.12:9). Zoek niet naar gelegenheden die je voor jezelf geschikt acht, die komen later wel, maar wees paraat gelegen of ongelegen (2Tim.4:2). God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten en de liefde die u betoond hebt voor zijn naam, doordat u de heiligen gediend hebt en dient (Heb.6:10).
‘Zalig de armen van geest, want van hen is het koninkrijk der hemelen’, wij regeren in het leven door te dienen, tot eer van God. Nederigheid maakte dat David koning werd en dat wil Hij ook met u en mij, maar daarvoor is zelfvernedering nodig, opdat Hij u kan verhogen!
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De gelovige en het lijden
Inleiding
‘Het leven is als een pijpkaneel, eenieder zuigt eraan en krijgt zijn deel’. Deze spreuk van Joost van den Vondel geeft aan dat de mensen van zijn tijd met hetzelfde probleem en vragen zaten, waarmee ook wij, mensen van de eenentwintigste eeuw, worstelen, het lijden. Ik zeg ‘worstelen’ omdat ook wij vragen hebben en om antwoorden smeken als ook wij, vroeg of laat, ‘ons deel’ krijgen. Het is waar dat eenieder van ons zijn eigen pak’ en lasten zal moeten dragen (Gal.6:6; Mat.11:28), en daarom is het goed om alle hulp te aanvaarden die we kunnen krijgen. Het laatste wat we nodig hebben is iemand die lijden aan onze problemen toevoegt, zoals dat het geval was in het leven van de apostel Paulus, tijdens zijn verblijf als gevangenen in Rome. Daarvan zegt hij: ‘Anderen verkondigen Christus uit partijzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking aan mijn gevangenschap toe te voegen’ (Fil.1:17).
Het zijn niet de gewone dingen van het leven die ons breken, het zijn de onverwachte gebeurtenissen. We moeten soms strijden tegen zaken waar we niet om gevraagd hebben, en lasten dragen die we niet begrijpen. Ik spreek niet over ‘oogsten wat we gezaaid hebben’ (Gal.6:7) want we begrijpen zelf wel wanneer dat het geval is. Als we ons niet aan de regels houden, moeten we bereid zijn de consequenties te accepteren, maar soms gebeuren er dingen ook al houden we ons aan de regels. Als dat gebeurt dan komen er heel wat vragen naar boven. Waarvoor, waarom en waarom ik? Het ‘vragend moet ik hier vaak gaan, en Boven zal ik het eens verstaan’ voldoet dan niet altijd aan de behoeften van de mens en van de gelovige die lijdt.
Gelovigen lijden het meest
De ongelovige mens, die niet gelooft in God, en zijn herkomst toeschrijft aan de resultaten van het evolutieproces, ondergaat ook het lijden van deze tegenwoordige tijd, maar moet het stellen zonder een toekomstige heerlijkheid (Rom.8:18). Het lijden is voor hem of haar zinloos, het is alleen een fase in het evolutieproces. Volgelingen van Christus hebben zich nog aan extra lijden te verwachten, namelijk het lijden van Christus (1Petr.4:13-14, 16, 19; Hand.5:41; Luk.21:17). Het feit dat wij God kennen als onze Vader en de Heer Jezus als onze Heiland, wil niet zeggen dat wij ontkomen aan de gewone lasten van het leven of de gevolgen van de zondeval, wat dat betreft zij wij gewone mensen. In feite kan ons geloof oorzaak zijn van aanvallen van de duivel, de grote tegenstander van God!
Maar gelovigen hebben ook voordelen! Zij geloven namelijk dat er een Schepper is, dat goed en kwaad bestaat, dat er normen en waarden zijn, dat het universum ordelijk en logisch in elkaar zit, dat mensen belangrijk zijn, dat het leven waardevol is en dat we in staat zijn antwoorden te vinden die ons kunnen helpen in ons bestaan. Deze zaken leiden tot de vraag ‘Wat is het doel van het leven?’. Als ik weet wie ik ben, waarvoor ik hier ben en hoe ik dat in overeenstemming kan brengen met de schepping, dan ben ik beter in staat om te gaan met de moeilijke dingen die het leven met zich mee brengt. Een Romeins spreekwoord zegt: ‘Als de stuurman niet weet naar welke haven hij moet, dan is elke wind de goede wind’. Zolang we niet weten wat het doel van het leven is, kunnen we niet ontdekken welke ervaringen ‘goed’ of ‘slecht’ zijn. Maar zelfs als we het doel van ons leven ontdekken dienen we voorzichtig te zijn met het vaststellen wat goed en kwaad is. Ik wil dat duidelijk maken met het voordbeeld van Jozef in het boek Genesis. Het verhaal is bekend: Jozefs broers, door jaloezie en haat gedreven, verkochten Jozef als slaaf naar Egypte. Doordat Jozefs vader werd voorgelogen, verkeerde hij in de mening dat Jozef gestorven was, terwijl Jozef in Egypte als slaaf diende. Jozef verbleef een aantal jaren in gevangenschap, waar hij een paar wonderlijke ervaringen meemaakte. Tenslotte was het ‘lot’ hem gunstig gezind en werd hij heerser van het land, waardoor hij in staat was later zijn broers en vader uit de nood te helpen tijdens een hongersnood. Dat is in het kort Jozefs geschiedenis.
Vanuit menselijk standpunt was wat Jozef overkwam ‘slecht’. Jaloezie en haat zijn slecht. Het was kwaad dat hij gescheiden van zijn vader en als slaaf naar Egypte werd verkocht. Hij was slecht dat hij vals beschuldigd werd en in de gevangenis kwam. Maar al deze ‘slechte’ dingen bleken later ‘goed’ te zijn geweest. Jozef getuigde daarvan toen hij tot zijn broers zei: ‘Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden’ (Gen.45:20). Uit dit voorbeeld blijkt wel dat we voorzichtig dienen te zijn met wat ‘goed’ en wat ‘slecht’ is. De gelovige klemt zich vast aan Romeinen 8:28 waar staat: ‘Maar wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, hun die naar zijn voornemen geroepen zijn’.
De God die is
De aanwezigheid van kwaad en lijden is voor veel mensen een reden om niet in God te geloven. Want, ‘Waarom doet Hij er dan niets aan?’ of, ‘Waar was God in Auschwitz?’ Dat heb ik mijzelf ook wel eens afgevraagd, tijdens mijn bezoeken aan meerdere concentratiekampen. Zo is er de visie ontstaan dat God wel bestaat maar er ook niets aan kan doen, waarmee men zegt dat God niet Almachtig is. God is dan nog wel de Schepper van hemel en aarde, maar heeft zich teruggetrokken en bemoeit er zich niet meer mee. Dat is het zgn. deïsme de leer die God als Schepper erkent, maar gelooft dat Hij zich sinds de schepping niet meer met haar inlaat en dus het werk van de onderhouding loochent. Deze gedachte botst uiteraard met wat de Schrift daarover te zeggen heeft. De Bijbel toont ons een God die wél met zijn schepping en schepselen betrokken is! Neem bijvoorbeeld de tekst ‘In al hun benauwdheden was ook Hij benauwd’ in Jesaja 63:9 (vgl. Hand.9:4) maar ook op veel andere plaatsen zien we dat God wel degelijk betrokken is met zijn schepping (Hand.14:16; 1Tim.4:10, 6:13; Heb.1:3). Als God zich niet meer met de wereld en ons bemoeit, en als Hij ons wel zou willen helpen maar daartoe niet in staat is, waarom zouden we dan nog bidden? Maar God heeft Zich geopenbaard in en door de schepping, in de geschiedenis (Zijn machtige daden), in het leven en dienst van de Heer Jezus en in de Schrift. Dit alles getuigd van een grote en machtige God, om het met de woorden van Job te zeggen: ‘Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet’ (Job.36:26). ‘Want Gij zijt groot en doet wonderen, Gij, o God, alleen’ (Ps.86:10). De grootheid van God wordt op meerdere plaatsen beleden, bijvoorbeeld: Jes.40:21-22, 25-26, 28-31; Ps.77:12-16; Hab.3:3-6, 3:17-19; Rom.11:33-36; Op.4:11, 15:3-4).
Dus, als God Almachtig is, gebruikt Hij zijn macht (nog) niet om het kwaad in de wereld te bestraffen. En, als God inderdaad soeverein is, dan beschikt Hij toch over de wijsheid en de kracht om te weten wat Hij moet en kan doen, waarom gebeurt het dan niet? Om het met een regel uit een oud geestelijk lied te duiden, God grijpt niet in, want wat zijn liefde wil bewerken ontzegt Hem zijn vermogen niet.
Metaforen
Als gelovige is er een lijden, los van het lijden wat we in de wereld zien en dat als oorzaak de zondeval heeft, waar we bijzondere aandacht aan willen schenken. Je kunt lijden ten gevolge van de droevige consequenties van je eigen ongehoorzaamheid. We zien daarvan een voorbeeld in het volk Israël, dat vanwege haar zonden verstrooid is geweest onder alle volken. Een ander vorm van lijden dat je als gelovige kan overkomen, is het lijden dat dient als voorbereiding op een toekomstige bediening, zoals het geval was met Jozef (Gen.37-42). Soms kan het lijden als functie hebben dat het dient tot verheerlijking van God, om de tegenstander te laten zien dat we God niet alleen dienen om de voordelen dat het met zich meebrengt, materieel en/of geestelijke, maar uitsluitend om Wie Hij is. We denken maar aan Job: ‘de Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd’ (Job 1:21). In de Bijbel wordt veel gebruik gemaakt van metaforen, ook met betrekking tot het menselijk lijden. Het boek Job is daar uitermate rijk aan. In plaats van allerlei verklaringen en beschrijvingen van het lijden te geven, krijgen we een reeks beelden aangereikt, die veel meer zeggen. Over zijn eigen lijden geeft Job ons een aantal sprekende beelden, bijvoorbeeld in hoofdstuk 7:6-7 waar hij spreekt van ‘Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel, en spoeden ten einde zonder hoop. Bedenk toch, dat mijn leven een ademtocht is; mijn oog zal het goede niet weer zien’. En vers 9 ‘Gelijk een wolk verdwijnt en wegdrijft, zo stijgt wie in het dodenrijk nederdaalt, niet weer op’. Beschrijvingen als deze over de broosheid en kortheid van het leven worden ook door andere schrijvers gebruikt. Denken we maar aan de profeet Jesaja, hoe hij het leven beschrijft: ‘Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heren daarover waait. Voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand’ (Jes.40:6-8).
Een ander metafoor die het lijden en/of leven beschrijft is een oven, die we bijvoorbeeld in Jesaja 48:10 vinden: ‘Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver; Ik heb u beproefd in de smeltoven der ellende’ (Jer.9:7; Ez.22:18-22; Deut.4:20). In deze voorbeelden gaat het over het lijden van het volk Israël. Hoe vaak gebruiken wel zelf niet het beeld van een storm als beschrijving van het leven, we spreken dan van ‘de stormen van het leven!’ Om Job nog maar weer eens aan te halen: ‘Hij, die mij in de storm vermorzelt, mijn wonden zonder oorzaak vermeerdert’ (9:17) (Vgl. Ps.42:7, 69:1-2; Job 19:10;23:16-17; 30:20). En wat te denken van zwangerschap en geboorte! In de rede over de laatste dingen spreekt de Heer Jezus van de komende gebeurtenissen die aan zijn komst voorafgaan: ‘Dit alles is echter het begin van de weeën’ (Mat.24:8). Paulus, op zijn beurt beschrijft de eindtijd in soortgelijke bewoordingen. ‘Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere’ (1Thes.5:3). En op soortgelijke wijze beschrijft Paulus ook het lijden van de schepping: ‘Want wij weten, dat de hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood is tot nu toe’ (Rom.8:22). We beëindigen deze kleine uitwijding met de metafoor van beproeving, die we de eerste keer in de Bijbel vinden wanneer Abraham gevraagd wordt om zijn zoon Izaäk te offeren. ‘Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde’ (Gen.22:1). Job zegt: ‘Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud tevoorschijn’ (23:10) en zó kwam Abraham ook uit zijn beproeving. Koning Hizkia kon getuigen: ‘Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil’ (Jes.38:17). Beproeving van ons geloof heeft niet tot doel om ons te veroordelen, maar om het goede in ons naar boven te halen. Satan verzoekt ons om het slechtste in ons naar boven te halen, God beproeft ons om het beste in ons naar boven te halen!
Tucht of straf
We dienen onderscheid te maken tussen ‘tucht’ en ‘straf’ zo goed we dat ook dienen te doen met ‘verzoeking’ en beproeving’. God straft zijn kinderen nooit, wel tuchtigt Hij ze wanneer er zonde in hun leven komt en blijft. Sommige Bijbelvertalingen, zoals de Statenvertaling en de NBG, geven aanleiding tot de mening dat God zijn kinderen straft. De Voorhoeve/Telos vertaling geen dan weer de voorkeur aan het woord ‘tuchtiging’ of ‘tuchtigt’ (Heb.12,5, 6, 7, 8, 9, 10, 11) wat dan ertoe mag dienen Gods ingrijpen te zien als een opvoedkundige maatregel in het persoonlijk leven van iemand om deze tot het inzicht te brengen van de ernst van zijn of haar geestelijke situatie. De beschrijving van wat tucht is vinden we in de brief aan de Hebreeën hoofdstuk 12, dat ik integraal laat volgen: ‘U hebt nog niet ten bloede toe tegenstand geboden in de strijd tegen de zonde, en u hebt de vermaning vergeten die tot u als tot zonen spreekt: ‘Mijn zoon, acht de tuchtiging van de Heer niet gering en bezwijk niet als u door Hem bestraft wordt; want wie de Heer liefheeft, tuchtigt Hij en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. U verdraagt het tot tuchtiging; God behandelt u als zonen; want welke zoon is er die een vader niet tuchtigt? Maar als u zonder tuchtiging bent waaraan allen deel hebben, dan bent u bastaarden en geen zonen. Bovendien wij hadden de vaders van ons vlees om ons te tuchtigen en wij hadden ontzag voor hen; zullen wij dan niet veel meer aan de Vader van de geesten onderworpen zijn en leven? Zij tuchtigden ons wel voor weinige dagen, naar het hun goed dacht, maar Hij tot ons nut, opdat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen. Nu schijnt alle tuchtiging wel op het ogenblik zelf geen reden voor vreugde maar voor droefheid te zijn, maar daarna geeft zij aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid’. Maar tucht gaat altijd gepaard met Gods liefde, ‘immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen!’ (Klg.3:33). God heeft geen grotere blijdschap dan dat zijn kinderen in de waarheid wandelen’ (3Joh.:4), dus zal Hij er alles aan doen om een afgedwaalde gelovige terug te krijgen.
Wat je zaait…
‘Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten. Want wie voor zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf oogsten; maar wie voor de geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten’ (Gal.6:7-8). Dat is niet specifiek een opmerking van Paulus voor gelovigen, dat is ook van toepassing op elk mens. ‘Oorzaak en gevolg. Hoeveel gelovigen heb ik al ontmoet die moesten toegeven dat ze ooit een verkeerde beslissing in hun leven hadden genomen, om daarna de gevolgen te moeten dragen. Had ik maar…! Je zou de persoon van David als voorbeeld kunnen nemen, die Uria met het zwaard verslagen had, en Uria’s vrouw tot zijn vrouw genomen had’ (2Sam.9:9). De gevolgen waren ernstig, ‘Het zwaard zou nimmermeer wijken van uw huis’ en ‘Zo zegt de Here: Zie, Ik zal over u een kwaad doen komen, uit uw eigen huis; Ik zal uw vrouwen voor uw ogen weghalen en aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen op klaarlichte dag’ (2Sam.12:10-11). David had voordat de profeet Natan tot hem kwam het zelf ook moeilijk met de gebeurtenissen die leidden tot de verbroken gemeenschap met God, wat vooral tot uitdrukking komt in Psalm 51. ‘Want ik ken mijn overtredingen,mijn zonde staat bestendig vóór mij’ en ‘Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij; hergeef mij de blijdschap over uw heil’ en ‘Here, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof verkondige’.
Tenslotte
Is hiermee alles gezegd? Ik denk het niet. God geeft ons niet van alle dingen die gebeuren een verklaring, en wij kunnen ook niet alles verklaren. Wat blijft is Romeinen 8:28 dat zegt: ‘Wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede’. We zullen moeten te leven door geloof, geloof dat God zijn kinderen onnodig leed zal besparen. Echt geloof betekent God te gehoorzamen ongeacht onze gevoelens in ons, omstandigheden rondom ons, of de consequenties voor ons!' Dat zien we in het leven van Sadrak, Mesak en Abednego. ‘Nu dan, indien gij bereid zijt, zodra gij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten hoort, u ter aarde te werpen en het beeld te aanbidden, dat ik gemaakt heb… maar indien gij niet aanbidt, zult gij ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden; en wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden? Toen antwoordden Sadrak, Mesak en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet – het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden’ (Dan.3:15-18). Let op de woorden: ‘Maar zelfs indien niet!’, dat wil zeggen in voor en tegenspoed.
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Lessen voor leiders
(Numeri 11:10-15)
‘Ja Heer, U weet, dat ik van U houd. Hij zei tot hem: Weid mijn lammeren. Hij zei opnieuw tot hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Johannes, hebt je Mij lief? Hij zei tot Hem: Ja Heer, U weet dat ik U houd. Hij zei tot hem: Hoed mijn schapen.’ (Joh.21:15-16)
Inleiding
Leiderschap vergt voorbereiding. Tot leiderschap word je geroepen, je zoekt het zelf niet. Het leiden van Gods volk is niet te vergelijken met het runnen van een bedrijf. Vaak gebeurt het dat jonge gelovigen, vaak pas van de bijbelschool, voorganger worden van een hele gemeente of een andere leidinggevende functie gaan uitoefenen. Maar leiderschap vergt ervaring; een leerling staat toch ook niet voor de klas! (Mat.25:23). Het gebeurt dan ook regelmatig dat het fout gaat met iemand die een leidinggevende positie heeft omdat men de taak onderschat. Mozes heeft dat ook moeten ervaren en stond op het punt om op te geven toen het volk weer begon te klagen. Mozes reactie daarop was nogal heftig zoals we dat in de volgende verzen kunnen lezen: ‘Mozes zeide tot de Here: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandelden waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt? Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuigeling draagt, naar het land dat Gij aan zijn vaderen onder ede beloofd hebt? Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? Want zij jammeren tegen mij: Geef ons vlees te eten! Ik alleen kan de zorg voor dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar. Wilt Gij zó met mij handelen, dood mij dan’ (Num.11:11-15).
Nogmaals: Leiderschap zoekt je niet, je moet ervoor geroepen zijn. Met de woorden: ‘Nu dan, ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte te leiden’ (Ex.3:10) werd Mozes geroepen. In tegenstelling tot zijn eerdere poging van Mozes om het volk te hulp te komen (Ex.2:11-16) stond Mozes nu niet te trappelen van ongeduld om die taak op zich te nemen en herhaaldelijk geeft hij daarvan blijk. Kwam dat misschien omdat hij veertig jaar in het Midjan de schapen had gehoed, en toen had ervaren hoe moeilijk het is om een kudde te leiden, te verzorgen en bij elkaar te houden? In elk geval weigerde hij door zichzelf in vraag te stellen: ‘Wie ben ik?’ (Ex.3:11). Maar daarmee stopte het niet. De volgende weigering was: ‘Als het volk mij vraagt, wat moet ik dan antwoorden?’ (Ex.3:13). En zo ging het maar door: ‘Als ze mij niet geloven?’ (Ex.4:1) en ‘Och Here, ik ben geen man van het woord’ (Ex.4:10) en tenslotte: ‘Och Here, zend toch iemand anders (Ex.4:13). We kunnen daaruit de conclusie trekken dat Mozes zijn opdracht zeker niet onderschatte en hij heeft ervaren dat...
… mensen onveranderlijk zijn.
Houdt er rekening mee dat mensen nu eenmaal mensen zijn en mensen zijn geneigd om altijd te klagen! Je kan de problemen van mensen ontwijken door mensen te ontwijken, maar wordt dan je geen leider, neem de plaats in van iemand die dienstbaar wil zijn. Ga niet in een hoekje zitten en leef je eigen leven. Maar wil je toch een leider zijn vergeet dan nooit dan mensen altijd mensen blijven! Ze blijven altijd klagen. In plaats van dankbaar te zijn voor de ontvangen zegeningen en de dienst te waarderen die een leider voor het volk doet, denken ze aan de dingen die ze niet hebben. Het is ergens anders altijd beter. Het is schokkend wanneer je in Numeri 11:5 leest: ‘Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook’. Hoe hebben ze dat kunnen zeggen? Het kostte hun nogal wat om vis, komkommers, uien en knoflook te kunnen eten! Het kostte hun hun vrijheid. Ze waren slaven in Egypte! Ze vergaten wat God en Mozes voor hen hadden gedaan. Hoe God hen had bevrijd, geleid en voor hen had gezorgd. Mensen blijven altijd mensen, altijd klaar om te klagen.
Veel mensen gaan er vaak vanuit dat het verleden altijd beter was. ‘Veel priesters, Levieten en familiehoofden, de ouderen die de eerste tempel nog hadden gezien, huilden luid toen voor hun ogen de fundamenten van de tempel werden gelegd’ (Ezra 3:12; Hag.2:4). Mensen vergeten de zegeningen van nu en hen die altijd spreken van ‘die goede oude tijd’ hebben of een slecht geheugen, of een grote fantasie! Ze willen de grote dagen van het verleden herhalen want voor hen is het verleden altijd beter.
Omdat mensen altijd mensen blijven vergeten ze snel hun zegeningen maar niet hun problemen. Mensen hebben de neiging hun geestelijke hoogtepunten en overwinning te vergeten. De moeilijke reis door een droog landschap maakte het volk wellicht moedeloos. Iedere dag hetzelfde eten was ook al niet zo bemoedigend. Jammer om te zeggen, maar ze raakten te snel gewend aan hun zegeningen. Mensen beïnvloeden elkaar. Het samenraapsel – het ongelovige deel van het Egyptische volk – droeg daaraan bij. In elke kerk zal je mensen ontmoeten die door hun negatieve houding anderen beïnvloeden. Wanneer je als leider daardoor ontmoedigd en teleurgesteld wordt, en misschien wel op het punt staat om op te geven, denk dan aan deze les: Mensen blijven altijd mensen (Jer.13:23). Heb grote idealen voor Gods volk, maar blijf realistisch!
‘Mensen schrijven hun zegeningen in het zand en hun klachten in marmer’ (Spurgeon)
… alles lijkt erger dan het is.
De volgende les kmt ook vaak voor. Alles lijkt altijd erger dan het werkelijk is. ‘Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest doch dat nooit op zal dagen’ zegt een oud vers. ‘En in die woestijn morde de gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes en Aäron; en de Israëlieten zeiden tot hen: ‘Och, dat wij door de hand des HEREN in het land Egypte gestorven waren, toen wij bij de vleespotten zaten en volop brood aten; want gij hebt ons in deze woestijn geleid om deze gehele gemeente van honger te doen omkomen. Toen zeide de HERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen’ (Ex.16:2-4). Het volk vreesde om om te komen in de woestijn en vroeg om voedsel. God gaf het volk vlees, brood en water. Hij redde hen van het leger van Farao en opende de zee op het moment dat het volk wilde terugkeren naar Egypte. ‘De Egyptenaren nu, al de paarden en wagens van Farao, zijn ruiters en zijn legermacht, achtervolgden hen en haalden hen in, terwijl zij gelegerd waren aan de zee, bij Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Sefon. Toen Farao naderbij gekomen was, sloegen de Israëlieten hun ogen op, en zie, de Egyptenaren rukten achter hen aan. Toen werden de Israëlieten zeer bevreesd en schreeuwden tot de HERE, en zij zeiden tot Mozes: Waren er soms geen graven in Egypte, dat gij ons hebt meegenomen om te sterven in de woestijn? Wat hebt gij ons aangedaan door ons uit Egypte te leiden? Hebben wij u dit al niet gezegd in Egypte: laat ons met rust, en laten wij de Egyptenaren dienen. Want wij kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven. Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlossing des HEREN zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien hebt, zult gij nimmermeer zien. De HERE zal voor u strijden, en gij zult stil zijn’ (Ex.14:9-14). Deze voorbeelden, en er zijn meer te vermelden, willen ons duidelijk maken dat God groter is dan al onze problemen.
Dus vestig je oog op Hem en niet op de problemen en omstandigheden!
… jij bent niet belangrijk!
De derde les die een leider moet kennen is dat hij of zij niet belangrijk is. Het is verleidelijk om je eigen belangrijkheid te benadrukken. ‘Mozes zeide tot de HERE: Waarom hebt Gij uw knecht slecht behandeld en waarom heb ik geen genade gevonden in uw ogen, dat Gij de last van dit gehele volk op mij legt?’ (Num.11:11). Mozes maakt hier een aantal vergissingen. Ten eerste God had hem niet slecht behandeld en hij had wel genade gevonden is Gods ogen (Ex.33:17). Mozes vond dat hij voor voedsel voor het volk moest zorgen. Alleen hij kon daar niet in voorzien! Mozes kon de problemen niet oplossen. Het was goed dat hij aan die machteloosheid uiting gaf door zijn gevoelens naar God toe te verwoorden. Hoe vaak vinden we niet in de Bijbel dat gelovigen het handelen van God in vraag stellen. David zei op een gegeven moment: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’ (Ps.22:2).
Leiders in dienst van God zijn niet verantwoordelijk voor de geestelijke volwassenheid of onvolwassenheid van hen die aan hen door God zijn toevertrouwd, als ze maar getrouw zijn in het geven van het juiste ‘voedsel’ aan de mensen. Een trouwer dienstknecht dan Mozes is moeilijk te vinden in de Bijbel. Mozes was getouw in geheel Gods huis. (Hebr.3:2, 5). Mozes was getrouw in hetgeen God hem te doen had gegeven maar het volk bleef onvolwassen in het geloof. Leiders moeten niet denken dat zij elk probleem, elk wonder kunnen oplossen, of tegemoet moeten komen aan elke nood. God is Degene die alles onder controle heeft. Het is gemakkelijk om je eigen belangrijk te benadrukken. Het is opvallend hoe vaak Mozes persoonlijke voornaamwoorden vermeld in zijn gebed (Num.11:11-15). Mozes zag op zichzelf en stelde zijn geloof niet altijd op God die wonderen kan doen.
‘Denk niet dat jij elk probleem moet oplossen, of wonderen kunt doen, of in elke nood moet voorzien’
… leiderschap een voorrecht is.
We vergeten wel eens dat het dienen van God een voorrecht is. Mensen zijn altijd geneigd om de negatieve punten meer te belichten dan de positieve. Dat komt misschien omdat wij onze taak als een last zien en dat is niet zo. God verwacht van ons niet dat wij de lasten zouden dragen. Tegen elke toegewijde leider zegt God: ‘Ik help jou de last te dragen. Je doet het niet alleen!’ Heeft de Heer Jezus het niet beloofd dat zijn juk zacht en zijn last licht is? (Mat.11:28). Het is waar dat er lasten zijn, maar heeft iemand heeft eens gezegd: ‘De lasten zijn een tegengewicht voor de zegeningen’ en zo blijf je in balans! Het was een juiste conclusie van Mozes toen hij tegen de Here zei: ‘Ik alleen kan de zorg van dit gehele volk niet dragen: dat is mij te zwaar’ (Num.11:14). Maar was het ook niet een geweldig voorrecht in dienst te staan van God en het volk uit Egypte te mogen leiden op weg naar het beloofde land? En is dat ook voor ons niet het geval dat wij ‘verlost uit de hand van onze vijand Hem mogen dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen? (Luk.1:74v.). Leiderschap is een voorrecht, geen last.
Er worden offers gevraagd van een leider, maar die wegen niet op tegen de voorrechten en zegen wanneer we aan God de leiding over laten.
… dat alleen God de problemen kan oplossen.
God kan alle problemen oplossen, wat wij dienen te doen is wat Mozes deed. Ten eerste dienen leiders te spreken met God! (Gebed) Maak in gebed God bekend waar je mee zit. Vertel Hem wat jij gelooft wat de oplossing is of wat gedaan moet worden. En daarna luister naar Hem en gehoorzaam in alles wat Hij je zegt. Ten tweede leiders dienen God te vertrouwen (Geloof) want ‘zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn’ (Hebr.11:6). Leiders dienen te spreken met God. Zonder gebed is het niet mogelijk om de wijsheid te ontvangen die nodig is om je taak te doen. Leiders dienen God te gehoorzamen. (Gehoorzaamheid). Ten derde dienen leiders liefde voor het volk van God te hebben, als een voedende moeder, en een vader die vermaand en vertroost (1Thes.2:7, 11).
‘Een leider zonder geloof is gelijk aan een vliegtuig zonder motor’
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Lessen uit de verzoeking in de woestijn’
Lucas 4:1-13
Inleiding
De eerste vraag die meestal gesteld wordt bij het lezen of bespreken van dit Bijbelgedeelte is: ‘Als Jezus, die zonder zonde was, niet kon zondigen waarom dan deze beproeving, dan stond de uitkomst toch al van tevoren vast?’ Deze vraag brengt ons direct al tot de volgende vraag: ‘Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzamen zijn?’ (Mark.4:41). Deze vraag is door mij beantwoordt in de artikelen opgenomen in de rubriek: Christologie van mijn website, nu willen we ingaan op de vraag hoe de Heer Jezus zich in tijden van beproeving als Mens handhaafde tegenover de aanvallen van de satan? Maar hoe zit het dan met de verzoeking is er dan een andere reden waarom de verzoeking plaatsvond? Er zijn twee redenen aan te wijzen waarom deze verzoeking niet plaatsvond: (1) De Heer Jezus werd niet in deze verzoeking geleid om aan zijn Vader te tonen welke instelling Hij bezat, de Vader had daar al getuigenis van gegeven door Hem aan te duiden als de Zoon in Wie Hij al zijn welbehagen had (3:22). (2) Ook werd Hij niet door satan verzocht als een gelegenheid om hem te verslaan, want satan wilde wellicht zo’n confrontatie niet eens aan, omdat hij ‘wist’ wie de Heer Jezus was en dat Hij in staat zou zijn om elke aanval af te slaan. Het ‘als U Gods Zoon bent’ (Mat.4:3, 6,) dient dan ook gelezen te worden als ‘omdat ik weet dat U Gods Zoon bent.’ Het is geen veronderstelling maar een bevestiging. Ik denk dat de praktische les die hierin ligt, en indien door ons toegepast, hoe wij ons in tijden van beproeving zijn? De Heer Jezus werd verzocht omdat Hij persoonlijk zou ervaren wat het betekende om door verzoekingen te gaan, zodat Hij ons kan bijstaan en om ons te laten zien hoe ook wij de boze kunnen overwinnen. De nadruk in dit gedeelte ligt op het gebruik van het Woord van God gebruikt door de Heer Jezus en de leiding door de Heilige Geest. We willen in dit artikel een aantal onderwerpen behandelen die onze aandacht vragen en omdat ze voor ons bepalend zijn hoe wij met omgaan met verzoekingen.
De realiteit van verzoekingen
Het is niet zo dat de Heer Jezus veertig dagen verzocht werd door de duivel, maar ‘nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij tenslotte honger. En toen kwam de verzoeker ...’ (Mat.4:2). De eerste mens, Adam werd op de proef gesteld in een prachtige tuin en faalde, maar de Laatste Adam (1Kor.15:45) overwon in een woestijn. Het ontkennen dat ons beproevingen of verzoekingen kunnen overkomen geeft een verkeerd beeld van het christelijke geloof. De hele Bijbel getuigt ervan dat we door ‘lijden tot heerlijkheid’ zullen komen, zoals ook de Heer Jezus (Luk.24:26). Voor zij die niet overtuigd zijn raad ik aan Hebreeën 11:32-38 eens te lezen. Met de verzoekingen en beproevingen waarmee wij geconfronteerd worden heeft God een doel en mede om die reden maken ze deel uit van Gods ‘school’ (Jak.1; Hebr.12:10). Immers ‘het lijden van de tegenwoordige tijd is niet waard te vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden’ (Rom.8:18). De verzoekingen waaraan de Heer Jezus bloot kwam te staan waren (1) lichamelijke noden en verlangens, (2) bezittingen en macht en (3) trots of hoogmoed. Vergelijk dat eens met wat in 1 Johannes 2:15-16 vermeld staat. Wel dienen wel we onderscheid te maken tussen beproevingen en verzoekingen. In het kort zou je kunnen zeggen dat beproevingen kunnen dienen om de gelovige te heiligen (1Petr.1:6-9); te voorkomen dat ze zouden zondigen (2Kor.12:7), het beproeven van ons geloof (Gen.22:1) of nadat we gezondigd hebben (Jak.5:16). Deze beproevingen hebben tot doel om je een betere gelovige te maken, geen bittere! Beproevingen kunnen verzoekingen worden als je ze niet verdraagt, eronder bezwijkt of afwijst. Lees in dit verband aandachtig Jakobus hoofdstuk 1 en de brief aan de Hebreeën hoofdstuk 12.
De realiteit van het bestaan van de duivel
Een andere realiteit is het bestaan van de duivel, die geen idee is maar een werkelijke persoon. Een gevallen engel die een leger demonen tot zijn beschikking heeft (Ez.28; Jes.14). De Heer Jezus zegt van hem dat hij ‘een mensenmoordenaar vanaf het begin en een leugenaar en de vader ervan is’ (Joh.8:44). Zoals tijdens de verzoeking in de woestijn alsook nu is hij er altijd op uit om ons te doen twijfelen aan de trouw van God. Van het eerste boek van de Bijbel, Genesis tot het laatste, de Openbaring zien we de duivel zich profileren als de grote tegenstander van God. We weten dat Christus hem aan het kruis heeft overwonnen (Kol.2:15), maar tot zijn definitief oordeel daar is (Op.20:10), is hij de overste van deze wereld (Joh.14:30; 16:11) en zal hij alles in het werk stellen om het werk van God te dwarsbomen. Het is veelzeggend dat de naam satan, tegenstander betekent. Zo zien we hem al als aanklager bij Job, in het boek Zacharia als aanklager van de hogepriester Jozua (Zach.3:1-3) en in het boek Openbaring als de ‘aanklager van onze broeders’ (Op.12:10). In zijn tegenstand doet hij zich voor als een ‘engel van het licht’ (2Kor.11:15) en als een ‘brullende leeuw’ (2Petr.5:8). Voor die twee verschillende gestalten waarschuwde de apostel Paulus al in zijn rede tot de oudsten van de gemeente van Efeze. ‘Ik weet, dat na mijn vertrek wrede wolven bij u zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen, en uit uzelf zullen mannen opstaan, die verdraaide dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’ (Hand.20:29-30). De kerkgeschiedenis bewijst dat dit geen loze waarschuwingen zijn geweest! In het boek Openbaring zien we de duivel, neergeworpen op aarde met grote grimmigheid omdat hij weet dat hem nog weinig tijd rest (Op.12:12).
De realiteit van de kracht van het Woord
In de verslaggevingvan de verzoeking in de woestijn ontdekken we niet alleen de tactiek die de duivel gebruikt om ons te verzoeken, maar ook hoe en waardoor wij die aanval kunnen overwinnen. We beschikken immers over dezelfde ‘wapens’ waarover de Heer Jezus beschikte: (1) Gebed (Luk.3:22), (2) de liefde van de Vader (3:23), (3) de aanwezigheid van de Heilige Geest (4:1), (4) het Woord van God (‘er staat geschreven’) en ‘last but not least’ (5) hebben wij Iemand die voor ons bidt! (Rom.8:34; Hebr.4:2:16; 4:14-16). De Bijbel wordt in Efeze 6:17 ‘het zwaard van de Geest’ genoemd. Dit ‘wapen’ wordt door de Heer Jezus drie keer toegepast door een tekst uit het Oude Testament aan te halen, en wel uit het boek Deuteronomium 8:3, 6:13 en 16. Hoewel de Bijbel nog altijd tot de meest verkochte boeken in de wereld mag worden gerekend, betwijfel ik of het ook tot de meest gelezen boeken behoort. Maar alleen het lezen, dat op zich natuurlijk goed is, is niet voldoende om een overwinnend christelijk leven te kunnen leiden. Je dient het Woord toe te passen in je leven! De Heer Jezus vergeleek Schrift met Schrift om tot een uitgebalanceerde conclusie te kunnen komen. ‘De Schrift kan niet gebroken worden’ (Joh.10:25). Als je teksten uit zijn context isoleert, of gedeelten isoleert van het geheel van de Heilige Schrift, kan je met beroep op de Bijbel bijna alles bewijzen. Elke valse of verkeerde leer beroept zich immers op de Bijbel. De vraag is dus: kennen wij de Bijbel, bestuderen wij de Bijbel (ieder op zijn niveau), en bovenal passen wij de Bijbel toe in ons leven? De Heer Jezus sprak tegen de Sadduceeën: ‘U dwaalt, daar U de Schriften niet kent, noch de kracht van God’ (Mat.22:29). Woord en Geest gaan samen; immers het Woord is het zwaard van de Geest!
De realiteit van de Heilige Geest
Helaas zijn veel gelovigen zich niet bewust van de aanwezigheid van de inwonende Heilige Geest, eenmaal ze tot geloof gekomen zijn, zoals de eerste gelovigen in de stad Efeze. ‘En het gebeurde toen Apollos in Korinthe was, dat Paulus, die de hoger gelegen delen van het land doorgetrokken was, in Efeze kwam. Hij trof daar enige discipelen aan en zei tegen hen: ‘Hebt u de Heilige Geest ontvangen, toen u tot geloof kwam? En zij zeiden tegen hem: Wij hebben niet eens gehoord, dat er een Heilige Geest is’ (Hand19:2). Dat niet weten van het ontvangen van de Heilige Geest is wel te verstaan omdat ze allen de doop van Johannes kenden het volledige onderwijs hadden ze tot op de komst van de apostel Paulus nog niet ontvangen. Ook in wat de apostel Paulus aan de gelovigen te Korinthe schrijft blijkt ook een tekort aan kennis van de Heilige Geest. ‘Of weet u niet, dat uw lichaam de tempel is van de Heilige Geest die in u is, die u van God hebt, en dat u niet van uzelf bent? Want u bent voor een prijs gekocht, verheerlijk dan God in uw lichaam! (1Kor.6:19-20). Die kennis weten en ze toepassen in ons leven kan een totale ommekeer in uw leven als gelovige teweegbrengen. Dus laat die tekst eens goed om u inwerken! Eenmaal bekend met de aanwezigheid van de Heilige Geest en er vervuld door zijn (Ef.5:18), geeft je het vermogen om te kunnen zeggen: ‘Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft’ (Fil.4:13). Die kracht heb je ook nodig om stand te houden tegen de listen van de duivel. Dus die kracht die de Heilige Geest wil uitoefenen in uw en mijn leven kan eerst maar plaatsvinden als we Hem toelaten. ‘Hij moet meer, maar ik minder worden’ (Joh.3:30). Het vervuld zijn met Gods Geest is niet iets heel zweverig, emotioneel of ‘uit je bol gaan’, nee de kentekenen daarvan zijn een nuchter en stabiel en overwinnend geestelijk leven ter ere van God.
Tenslotte
‘Lessen uit de verzoeking in de woestijn’ is de titel bovenaan dit artikel, en ja, de wereld is een woestijn voor de gelovige die hem of haar niets te bieden heeft. De gelovige wordt gezien als een vreemdeling en bijwoner op aarde die verlangt naar een beter en hemels vaderland (Heb.11:13-16). Ik mag hopen dat u deze lessen ter harte neemt opdat u eenmaal als ‘overwinnaar’ het koninkrijk van God mag binnengaan.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
'Te voet, of te paard?'
‘Er is een kwaad, dat ik zag onder de zon als een dwaling, die bij een machthebber haar oorsprong vond: de dwaas werd op de hoogste posten gesteld, aanzienlijken en rijken zaten in vernedering; slaven zag ik te paard en vorsten te voet gaan als slaven’ (Pred.10:5-7)
Voorwoord
Salomo, de auteur van het boek Prediker, zag reizigers voorbijkomen en zag de wereld op z’n kop, want hij zag slaven die te paard zaten en vorsten die te voet gingen! Kan het nog gekker, hoe was het zover kunnen komen? Hoe is het gekomen dat de mens die de heerschappij over de schepping had ontvangen, en als een vorst op een paard had moeten zitten, daarvan afgevallen is en te voet verder moest gaan? Dat kwam omdat ze zichzelf niet konden regeren, ze zijn van het paard gevallen en zo tot slaven geworden. De eerste mens moest heersen het waren geen beheerders (Gen.1:28), maar ze hebben hun macht afgegeven. De mens is een slaaf geworden terwijl hij eigenlijk zou moeten heersen als een koning. Over alles in deze wereld zou de mens hebben moeten heersen maar vaak beheerst de wereld ons, bijvoorbeeld door het materialisme. De geest zou ons lichaam moeten beheersen maar het vlees heerst vaak over de geest. De koning is van het paard gevallen en is tot slaaf geworden. U begrijpt natuurlijk waarover ik het heb, de zondeval, waardoor de mens zijn gezag over alles wat hem geschonken was heeft kwijt gespeeld (Gen.1:28; 2:15). ‘En hij voerde Hem omhoog en toonde Hem alle koninkrijken van het aardrijk in een ogenblik tijds. En de duivel zei tot Hem: U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geef ik ze’ (Luk.4:5-6). God de Vader had ons geschapen om te heersen als koningen (Gen.1:28), God de Zoon heeft ons bevrijd om weer koning te kunnen zijn (Rom.5:17), en God de Geest kan ons de kracht geven om ook werkelijk als een koning te leven (Fil.4:13; Ef.3:20). Laten wij ons beheersen door onze zwakheden, begeerten of zonden, of willen wij weer heersen als koningen in dit leven door de kracht van de Heilige Geest? Wil je weer leven als een koning en je paard bestijgen? Wel, dat is mogelijk want er is een nieuw begin, een nieuw koninkrijk, een nieuwe orde met nieuwe mogelijkheden!
Een nieuw begin
De eerste Adam faalde, zoals we weten, hij viel in zonde en werd slaaf. Maar gelukkig kwam er een tweede, laatste Adam die het verlorene weer terugwon waardoor herstel voor de gevallen mens mogelijk werd! (1Kor.15:45; Rom.5:17). En er zijn overvloedige getuigenissen van hen die op een of andere manier slaven van de zonde waren, en toch koningen zijn geworden omdat zij hun toevlucht tot de Heer Jezus hebben genomen (Rom.6:16-17). Ja, God is in staat zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt (Ef.3:20). Want die kracht die in ons werkt is de Heilige Geest, die ons daartoe in staat stelt (Fil.4:13). De Heer Jezus is de ware Koning en wanneer we Hem als zodanig in ons leven erkennen kunnen we door Hem regeren (Rom.5:17). Na Adam is de Heer Jezus de enige mens die op aarde heeft gewandeld en gezag uitoefende over dat domein dat God oorspronkelijk aan Adam had gegeven. De Heer Jezus had gezag over vissen in de zee. Toen Petrus aan de Heer Jezus vertelde dat ze de hele nacht hadden gevist en niets gevangen, vingen ze op gezag van Jezus’ woord een menigte van vissen (Luk.5:5-6). Petrus ving zelfs op Jezus’ bevel een vis met een munt in zijn bek! (Mat.17:27). De Heer Jezus had gezag over het gevogelte, want die bleven stil totdat de haan kraaide als teken van Petrus’ verloochening (Mat.26:75). Tijdens de verzoeking in de woestijn was Hij bij de wilde dieren (Mark.1:13). Hij kwam Jeruzalem binnen op een veulen waarop geen mens ooit gezeten had (Mark.11:2). Ja, zelfs de winden en de zee gehoorzaamden Hem! (Mat.8:27). De Heer Jezus is de tweede Adam die gezag over het domein uitoefende dat Adam door zijn ongehoorzaamheid had verloren. Dat gezag, dat domein wil de Heer Jezus met ons delen. De Heer Jezus is als Koning geboren (Mat.2:2), Hij leefde als een Koning, en Hij stierf als een Koning (Mat.27:37, 42) en Hij zal op een dag terugkomen als Koning! (Ps.2; Hand.1:6).
Een nieuw koninkrijk
Een nieuwe Koning en een nieuw koninkrijk! De gelovigen in Thessalonika werden ervan beschuldigd tegen de keizer te zijn, want ‘zij zeggen dat er een andere koning is: Jezus (Hand.17:7). Ja, wel een Koning, maar een andere, een onzichtbare, regerend vanuit de hemel. Wel een Koninkrijk, maar een geestelijke, met onzichtbare dienaren, dat is het Koninkrijk der hemelen! Nog geen Koning die heerst met een ijzeren knots (Ps.2:9), en geen dienaren die heersen, maar die dienen door middel van de verkondiging van het evangelie van Gods genade (1Kor.4:8). Er is een nieuw geslachtsregister, niet meer die Adam, maar nu van Jezus Christus en iedereen die wedergeboren is, en een nieuwe schepping in Christus geworden is, behoort daarbij en is een erfgenaam en een koning. ‘Hem die ons liefheeft en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed, en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader’ (Op.1:5-6). Omdat we behoren tot de familie van de Koning, regeren we door de Ene, Jezus Christus (Rom.5:17).
Nieuwe beginselen
‘Want als het priesterschap verandert, vindt er ook noodzakelijk verandering van wet plaats’ (Heb.7:12). De oude wet, de wet van Mozes heeft afgedaan, want de Heer Jezus heeft die vervult: Meent niet dat Ik ben gekomen om de wet of de profeten op te heffen: Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om te vervullen’ (Mat.5:17). De Wet was het zaad; het Evangelie van Jezus Christus is de vrucht. Hoe heeft de Heer Jezus de Wet vervult? Hij bracht het tot vervulling door zijn leven, dood en opstanding, en nu is de rechtvaardige eis van de wet vervuld in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest (Rom.8:4). De nieuwe beginselen waarnaar discipelen van de Heer hun leven naar dienen te richten, is naar mijn mening de geestelijke toepassing van de Bergrede. De Bergrede is gegeven om de discipelen van Jezus te laten weten wat voor soort Koninkrijk Hij voor en in ons leven zou willen zien. De Bergrede (Mat.5-7:28), maar in het bijzonder de ‘Zaligsprekingen’ laten ons zien hoe je het koninkrijk kunt binnenkomen. ‘Gelukkig de armen van geest’ maakt duidelijk dat je van jouw ‘troon’ moet komen en dat nederigheid je eigendom moet zijn. ‘Gelukkig zij die treuren’ heeft te maken met mijn zondig hart. ‘Zalig de zachtmoedigen’ wijst op de gezindheid van Christus die ook mijn gezindheid dient te zijn (Fil.2:5). En zo zouden we door kunnen gaan. Alle zaligsprekingen kunnen de volgelingen van de Heer Jezus ter harte nemen en toepassen in hun leven.
Een nieuwe gerechtigheid
De Tien Geboden richten zich op de buitenkant, de Zaligsprekingen op de binnenkant van de mens. Je had in de tijd van Jezus vier religieuze groepen die onze aandacht vragen. De Farizeeën bijvoorbeeld, waren traditionalisten, orthodox en uitgesproken hard ten opzichte van andersdenkenden. Zij vertrouwden van zichzelf dat zij rechtvaardig en verachtten de anderen (Luk.18:9). De Heer Jezus heeft aan de farizeeën en schriftgeleerden zelfs een aparte toespraak gewijd (Mat.23). Een andere religieuze groep waren de Sadduceeën, de liberalen, vrijzinnigen die er een modernistische visie op nahielden. Ze stonden regelrecht tegenover de farizeeën want ‘sadduceeën zeggen dat er geen opstanding is, en geen engel of geest; farizeeën echter belijden beide’ (Hand.23:8). Ook in onze dagen zijn er ‘sadduceeën’ en dat in overvloed, die dwalen omdat ze de Schriften niet kennen, noch de kracht van God! (Mat.22:29). Een derde groep waren de Essenen, die een heilig leven wilden leiden maar dan wel één in volledige isolatie en gescheiden van de wereld. Maar zit de zonde en de neiging tot zondigen niet in ons hart? Tenslotte horen we nog van de Zeloten, de revolutieonairen van hun tijd. Simon één van de twaalf was een Zeloot (Luk.6:16). Bij de Zeloten leefde een sterk nationaal besef, het waren ‘ijveraars’ en waren niet schuw om geweld te gebruiken. Ze wilden alleen maar belasting aan God betalen en niet aan de Romeinse veroveraars. Als we nadenken over de motieven die alle vier religieuze groepen voorstonden, verstaan we wellicht beter dat de boodschap van de Heer Jezus er lijnrecht er tegenover stond en ermee in conflict kwam. Jezus’ boodschap was er een van liefde en genade, van ‘Er staat geschreven’ zonder in orthodoxie te vervallen, van hebt uw vijanden lief en van geweldloosheid Een nieuwe Koning, nieuw koninkrijk, nieuwe beginselen en een nieuwe gerechtigheid. Het is even wennen…
Nieuwe mogelijkheden
Maar dat nieuwe, het evangelie van de genade van God heeft heel veel harten veroverd tot op vandaag de dag. Veel mensen die van het paard gevallen waren, zitten er weer op! Levens zijn veranderd door de verkondiging van het evangelie; het boek Handelingen getuigt van de geweldige opgang die het Woord van God heeft gekend. En u en ik mogen daaraan ook een bijdrage leveren doordat het evangelie in onze harten en levens vrucht dracht, opdat Christus gestalte in ons krijgt (Gal.4:20). U ziet mogelijk uit naar de dag dat u met Christus heersen zult (Op.5:10; 20:6; 22:5), maar u mag daar nu al mee beginnen door te leven als een koning zittend op een paard!
Tenslotte
God, de Vader heeft ons geschapen om een koning te zijn, en je kunt van een geestelijk vervuld leven spreken als je het koningschap ervaart door Jezus Christus. God, de Zoon heeft je bevrijd om een koning te zijn, maar je kan in het leven niet heersen tenzij je de Heer Jezus kent als je Redder en Heer. God, de Geest kan je in staat stellen om te leven als een koning, maar zijn kracht is afhankelijk van de grootte van jouw toewijding en overgave. Jouw koningschap is afhankelijk van jouw relatie met God, en jouw relatie met God is afhankelijk van jouw beslissing. ‘Ik zag slaven te paard en vorsten te voet gaan als slaven’. Als een prins, een erfgenaam van de Koning, word je geacht te leven als een koning. ‘Gaat u te voet, of te paard?
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Hoop doet leven!
Inleiding
De volkeren hadden geen hoop, de apostel Paulus zegt van hen: ‘Zonder God en zonder hoop in deze wereld’ (Ef.2:12). In Paulus’ tijd was er onder de volkeren een groeiend besef van hopeloosheid, ze wisten dat de oude religies en filosofieën hadden afgedaan, omdat deze geen antwoord konden geven op de levensvragen die ze hadden, en ze hadden ook geen verwachting dat die antwoorden nog zouden komen. Dat was geen benijdenswaardige situatie, vandaar dat de verkondiging van het evangelie in de eerste eeuw van het christendom daarin grote verandering bracht. Veel mensen uit de volken bekeerden en zich en namen Christus aan. De hele maatschappij in Paulus’ tijd veranderde compleet in slechts enkele decennia, de mensen kregen weer hoop!
Het volk Israël daarentegen had wel hoop, ze leefden in de verwachting van de komst van de Messias, de verlosser van Israël (Luk.2:25,38; 23:51; 24:21; Joh.4:25). ‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood, over hen zal een licht schijnen’ (Jes.9:1). Zoals gezegd bestond de hoop van Israël in de verwachting van de komst van de Messias en het oprichten van Diens rijk die een einde zou maken aan de toenmalige onderdrukking door het Romeinse rijk. (Luk.1:54, 67-79, 2:38; Hand.26:6-7, 28:20)
Zij die uit de volkeren en de Joden tot geloof kwamen kregen hoop; dat was de verwachting van de spoedige terugkeer van de Heer Jezus. (1Thes.1:9-10; Tit.2:13-15). Die hoop bestond uit meerdere facetten: (1) De terugkeer van Christus (Luk.21:28); (2) de opstanding van het lichaam (1Kor.15:19); (3) rein en onbesmet voor Christus gesteld worden (Ef.5:26-27); (4) hoop op de beloning voor bewezen diensten (Heb.6:10); (5) vrijgemaakt worden van de macht van de duivel, zonde en dood (Op.21:4); (6) hereniging met geliefden (1Thes.4:14); (7) eeuwig leven in Gods nabijheid (Joh.17:24). Hoop is de verwachting dat een bepaalde gewenste gebeurtenis zal plaatsvinden. Er zijn twee tegengestelden van hoop: wanhoop als de kans op de gewenste gebeurtenis verkeken lijkt, of vrees als de verwachting een ongewenste gebeurtenis betreft (Luk.21:25-26). Hoop kan passief zijn, zoals een wens, maar ook actief; ‘wie deze hoop om Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is (1Joh.3:3). Wanhoop is een heftig gevoel dat je niets meer kunt veranderen aan een treurige of gevaarlijke situatie. Veel mensen in onze maatschappij zijn de wanhoop nabij en ‘stappen uit het leven’ zoals men dat tegenwoordig noemt. Maar, gelukkig kan het evangelie van Jezus Christus hoop bieden zelfs aan wanhopige mensen!
Wie heeft hoop nodig?
De verongelijkte, de bedroefde, de teleurgestelde, de verslaafde, de zieke; iedereen tegen wie de dokter of psycholoog moet zeggen wij kunnen niets meer voor u doen! Met andere woorden: ‘wij, allemaal hebben behoefte aan hoop!’ Maar er zijn uitzondering, want zij die hun vertrouwen op Jezus Christus hebben gesteld zoeken niet naar hoop, want die bezitten zij al in Hem. Petrus noemt het geloof in Christus volbrachte werk, een: ‘levende hoop’ – een hoop Die leeft en ons levenslust blijft geven als we Hem volgen (1Petr.1:3). Het bezit van een levende hoop maakt het leven waardevol! Hoop doet leven, luidt het gezegde, en dat bevat een element van waarheid. Maar het is niet het leven op zich dat hoop geeft, maar een levend geloof bezitten in Christus. Een christen heeft een ‘levende hoop’ omdat zijn hoop op God is (1Petr.1:3,21). Daar tegenover staan hen die niet geloven in God, en van hen moet Paulus dan ook moet vaststellen, dat zij om die reden ook ‘zonder hoop’ zijn! (Ef.12; 1Thes.4:13). Maar er is verandering mogelijk: ‘Want wie nog bij al de levenden mag behoren, heeft hoop’, zegt Salomo is het boek Prediker (Pred.9:4).
Wat is hoop?
Eén definitie van hoop luidt: ‘Hoop is dat wat je mist concreet maken en projecteren in de toekomst’. Dat is misschien wel mooi gezegd, maar je hebt de toekomst niet in eigen hand, dromen blijven daarom vaak dromen. Daar komt nog bij dat die hoop begrensd is door de eindigheid van het leven. De Bijbelse hoop gaat verder en overschrijdt de grenzen van de dood en zegt: ‘Als wij alleen in dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de ellendigste van alle mensen’ (1Kor.15:19). ‘Het geloof nu is de zekerheid van de dingen van wat men hoopt, de overtuiging van wat men niet ziet’ (Heb.11:1). ‘Want wij zijn behouden geworden in de hoop. Een hoop nu die men ziet, is geen hoop; want wie hoopt er op wat hij ziet? Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding’ (Rom.8:24-25).
Er zijn verschillende soorten hoop, we spreken van ongefundeerde hoop en/of valse hoop. Ongefundeerde hoop is de hoop die er automatisch van uitgaat dat alles wel goed zal komen zonder daarvoor een basis te hebben. Een voorbeeld van valse hoop is vluchtelingen hoop geven, dat ze in Europa een eerlijke asielprocedure zouden krijgen en met open armen ontvangen zouden worden, terwijl het vaak niet zo is. Deze twee soorten hoop zijn een bron voor teleurstelling en wanhoop. De Bijbelse hoop echter, is gefundeerd in het offer van Christus en door de onbetwistbaarheid van zijn opstanding is het ook een zekere hoop.
Wat hoop jij?
Hoop is een innerlijke houding die het fundamentele vertrouwen uitdrukt waarmee een mens de toekomst tegemoet ziet. Wat mensen hopen kan van alles inhouden: hoop op wereldvrede, op een goede gezondheid, op materiele voorspoed in het leven en ga zo maar door. En dan zijn er nog mensen die hopen op een eeuwig leven, zonder te weten wat ze daar eigenlijk mee bedoelen of beseffen wat dat inhoudt. De mens is echter niet voor de eeuwigheid geschapen, hij is begrensd in zijn bestaan. ‘De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren’ (Ps.90:9-10). ‘De sterveling – zijn dagen zijn als het gras, als een bloem des velds, zo bloeit hij; wanneer de wind daarover is gegaan, is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer’ (Ps.103:15). In zijn bestaan is de mens eindig, in zijn wezen echter niet. Dat komt omdat de Bijbel leert dat de mens een ziel heeft, dit in tegenstelling tot de dieren, (diens ziel, is in het bloed’ (Gen.9:4). Prediker zegt: ‘Het stof keert weer tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest keert weer tot God, die hem geschonken heeft’ (Pr.12:7). Trouwen ook veel niet-gelovige mensen kunnen moeilijk omgaan met de gedachte dat met de dood alles afgelopen is, en denken dat er ‘hierna’ nog wel ‘iets’ zal zijn. Vooral op begrafenissen komt naar voren: ‘een sterretje aan de hemel’, ‘hierboven’ en meer van die gedachten. Maar dat is gebaseerd op hoop niet op concrete aanwijzingen. De Bijbel biedt ons deze hoop aan als een zekerheid en niet als een vage belofte. De ongelovigen wacht na hun dood de eeuwige verwijdering van het aangezicht van de Heer (2Thes.1:9). Dat dat geen bangmakerij is blijkt wel uit het feit dat God Zelfs zijn eigen Zoon gegeven opdat eenieder die gelooft eeuwig leven in Christus zou hebben! Hij heeft alles gedaan opdat de mens niet naar die plaats zou komen die voor de duivel en zijn engelen is bestemd (Mat.25:41).
Waar vinden we hoop?
Er zijn mensen die hopen dat het met hun ook na de dood wel goed zal aflopen. Ze beroemen zich dan op hun goede daden die ze gedaan hebben, hun religie of ze vertrouwen op hun rijkdom, maar kun je bij God niet mee aankomen. Je kunt het eeuwig leven niet kopen, op wat voor manier dan ook. ‘Als de goddeloze mens – de mens zonder Christus - sterft, vergaat zijn hoop, dan vergaat zelfs de allersterkste verwachting’ (Spr.11:7). Daartegenover staat het aanbod van God, die zegt: ‘Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven’ (Jer.29:11). Wie zou zo’n aanbod kunnen weerstaan, wie wil leven zonder hoop? Het evangelie van Jezus Christus is bij uitstek een boodschap van hoop en veel mensen kunnen daarvan getuigenis geven. Door de verkondiging van het Woord hebben wereldwijd en in alle tijden mensen weer hoop gekregen. ‘Paulus, slaaf van God alsook apostel van Jezus Christus, naar het geloof van de uitverkorenen van God en de kennis van de waarheid die naar de godsvrucht is, in de hoop van het eeuwige leven, dat God, die niet kan liegen, vóór de tijden van de eeuwen beloofd heeft vóór de tijden van de eeuwen; maar op zijn eigen tijd heeft Hij zijn Woord geopenbaard’ (Tit.1:1-2).
Bent u een hoopvol?
Ondanks alle materiele voordelen waarover wij in onze maatschappij beginnen is de mens niet gelukkig. Het aantal zelfmoorden neemt toe, veel mensen zijn depressief om reden van het milieu, anderen hebben angst voor de toekomst vanwege de toenemende spanningen tussen landen en volkeren. De Bijbel beschrijft de tijd kort voor de komst van Jezus Christus en de gevoelens van mensen die leven in die tijd en we herkennen daarin de gevoelens van velen die nu leven. ‘En het hart van de mensen zal bezwijken van vrees en verwachting van de dingen die de wereld zullen overkomen, want de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden’ (Luk.21:26). Dus hoog tijd om daarin verandering te brengen, ik bedoel geen verandering in de wereldsituatie dat zal wel niet lukken, maar in uw toekomst want dat hebt u in uw eigen hand. God nodigt u uit om te gehoorzamen aan het evangelie dat u hoop biedt in hopeloze omstandigheden. ‘Heden, als u Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet’ (Heb.4:7).
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Gij geheel anders!’
‘Hierin is de liefde bij ons volmaakt, opdat wij vrijmoedigheid hebben in de dag van het oordeel, dat zoals Hij is, ook wij zijn in deze wereld’ (1Joh.4:17)
Inleiding
Dat, zoals Hij is, ook wij zijn in de wereld! Meer en meer zie ik dat gelovigen theorie en praktijk scheiden, ik bedoel daarmee dat men met de mond de Heer Jezus nog wel als Heer belijdt maar dat men daar in het dagelijks leven niets mee doet. ‘Je kan toch zo ook wel christen zijn, is dan vaak het antwoord. Het is waar dan we niet mogen oordelen over iemand die belijdt een gelovige te zijn, ongeacht zijn houding, hoewel we ons daar wel vragen bij mogen stellen. We zouden ons goed kunnen vergissen wanneer we een oordeel vellen over iemands eeuwige bestemming. Ik denk aan een oudtestamentisch voorbeeld in de persoon van Lot. Op grond van de informatie dat we van hem hebben in het Oude Testament is het moeilijk te geloven dat hij een gelovige was (Gen.19). Maar het Nieuwe Testament geeft uitkomst. Tot driemaal toe wordt van Lot gezegd dat hij een rechtvaardige is. ‘Als Hij de rechtvaardige Lot, gered heeft die zwaar te lijden had door de wandel in losbandigheid van de zedelozen; want deze rechtvaardige heeft, toen hij in hun midden woonde, dag aan dag uit zijn rechtvaardige ziel door het zien en horen gekweld met hun wetteloze daden’ (2Petr.2:7-8). Natuurlijk mag men hieruit niet de conclusie trekken dat het dus niet uitmaakt hoe je hier in deze wereld als gelovige leeft; dat is namelijk wel belangrijk! Wat hierboven geschreven is over Lot staat in de context van het niet oordelen over de eeuwige bestemming van een gelovige, of het nu Lot betreft of iemand anders, dat is niet aan ons! Aan de andere kant leert de Schrift heel duidelijk dat theorie en praktijk niet van elkaar gescheiden mogen worden. ‘Evenwel, het vaste fundament van God staat en heeft dit zegel: De Heer kent hen die de zijnen zijn; en: Laat ieder die de naam van de Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid’ (2Tim.2:19). In dit artikel willen we aandacht besteden aan dit onderwerp. Want tenslotte…
…hebben we een nieuwe natuur ontvangen
Wanneer iemand tot wedergeboorte is gekomen heeft hij deel aan de goddelijke natuur gekregen. ‘Daardoor heeft Hij ons de grootste en kostbare beloften geschonken, opdat u daardoor deel zou krijgen aan de Goddelijke natuur, nadat u het verderf, dat er door de begeerte in de wereld is, ontvlucht bent’ (2Petr.1:4). Die nieuwe natuur is het deel van allen die Jezus Christus als in het vlees gekomen belijden (1Joh.4:2); zij ontvangen de heilige Geest inwonend (1Kor.19). ‘Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit nu zei Hij van de Geest, die zij die Hem zouden geloven, zouden ontvangen’ (Joh.8:38). Door de wedergeboorte hebben we niet alleen deel gekregen aan de goddelijke natuur, maar hebben we ook kracht ontvangen door de inwonende Heilige Geest om de zonde te overwinnen. ‘Hij die in u is, is groter dan hij die in de wereld is’ (1Joh.4:4), dus u hoeft niet bang te zijn, want ‘als God vóór ons is, wie zou tegen ons zijn? (Rom.8:31). Daarom, goedkoop christendom bestaat niet: ‘Als iemand achter Mij wil komen, laat hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen!’ (Mat.16:24). Want tenslotte...
…is Christus voor ons gestorven
Om ons in staat te stellen om de Heer Jezus te volgen en te dienen is Christus gestorven. Als mens, zonder Christus, waren we niet in staat om God te behagen, wij waren van nature dood in zonden en misdaden, maar zijn levend gemaakt in Christus (Ef.2:5). Wij zijn uit genade behouden, door het geloof. We zijn een nieuwe schepping, ‘geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen’ (Ef.2:10). Als je deze teksten goed op je laat inwerken hoe kunt je dan zeggen dat de praktijk, jouw dagelijks leven met Christus, er niet toe doet? De Heer Jezus is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2Kor.5:15). Christus is voor u gestorven niet alleen maar om u in de hemel te brengen, maar opdat u hier in deze wereld voor Hem zou leven. Of, zoals de apostel Paulus het zegt: ‘Want te leven is voor mij Christus en te sterven winst’ (Fil.2:21). ‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf; want hetzij wij leven, wij leven voor de Heer’ (Rom.14:7-8). Want tenslotte...
…zijn wij bevrijd van de macht van de boze om Hem te dienen
De Heer jezus heeft ons gered uit de macht van de duisternis en overgebracht in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Kol.1:13). Opdat wij gered uit de hand van onze vijanden, onbevreesd Hem zouden dienen, in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht al onze dagen’ (Luk.1:74-75). Van de gelovigen te Thessalonika staat geschreven: ‘Hoe zij zich van de afgoden tot God hebben bekeerd om de levende en waarachtig God te dienen, en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten (1Thes.1:9-10). Wij, wedergeboren mensen, zijn vrijgemaakt van de wet en de zonde, opdat we God zouden kunnen dienen. ‘Want de voorbijgegane tijd is genoeg geweest om de wil van de volken te doen door te wandelen in losbandigheden, begeerten, dronkenschappen, zwelgpartijen, drinkgelagen en misdadige afgoderijen’ (1Petr.4:3). Een gelovige heeft afgedaan met de zonde, om de overige tijd in het vlees niet meer te leven naar de begeerte van de mensen, maar naar de wil van God (1Petr.42). Want tenslotte...
…is Christus voor ons gekomen
God heeft zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat wij zouden leven door Hem (1Joh.4:9). ‘Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet’ (1Joh.5:12). Heeft u leven uit God? De Heer Jezus is voor allen gestorven, opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven maar voor Hem (2Kor.5:15). Leeft u voor Hem? De Heer Jezus is voor ons gekomen opdat wij met Hem zouden leven (1Thes.5:10). Verlangt u naar Hem? Kunt u zich een leven voorstellen zonder Christus’ tussenkomst in deze wereld? Leven dóór Hem, vóór Hem en mét Hem, de Heer Heeft in alles voorzien: verleden, heden en toekomst. Want tenslotte...
…beloont Christus ons
Onze behoudenis is door het geloof, uit genade (Ef.2:8) maar dat sluit een beloning niet uit. Beloning waarvoor zult u zeggen, wel, voor bewezen diensten! Uw dienst voor God in deze wereld wordt op hoge waarde geschat en u zult daarvoor beloond worden. ‘Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat ieder ontvangt, wat in het lichaam is gedaan, naardat hij heeft bedreven, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2Kor.5:10).
Eenmaal, vroeg of laat, zullen we allen geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, niet om geoordeeld te worden, want het oordeel over ons is door Christus op het kruis gedragen, maar om beoordeeld te worden. ‘Dus dan zal eenieder van ons voor zichzelf rekenschap geven aan God’ (Rom.14:11). We worden beschouwd als dienaren van Christus en rentmeesters van de verborgenheden van God. Verder wordt hier van de rentmeesters vereist, dat men trouw wordt bevonden’ (1Kor.4:1-2). En zoals geïllustreerd in de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester worden geacht rekenschap van ons rentmeesterschap af te leggen wanneer onze taak in het hiernumaals erop zit. ‘Zie, Ik kom spoedig, en mijn loon is bij Mij, om ieder te vergelden zoals zijn werk is’ (Op.22:12). Helpt u mee te bouwen, want Gods medearbeiders zijn wij en hoe ieders werk is, dat zal het vuur beproeven en als iemands werk dat hij daarop gebouwd heeft standhoudt, zal hij loon ontvangen. (1Kor.3:5-15). Want tenslotte...
…hebben wij Gods Geest ontvangen
Voordat de Heer Jezus terugkeerde naar de Vader, vanwaar Hij gekomen was heeft Hij tot zijn discipelen gezegd: ‘u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde’ (Hand.1:8). Zo is dan ook gebeurd, enige dagen later werd de Heilige Geest uitgestort en zien we totaal andere discipelen dan voordien. Wat Gods Geest kan bewerken is ongekend! Maar dat beperkt zich niet tot de eerste discipelen, het kan het deel worden van elke gelovige, van u! De Heer Jezus keerde in de kracht van de Geest terug uit de woestijn, waar hij veertig dagen verzocht was geweest door de duivel. Dat de Heer Jezus in die verzoeking de Grote Overwinnaar was, was te danken aan drie dingen, die ook u ter beschikking staan! (1) De Heer Jezus werd door de Geest geleid, Hij bezat kennis van Gods Woord – er staat geschreven – en (3) Hij had de goedkeuring en aanwezigheid van de Vader. Daardoor kan ook u met Paulus zeggen: ‘Ik vermag alles die mij kracht geeft’ want ‘zonder Mij kunt u niets doen!’ (Fil.4:13; Joh.15:5). U bent toch niet onbekend met het feit dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest die in u is, die u van God hebt, en dat u niet van uzelf bent? Want u bent voor een prijs gekocht; verheerlijkt dan God met uw lichaam! (1Kor.6:1-20).
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Zacharia en Elizabeth
Lukas 1
‘Ze zullen in de ouderdom nog vrucht dragen’
(Psalm 92:15)
Inleiding
Oudere broeders en zusters hebben al gauw de neiging om zich overbodig te voelen. Dat heeft vaak als oorzaak dat ze beperkt zijn geworden door hun ouderdom in hun fysieke mogelijkheden. Die waarneming is dan ook wel juist. Paulus spreekt dat onze aarde tent afgebroken wordt (2Kor.5:1) en het boek Prediker geeft ons daarvan een beschrijving (Pred.12:1-7). Psalm 90 vat het zo samen: ‘De dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, en, indien wij sterk zijn, tachtig jaren; wat daarin onze trots was, is moeite en leed’ (90:10). Allemaal waar, maar dat zegt nog niets over de geestelijke vermogens, en daarvan geeft de Bijbel op diverse plaatsen ook getuigenis dat gelovigen in hun ouderdom nog vrucht kunnen dragen (Ps.92:15). In het Oude Testament geven onder meer Mozes en Kaleb daarvan getuigenis. Van de eerste staat geschreven: ‘Mozes was honderd twintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken’ (Deut.34:7). Van de tweede, Kaleb, lezen we: ‘Welnu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud; ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om te strijden en om uit en in te gaan’ (Joz.14:10-11). In het Nieuwe Testament, in het evangelie naar Lukas, vinden we ook oude gelovigen die nog volop actief zijn. Denkt u maar aan Simeon en Anna die aanwezig waren bij de besnijdenis en de opdracht van de Heer Jezus in de tempel. En wat te denken van Zacharia en Elizabeth, een echtpaar waarmee Lukas ‘zijn’ evangelie begint? Bent u ook op leeftijd gekomen en gelooft u dat u dan niets meer kunt betekenen in het koninkrijk van God, dan heeft u het mis, want je bent nooit te oud…
Nooit te oud om te geloven – (Luk.1:5-7)
‘In de dagen van Herodes, koning van Judea, was er een priester, Zacharia genaamd, uit de afdeling van Abia, en zijn vrouw was uit de dochters van Aäron en haar naam was Elizabeth. Zij nu waren beide rechtvaardig voor God, wandelend in alle geboden en inzettingen van de Heer, onberispelijk. En zij hadden geen kind, omdat Elizabeth onvruchtbaar was en zij waren beiden op hoge leeftijd gekomen’
De gedachte dat oude mensen niet alleen fysiek maar ook geestelijk achteropraken is niet juist. Er zijn gelukkig, ook vandaag nog, veel gelovigen die ook in hun oude dag geestelijk nog vitaal zijn. Het hangt veel van je instelling af hoe je bent, en veel oudere gelovige zijn voorbeelden voor hun nageslacht. Ook de Bijbel geeft daarvan positieve voorbeelden te zien. We beginnen met Henoch, waarvan we lezen: ‘Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach. En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen’ (Gen.5:21-24). Ja, Henoch wandelde met de God driehonderd jaar en toen werd hij opegnomen!
Verder is te denken aan Mozes die honderd twintig jaar oud was toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken (Deut.34:10). En wat te denken van Kaleb, die volkomen trouw bleef aan de Here en toen hij vijfentachtig jaar oud was kon hij getuigen: ‘ik ben thans nog even sterk als toen Mozes mij uitzond; de kracht, die ik nu bezit is dezelfde als die ik toen had, kracht om te strijden en om uit en in te gaan’ (Joz.14:11). Ze vragen oude mensen vaak wat is het geheim dat u zo oud bent geworden? Wat was het ‘geheim’ van Henoch, Mozes en Kaleb? Ik denk dat ze trouw aan de Heer bleven en voor zijn aangezicht wandelden totdat Hij hen wegnam. ‘Here, Gij zijt ons een toevlucht geweest van geslacht tot geslacht’ (Ps.90:1) en ‘De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren groeien zij in de voorhoven van onze God, zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn; om te verkondigen, dat de Here waarachtig is, mijn rots, in wie geen onrecht is’ (Ps.92:13-16).
Nooit te oud om te dienen - (Luk.1:8)
‘Het gebeurde nu, toen hij de priesterdienst vervulde voor God verrichtte in de beurt van zijn afdeling, dat hij naar de gewoonte van het priesterambt door het lot werd aangewezen om te reukofferen’ (Luk.1:8-9)
In zijn brief aan Titus deelt de apostel Pauls de gelovigen in een aantal categorieën in: slaven, jongere mannen en vrouwen, en ook oude mannen en vrouwen (Tit.2) en hij vermeld ook wat er van hun verwacht wordt. Voor de oude mannen is dat ze nuchter zijn, eerbaar, ingetogen, gezond in het geloof, in de liefde en in de volharding. Voor de oude vrouwen, onder meer dat ze leraressen van het goede zijn, de jonge vrouwen inscherpen hun mannen en kinderen lief te hebben enz. Met andere woorden: actief bezig zijn, je geloof in God uitwerken, opdat zij de leer van God, onze Heiland, in alles versieren! (Tit.2:10).
Een prachtig voorbeeld van twee oude gelovigen die nog volop actief zijn vinden we in Simeon en Anna, tijd- en leeftijdgenoten van Zacharia en Elisabeth (Luk.2:25-38). Anna was al vierentachtig jaar, maar geestelijk nog niet op pensioen! Ze week niet uit de tempel, ze diende God met vasten en bidden, nacht en dag! Ze had een levendige verwachting van de komst van de Messias waarover ze met allen sprak die ook in die verwachten leefden. Wat een voorbeeld om te volgen, voor ons die ook leven in de verwachting en uitzien naar de komst van de Heer. Simeon had diezelfde verwachting, uitzien naar de vertroosting van Israël, dat is de komst van de Messias. Daarbij kwam dat hij zelfs een Goddelijke aanwijzing ontvangen door de Heilige Geest dat hij de dood niet zou zien voordat hij de Christus van de Heer had gezien. Simeon en Anna zijn te vergelijken met die slaven die hun lendenen omgord hadden en hun lampen brandend. En te vergelijken waren met mensen die op hun heer wachten, om hem, als hij komt en klopt, meteen open te doen. (vgl. Luk.12:335-37).
Nooit te oud om te bidden - (Luk.1:8-13)
‘De engel zei echter tot hem: Wees niet bang, Zacharia, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elizabeth zal u een zoon baren en u zult hem de naam Johannes geven. En hij zal u tot blijdschap en vreugdegejuich zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden’
Dat door het gebed van een rechtvaardige veel tot stand kan komen (Jak.5:16) weten we uit de geschiedenis van de profeet Elia (1Kon.18:42-45). Maar ook de kerkgeschiedenis getuigd daarvan. Ik heb eens gelezen dat de opwekking in Wales, in het begin van de negentiende eeuw, mede tot stand is gekomen door een zuster die daar jarenlang voor had gebeden. Ook na de val van de muur in Berlijn in 1989, hoorde ik dat een groep gelovigen in de stad voor die val van de muur hadden gebeden. Nadat de Samuël afscheid van het volk genomen had sloot hij die periode af met de woorden: ‘Wat mij betreft, het zij verre van mij, dat ik tegen de HERE zou zondigen door op te houden voor u te bidden’ (1Sam.12:23). Niet bidden, zag Samuël als zonde. Die gedachte komt overeen met wat we in de brief van Jakobus vinden, waar staat: ‘Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde’ (Jak.4:17). Zacharia en Elizabeth hadden een groot verlangen ze wilden graag een kind, maar Elizabeth was onvruchtbaar. Naarmate ze ouder werden, Elizabeth was al op hoge leeftijd gekomen en ook Zacharia was oud (vs.18), bleek die kinderzegen voor hen niet meer weggelegd. Maar ze geloofden in gebed en hadden hun verlangen bekend gemaakt bij God (Fil.4:6) en bij monde van de engel Gabriël werd Zacharia meegedeeld dat hun gebed was verhoord en dat Elizabeth een zoon zou baren. Twijfel en ongeloof slaan bij Zacharia toe, zoals vele jaren eerder bij Sara het geval was (Gen.18:10-15), wanneer hij deze blijde boodschap te horen krijgt. Hij wordt letterlijk met stomheid geslagen, maar hun gebed was verhoord!
Nooit te oud om in het ondenkbare te geloven - (Luk.1:15-16)
‘Want hij zal groot zijn voor het aangezicht van de Heer, en wijn en sterke drank zal hij geenszins drinken, en hij zal met de Heilige Geest worden vervuld, al van de moederschoot af. En hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot de Heer, hun God.’
Menselijkerwijs gesproken was het niet meer mogelijk voor Zacharia en Elizabeth om nog een kind te krijgen, maar ‘Zou voor de HERE iets te wonderlijk zijn?’ (Gen.18:14; Luk.1:37). In onmogelijke situaties moeten we maar doen wat de vader van de maanzieke jongen deed en tegen de Heer Jezus zei, ‘Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!’ (Mark.9:24). Na enige tijd kregen Zacharia en Elizabeth dan toch nog een zoon, en wat voor een zoon! De Heer Jezus getuigde van hem: ‘Ik zeg u: onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is geen grotere opgestaan dan Johannes de doper; maar de geringste in het koninkrijk der hemelen is groter dat hij’ (Mat.11:11). Door de engel Gabriël was de bijzondere roeping en taak van Johannes al voorzegt: ‘En hij zal u tot blijdschap en vreugdegejuich zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden. Want hij zal groot zijn voor het aangezicht van de Heer, en wijn en sterke drank zal hij geenszins drinken, en hij zal met de Heilige Geest worden vervuld, al van de moederschoot af. En hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren bekeren tot de Heer, hun God’ (Luk.1:14-16). Met andere woorden: Hij was de voorloper die de Messias zou aankondigen! Toen de mensen hem vroegen wie hij was, beleed hij: ‘Ik ben de Christus niet. En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent u de Profeet? En hij antwoordde: Nee. Zij zeiden dan tegen hem: Wie bent u, opdat wij antwoord kunnen geven aan hen die ons gestuurd hebben; wat zegt u van uzelf? Hij zei: Ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft. (Joh.1:20-16). Johannes zei met het oog op de Heer Jezus: ‘Hij moet meer, maar ik minder worden’ (Joh.3:30). Het is te wensen dat dit ook in ons leven als gelovige zo mag zijn of worden.
Nooit te oud om te getuigen - (Luk.1:64, 67)
‘Onmiddellijk echter werd zijn mond geopend en zijn tong losgemaakt en hij sprak, terwijl hij God loofde. En Zacharia werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde’
Er wordt nogal wat gezongen in het Lukas evangelie, alleen al in de eerste twee hoofdstukken vinden we vijf lofzangen, waarvan ook één van Zacharias. ‘Zijn mond werd geopend en zijn tong losgemaakt en hij sprak, terwijl hij God zegende’ (1:64). Maar de inhoud van wat Zacharia zegt gaat niet over zijn zoon, Johannes, maar over Gods Zoon, de Messias van Israël die verlossing voor het volk Israël zou bewerken. Het is een lofzang en een profetie over de verlossing van Israël (vs.68-70), van overwinning over hun vijanden (vs.77-79), van vergeving van zonden en herstel (vs.76-77) en tenslotte over de toekomst (vs.78-79). En van die Messias was Johannes de voorloper en aankondiger, is dat geen reden om te juichen en te zingen? ‘Verheug u in de Here en juicht, gij rechtvaardigen; jubelt allen, gij oprechten van hart’ (Ps.32:11). Met een lofzang sluit Zacharia zijn getuigenis af, voor zover dat in de Heilige Schrift is opgenomen. Hoe sluiten wij ons aardse getuigenis af, ook met een lofzang aan God? Wij hebben een prachtig getuigenis van een tijdgenoot van Zacharia, namelijk Anna en van haar is in het evangelie naar Lukas het volgende vermeld: ‘En er was een profetes, Anna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser; deze was op zeer hoge leeftijd gekomen, nadat zij na haar maagdelijke staat zeven jaar met haar man had geleefd. En zij was een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar, die niet uit de tempel week, terwijl zij met vasten en bidden God diende, nacht en dag. En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij en loofde God en sprak over Hem tot allen die de verlossing van Jeruzalem verwachtten’ (Luk.2:36-38).
____________________________________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Het leven is meer…
Inleiding
Salomo had alle middelen en het gezag om alles te kunnen doen wat zijn hart hem ingaf. Hij besloot zijn eigen hart te onderzoeken om te zien welk antwoord hij zou kunnen geven op twee alledaagse ervaringen: genot (vs.1-3) en arbeid (vs.4-11). Dit onderzoek deed hij met de wijsheid die hij van God had ontvangen (vs.3, 9) maar het bracht hem ertoe het leven te haten totdat hij God ontdekte.
‘Want wie kan eten en wie kan iets genieten buiten Hem?’ (Pred.2:25).
Een opmerking vooraf
Veel lezers van het boek Prediker hebben het moeilijk met de schijnbare negatieve houding die Salomo had van het leven. De oorzaak daarvan is dat Salomo het leven bespreekt en alles wat er gebeurt zonder God erbij te betrekken, hij noemt dat ‘onder de zon’. ‘Ik nam in ogenschouw alle daden, die onder de zon verricht worden’ (Pred.1:14). Als we zonder God ons bestaan als mens bezien dan is alles zonder doel of betekenis en onuitsprekelijk vermoeiend. ‘IJdelheid der ijdelheden, zegt Prediker, ijdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid!’ (Pred.1:2). Het leven krijgt pas betekenis wanneer God daarin een plaats krijgt anders leef je in eindeloze cirkels. God gaf het leven om ervan te genieten en om ermee te investeren (1 Tim.6:17-19), maar Salomo besloot ermee te experimenteren. Hij beproefde zijn hart om plezier te maken (vs.1-3), met werken (vs.4-6) en met het vergaren van rijkdom (vs.7-9) en hij ontdekte dat dit alles geen voldoening geeft.
1. Salomo onderzocht het leven (2:10-13-7-11)
‘En niets dat mijn ogen wensten, ontzegde ik ze, noch hield ik mijn hart van enige vreugde terug, ja, mijn hart verheugde zich over al mijn zwoegen, en dit was wat al mijn gezwoeg mij opleverde. Toen ik mij nu wendde tot alle werken die mijn handen hadden gewrocht, en tot het zwoegen waarmee ik mij had afgetobd om die te volbrengen – zie, alles was ijdelheid en najagen van wind, en er is geen voordeel onder de zon’ (Pred.2:10-11).
De wereld is feestziek. Miljoenen mensen zijn in staat alles te geven om feest te vieren om hun zorgen en problemen te vergeten. Er is niets mis met vreugde te hebben in je leven, maar als dat alles is waar je je leven op bouwt dus zal je uiteindelijk teleurgesteld worden. Salomo bezat genoeg vermogen om zich alles te kunnen veroorloven wat zijn hart maar wenste (2:4-10) en toch moet hij erkennen dat alles wat hij had ondernomen dat het allemaal maar lucht en najagen van wind was. Het had geen enkel nut onder de zon (2:11). Veel mensen in onze wereld hebben ‘meer liefde voor genot dan voor God.’ (2 Tim.3:4). In Petrus’ tijd achten ze het een genot op klaarlichte dag te zwelgen’ (2 Petr.2:13). De gelijkenis van de zaaier en het zaad leert ons dat ook veel gelovigen, geestelijk het onderspit delven door ‘het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere’ (Mark.4:19). Genot zoekt zichzelf, bevredigt niet en voorziet niet in de geestelijke behoeften van de mens. ‘Niet alleen van brood zal de mens leven’ (Mat.4:4). Het ziet er allemaal zo goed uit aan de buitenkant in de wereld waarin wij wonen maar de praktijk leert ons anders, iedere dag drie zelfmoorden in België. Uiterlijke schijn en materiele welvaart zijn bedrieglijk want:‘ook onder het lachen kan het hart pijn lijden en het einde der vreugde kan kommer zijn’ (Spr.14:13). Tegen de gelovige zou ik willen zeggen: ‘Je kunt met geld veel dingen kopen, maar zorg ervoor dat je de dingen die je niet kunt kopen niet verliest.’
‘Ik deed grote dingen: ik bouwde huizen, plantte wijngaarden, legde hoven en parken aan en plantte daarin allerlei vruchtbomen, ik groef watervijvers om daaruit een bos met jonge bomen te bevloeien’ (Pred.2:4-6).
Er is niets mis met arbeid want: ‘de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren’ (Gen.2:15). Salomo kwam tot de conclusie toen hij zich: ‘wendde tot alle werken die mijn handen hadden gewrocht, en tot het zwoegen waarmee ik mij had afgetobd om die te volbrengen – zie, alles was ijdelheid en najagen van wind, en er is geen voordeel onder de zon’ (2 :11). Veel mensen zijn werkziek en lijken op de rijke dwaas waarvan Jezus zei: Het land van een rijk man had veel opgebracht. En hij overlegde bij zichzelf en zeide: Wat moet ik doen, want ik heb geen ruimte om mijn vruchten te bergen. En hij zeide: Dit zal ik doen: ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk. Maar God zeide tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? Zó vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God’ (Luk.12:13-21). Salomo gaf drie redenen van zijn afkeer van rijkdom (1) je kan de verworven rijkdom niet behouden (vs.18), (2) je kan je rijkdom niet zeker stellen (vs.19-20) en we kunnen er niet zo van genieten al we zouden willen (vs.21-23).
2. Salomo haatte het leven. (2:12-23)
‘Daarom kreeg ik een afkeer van het leven, want kwaad scheen mij het werk, dat onder de zon geschiedt: het is alles ijdelheid en najagen van wind. Ja, ik kreeg een afkeer van al mijn zwoegen, waarmee ik mij had afgetobd onder de zon, daar ik het moet achterlaten voor de mens die na mij zijn zal, en wie weet, of hij wijs zal zijn of dwaas, en toch zal hij macht hebben over alles waarvoor ik gezwoegd heb en waarin ik wijs geweest ben onder de zon. Ook dit is ijdelheid. Zo kwam ik ertoe zelf te vertwijfelen vanwege al het zwoegen, waarmee ik mij afgetobd had onder de zon. Want is er een mens, die zich voor iets aftobt met wijsheid en kennis en bekwaamheid, dan moet hij het als diens deel nalaten aan een mens, die zich daarvoor niet afgetobd heeft. Ook dit is ijdelheid en een groot kwaad. Wat toch heeft een mens voor al zijn zwoegen en voor het streven van zijn hart, waarmee hij zich aftobt onder de zon, wanneer hij gedurende al zijn levensdagen zijn werk doet in smart en verdriet, en zelfs des nachts zijn hart geen rust vindt? Ook dit is ijdelheid.’
3. Salomo accepteerde het leven. (2:24-26)
‘Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding’ (Luk.12:23).
In het begin van het boek Prediker is God nog niet in beeld, maar geleidelijk aan verandert dat. In totaal wordt God achtentwintig keer vermeld in dit bijbelboek. En als God in beeld komt in Salomo’s beschouwing over het leven komt er keer in zijn denken en vallen de puzzelstukjes op hun plaats. In Psalm 73 worstelde Asaf ook met een soortgelijk probleem toen hij zag dat het de goddelozen altijd voor de wind ging ondanks hun leven zonder God. Hij zei: ‘Ik tobde erover om dit te begrijpen, een kwelling was het in mijn ogen, totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde lette’ (Ps.73:16-17). Toen Asaf en ook Salomo hadden geleerd deze wereld met ‘Gods ogen’ te zien en te beoordelen kwam er een keer in hun denken. Het leven kreeg weer zin, arbeid was niet vruchteloos en welvaart bleek een zegen te zijn. Voor wat betreft rijkdom en welvaart zegt het Nieuwe Testament: ‘God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wèl te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam’ (1 Tim.6:17-18), van de arbeid: ‘Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here’ (1 Kor.15:58) en van het leven: ‘Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’ (Fil.1:21).
‘De mens heeft het niet in zijn macht om te eten en te drinken en zich te goed te doen bij zijn zwoegen; dit heb ik wel ontwaard, dat het van de hand Gods komt. Want wie kan eten en wie kan iets genieten buiten Hem? Want aan een mens die Hem welgevallig is, geeft Hij wijsheid, kennis en vreugde; maar hem die niet welgevallig is, geeft Hij de taak om te verzamelen en bijeen te brengen, ten einde dit te geven aan wie Gode welgevallig is. Ook dit is ijdelheid en najagen van wind’ (Pred.2:24-26).
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Verwachtende de gelukkige hoop!’
Inleiding
Futuristen, dat zijn hen die geloven dat de situatie in deze wereld steeds slechter wordt, naarmate de komst van Christus dichterbij komt, worden vaak verweten dat zij een negatief wereldbeeld hebben. Het is waar: futuristen hebben een negatief wereldbeeld, maar een hoopvol toekomstbeeld! Er zijn andere christenen die een positief wereldbeeld hebben, de postchiliasten en/of de preteristen. Dezen gaan ervan uit dat het evangelie steeds meer invloed zal krijgen en dat daardoor de wereld er naar de toekomst toe steeds beter zal gaan uitzien, als voorbereiding van de komst van de Heer Jezus. Gelukkig hebben beide visies dat gemeen, dat men nog gelooft in een komst van de Heer Jezus, maar wat betreft veel andere zaken gaan de wegen uiteen. Om te weten te komen wat waar en niet waar is, zullen we toch die gemeenschappelijke ‘bron’ moeten raadplegen waarop wij onze respectievelijke visies hebben gebaseerd en moeten toetsen, de Bijbel en daar gaan we in dit artikel vanuit.
Dan is er nog een andere groep mensen en dat zijn de ongelovigen. En voor wat betreft die groep kunnen we in het algemeen toch wel zeggen dat ze met vrees de toekomst tegemoetzien. Met beroep op de Bijbel zou ik zeggen dat dat de mensen zijn ‘die het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk komen zullen’ (Luk.21:26). Ze hebben uiteraard geen theologisch onderbouwde mening, maar ze zijn wel bezorgd over de toekomst van deze planeet. We hebben de laatste tijd dan ook al heel wat demonstraties gezien waardoor deze groep hun zorg voor wat betreft het klimaat en milieu, naar de politici toe, hebben duidelijk gemaakt.
Mijn mening is, dat voor gelovigen, een negatief wereldbeeld en een hoopvol toekomstbeeld best kunnen samengaan, sterker nog, dat zo’n beeld overeenkomt met de Bijbelse gegevens.
Wereldsituatie
De laatste decennia, of misschien beter, sinds de Club van Rome haar rapport ‘De grenzen aan de groei’ had uitgebracht in 1972, heeft dat rapport ervoor gezorgd dat het milieu wereldwijd op de politieke agenda kwam te staan. De mensheid is dan ook vanaf die tijd overspoeld met allerlei negatieve effecten die onze wereld bedreigen. Nu, zevenenveertig jaar later is het dagelijkse kost. We worden geconfronteerd met berichten over de opwarming van de aarde, het smelten van de ijskappen, het stijgen van de zeespiegel, wat leidt tot overstromingen en erosie, verandering van het klimaat, het opraken van olie- en gasvoorraden, overbevolking, hittegolven of langdurige droge periodes wat hongersnood en milieu-emigratie in de hand werkt, en ga zo maar door. Toename van het aantal conflicthaarden in de wereld en daarmee gepaard gaande de wapenwedloop en een crisissen van humanitaire aard, want 1 op 122 mensen is vluchteling, ontheemd of asielzoeker. Wereldwijd zijn 60 miljoen mensen op de vlucht voor oorlog, geweld of vervolging, ongezien sinds de Tweede Wereldoorlog. Een recent en zeer zichtbaar gevolg daarvan zijn de vluchtelingen die een veilig onderkomen proberen zoeken in Europa. Een Europa dat er maar niet in slaagt om een afdoend antwoord te bieden op deze humanitaire crisis. Verder denken we nog aan de al jarenlange toename van spanningen in het Midden-Oosten. En zo zouden nog verder kunnen doorgaan met het vermelden van dergelijke problemen. Het is dan ook niet vreemd dat veel mensen, (ongelovigen) met zorg en angst de toekomst tegemoet zien, en als het henzelf (nog) niet treft dan toch zeker de kleinkinderen… Ja, waar gaat het met deze wereld naar toe? De ongelovigen weten het niet want ‘zij kennen de gedachten des Heren niet’ (Micha 4:12). De Schrift spreekt in de brief aan de Romeinen van het ‘zuchten van de schepping, en ik ben geneigd te denken dat het ‘zuchten’ heen wijst naar een schepping in barensnood, zoals we dat nu al beginnen te ervaren (Rom.8:22). Dat lijkt negatief, maar ‘barensnood’ wil ook zeggen dat er iets nieuws op komst is: een nieuwe hemel en aarde waarop gerechtigheid woont!
De optimisten (de achiliasten of preteristen)
Je moet wel een groot geloof hebben wanneer je vanuit je theologische visie ervan uitgaat dat het met de wereld steeds beter zal gaan, en dat het christendom steeds meer invloed zal gaan krijgen, want als ik de krant lees of het nieuws op de TV volg twijfel ik daar ernstig aan. Het ‘vooruitgangsgeloof’, de opvatting, gedachte of wens dat aan de menselijke samenleving, de wereld, of de werkelijkheid als zodanig een proces ten grondslag ligt dat zich door de tijd heen ontwikkelt naar hogere stadia van volmaaktheid, heeft ná de eerste wereldoorlog, en nog sterker ná de tweede wereldoorlog, aan geloofwaardigheid verloren.De theologische basis waarop ‘de optimisten’ zich baseren is ten diepste het gevolg van hun verwerping van de idee van een werkelijk toekomstig rijk van Christus: een duizendjarig vrederijk. Maar als je dat verwerpt zul je het ergens anders moeten plaatsen en sommigen zien dat rijk ook nu al gerealiseerd, of men vergeestelijkt het tot de vrede van Christus die in het hart van de gelovige aanwezig kan zijn. Vooral na de komst van Constantijn de Grote in 312 n.Chr. kwam die gedachte op, die werd versterkt door het onderwijs van Augustinus, in zijn boek ‘De Stad of het rijk Gods’ (420). Die idee was begrijpelijk gelet op de toenmalige omstandigheden, waar na vele eeuwen vervolging een periode van vrede, voorspoed en verandering aanbrak voor de christenen. Maar het was een theologie gebaseerd op omstandigheden en niet op de Schrift. Het geloof in een toekomstig 1000-jarig vrederijk is verworpen door zowel de Roomse- als de Protestante kerken. Calvijn schreef… ‘een weinig later zijn de chiliasten gevolgd, die het Rijk van Christus beperkt hebben tot duizend jaren. Maar hun verzinsel is te kinderachtig dan dat het weerlegging nodig zal hebben of waardig zijn’. Geen echte argumenten alleen maar denigrerende opmerkingen, en om het met Calvijns eigen woorden te zeggen: ‘die zijn ook geen weerlegging of waardering waardig’. De Lutheranen verwierpen het chiliasme formeel in artikel XVII van de Augsburgse confessie: Bedoeld wordt de heerschappij van Christus en het Vrederijk. Hoe dan ook om vandaag te geloven dat het Vrederijk nu al is aangebroken, daarvoor heb ik het ‘geloof’ niet, en zeker niet om te geloven dat de satan gebonden zou zijn. Iemand heeft ooit eens gezegd: ‘Er zijn er die geloven dat de satan gebonden is, maar dan is hij wel gebonden aan een heel lange ketting…!’ Hij las de krant naast de Bijbel!
De negatieven (de futuristen of chiliasten)
Dat zijn hen die geloven en denken dat een negatief wereldbeeld best gepaard kan gaan met een positieve toekomstverwachting. Stephen Hawking, de in 2018 overleden natuurkundige, kosmoloog en wiskundige, heeft eens gezegd ‘dat de toekomst van de mens in de ruimte ligt’, en dat ben ik helemaal met hem eens. Ik zal zeker wel wat anders bedoelen dan hij, want mijn toekomst is bij Christus in zijn heerlijkheid en niet op aarde (Joh.14:3; 17:24). Ja, ik geloof in een wereld waarin geweld en ongeloof steeds meer zullen toenemen, en ja, ik geloof in een spoedige komst van Christus, en ik meen dat ik de Schrift aan mijn kant heb. Ik noem enkele bijzonder unieke gebeurtenissen die alle plaats hebben gevonden ná de Tweede Wereldoorlog en in onmiddellijk verband staan met de aanstaande komst van Christus. (1) De uitroeping van de staat Israël in 1948. (2) Het ontstaan van de Europese Unie dat een mogelijke voorloper is van een hersteld Romeins rijk dat door de profeet Daniël is voorzegt. (3) Het onder Israëlisch bestuur brengen van Oost-Jeruzalem in 1967. (4) Het fenomeen van de Messias-belijdende christenen, vooral ná 1967. (5) Het verval van het christendom, vooral in Europa, zowel in kwantiteit als kwaliteit. Laat we een paar voorbeelden uit het Oude Testament bekijken, gebeurtenissen en personen die door de Heer Jezus worden aangehaald in verband met zijn komst in de toekomst.
Het getuigenis van Noach Laten we beginnen met Noach die leefde in de ‘toenmalige wereld’, zoals Petrus die wereld duidt van vóór de zondvloed, of de ‘oude wereld’, ‘de wereld van de goddelozen’ (2Petr.2:5, 3:6). De Heer Jezus, gebruikt de situatie van die tijd om aan te geven dat het ook zo zal zijn wanneer Hij zal komen. Het oordeel stond voor de deur maar de mensen ‘waren etend en drinkend, trouwend en uithuwelijkend’, met andere woorden ze leefden alsof er niets aan de hand was en hadden geen gehoor gegeven aan de prediker van de gerechtigheid, Noach (2Petr.2:5). Zij merkten het daarom ook niet, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam (Mat.24:39). Het getuigenis van de Schrift laat niets aan duidelijkheid te wensen over hoe het er in Noachs wereld toeging: ‘Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb’ (Gen.6:5-7, 11-12). Het mag duidelijk zijn dat Noachs wereldbeeld negatief was: ‘hij zag de bui al hangen!’, maar hij had ook goede hoop want hij had genade in de ogen des Heren gevonden (Gen.6:8). Want de Here ging een watervloed over de aarde brengen, om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te verdelgen; alles wat op de aarde is zal omkomen. Maar God had met hem een verbond opgericht, hij moest een ark bouwen, waardoor hij behouden zou worden.
Het getuigenis van Lot: ‘Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om. Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden’ (Luk.17:28-30). Ook Lot zal een negatief beeld gehad hebben over de wereld waarin hij leefde, hij kwelde zijn ziel (2Petr.2:8), maar zijn verwachting was positief, hoe zwak zijn geloof en getuigenis als gelovige ook was (Gen.19:12-29). Lot ontkwam aan het oordeel omdat de Here hem wilde sparen en door het gebed van Abraham (Gen.19:16, 27-29).
De les van de vijgenboom: De Heer Jezus verwijst ons in zijn eindtijdrede bovendien nog op de gelijkenis van de vijgenboom dat ook rechtstreeks in verband staat met zijn aanstaande komst (Mat.24:32-35; Luk.21:29-31). Naast een wijngaard mogen we in de vijgenboom het beeld van het volk Israël zien. (Jer.8:13; Hos.9:10; Nah.3:12). Vooral het evangelie van Lukas is zeer verhelderend in dat verband. ‘En Hij sprak een gelijkenis tot hen: Ziet de vijgenboom en alle bomen. Wanneer zij al uitlopen en u dit ziet, dat weet u uit uzelf dat de zomer al nabij is. Zo ook u, wanneer u deze dingen zult zien gebeuren, weet dan dat het Koninkrijk van God nabij is. Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal geenszins voorbijgaan voordat alles is gebeurd. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan’ (Luk.21:29-33). De vijgenboom en alle bomen. Als de vijgenboom Israël is dan moeten we bij de andere ‘bomen’ wel aan de volken denken die rondom Israël zijn ontstaan in de twintigste eeuw, zoals Libanon (1943), Jordanië (1921), Syrië (1961), Iran (1979) en Irak (1932); stuk voor stuk vijanden van Israël (Jer.12). Als deze uitlopen zegt de Heer Jezus dan is de zomer nabij, dat wil zeggen een nieuw begin is aanstaande. Het is een negatief idee, het ontstaan van de vijanden van Israël, maar het positieve is dat de zomer, een nieuw begin, aanstaande is. Hetzelfde zien we in de beschrijving van de apostel Paulus in zijn brief aan de Romeinen waarin hij spreekt over het zuchten van de schepping maar hij vergelijkt het met de barensnood van een vrouw en dat duidt op een nieuw begin! (Rom.8:19-23).
Tenslotte
Naarmate de tijd vordert zullen we meer en meer geconfronteerd worden met een wereld die steeds verder verzinkt in allerlei ellende, maar voor de gelovigen is er een positief einde. ‘En er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid door het bruisen van zee (een beeld van de volken – Jes.17:12) en watergolven, terwijl mensen het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk komen; want de krachten van de hemelen zullen wankelen. En dan zullen zij (Israël) de Zoon des mensen zien komen in een wolk, met kracht en grote heerlijkheid. Als nu deze dingen beginnen te gebeuren, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij’ (Luk.21:25). De verlossing voor de gelovigen die nú leven is de Opname, voor Israël Jezus’ komst in heerlijkheid op aarde na de Grote Verdrukking.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Adviezen voor de Hebreeërs
Inleiding
God spreekt! Indrukwekkend. Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst der dagen tot ons gesproken in Zoon. God spreekt, daarmee begint deze brief en eindigt hij (1:1; 12:25). Spreken in onze tijd doet God hoofdzakelijk door zijn Woord, echter wel met de vermelding dat we andere mogelijkheden nooit uit mogen sluiten. De vraag is: Luisteren en gehoorzamen wij wanneer God tot ons spreekt? Laten wij daarom kennisnemen van Gods woord en ‘laat het woord van Christus rijkelijk in u wonen’ (Kol3:16).
Waarom is dat Woord zo belangrijk? Het is wel zeker dat niemand meer de belangrijkheid van het Woord van God heeft geweten dan de Heer Jezus. Hij, Die heeft kunnen zeggen: ‘Uw wet is in mijn binnenste’ (Ps40:9). En als de Heer Jezus het Woord van God voor zo belangrijk hield hoeveel temeer hebben wij het nodig ons met Gods Woord te voeden! Maar louter het lezen van de bijbel is niet voldoende! Het Woord van God is het middel waardoor wij tot een betere en diepere kennis van Christus dienen te komen, omdat het in de al de Schriften om Hem gaat! (Joh.5:39-40; Luk.24:27,44; Hand.13:27; 1Petr.1:11).
Door dat woord zijn we tot wedergeboorte gekomen en het is niets meer dan normaal, dat we als pasgeboren kinderen daarnaar verlangen om zo op te groeien in de genade en kennis van de Heer Jezus (1Petr.1:23; 2:1-2; 2Petr.3:18). Door onze wedergeboorte zijn we in een relatie gekomen met Christus en deze relatie dient onderhouden te worden wil het goed zijn en blijven, en daartoe is de toepassing van het Woord van God in ons leven noodzakelijk.
De vijf, hieronder aangehaalde aansporingen, staan allemaal in relatie tot het ‘spreken van God’ tot ons, dus door zijn Woord tot en voor ons. De schrijver wilde de gelovigen van toen, die in erg moeilijke omstandigheden leefden bemoedigen, om vast te houden aan het Woord, en wil dat het zoveel eeuwen later ook voor ons zo mag zijn.
Niet afdrijven -Luister naar het Woord (Hebr.2:1-4)
Dit is de eerste van de vijf aansporingen voor gelovigen en het roept op om aandacht te schenken aan wat God tot hen zegt in zijn Woord. Het gevaar was reëel aanwezig dat de Joodse gelovigen, waaraan de brief van de Hebreeën gericht was, zouden kunnen afdrijven naar de Wet die door engelen gegeven was (Gal.3:19). Christus’ woord van behoudenis was beter en stond boven de Wet, Hij was immers méér dan de engelen, en Gods laatste woord? (1:1, 5-14). In de oudtestamentische tijden rekende God af met hen die ongehoorzaam waren aan zijn Woord. God verwachte gehoorzaamheid aan zijn woord en als dat niet gebeurde volgden er allerlei sancties. Het hoofdstuk over de zegen en de vloek spreekt daarover in duidelijke bewoordingen (Deut.28). Het gaat hier niet over het Woord verwerpen maar veronachtzamen, of met andere woorden, negeren (vs.3) waardoor we het gevaar lopen af te drijven. Afdrijven van het woord doet denken aan: ‘Van de koers afraken.’ Van Dale zegt: ‘door de werking van stroom of wind dwars uit de gestuurde koers gedreven worden’, of wat het nog duidelijker maakt in ons geval: ‘met de stroom afdrijven, met de tijdgeest meegaan.’ Door af te drijven gaat u het doel missen. Er zijn meerdere oorzaken te noemen waardoor wij van onze koers af kunnen raken, maar in deze verzen gaat het erom dat we vasthouden aan het Woord van de Heer dat bevestigd is door hen die het gehoord hebben terwijl God bovendien meegetuigde. In deze laatste dagen hebben wij een nog grotere verplichting om te luisteren, omdat wij de gehele Schrift tot onze beschikking hebben en de volledige openbaring van God in Jezus Christus. Maakt u ernst met wat God tegen u zegt, want als het woord door de engelen gesproken vaststond en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft, hoe zullen zij ontkomen als wij zo’n grote behoudenis veronachtzamen.
Niet afvallen - Geloof het Woord (Hebr.3:7-4:13)
‘Elf dagreizen is het van Horeb in de richting van het gebergte Seïr tot Kades-Barnea.’ (Deut.1:2) Toch hebben de Israëlieten er veertig jaar over gedaan om in het beloofde land te komen! Waarom? Door ongeloof! Ze kenden de beloften van God maar geloofden ze niet (Ex.2:17; Deut.1:22). Eeuwen later vinden we nakomelingen van de Israëlieten in de persoon van Overpriesters en Schriftgeleerden, in een identieke situatie, bijvoorbeeld toen de wijzen uit het oosten door Herodes gevraagd werden waar de Christus geboren zou worden. De Schriftgeleerden wisten exact te zeggen waar dat was, maar ze gingen niet samen met de wijzen op weg om Hem te aanbidden! (Mat.2:3-5). Wat voor een afstand ligt er tussen kennen en doen?
Hoe anders zou het gegaan zijn wanneer het volk naar Jozua en Kaleb geluisterd hadden, een lange reis van veertig jaar door de woestijn met al de problemen die dat met zich mee heeft gebracht, waren dan voorkomen geweest. Ondanks dat God het volk op een wonderlijke manier uit Egypte had verlost waren ze niet geneigd Hem te gehoorzamen en God op zijn woord te geloven. De oorzaak? Hun hart! Psalm 95:7-11 laat ons heel duidelijk de geestelijke gezindheid van het volk zien. ‘Och, of gij heden naar zijn stem hoordet! Verhardt uw hart niet, gelijk bij Meriba, gelijk ten dage van Massa, in de woestijn, toen uw vaderen Mij verzochten, Mij op de proef stelden, ofschoon zij mijn werk hadden gezien. Veertig jaren heb Ik Mij geërgerd aan dat geslacht, Ik zeide: Het is een volk, dwalende van hart, en zij kennen mijn wegen niet’. Vandaar dat de auteur van de brief aan de Hebreeën de gelovigen oproept en waarschuwt met de woorden: ‘Kijkt u uit, broeders, dat niet misschien in iemand van u een boos, ongelovig hart is, om af te vallen van de levende God’ (vs.12).
Niet traag worden - Groeien in het Woord (Hebr.5:11-6:1)
‘Van deze flauwe spijs walgen wij’, zeiden de Israëlieten tegen Mozes in de woestijn. Deze flauwe spijs was het manna, een beeld van Christus (Joh.6:32-35). Groeien doen we als we ons met de Heer Jezus bezighouden (2Petr.3:18). De Hebreeërs waren traag geworden, ze warengeworden als zij die melk nodig hadden, dat duidt op een stilstand, ja, nog erger op achteruitgang (5:11,12). Stilstand of achteruitgang maakt dat men bepaalde zaken uit Gods Woord niet meer kunnen begrijpen, men is onervaren in het woord van de gerechtigheid, waardoor men bestempeld kan worden als ‘een klein kind in het geloof.’ Hoe was dat gekomen? Was dat doordat er zonde in hun leven was? In elk geval was hun uiterlijke houding een beeld van hun innerlijke.
Jakobus zegt dat we traag moeten zijn om te spreken en traag tot toorn, maar ‘snel moeten zijn om te horen’ (Jak.1:19). De Emmaüsgangers waren traag in het horen en geloven: ‘O onverstandigen en tragen van hart in het geloven van alles wat de profeten hebben gesproken’ (Luk.24:25). Omdat ze traag van hart waren hadden ze veel gemist en verstonden ze de dingen die gebeurt waren niet. Omdat de Hebreeërs traag waren geworden in het horen waren ze afgedaald tot het niveau van een klein kind, terwijl ze naar de tijd leraars hadden moeten zijn. Daardoor kon de apostel Paulus ze niet voeden met vast voedsel; dat betrof het dieper onderwijs betreffende Christus (5:11). Ook de gelovigen in Korinthe waren van hetzelfde kaliber, namelijk kleine kinderen in het geloof (1Kor.3:1-3). Het vaste voedsel is voor volwassenen die door de gewoonte hun zinnen geoefend hebben om zowel het goede als het kwade te onderscheiden (vs.14). Paulus roept de gelovigen op om de eerste beginselen te laten rusten om verder te gaan met het volkomene. Dit derde advies wordt afgesloten met de oproep ‘Om ijverig te zijn en niet traag te worden maar navolgers van hen die door geloof en geduld de beloften beërven (6:12).
Het Woord niet verachten - Eerbied voor het Woord (Hebr.10:26-39)
Ik weet niet of het u is opgevallen maar de volgorde van de adviezen worden steeds ernstiger! Van het afdrijven van het woord, ging het over het afvallen ervan, dan de traagheid van het geloven in het woord en nu het gevaar het woord te verachten!
De wijze waarop God in het Oude Testament de zonde strafte was ernstig. Als iemand de wet van Mozes overtrad stierf de overtreder zonder ontferming. David pleegde een opzettelijke zonde, ‘met opgeheven hand’, door overspel te plegen met Batseba! Voor deze zonde bestond er geen offer die de schuld kon wegnemen. Vandaar dat David in Psalm 51 dan ook een beroep doet op Gods genade! Hij had geen rekening gehouden met Gods Woord en raakte daardoor in grote problemen. David raakte door zijn zonde buiten de gemeenschap met God. Ook hier vergelijkt de schrijver van de Hebreeënbrief weer het heden met het verleden, als hij zegt: ‘Hoeveel zwaarder straf, meent u, zal hij waard geacht worden die de Zoon van God met voeten heeft getreden…’ (10:29). Het mag niet zo zijn dat wij het woord verachten, juist tegenovergesteld! Ook al leven we in de tijd van genade dan wil dat niet zeggen dat we met Gods woord een loopje mogen nemen. Ook wij kunnen vallen in de handen van de levende God en door Hem getuchtigd worden. Lees daarvoor hoofdstuk 12:4-11, 1Joh.5:16 en 1Kor11:30!
In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het verleden (‘herinnert u de dagen van vroeger’), het heden (‘wij hebben vrijmoedigheid om in te gaan…’) en de toekomst (‘werpt uw vrijmoedigheid niet weg’). Hoe moeilijk het leven als gelovige ook kan zijn (vs.32-34), blijven doorgaan is de moeite waard, want nog een zeer korte tijd en Hij die komt zal komen en niet uitblijven. Opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben (Rom.15:4).
Waarschuwing tegen ongehoorzaamheid - Gehoorzaam het Woord (Hebr.12:12-29)
Het vijfde en laatste advies is ook het langste. God spreekt tot ons, dus laten we het woord van de vermaning verdragen’ (Hebr.13:22) en Hem die spreekt niet afwijzen’ (Hebr.12:25).
Het kernwoord is genade (vs.15, 28) en met Israël als (negatief) voorbeeld wil de schrijver ons opwekken ‘de genade vast te houden en God te dienen (vs.28). Je zou eigenlijk het hele hoofdstuk moeten lezen, maar dat voert ons te ver, dus houden we het bij enkele verzen uit dit hoofdstuk. Het hoofdstuk gaat over de wedloop en ik geef de vier volgende vier punten weer, die nuttig kunnen zijn mocht het onderweg, tijdens die wedloop, moeilijk worden.
Wanneer tucht de gelovige treft kan die op meerdere manieren daarop antwoorden, hij kan zich ertegen verzetten, bezwijken, of zelfs zijn wandel opgeven. Daarom is het belangrijk dat we in tijden van beproeving zien op…
(1) De Heer Jezus (vs.1-11) want Hij is de overste leider en voleinder van het geloof en we worden opgeroepen te zien op Hem, opdat we niet moe en in ons zielen zouden bezwijken. (2) We kunnen naar het verleden kijken (vs.12-17) opdat er bij ons geen wortel van bitterheid mag ontstaan, en de les leren van Esau, die een ongoddelijke genoemd wordt. (3) We kunnen naar boven kijken (vs.18-27) tot de gemeente van de eerstgeborenen die in de hemelen staan opgeschreven, en (4) vooruitzien (vs.27-29) om God te dienen op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag!
Tenslotte
Nu, aan het einde gekomen van dit artikel, begrijpt u waarom het zo belangrijk is, en steeds belangrijker wordt, vast te houden aan het Woord van God, de Bijbel. Ik hoop dat u, zoals vroeger de gelovigen in Thessaloniki, ‘het woord van de prediking van God hebt ontvangen, niet als een woord van mensen, maar, zoals het waarlijk is, als Gods woord (1Thes.2:13). De laatste decennia worden we geconfronteerd met allerlei theorieën en valse leringen die de toetst van Gods woord niet kunnen doorstaan. Ik denk aan die theorie dat God niet meer als de Schepper erkent, als de God die sprak en het was er, en die gebood en het stond er (Ps.33:9), maar als een God die de evolutie nodig had om tot zijn schepping te komen. Een theorie die verwerpelijk is en God degradeert en het klare getuigenis van de Bijbel verwerpt. Een ander onderwerp dat de laatste tijd sterk in de belangstelling staat is het zogenaamde preterisme, de verfoeilijke hype, zoals iemand het heeft geduid, die inhoudt dat alle profetieën over Israël en over de wederkomst van Christus reeds vervuld zouden zijn in het jaar 70. Hun specifieke gedachtengoed bestaat er onder meer uit dat de opstanding heeft plaatsgevonden en dat er geen toekomstige gebeurtenissen meer te verwachten zijn, geen Opname, geen antichrist, geen Grote Verdrukking, geen 1000-jarig Vrederijk. Ook uit het Evangelisch midden hoorde ik onlangs dat er tijdens een jongerenweekend gezegd werd: dat het Nieuwe Testament ‘niet voor ons geschreven was, maar dat we er wel lessen uit mochten trekken!’ Naarmate de tijd vordert zullen we er gewoon aan moeten raken dat er meer en meer valse leer naar voren gebracht zal worden, totdat de tijd aanbreekt dat zij de leugen zullen geloven en dat ze hem zullen aannemen die komt in zijn eigen naam, de antichrist (Joh.5:43; 2Thes.2:12). Ik hoop dat u niet bij die mensen hoort!
Daarom: ‘Kijkt u uit dat u Hem die spreekt, niet afwijst’, (12:25) drijf niet af, blijf geestelijk niet achter, zorg dat er geen stilstand ontstaat, volhard in je geloof en gehoorzaam het Woord.
‘Want er zal een tijd zijn dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar naar hun eigen begeerten voor zichzelf leraars zullen verzamelen, om zich het gehoor te laten strelen, en zij zullen het oor van de waarheid afkeren en zich tot de fabels wenden’ (2Tim.4:3-4).
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De Wedloop
Hebreeën 11-12
‘Daarom dan ook, daar wij zo’n grote wolk van getuigen rondom ons hebben, laten ook wij alle last en de zonde die ons licht omstrikt, afleggen en met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, terwijl wij zien op Jezus’ (Heb.12:1)
Inleiding
Dit jaar is het vijftig jaar geleden dat mijn vrouw en ik ons hebben laten dopen en dan heb je wel eens van die momenten dat je terugkijkt op het gedeelte van de wedloop die achter je ligt en vooruitkijkt naar de finish die voor je ligt. Daarbij vragen wij ons dikwijls af waar al die anderen gebleven zijn die ook met ons die ‘renbaan’ zijn opgestapt? Veel medebroeders en zusters zijn we, door allerlei omstandigheden in de loop van de jaren uit het oog verloren, van anderen weten we dat ze ons zijn voorgegaan en nu bij de Heer zijn. Maar er zijn er ook veel waarvan we niet weten hoe hen met hen gaat. ‘Lopen’ ze nog, zijn ze gestruikeld, hebben ze een verkeerde baan genomen of, wat we niet hopen, hebben ze misschien opgegeven? En als ze hebben opgegeven wat is dan daarvan de oorzaak? Ja, waarmee dien je rekening te houden als je aan een wedloop deelneemt, wat zijn de gevaren en waar dien je op te letten? We willen toch allemaal de finish halen, en het liefst op een zo goed mogelijke wijze? Daarbij wil dit artikel voor u een hulp zijn door u een aantal tips te geven.
Na de uittocht uit Egypte leidde God het volk de woestijnweg op naar de Schelfzee. De Egyptenaren achtervolgden hen en haalden hen in. Toen de Israëlieten dat zagen schreeuwden zij tot de Here. De reacties waren verschillend het volk wilde terug naar Egypte, Mozes wilde blijven waar hij was, maar God zei: ‘Zeg tot de Israëlieten dat zij optrekken’ (Ex.14). Terugkerend naar het Bijbelgedeelte dat voor ons ligt – Hebreeën 11 en 12 - moeten we bedenken dat de schrijver de gelovigen wilde waarschuwen om niet terug te keren naar het Judaïsme (6:6; 10:29), bemoedigen niet op te geven in tijd van strijd (10:32-35) en hen aan te sporen om door te gaan (6:1). De ‘wolk van getuigen’ in Hebreeën 11 hadden ook ‘tijd om terug te keren’ maar het bleken ‘echte’ Hebreeërs te zijn d.w.z. ‘door-trekkers’ (11:15-16). In Hebreeën 11 en 12 vestigt de schrijver de aandacht op een aantal punten die belangrijk waren voor de gelovigen van toen, maar waar ook wij ons voordeel mee kunnen doen, in onze wedloop. Laten we hun voorbeeld volgen, want ‘dit is overwinning die de wereld overwonnen heeft, ons geloof’ (1Joh.5:4).
Twijfel je of je het einde wel kunt halen? Let op de winnaars. (12:1 a)
‘Toen Paulus de broeders zag dankte hij God en vatte moed! (Hand.28:15)
Ja, als je steeds op de wind let zal je niet zaaien, en als je steeds naar de wolken kijkt zal je niet maaien (Pred.11:4), met andere woorden, je moet leren te leven door geloof. Geloof in God die, als Hij een goed werk in jou is begonnen dat ook kan voltooien (Fil.1:6). Dat staat niet los van uw persoonlijke verantwoordelijkheid, dat begrijpt u wel. We worden dan ook aangespoord om met een voornemen van het hart bij de Heer te blijven (Hand.11:23). Gelovigen worden opgeroepen om elkaar te helpen (Heb.10:24) dus als u toch nog twijfelt aan de goede afloop kijk eens naar de winnaars van hoofdstuk 11! Denk eens aan Abel, wat had hij niet voor problemen in zijn gezin? Zijn broer Kaïn stond hem naar het leven en doodde hem uiteindelijk. En denk eens aan Noach als je niet serieus wordt genomen of misschien wel bespot! Hij kreeg weinig gehoor toen hij een ark bouwde waardoor men aan het oordeel kon ontkomen. De mensen waren veel te druk bezig met de dingen van de wereld, etend en drinkend, trouwend en uithuwelijkend om zich om het geroep van Noach in te gaan. En zij merkten het niet eens op, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam. En heeft Abraham het niet moeilijk gehad toen hij Ur der Chaldeeën achter zich liet zonder te weten waar hij terecht komen zou! Hij ging een onzekere toekomst tegemoet, maar door het geloof gehoorzaamde Abraham. En als je slecht behandeld wordt denk dan eens aan Jozef, wat heeft hij niet allemaal moeten meemaken? Door zijn broers werd hij slecht behandeld en verkocht naar Egypte. Vals beschuldigd door de vrouw van Potifar waardoor hij in de gevangenis geraakte. En wat te denken van Mozes? Hij gaf er de voorkeur aan met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van de zonde. Misschien moet u ook wel eens, net als Mozes, een keuze maken voor God en nee zeggen tegen iets anders. En als je het niet meer ziet zitten en dreigt te bezwijken let dan eens op de Heer Jezus, opdat u niet moe wordt en bezwijkt.
Hebben anderen de schuld? Let op je zelf. (12:1 b)
‘Wat gaat het u aan. Volg jij Mij’ (Joh.21:22).
Als onze wedloop moeilijk wordt hebben we vaak de neiging anderen de schuld daarvan te geven. Of we wijten het aan de omstandigheden of, in het ergste geval, aan God! Maar zou het kunnen zijn dat de oorzaak van onze problemen bij onszelf ligt? De wedloop is een individuele sport, geen groepssport, dat wil zeggen dat je je persoonlijk dient voor te bereiden op de race! Paulus zegt op een andere plaats: ‘En ieder die aan een wedstrijd deelneemt, onthoudt zich in alles’ (1Kor.9:25). In vers 27 spreekt hij verder over het lichaam kastijden, dat is straffen, pijnigen, geselen, en het lichaam tot slavernij brengen, dat is het lichaam onder je gezag plaatsen. Wat wordt bedoeld met het woord ‘omstrikt’ in de zin ‘de zonde die ons licht omstrikt? (Heb.12:1). Anderen vertalen: ‘De zonde, die ons zo licht in de weg staat’ dat brengt ons al iets verder. Beroepssporters die de top willen bereiken dienen over een grote mate van zelfdiscipline te beschikken en bereiden zich terdege voor. Goede aangepaste voeding, training, conditie opbouwen en een goede geestelijke conditie zijn noodzakelijk. Als het in de sportwereld zo belangrijk is om je goed voor te bereiden op de race hoeveel te meer op de wedloop van de gelovige! Dus doe al het mogelijke en doe de dingen die je ‘omstrikken’ weg uit je leven opdat je je loop kan volbrengen (Hand.20:24). Geef daarom acht op jezelf en op de leer; volhard in deze dingen’ (1Tim.4:16). De apostel kon aan het eind van zijn ‘wedloop’ zeggen: Ik heb de goed strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden’ (2Tim.4:7). Ik hoop het voor u ook!
Ben je de weg kwijt? Let op je eigen baan. (12:1 c)
‘Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood’ (Spr.16:25)
In alle loopwedstrijden in banen moet iedere deelnemer in de baan blijven die hem werd toegewezen en dit van start tot aankomst, dat is het algemeen reglement in de sportwereld. Alle gelovigen hebben een eigen ‘baan’ die hem of haar door God is toegewezen en er is geen één baan gelijk. De weg van Johannes is anders dan die van Petrus (Joh.21:19-22). In die toegewezen baan moeten we blijven van het begin tot het eind, we mogen daarvan niet afwijken. Henoch was iemand die vanaf zijn roeping totdat hij werd opgenomen met God had gewandeld: ‘Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach. En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen (Gen.5:21-24). In die wedloop – die vóór ons ligt – is het mogelijk dat we op allerlei manieren door andere medelopers gehinderd worden en van onze baan moeten afwijken. Maar het kan ook voorkomen dat we zelf afwijken en proberen voordeel tijdens de race te behalen door een andere baan te nemen dan mogen we een correctie verwachten. ‘En wanneer gij rechts of wanneer gij links zoudt willen gaan, zullen uw oren achter u het woord horen: Dit is de weg, wandelt daarop’ (Jes.30:21). We mogen misschien geneigd zijn om van onze baan af te wijken, maar dan moeten we wel bedenken dat Gods weg de beste is (Ps.18:31). En als we niet meer weten hoe wij onze loop op een juiste wijze kunnen beëindigen dan wijst God mij een weg als ik zelf geen uitkomst zie. Langs wegen die geen mens bedenkt, maakt Hij mij zijn wil bekend. We moeten onze wedloop zó lopen dat we de prijs ontvangen, dus volgens de regels (1Kor.9:4).
Zie je het niet meer zitten? Let op de Heer Jezus, Hij kan helpen. (12:2-3)
‘Wij weten niet wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd’ (2Kron.20:12)
Wie ooit weleens een wedloop heeft gehouden weet dat je in het begin niet te hard van stapel moet lopen en je krachten moet verdelen, wil je de streep halen. Het einde kan nog ver zijn en het einde nog lang niet in zicht dan kan je aan kracht tekort komen waardoor je de moed verliest. De Heer Jezus zag op de vreugde die voor Hem lag. Hij keek uit naar die dag dat Hij ons onberispelijk voor zich zou stellen met vreugdegejuich. Hij keek niet uit naar het kruis ook keek Hij niet om zich heen op de schande of de tegenspraak van de zondaars, nee, Hij keek vooruit! Hij wist dat Hij eerst door lijden zijn heerlijkheid kon binnengaan, het lijden dat over de Christus zou komen en van de heerlijkheden daarna (Luk.24:26; 1Petr.1:11). Vanaf het moment dat Hij in deze wereld kwam heeft de Heer tegenstand ervaren, en hoewel Hij Zoon was heeft Hij gehoorzaamheid geleerd (=ondervonden) uit wat Hij geleden heeft (Heb.5:8). Ook wij moeten leren te zien op wat voor ons ligt in het geloof ‘dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard is vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden’ (Rom.8:18). Jozef zag vooruit naar de terugkeer naar de hereniging van zijn familie, Abraham verwachtte de stad die de fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is. Mozes zei nee tegen de schatten van Egypte en hij zag op de beloning. Mozes bleef standvastig als zag hij de Onzichtbare! Terwijl wij zien op Jezus! Hoe kunnen wij dat doen? Door het Woord van God te nemen, waardoor we Christus mogen zien zitten aan de rechterzijde van de troon van God. ‘Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem lief; hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich in Hem met een onuitsprekelijke vreugde’ (1Petr.1:8). Eenmaal komt die dag dat we met de woorden van de profeet Jesaja kunnen zeggen: ‘Mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen gezien’ (Jes.6:5). De volgende keer wanneer u het moeilijk hebt en het niet meer zit zitten, vestig dan uw aandacht op de Heer Jezus, Die om de vreugde die vóór Hem lag alles heeft verdragen! ‘Want u hebt volharding nodig, opdat u, na het volbrengen van de wil van God, de vervulling van de belofte zult verkrijgen’ (Heb.10:36).
Is correctie nodig? Let op de tuchtiging. (12:4-13)
‘Veracht, mijn zoon, de tuchtiging des HEREN niet’ (Spr.3:11-12).
Ja, de zonde die ons licht omstrikt! Het kan iedereen overkomen dat hij of zij van de baan afwijkt, ik bedoel dat er iets in ons leven gebeurt waardoor de relatie met God en de Heer Jezus verstoord wordt. Als we dan zelf niet ingrijpen zal God dat moeten doen, want Hij heeft ons lief en die Hij liefheeft tuchtigt Hij. ‘Veracht, mijn zoon, de tuchtiging des Heren niet en keer u niet met weerzin af van zijn bestraffing. Want de Here bestraft wie Hij liefheeft, ja, gelijk een vader een zoon, aan wie hij welgevallen heeft’ (Spr.3:11-12). Tuchtiging door God, heeft tot doel dat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen. Tuchtiging moeten we niet interpreteren als straf; God straft zijn kinderen niet! Tuchtiging kun je ook vertalen met discipline, training van een kind. Zoals in de antieke wereld de jongens al heel vroeg naar het gymnasium gingen om getraind te worden voor hun latere leven. Ze werden voorbereid op hun volwassenheid. Ook ons leven als gelovige moet voorbereid worden op de volwassenheid. Maar tuchtiging is niet direct een reden tot vreugde maar vaak voor droefheid en daarom bestaat de kans dat het wordt afgewezen of bezwijken we eronder, dan mist het zijn doel. We moeten leren de tuchtiging van God te verdragen en beseffen dat het tot ons nut is. God behandeld ons niet als kinderen, maar als zonen, dat getuigt van volwassenheid. ‘Want allen die door de Geest van God geleid, die zijn zonen van God’ (Rom.8:14). Veel gelovigen hebben allerlei omstandigheden moeten ondergaan die achteraf bezien zeer effectief zijn gebleken voor hun verdere geestelijk leven. We denken maar aan Jozef die achteraf kon zeggen: ‘Want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden’ (Gen.45:5, 7). En Hizkia kon zeggen: ‘Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil’ (Jes.38:17). We moeten niet te gauw nee zeggen tegen ongewenste gebeurtenissen in ons leven, maar geloven dat God daarmee een bedoeling heeft. ‘Alle dingen, ook de minder prettige, werken mee ten goede voor hen die God liefhebben (Rom.8:28). Amen?
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘De vijanden van de gelovige’
Jakobus 4
Inleiding
Ik ben de overtuiging toegedaan dat veel gelovigen een verkeerd beeld hebben van het christenleven. Men denkt vaak dat als men eenmaal gedoopt is dat het eindpunt bereikt is, maar daarin vergissen ze zich, het is niet het eindpunt maar het beginpunt!. De uittocht van het volk Israël uit Egypte en de daarop volgende gebeurtenissen tijdens de reis naar het beloofde land zijn uitstekend geschikt om dat duidelijk te maken.
Zoals bekend voorondersteld mag worden weet u dat de Here het volk na een verblijf van vierhonderd en dertig jaar in Egypte onder leiding van Mozes verloste en ze op weg gingen naar het beloofde land. Maar er was nog een lange en moeilijke weg te gaan om daar te komen, een reis die uiteindelijk veertig jaar zou duren. Van vijanden die ze onderweg zouden
ontmoeten waren ze nog niet op de hoogte, maar zoals God had dat voorzien vandaar dat we aan het beging van de reis lezen: ‘Toen Farao het volk had laten gaan, leidde God hen niet op de weg naar het land der Filistijnen, hoewel deze de naaste was; want God zeide: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren. Daarom liet God het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee. Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte’ (Ex13:17-18). En zo is het ook gebeurd. Na veel omzwervingen, moeiten en strijd zijn ze tenslotte het beloffde land binnengegaan. ‘De Here deed u gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water; die uit de harde rots voor u water te voorschijn deed komen, die u in de woestijn met het manna voedde, dat uw vaderen niet gekend hebben, om u te verootmoedigen, u op de proef te stellen en u ten laatste wèl te doen’ (Dt8:15-16). Ook de gelovige heeft na zijn bekering en doop (waarvan de doortocht door de Rode zee een beeld is) meestal nog een lange ‘reis’ te maken voordat hij op zijn plaatst van bestemming is. Dus het gaat er niet alleen om dat je weet hoe je in de hemel kunt komen, maar vooral ook dat je weet hoe je de wereld moet doorkomen. Vandaar dat je ‘ten strijde toegerust’ dient te zijn en rekening houdt met drie vijanden:
1. De eerste vijand: onze hartstochten
Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijdt. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. (Of,) gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen’ (Jakobus 4:1-3)
‘Ziet, hoe goed en hoe lieflijk is het, als broeders ook tezamen wonen’ (Ps.133). Het is waar dat broeders en zusters met elkaar in liefde zullen omgaan, maar vaak is het omgekeerde waar, getuige de kerkgeschiedenis. Van de eerste gemeente werd gezegd: ‘Zie hoe lief ze elkaar hebben!’ Tegenwoordig zouden de mensen kunnen zeggen: ‘Zie hoe ze met elkaar ruziën!’ De Heer Jezus zegt in Joh13:35: ‘Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, als u liefde onder elkaar hebt’ (zie ook: 15:12,17). Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament vinden we voorbeelden van gelovigen die het met elkaar niet konden vinden, wat veel schade heeft toegebracht aan het christelijk geloof. Hoe zou het komen dat het soms zo moeilijk is voor Gods kinderen om goed met elkaar om te gaan? Wat is de reden dat we soms met elkaar in oorlog zijn? We hebben dezelfde Heer, dezelfde Geest woont in ons, we behoren tot dezelfde familie maar toch.... Hoe dat komt? Jakobus noemt een aantal oorzaken, vijanden, en de eerste vijand omschrijft hij als onze hartstochten; het vlees!
Als er oorlog van binnen is, dan zal er uiteindelijk ook oorlog naar buiten toe zijn. Paulus leert ons in de brief aan de Romeinen: ‘Want het goede dat ik wil, die ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijf ik (Rm8). En gaat hij verder: ‘Ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is (Rom.7:19, 23). ‘Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; want deze twee staan tegenover elkaar’ (Gal.5:17).
2. De tweede vijand: de wereld
‘Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God. Of meent gij, dat het schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid?’ (Jakobus 4:4-5)
Jacobus had al gezegd dat de gelovige zich onbesmet van de wereld dient te bewaren (1:27) en Johannes zegt: ‘de wereld nog wat in de wereld is lief te hebben’ (1Jh2:15) en Paulus waarschuwt om niet wereldgelijkvormig te worden (Rm12:2) want dan zou het kunnen gebeuren dat je met de wereld geoordeeld zult worden (1Ko11:32). Lot mag hier als voorbeeld dienen. Hij had zich onbesmet van de wereld moeten bewaren maar hij sloot vriendschap met de wereld en kreeg de wereld lief waardoor hij gelijkvormig aan de wereld werd en tenslotte onder het oordeel van de wereld viel.
Met de ‘wereld’ bedoelt Jakobus natuurlijk, de menselijke samenleving die met God geen rekening houdt (Ps.2). Hele gehele systeem van deze maatschappij is antichristelijk en tegen God. Abraham was een vriend van God (Jak.2:23). Lot was een vriend van de wereld.
Vriendschap met de wereld is gelijk aan overspel. De gelovige is ‘gehuwd’ met Christus (Rom.7:1-4) en behoort trouw aan Hem te zijn. De joodse gelovigen die deze brief lazen verstonden dit beeld van ‘geestelijke ‘overspel’ omdat de profeten Ezechiël, Jeremia en Hosea dit gebruikten toen Juda om zijn zonden gestraft werd. Door de zonden van de andere volken over te nemen, en door hun goden te aanbidden, pleegde Juda overspel jegens God. De wereld is de vijand van God, en wie een vriend van de wereld wil zijn kan geen vriend van God zijn.
‘Er is een hele nieuwe generatie christenen opgestaan die gelooft dat het mogelijk is Christus ‘aan te nemen’ zonder de wereld vaarwel te zeggen.’ (A.W.Tozer)
3. De derde vijand: de duivel
‘Maar Hij geeft dan ook des te grotere genade. Daarom heet het: God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt. Beseft uw ellende, treurt en weent; uw gelach moet veranderen in treurigheid, en uw vreugde in neerslachtigheid. Vernedert u voor de Here, en Hij zal u verhogen’ (Jakobus 4:6-10).
Door een vriend van de wereld te worden, betoon je je een vijand van God. Hoe ernstig is dat al we daar over nadenken! De duivel zit niet stil en zal alles in het werk zetten om ons van de Heer af te trekken. Het gaat hier niet over ongelovigen die door hun positie als zondaar principiële vijanden van God zijn, maar over gelovigen die door hun praktijken zich als een vijand van God gedragen. Dit lijkt tegenstrijdig, want een gelovige heeft juist door zijn geloof in Christus vrede met God gesloten, de strijdbijl is begraven, en toch…
‘Weest nuchter, waakt; uw tegenpartij, de duivel gaat rond als een brullende leeuw, op zoek wie hij kunnen verslinden.’ (1 Petr.5:8) ‘Want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht.’ (2 Kor.11:15).
De wereld is in conflict met God de Vader; het vlees strijdt tegen God de Heilige Geest; en de duivel staat tegenover God de Zoon (antichrist). Trots is satans grootste zonde, en is een van zijn grootste wapens in zijn strijd tegen de gelovigen en de Heiland. God wil dat we nederig zijn; satan wil dat we hoogmoedig worden. ‘Je zal als God zijn’, beloofde satan aan Eva, en ze geloofde hem. Een pasbekeerde moet niet op een belangrijke plaats gesteld worden in de gemeente, opdat hij niet hoogmoedig wordt (1 Tim.3:6).
God wil dat we afhankelijk zijn van zijn genade ‘Hij geeft grotere genade’ (4:6), terwijl de duivel wil dat we ons op ons zelf verlaten. Satan is de oorsprong van alle ‘doe-het-zelf’ ervaringen. Hij schept er genoegen in om ons ego op te blazen en de gelovige te doen geloven dat hij alles moet doen op zijn eigen manier. Ondanks Jezus’ waarschuwing van satan’s plannen, viel Petrus in de valstrik, trok zijn zwaard, en probeerde zo Gods wil naar zijn eigen goeddunken te volbrengen. Wat maakte hij er een warboel van!
Een van de problemen vandaag de dag in de gemeenten is dat er teveel vooraanstaanden willen zijn en te weinig dienaars. Christelijke werkers worden zo naar voren geschoven dat er weinig plaats blijft voor Gods heerlijkheid. De mens heeft niets in zichzelf waar hij trots op kan zijn. ‘In ons woont geen goeds’ (Rom.7:18); maar als we op Christus vertrouwen ontvangen we goede dingen (genadegaven) die ons tot zijn kinderen maken (2 Tim.1:6,14).
Tenslotte
Er zijn dus drie vijanden die ons van God willen wegtrekken: de wereld, het vlees, en de duivel. Deze vijanden zijn overgebleven van onze vroeger leven in de zonde (Ef.2:1-3). Christus heeft ons ervan verlost, maar ze vallen ons nog steeds aan. Hoe kunnen we hen overwinnen? Hoe kunnen we vrienden van God zijn en vijanden van de wereld, het vlees en de duivel? Door tot God te naderen, ons aan God onderwerpen en Ons voor God te vernederen.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘De oorlogen van de gelovige’
Jakobus 4:1-12
Inleiding
Gods Woord leert ons dat we als zijn kinderen ‘vrede moeten houden met allen, voorzover het van ons afhangt’, en ‘dat we moeten jagen, naar wat de vrede en de onderlinge opbouwing dient’, want God heeft ons geroepen tot vrede (Rom.12:18; 14:19; 1Kor.7:15). En de apostel Petrus roept allen op: ‘om eensgezind, vol medeleven te zijn, heb de broeders lief, wees barmhartig en vriendelijk, geen kwaad met kwaad of laster met laster te vergelden, maar te zegenen, omdat u weet dat u daartoe geroepen bent, opdat u zegen zult beërven. Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die moet zijn tong weerhouden van het kwaad, en zijn lippen van het spreken van bedrog; die moet zich afkeren van het kwaad en het goede doen; die moet vrede zoeken en die najagen’ (1Petr.3:8). Mattheüs 5:43-44 zegt: ‘U hebt gehoord dat gezegd is: U zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: hebt uw vijanden lief en bidt voor hen die u vervolgen’. Het ‘uw vijand haten’ is geen verwijzing naar een tekst uit het Oude Testament. Uit Leviticus 19:18 kan de conclusie getrokken worden dat ‘de naaste’ de Israëliet was die men moest liefhebben, en (dus) ‘de vijand’ de niet-Israëliet die men moest haten! De tekst uit Mattheus is duidelijk: wij dienen zowel onze naaste als onze vijand lief te hebben. Maar daarmee is nog niet alles gezegd! Veel gelovigen zijn zich niet bewust dat Gods Woord ons ook leert dat er ook vijanden zijn die wij wél moeten bestrijden, en die vijanden zijn de wereld, de satan, en ons vlees. Daarmee dienen we geen medelijden te hebben! We hebben dan ook drie oorlogen te voeren! We kunnen in oorlog zijn met elkaar, onszelf en zelfs met God! Gelukkig reikt Jakobus ons ook drie oplossingen aan waardoor we de vijand kunnen weerstaan zodat we niet ten ondergaan in de strijd! Afhankelijk van welke ‘oorlog’ je hebt te voeren, dien je je te onderwerpen aan God, naderen tot God of je vernederen voor God. Daarom, waar wachten we op, ten strijde!
De eerste vijand: het vlees (4:4-5,10; Ef.2:3)
‘Vanwaar oorlogen en vanwaar twisten onder u? Is het niet hiervan: uw hartstochten, die in uw leden strijd voeren?’
‘Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen’ (Ps.133:1), maar de werkelijkheid is soms totaal anders! Niet alleen in de gemeente te Korinthe waren twisten (1Kor.1:12), Jakobus signaleert ook oorlogen en twisten bij de gelovigen die hij aanschrijft. Het ontstaan van oorlogen onder gelovigen kan allerlei oorzaken hebben en dat is waar Jakobus ons op wijst. Het waren hun hartstochten die strijd voerden of zoals Efeze 2:3 het zegt: ‘de begeerten van het vlees’. ‘Het vlees’ betekend de oude natuur die we hebben overgekregen van Adam, en die is gevoelig voor de zonde. Het vlees is niet het lichaam. Het lichaam is niet zondig; het lichaam is neutraal. De Geest gebruikt het lichaam om daarin God te verheerlijken (1Kor.6:19-20), of het vlees gebruikt het lichaam om de zonde te dienen. Als een zondaar zich overgeeft aan Christus, ontvangt hij een nieuwe natuur, maar de oude natuur wordt niet verwijderd of vernieuwd. Om deze reden is er een innerlijke strijd: ‘Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; want deze twee staan tegenover elkaar, opdat u niet doet wat u wilt’ (Gal.5:17). Dat is wat Jakobus bedoeld met ‘uw hartstochten, die in uw leden strijd voeren’ (Jak.4:1). Leven in het vlees bedroeft de Heilige Geest van God die in ons woont. ‘Of meent u dat de Schrift tevergeefs spreekt? Begeert de Geest die in ons woont met afgunst?’ (Jak.4:5). Zoals de wereld de vijand van God de Vader is, zo is het vlees de vijand van God de Heilige Geest. Er is een heilige gezonde jaloezie van een vrouw tegenover haar man en andersom, en dat is goed. De Geest in ons waakt met jaloezie over onze relatie met God, en de Geest raakt bedroefd als we zondigen tegen Gods liefde. Leven naar onze oude natuur betekend een oorlogsverklaring tegenover God, ‘omdat wat het vlees bedenkt, vijandschap is tegen God’ (Rom.8:7vv.). Toelaten dat het vlees ons leven beheerst, betekend dat de zegening die verbonden is met een levende relatie met God, verloren gaat. Lot had een vleselijke geest, hij hield geen rekening met God en geraakte in een oorlog. ‘Want wat het vlees bedenkt is de dood, maar wat de Geest bedenkt, is leven en vrede’ (Rom.8:6). Oorlogen en twisten… Een slaaf van de Heer moet echter niet twisten, zeker niet om zijn gelijk te halen (2Tim.2:24). Mogelijk ligt de zaak waarom het gaat nog dieper en willen we in de gemeente de belangrijkste, de eerste zijn? (3Joh.:9). Als we het vlees laten werken en niet wandelen in de Geest en onze naaste liefhebben als onszelf, kunnen we in een situatie komen waarin we elkaar bijten en opeten om door elkaar verslonden te worden! (Gal.5:13-15). Zover mag het niet komen onder gelovigen en om dat te voorkomen dienen we ons te vernederen voor de Heer dán Hij zal ons verhogen! (4:10).
De tweede vijand: de wereld (4:1-3,6; Ef.2:2)
‘Overspeligen, weet u niet dat de vriendschap jegens de wereld vijandschap is jegens God? Wie dus een vriend van de wereld wil zijn, maakt zich tot een vijand van God’
Een gelovige is niet van de wereld, maar wel in de wereld (Joh.17:15-16), dus het gevaar is aanwezig dat die wereld zijn invloed op een gelovige kan krijgen. Met de ‘wereld’ bedoeld Jakobus natuurlijk, de menselijke samenleving die met God geen rekening houdt (Psalm 2). Het hele systeem van deze maatschappij is antichristelijk en tegen God. Je zou kunnen zeggen dat de ‘wereld’ op zich neutraal is, maar achter de schermen zijn er geestelijke machten aan de gang om u van God af te houden (Ef.2:1-3). De apostel Paulus vermeld Demas en kenmerkt hem met de woorden ‘dat hij de tegenwoordige wereld heeft lief gekregen! (2Tim.4:9). In de gelijkenis van de zaaier en het zaad zien we dat de zorgen van het leven, het bedrieglijke van de rijkdom en de begeerten naar de overige dingen het woord verstikken en onvruchtbaar maken (Mark.4:19).
Daaruit blijkt dat de wereld ook zijn aantrekkelijke kanten heeft. Een gelovige kan in deze wereld terecht kan komen, zoals toen destijds Lot, en een leven leiden tot oneer voor God. In zo’n situatie terecht komen gaat geleidelijk ‘zegt’ Jakobus: ’Ieder wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerte meegesleept en verlokt wordt. Daarna, als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volwassen geworden is, brengt zij de dood voort’ (Jak1:14-15). Het gevolg voor Lot was dat hij door de wereld besmet raakte (Jak.1:27) zodat bepaalde facetten van zijn leven de goedkeuring van die wereld kregen. Hij noemde de inwoners van Sodom zijn broeders (Gen.19:7). Vriendschap jegens de wereld kan leiden tot liefde voor die wereld: ‘Hebt de wereld niet lief, noch wat in de wereld is’ (1Joh.2:15). Jakobus stelt het hier nogal zwart wit: ‘Je bent een vriend van God, zoals Abraham (2:23), of een vriend van de wereld, maar vriendschap met de wereld betekend vijandschap ten opzichte van God! Dat leert ons dat volgelingen van Christus keuzes moeten maken, doen we dat niet dan zal vroeg of laat duidelijk worden waar ons hart zich mee bezighoudt! De apostel Pauls waarschuwt ons om niet wereldgelijkvormig te worden (Rom.12:2). Wij dienen dan ook regelmatig onszelf op de proef te stellen om te zien of wij nog in het geloof zijn (2Kor.13:5). Corrigeer je jezelf niet dan loop je het gevaar met de wereld te worden geoordeeld (1Kor.11:32). Van Lot heeft Petrus in zijn eerste brief getuigd dat hij een rechtvaardige was (2Petr.2:7-8), anders zou ons oordeel over hem er wel anders hebben uitgezien. Hoe dan ook er zullen er zijn die behouden worden ‘maar als door vuur’ (1Kor.3:11-15). Met de hakken over de sloot!
‘Overspeligen’, zo spreekt Jakobus de geadresseerden aan. Vriendschap met de wereld is zoals overspel. De gelovige is gehuwd met Christus (Rom.7:1-4) en behoort trouw aan Hem te zijn. De Joodse gelovigen die deze brief lazen verstonden dit beeld van ‘geestelijk overspel’ omdat de profeten Ezechiël, Jeremia en Hosea het gebruikten toen Juda om zijn zonden gestraft werd. Door de zonden van de andere volken over te nemen, en door hun goden te aanbidden, pleegde Juda overspel jegens God. De wereld is de vijand van God, en wie een vriend van de wereld wil zijn pleegt geestelijke overspel. Onderwerp u daarom aan God!
De derde vijand: de duivel (4:7-8; Ef.2:2)
‘Weerstaat echter de duivel en hij zal van u vluchten’
De derde vijand waarmee we te doen hebben is de duivel. In zijn gesprekken met de Joden, die Hem wilden doden, zei de Heer Jezus: ‘U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen’ (Joh.8:44). De wereld is in conflict met God de Vader; het vlees strijdt tegen God de Heilige Geest; en de duivel staat tegenover God de Zoon (antichrist). Trots is satans grootste zonde, en is een van zijn grootste wapens in zijn strijd tegen de gelovigen en de Heiland. De profetie in Jesaja 14 en Ezechiël 28 over de koning van Tyrus en Babylon geven ons beiden een treffende illustratie van de hoogmoed en de val van satan. Bij het lezen van deze gedeelten wordt het wel duidelijk dat het om meer gaat dan de directe betekenis en toepassing op de beide koningen. Het geeft iets weer van de geestelijke wereld. De koningen die worden aangesproken zijn enerzijds de letterlijke koning van Tyrus of Babylon, maar anderzijds wordt er door de fysieke barrière heen geprikt waarachter de hogere machten verborgen zijn die deze koningen beïnvloeden. ‘Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten’ (Ef.6:12).
God wil dat we nederig zijn; satan wil dat we hoogmoedig worden. ‘Je zal als God zijn’, beloofde satan aan Eva, en ze geloofde hem. Een pasbekeerde moet om die reden ook niet op een belangrijke plaats gesteld worden in de gemeente, omdat het gevaar van hoogmoed latent aanwezig is (1Tim.3:6). God wil dat we afhankelijk zijn van zijn genade: ‘Hij geeft grotere genade’ (4:6), terwijl de duivel wil dat we ons op ons zelf verlaten. De duivel schept er genoegen in om ons ego op te blazen en de gelovige te doen geloven dat hij alles moet doen op zijn eigen manier. Ondanks Jezus’ waarschuwing van satans plannen, viel Petrus in de valstrik, trok zijn zwaard, en probeerde zo Gods wil naar zijn eigen goeddunken te volbrengen. Wat maakte hij er een warboel van! Een van de problemen vandaag de dag in de gemeenten is dat er te veel vooraanstaanden willen zijn en te weinig dienaars (3Joh.:9). Het moet de discipel genoeg zijn dat hij wordt als zijn Meester (Mat.10:25). ‘Als iemand de eerste wil zijn, zal hij de laatste van allen en aller dienstknecht zijn’ (Mark.9:35). De mens heeft niets in zichzelf waarop hij trots kan zijn. ‘In ons woont geen goeds’ (Rom.7:18); maar als we op Christus vertrouwen ontvangen we goede dingen (genadegaven) die ons tot zijn kinderen maken (2Tim.1:6,14). Als de duivel u wil verleiden tot zonde, weersta hem en hij zal van u vluchten. Nadert tot God en Hij zal tot u naderen!’
Tenslotte
Zoals gezegd er zijn drie vijanden die ons van God willen wegtrekken en daartegen hebben we oorlog te voeren: de wereld, het vlees, en de duivel. Deze vijanden zullen ons parten blijven spelen zolang we hier op aarde zijn; daardoor zijn we voortdurend in staat van oorlog. Christus heeft ons ervan verlost, maar ze vallen ons nog altijd aan. Hoe kunnen we ons verweren tegen onze vijanden, het vlees, de wereld, en de duivel en overwinnen? Door of onszelf te vernederen, of de duivel te weerstaan en tot God te naderen of ons onderwerpen aan God. Hij voert de strijd en wij zijn in Christus meer dan overwinnaar! ‘Onze veiligheid ligt niet in de afwezigheid van vijanden, maar in de nabijheid van God!’
_______________________________________________________________