Biografieën Oude Testament

Wat zegt de Bijbel?

In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:

Oude Testament

Hanna, een vrouw van gebed

Elisa, de mantel voor

Gideon, gij dappere held!

Jozua, Gods Strijder

Jozua, Gods Herder

Jozef in zijn vernedering

Jozef in zijn verhoging

Jozef en zijn broeders

Jakob - De zegen van Jakob

Jeremia – Leven met teleurstellingen

Kaleb, old soldiers never die

Lot - Als door vuur

Mirjam - Gedenk Mirjam !

Mozes - Als geloof ‘nee’ zegt

Simson, het zonnetje in huis

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Hanna, een vrouw van gebed

 

Voorwoord

Na de dood van Jozua, werd Israël geleidelijk aan een verdeelde natie. In plaats van op God te vertrouwen, begon het volk de goden van hun heidense buren te vereren, en de geestelijke band die de stammen van Israël bijeenhield werd steeds zwakker en stonden op het punt het te begeven. Het volk neigde ertoe om te doen wat goed was in hun eigen ogen en gaven nog weinig aandacht aan het verbond dat ze met de Here hadden gesloten. Het volk begon om een koning te vragen, iemand die de eenheid zou kunnen herstellen en de vijanden zou verslaan. God voldeed aan hun verzoek en gaf hen Saul, maar niet om hun problemen op te lossen – deze maakte het alleen nog maar erger – maar om het volk duidelijk te maken dat hun grootste nood was terug te keren tot Hem. Helaas, niet eerder dan dat David op het toneel verscheen kwam er pas een echte verandering. David werd door Samuël gezalfd, die de zoon van Elkana en Hanna was. De geschiedenis van het Bijbelboek Samuël begint met een nederige vrouw, die door haar onderdanige houding en vertrouwen op God een voorbeeld voor ons is om na te volgen. De volgende persoon die ons wordt voorgesteld in dit Bijbelboek is de priester Eli, een compromitterende persoonlijkheid die geneigd was om water bij de wijn te doen, maar de eigenlijke hoofdpersoon is uiteraard Samuël, de zoon van Hanna.

Inleiding

De boeken 1 en 2 Samuël vormen de overgang van de periode van de Richteren tot aan de tijd dat het koninkrijk Israël werd opgericht. Samuël was de laatste richter en de eerste nationale profeet (1Sam.3:20; 7:15). Hij was het die Saul tot koning zalfde, en daarna David als zijn opvolger. Een drievoudig snoer, Hanna, Eli en Samuël, dat leidde tot de zalving van koning David en uit diens geslacht kwam tenslotte de Messias, de ware Koning van Israël!

Hanna

Hanna haar naam betekend ‘genade’ en genade straalde ze ook uit in haar leven! God gaf haar genade toen ze leed onder de kwetsende opmerkingen van Peninna, de tweede vrouw van Elkana vanwege haar kinderloosheid. Ze handelde in genade toen ze Eli vriendelijk weersprak toen ze door hem niet begrepen werd en bekritiseerd (Kol.4:6). God handelde in genade met Hanna en ze baarde een zoon die ze van de Here gebeden had en opdroeg, waarna ze een loflied zong. Dat lied was zo mooi en betekenisvol dat veel later Maria, de moeder van Jezus, het overnam (Luk.1:46-55).

Hanna’s verdriet – haar beproeving

Ze leefde in een land dat onderhevig was aan anarchie. Hoewel meerdere vrouwen te hebben voor een man niet expliciet verboden was (Deut.21:15-17) was het toch niet Gods bedoeling, zo mogen we concluderen uit het Nieuwe Testament (Mat.19:4; 1Kor.7:2; Ef.5:28). Het was ook een verdeeld gezin zoals bleek. Daar kwam nog bij dat Hanna geen kinderen kon krijgen omdat ‘de Here haar moederschoot toegesloten had’. Hanna ervoer weer eens een pijnlijke dag in haar leven toen ze met haar gezin deelnam aan het jaarlijks bezoek aan de tempel. Ondanks dat haar man Elka haar echt wel liefhad, stond ze toch min of meer alleen in het gezin. Hanna was onvruchtbaar, en Elkana’s tweede vrouw Peninna, liet haar dat iedere keer merken. Hanna had dan ook niet veel vreugde aan de reis en het moment dat ze offers brachten in de tempel. Ze ging niet aan tafel, maar ging staan in de tempel om te bidden, maar ook daar ontving ze geen begrip. Eli, de hogepriester, zag haar en dacht dat ze onder invloed was, maar wat ze deed was dat ze weende en in stilte bad voor een zoon. ‘Er zijn veel tranen, die het oog nooit bereiken’ en dat zien we bij Hanna, ze droeg een stil verdriet met haar mee. Ze vond bij niemand begrip, dan alleen bij God die zag haar hart en verdriet en hoorde haar gebed en bevestigde dat haar gebed verhoord zou worden. ‘De Here had haar moederschoot gesloten’, maar opende haar ook.

Hanna’s strijd – haar volharding

Hanna was een vrouw van geloof en geduld (Heb.6:12), die zich toewijdde aan God die ze vroeg om een zoon, en wachtte totdat God haar dat op zijn tijd gaf. Ze was geduldig ondanks de houding van Pennina, die haar als een rivale zag in plaats van een vrouw met een gebroken hart en ze was geduldig toen Eli haar beschuldigde van dronkenschap. Ze had gelukkig een toegewijde echtgenoot in Elkana die haar lief had en aanmoedigde de Heer trouw te blijven. Er waren momenten in het leven van Hanna die erg moeilijk waren, maar ze volhardde in haar geloof en dat leidde uiteindelijk tot haar overwinning. Zoals Hanna hebben ook wij wel mensen met wie het moeilijk is om mee om te gaan. Ook bij de hogepriester vond ze geen begrip voor haar verdriet en kinderwens. Ze vertelde Elia, dat ‘ze een diepbedroefde vrouw was, door grote zorg en smart gekweld’ (vs.15-16). Het was de genade van God die Hanna in haar geloof staande deed blijven. Zoals koning David later deed heeft ook Hanna gedaan. ‘Toen het mij bang te moede was, riep ik de Here aan, tot mijn God riep ik om hulp. Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis, mijn hulpgeroep tot Hem drong door in zijn oren‘ (Ps.18:7). Hanna’s gebed – haar geloof

Hanna wist wat velen van ons wellicht vergeten hebben, dat God werkt en zijn plan op aarde ook tot stand kan brengen door ‘gewone’ mensen. Hij vroeg Hanna niet om een leger te leiden, zoals Debora (Ri.4-5) of om bij een koning tussenbeide te treden zoals Ester. Hij vroeg haar om eenvoudig geduldig te blijven in haar verlangen en schonk haar een zoon. ‘Verlustig u in de Here; dan zal Hij u geven de wensen van uw hart’ (Ps.37:4). Alles wat Hanna wilde was om een vrouw naar Gods hart te zijn, die handelde naar zijn wil. Door dat te doen, ondanks alle moeilijke omstandigheden, hielp ze mee aan de verlossing van het volk. Hanna was een vrouw die dag en nacht riep tot Hem die haar verstond en aan haar wens tegemoet kon komen (Luk.18:7). Haar gebed werd bekrachtigd door het vasten wat ze deed (1:7,18).  Ze was niet alleen een vrouw van gebed, maar wist ook tot Wie ze bad. Na haar confrontatie met de hogepriester Eli, veranderde diens houding en werd haar partner in haar verdriet en wens en antwoordde haar: ‘Ga heen in vrede, en de God van Israël zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt’ (1:17). Wat een bevrijding moet het voor Hanna geweest zijn nadat ze volhard had, tot overgave gekomen was en alles bij God had gebracht, een last viel van haar schouders. Vanaf dat moment ‘at zij weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer’ (1:18). Ze had nu niet alleen Eli die haar begreep en bemoedigd had, ook haar man Elkana werd haar gebedspartner, want ‘de volgende morgen stonden zij vroeg op en bogen zij zich neer voor het aangezicht des Heren’ (1:19). Een jaar later gebeurde het dat Hanna zwanger werd en een zoon baarde. Ze noemde hem Samuël, ‘want zeide zij, ik heb hem van de Here gebeden’ (1Sam.1:20)

Hanna’s gave – haar offer

‘Maar ik, met dankzegging zal ik U offers brengen; wat ik beloofd heb, zal ik nakomen’, zo zei de profeet Jona (Jona 2:9; Pred.5:3-4). Zo deed Hanna, ze prees God voor zijn goedheid en gaf terug wat ze beloofd had, haar zoon. De lofzang van Hanna in hoofdstuk 2 werd honderden jaar later overgenomen door de moeder van de Heer Jezus, Maria (Luk.1:46-55). Zowel Hanna als Maria hebben beide hun zoon moeten afstaan, zoals God zijn Zoon had gegeven. Toen, de zoon van Hanna, Samuël groter geworden kwam hij kwam hij in een plaats waar God onteerd werd en het volk misleid. Zo kwam de Heer Jezus in een wereld waar de zonde heerste en de duivel, de overste van deze wereld was (Joh.12:31). En als Eli zijn zonen niet onder controle had, hoe zou hij dan omgaan met Samuël? Maar God trok zich het lot van Samuël aan; en zou er ook niet een biddende moeder achter Samuël gestaan hebben? En te midden van een priesterdom in verval zien we dat Samuël diende voor het aangezicht des Heren (2:18) die opgroeide bij de Here (2:21) en nam toe in aanzien en gunst, zowel bij de Here als bij de mensen (2:26). Samuël werd de laatste richter ‘en geheel Israël van Dan tot Berseba kwam tot de erkenning, dat aan Samuel door de Here het ambt van profeet was toevertrouwd’ (2:20). Samuël, mocht later koning David zalven en uit diens geslacht kwam tenslotte de Messias, de ware Koning van Israël!

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘De mantel voor Elisa’

(2 Koningen 2)

‘Nadat hij (Elia) vandaar gegaan was, trof hij Elisa aan, de zoon van Safat, bezig te ploegen met twaalf span voor zich, terwijl hij zelf bij het twaalfde was. Toen Elia hem voorbijging, wierp hij hem zijn mantel toe’ (1Kon.19:19)

Inleiding

Toen het moment was aangebroken dat Elia’s taak erop zat, kreeg hij als opdracht om een opvolger aan te stellen. Wij weten nooit vooraf wanneer onze dienst voor de Heer erop zit, maar we weten wel dat Gods werk, ook na ons vertrek doorgaat! Elia’s eerste stap was om een opvolger aan te stellen. Dat deed hij door Elisa zijn mantel toe te werpen toe Elisa aan het ploegen was. Deze daad symboliseert dat Elisa een profeet zou zijn met dezelfde kracht en autoriteit als Elia. Elisa vroeg of hij eerst afscheid van zijn vader en moeder mocht nemen, dat werd hem toegestaan (vgl. Luk.9:61-62). Dit feest was een afscheidsfeest en betrof zijn vrienden, buren en familie en wad bedoeld om hem het beste te wensen in zijn nieuwe bediening. Maar toen het feest voorbij was stond Elisa op en volgde hij Elia en diende hem, maar bleef op de achtergrond totdat Elia werd weggenomen (2Kon.2). Tussen de vermelding van zijn roeping in 1 Koningen 19 en het plotselinge vertrek van Elia in 2 Koningen 2, wordt Elisa’s naam niet één keer vermeld! Hij veranderde van een zoon van een welvarende boer tot een dienaar van een eenvoudige profeet, en zijn naam werd niet vermeld. Hij was een dienaar en stond op het punt een leider te worden (Mat.25:21), en volgorde die God gebruikelijk volgt wanneer Hij leiders voorbereid, maar het begint allemaal met gehoorzaamheid aan de roeping.

Wees jezelf!

Het zal niet gemakkelijk voor Elisa geweest zijn om zo’n grote profeet als Elia op te volgen en ook zo’n succes van zijn dienst te maken. Elisa leefde met en diende Elia ongeveer tien jaar en hoewel de Heer Jezus ons zegt dat ‘de discipel moet worden als zijn meester’ (Mat.10:25) wil dat niet zeggen dat een discipel van de Heer zijn eigenheid moet opgeven. Elisa koos ervoor om zichzelf te blijven, hij was een andere persoonlijkheid en geen kopie van Elia. De Schrift maakt ons duidelijk dat God ‘de God is van Abraham, Izaäk en Jakob’ (Ex.3:6), drie totaal verschillende mannen en toch diende elk van hen God op een andere, op hun manier. Toen de Heer Jezus de twaalf apostelen uitkoos, waren dat ook verscheidene personen: Johannes de poëet, Petrus de impulsieve, Thomas de twijfelaar en zelfs Judas die Hem zou verraden! (Mark.3:13-19). Wanneer we als gelovige met de Heer Jezus wandelen en gemeenschap met Hem hebben zullen we ook meer op Hem gaan gelijken, want God wil zijn Zoon in ons openbaren (Gal.1:16; 4:20; Rom.8:29). Zo bemerkten de oversten, oudsten en Schriftgeleerden dat Petrus en Johannes ongeletterde en eenvoudige mensen waren, maar ook herkenden zij dat ze met Jezus waren geweest (Hand.4:13). Dus waarom anderen kopiëren terwijl wij onszelf kunnen zijn? God schiep ons als individuen (Ps.139:13-16), redde ons persoonlijk en bereidde voor elk van ons weg en werken, waarin we zouden wandelen (Ef.2:10). Dus: ‘Wees jezelf!’ Natuurlijk zijn er geestelijke principes die op alle gelovigen toepasbaar zijn, maar het werk wat God in ons en door ons wil doen is uniek, persoonlijk en individueel.

Gehoorzaamheid

De vermelding dat Elia bijgestaan werd door elf andere mannen geeft aanleiding tot de gedachte dat hij tot een rijke familie behoorde. Gelovigen die door God tot een taak geroepen worden zijn vaak al op een of andere manier actief. Mozes hoedde de schapen; Gideon dorste het graan; Petrus, Jakobus en Johannes waren aan het vissen. Nehemia was schenker van de koning. God heeft geen taak voor luie mensen (vgl. Jer.48:10 NBG). Het schijnt dat de rabbi’s zeggen: ‘Hij die zijn zoon niet leert om te werken, leert hem om te stelen’. Een gezegde die ze afleiden van Spreuken 18:9 ‘Hij, die traag is in zijn arbeid, is reeds een broeder van de verderver’. Door God de voorrang te geven en zijn familie op te geven, betekende dat Elia afstand deed van een mogelijke grote erfenis. Die daad was een offer, een daad van geloof en overgave. Wanneer God ons roept voor een taak, dat is het belangrijk Hem onmiddellijk te gehoorzamen en niet aan anderen voorrang geven. Elisa nam het span runderen, slachtte het en kookte ze op het ploeghout van de runderen; het vlees gaf hij aan het volk, en zij aten. Daarna maakte hij zich gereed, volgde Elia en diende hem. Elisa verbrande letterlijk de ‘schepen achter zich’ en ontnam zich daarmee zelf de mogelijkheid om terug te keren. ‘Jezus echter zei tot hem: Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en achteromkijkt, is geschikt voor het koninkrijk van God’ (Luk.9:62). Gehoorzaamheid aan Gods Woord is een kenmerk van een discipel. Geen slaafse wettische gehoorzaamheid, maar een gehoorzaamheid dat door liefde werkt! (Vgl. Gal.5:6).

Citytrips

Nogal een bekend fenomeen is onze tijd: een citytrip! Ik ben onlangs weer eens in Rome geweest, de eeuwige stad, en was weer verbaasd over de bouwkundige prestaties van het verleden! Vlak voordat hij zou worden weggenomen bezochten Elia en Elisa drie steden, elk verbonden door een betekenisvolle gebeurtenis uit het verleden: Gilgal, Bethel en Jericho.

Om maar bij de eerste te beginnen, Gilgal: Het volk nu is uit de Jordaan opgeklommen op de tiende der eerste maand en zij legerden zich te Gilgal, aan de oostelijke grens van Jericho’ (Joz.4:19). Daar werd ‘de smaad van Egypte afgewenteld’, het verbond werd hernieuwd en vierden ze het Pascha en de besnijdenis vond plaats (Joz.5:1-9). De besnijdenis als teken van het verbond, de verlossing uit Egypte en het Sinaïtisch verbond waren belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van de Israëlieten en Elisa diende daaraan herinnerd te worden. De volgende plaats was Bethel die gerelateerd kunnen worden met Abraham en Jakob (Gen.12:8; 13:3; 28:10-22; 35:1-8) en Samuël (1Sam.7:16; 10:3). Bethel, het huis van God op aarde, de poort van de hemel, werd in verband gebracht met Jakob, de stamvader van Israël. God noemt zich later ‘de God van Bethel’ (Gen. 31:13). Na de deling van het koninkrijk Israël koos de goddeloze koning Jerobeam de plaats uit voor zijn heiligdom (1 Kon.12:29). Hij stelde hier en in de stad Dan een gouden kalf op. Zo was de plaats 'huis van God' (Hebr. Beth-El) een 'huis van Nietigheid' (Hebr. Beth-Aven) in Elisa’s dagen een plaats van afgoderij. Het altaar te Betel werd door Jerobeam, de zoon van Nebat, omvergehaald hij verbrandde de hoogte, verpulverde ze tot stof en verbrandde de gewijde paal (2Kon.23:15). De laatste plaats was Jericho waar het volk door de Jordaan het Beloofde land was binnengekomen (Joz.3). Evenals Jozua vertrouwde Elia erop dat God de rivier zou openen zodat ze naar de overkant zouden kunnen gaan. Elia verliet het land waar jaren eerder het volk het land was binnengekomen. Elisa zou nog een keer het Beloofde land binnengaan. In de antieke wereld probeerden de koningen de herinnering aan hun voorgangers te verwijderen, ze vergaten hún opvolgers hetzelfde zouden doen. God doet dat niet. Het verleden is geen anker om ons vast te houden maar een roer om ons te sturen, en hen die verleden negeren zullen de geschiedenis moeten herhalen.

Vertrouwen

Na hun doortocht door de Jordaan vroeg Elia aan Elisa: ‘Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen? En Elisa zeide: Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn’ (2Kon.2:9). Uit het antwoord van Elisa zien we dat hij een geestelijk iemand was, wat hij vroeg was niet voor eigen gewin, maar tot heerlijkheid van God. Je kunt ook verkeerd bidden, leert Jakobus ons, bidden voor iets om het in je hartstochten te verkwisten (Jak.5:3). Nee, Elisa wenste zelfs een ‘dubbel deel van Elia’s geest! Deuteronomium 21:17 geeft ons mogelijk het antwoord op de vraag wat Elisa bedoelde met een ‘dubbel deel’. Er staat daar: ‘Maar de eerstgeborene, de zoon van de niet-beminde, moet hij erkennen door hem een dubbel deel te geven van alles wat het zijne zal blijken te zijn, want deze is de eersteling van zijn kracht: hem behoort het eerstgeboorterecht’. Het betekende niet dat Elisa twee keer zoveel van de Heilige Geest zou ontvangen dan Elia, wat de Geest is niet deelbaar in hoeveelheid, zodat de een meer krijgt dan de ander. Nee, hij verwijst naar het eerstgeboorterecht zoals beschreven in Deuteronomium 21.

‘En, terwijl zij voortgingen, al wandelende en sprekende, zie, een vurige wagen en vurige paarden! en die maakten scheiding tussen hen beiden. Alzo voer Elia in een storm ten hemel. En Elisa zag het en riep uit: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël! En hij zag hem niet meer’ (2Kon.2:11-12). De woorden: ‘Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël’, vinden we ook uitgesproken door koning Joas bij het sterfbed van Elisa (2Kon.13:14). Toen greep Elisa de klederen van Elia en scheurde ze in twee stukken. Daarop raapte hij de mantel van Elia op scheurde ze in twee stukken, en ging aan de oever van de Jordaan staan, sloeg ermee op het water, en riep: ‘Waar is de Here, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken’ (2Kon.2:13-14). God opende wateren voor Elisa zoals Hij dat eerder had gedaan voor Jozua en Elia; God beloond vertrouwen! Elia was niet meer en Elisa begint zijn taak daar waar Elisa was gestopt. Gods werk gaat verder maar zijn dienaren wisselen.

Tegenstand

Na een kort verblijf in Jericho komt Elisa in Betel, de stad die door afgodendienst werd gekenmerkt. Werd hij aanvankelijk in Jericho met welwillendheid geaccepteerd (2Kon22:15-18) dat veranderde toen hij naderde. We lezen het volgend Bijbels verslag: ‘Vandaar ging hij naar Betel. En toen hij de weg opklom, kwamen er kleine knapen uit de stad, die de spot met hem dreven en hem toeriepen: Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop! Toen wendde hij zich om, zag hen en vervloekte hen in de naam des Heren. Toen kwamen er twee berinnen uit het woud en verscheurden tweeënveertig van die kinderen’ (2Kon.2:23-25). Oppervlakkig gelezen denken we mogelijk: ‘Hoe is dat toch mogelijk dat een profeet des Heren, zoals Elia zulke dingen kan doen?’ Ten eerste moeten we in herinnering brengen dat Bethel een plaats was waar aan afgoderij werd gedaan (zie: hoofdje ‘Citytrips). Waar sprake is van ‘kinderen’ mogen we niet denken aan kinderen van vijf, zes of zeven jaar, maar aan jongeren die voor hun daden ter verantwoording konden worden geroepen. De vertaling NBV21 spreekt dan ook van ‘een troep jongens’ en dat ligt dichter bij de waarheid, geloof ik. Mogelijk waren het jongeren die door hun ouders daartoe waren aangezet. Dat het een groep was, die allemaal op hetzelfde moment daar aanwezig waren, mag dienen als een aanwijzing voor die gedachte. God laat niet met zich spotten en staat ook niet toe dat het straffeloos met zijn profeten gedaan wordt. God is trouw aan zijn verbond als het de zegeningen betreft, maar ook trouw wanneer Hij moet tuchtigen. Zo zegt het boek Leviticus: ‘Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn’ (Lev.26:21-22).

Gezindheid

Elia was een groot profeet, maar Elisa overtreft hem nog, want lezen van minstens vijftien (!) wonderen en zelfs nog een ná zijn dood (2Kon.13:20-21). Hier, in hoofdstuk 2 lezen we van de genezing van het water in Jericho waardoor een gezonde veestapel weer was gegarandeerd. Hij zorgde voor water voor het leger van koning Joram waardoor deze in staat was het leger van Moab te verslaan (2Kon.3). Verder hielp hij een weduwe door te zorgen voor de benodigde olie te verstrekken en zorgde ervoor dat een andere weduwe, die geen kinderen kon krijgen, een zoon kreeg en toen deze onverwacht stierf wekte hij hem op (2Kon.4). Hij maakte de moes voor de deelnemers van de profetenschool eetbaar en zorgde voor brood voor honderd man. Een van zijn grootste wonderen was de genezing van Naäman, de legeroverste van de koning van Aram. Een negatief wonder was de melaatsheid die de knecht van Elisa, Gechazie trof (Kon.5). Tijdens verbouwingswerkzaamheden schoot het ijzer van de steel af belandde in het water waarna Elisa het weer deed bovendrijven. In de oorlog tegen Aram sloot hij de ogen van de vijand en opende de ogen van Gechazi opdat deze de vurige paarden wagens rondom Elia zag. In plaats de soldaten te doden bewees Elisa hen genade. Hij voorzegde het einde van de hongersnood tijdens het beleg van Samaria (2Kon.6). Op zijn ziekbed, dat ook zijn doodsbed zou worden, stelde hij koning Joas in staat een drievoudige overwinning te behalen op de Arameeërs (2Kon.13).

Dit kort overzicht van werkzaamheden die Elisa uitvoer in Naam van de God van Israël laat ons zijn bekommernis met het volk zien. Hij was een dienaar van het volk en leed met hen mee. In die zin mag Elisa voor ons een voorbeeld zijn. Ook al zijn wij niet in die positie als Elisa, toch kunnen we onze gaven en kwaliteiten in dienst van anderen stellen, hen te dienen en te zorgen. De Heer Jezus zei dat Hij was gekomen om te dienen (Luk.22:27) en Hij is ons voorbeeld om te volgen (Fil.2:1-12).

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Gideon, gij dappere held!’

Richteren 6-8

Inleiding

De eerste hoofdstukken van het boek Richteren laten ons niet in onzekerheid wat betreft de situatie waarin het volk Israël in die tijd verkeerde. Het sleutelvers van het boek (17:6) is dan ook veelzeggend: ‘In die dagen was er geen koning in Israël; ieder deed wat goed was in zijn ogen’. De Here was geen Koning meer in Israël, de stammen waren verdeeld, het volk had zich vermengd met de heidense volken, redenen waarom God het volk tuchtigde om hen weer tot Zichzelf te brengen. Het hele boek Richteren kunnen we met de volgende kernwoorden samenvatten: zegen- ongehoorzaamheid – tuchtiging – berouw – bevrijding (Richt.2:10-19).

En in die tijd leefde Gideon, één van de twaalf richters die God bij tijd en wijle riep om het volk te verlossen van hun vijanden. De lijst van geloofsgetuigen die we vinden in Hebreeën 11 begint met de vermelding van Gideon. Dat is niet zonder reden want de overwinning die God door Gideon had verricht was één van die momenten uit de geschiedenis van Israël waaraan het volk graag terugdacht (Ps.83:10-12; Jes.9:3; 10:26). Zijn ‘belangrijkheid’ blijkt ook uit de lengte van het verslag van zijn daden in vergelijking met de andere richters.

Wie was Gideon eigenlijk dat de Here juist hem tot zijn dienst riep? Met de gegevens die ons ter beschikking staan krijgen we de indruk dat zijn familie redelijk welgesteld was, met minsten tien knechten in dienst (6:27). Hij was de jongste van het gezin (6:15). Mogelijk was zijn vader ook betrokken in de Baälverering (6:25), want Gideon had vrees voor zijn familie en de mannen van de stad toen hij de gewijde paal wilde omhakken (6:27). Nee, Gideon begon niet als ‘een dappere held’, zoals de Engel des Heren hem aanspreekt en zijn volksgenoten zagen in hem niet iemand die hun zou kunnen redden uit de macht van Midjan, en zeker niet door een zoon van een boer. Hoe is Gideon dan een ‘dappere held’ geworden? God handelde met Gideon op dezelfde wijze als Hij dat met ons doet: God kan van zwakke mensen, krachtige getuigen maken!

Gideon ontmoet de Engel des Heren (6:11-40)

Voordat de Engel des Heren bij Gideon kwam zond de Heer een (onbekende) profeet tot het volk om hen op te roepen tot terugkeer naar de dienst aan de Here, maar daar werd niet naar geluisterd (6:7-10; vgl. Jer.44:16). Op het moment dat Gideon druk aan het werk was om tarwe uit te kloppen en te verbergen uit vrees voor de Midjanieten, kwam de Engel des Heren bij hem, we zouden zeggen op een ongelegen moment (2Tim.4:2). Wat mogen we verstaan onder de Engel des Heren, die ook Here wordt genoemd, en die Gideon ook zo aanspreekt (6:1vv; 2:1; 5:23; 13:6vv)? De eerste keer dat we de Engel des Heren in dit boek tegenkomen was toen Hij ging van Gilgal naar Bochim (2:1). En later nog een keer wanneer de Engel des Heren verschijnt aan Manoach, de vader van Simson en diens vrouw (13) . De mening van de meeste uitleggers is dat het hier gaat om een persoon van de drie-enige God, de Heer Jezus. Op de woorden waarmee de Engel des Heren Gideon begroet: ‘De Here is met u’, antwoord Gideon: ‘Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de Here ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de Here ons verstoten en ons prijsgegeven aan de greep van Midjan’ (6:13). Een vraag die veel gelovigen ook stellen wanneer ze tegenslag ervaren in hun leven: ‘Waarom overkomt ons dit?’ Het antwoord op Gideons vraag kunnen we vinden in 2:1-4 (1) Het volk had zich niet gehouden aan het verbond, ze waren begonnen altaren te bouwen en de dienst aan de Here na te laten en ze luisterden niet meer naar Gods stem. Wanneer wij in situaties komen waarin we ons gaan afvragen ‘waarom overkomt mij dit?’ gelegen kan zijn in wat de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen zegt, namelijk dat we moeten leren begrijpen, dat alle dingen meewerken ten goede voor hun die God liefhebben, tenminste als er geen zonde in ons leven is! Het meest duidelijk zien we dat geïllustreerd in het leven van Jozef die kon getuigen: ‘Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden’ (Gen.50:20; 45:5-8).

Gideon aanvaard de opdracht (6:27-35)

Nee, Gideon was geen Jesaja die op Gods oproep ‘Wie zal Ik zenden, wie zal voor Ons gaan?’, repliceerde met de woorden: ‘Hier ben ik, zend mij’ (Jes.6:8). Gideon leek eerder op Mozes die herhaaldelijk probeerde onder de opdracht uit te komen (Ex.3:11, 13; 4:1,10,13; Jer.1:6). Gideon beriep zich op zijn geringe afkomst en zijn leeftijd (6:15) en vroeg bovendien om een teken om er zeker van te zijn dat de Here het was, die met hem sprak en de opdracht gaf. Dat teken kreeg hij doordat het offer dat hij bracht verteerde door vuur uit de rots (6:20vv.). Gideon was bij de wijnpers om tarwe te kloppen toen hij de Engel des Heren ontmoette. Dat wat hij tot dusver had gedaan in het huis van zijn vader is diende mogelijk als voorbereiding van de taak die voorafging aan zijn openbare dienst, waartoe hij nu geroepen werd. Voorbereiding is ook dienst aan God ook al zal je het op dat moment niet begrijpen. Elia moest zich verbergen bij de beek Krit, en pas in het derde jaar moest hij in het openbaar optreden. ‘Toen er geruime tijd verstreken was, kwam in het derde jaar het woord des Heren tot Elia: Ga heen, vertoon u aan Achab, want Ik wil regen op de aardbodem geven. En Elia ging heen om zich aan Achab te vertonen’ (1Kon.18:1-3). En heeft Mozes zich ook niet veertig jaar moeten voorbereiden door het hoeden van de schapen voordat hij geroepen werd om het volk uit Egypte te leiden? (Hand.7:23, 30). Gideons optreden begon thuis waar hij het altaar van Baäl moest afbreken om daarvoor in de plaats een altaar voor de Here te bouwen en de Here een offer te brengen. ‘Toen nam Gideon tien mannen van zijn knechten en deed zoals de Here hem gezegd had; omdat hij dit echter uit vrees voor zijn familie en de mannen van de stad niet overdag wilde doen, deed hij het des nachts’ (6:27). We denken aan Nicodemus die ook in de nacht tot Jezus kwam uit vrees of schaamte voor de Joden (Joh.3:2). De tijd voor Gideons openbaar optreden was aangebroken, de Geest des Heren vervulde hem en hij blies de hoorn (6:34). De strijd kon beginnen!

Gideon overwint de vijand (6:36-40)

Maar voordat Gideon de strijd aanvangt vraagt hij de Here nogmaals om een bevestiging en de Here kwam hem daarin tegemoet. De bekende gebeurtenis met het vlies, dat respectievelijk droog of nat was (6:36-40). Er waren 32.000 mannen opgekomen op de oproep van Gideon: de Abiëzrieten uit Manasse, Aser, Zebulon en Naftali; veel krijgsvolk. Gideon zal zich daarover verheugd hebben en hij zal er ook door bemoedigd geweest zijn, maar de Here dacht er anders over. 31.700 strijders mochten terugkeren naar hun woonplaats en er bleven maar 300 over, dat is nog geen 1 procent! De mogelijke reden daarvoor was misschien dat Israël zich anders tegen de Here zou hebben kunnen beroemen, zeggende: mijn eigen hand heeft mij verlost (7:2) maar ‘De Here kan evengoed verlossen door weinigen als door velen’ (1Sam.14:6). In die nacht gebeurde het onverwachte. Gideon en zijn dienaar Pura hoorden, toen zij op onderzoek waren uitgegaan, in een gesprek tussen twee mannen van het leger van Midjan, een droom vertellen met de uitleg daarvan, waaruit bleek dat deze mannen ervan uitgingen dat Gideon Midjan zou verslaan! Ja, de muren kunnen oren hebben… Gideon boog zich daarop in aanbidding voor de Here neer en instrueerde zijn mannen zich gereed te maken. Hoe Gideon op de idee is gekomen om zijn mannen toe te rusten met een kruik en een fakkel, we weten het niet, maar het bleek wel effectief te zijn! Het hele leger van Midjan raakte daardoor in verwarring en ging op de vlucht. De kruiken, fakkels en hoorn hebben een geestelijke betekenis. Wij, gelovigen, worden gezien als vaten die afgezonderd en bruikbaar voor de Meester dienen te zijn (2Tim.2:21); we mogen ons licht laten schijnen in deze wereld, het licht is Christus (Mat.14, 16; Joh.8:12) en we dienen een duidelijk geluid te laten horen (1Thes.1:8). Het verloop van de strijd en Gideons overwinning zijn gemakkelijk te ontdekken: (1) Hij geloofde in de belofte van de Heer (6:16; 7:7-9), hij had een altaar en offer gebracht (6:25), een kruik om te breken waarin een brandende lamp en een trompet om te blazen en, ‘last but mot least’: hij was vervuld van de Geest (6:34). Hij overwon niet door kracht, noch geweld, maar door Gods Geest! (Zach.4:6). Ja, Gods ‘wapenen’ zijn vaak ‘dwaas, zwak of onaanzienlijk’ maar ze werken wel! (1Kor.1:26-29). Het hele leger ging al roepend en schreeuwend op de vlucht; alle gevallenen bedroegen honderdtwintigduizend mannen, die het zwaard konden voeren (7:21; 8:10).

Gideons einde

Tot zover ging alles goed, Gideon had een ontmoeting met de Engel des Heren gehad, hij had de opdracht aanvaard om het volk te verlossen en een grote overwinning behaald. Maar het verhaal is nog niet afgelopen en wat je niet zou verwachten gebeurde, Gideon geschiedenis eindigt helaas in mineur en dat is jammer! En wat daarvan de oorzaak is blijft een beetje gissen. Er zijn er die zeggen: Gideon won de slag maar verloor de oorlog! Na de strijd en nadat de verwijten van Efraïm ten opzichte van Gideons handelswijze waren bijgelegd, de steden Sukkot en Penuël waren bestraft en de koningen Zebach en Salmunnan waren gedood, kwam het volk samen om Gideon tot koning uit te roepen. Dat gebeurde wellicht met goede bedoelingen, want had Gideon hen tenslotte niet bevrijd uit de macht van Midjan? Daardoor wilde het volk mogelijk hun dankbaarheid uitdrukken. Gideon was echter consequent in zijn afwijzing van het aanbod: ‘Doch Gideon antwoordde hun: Ik zal over u niet heersen en ook mijn zoon zal over u niet heersen, de Here zal over u heersen’ (Richt.8:23). Zijn zoon Abimelek (vader is koning!), werd echter wel koning van Sichem (9:1vv.). Was God niet hun Koning? Toen het volk in de dagen van Samuël een koning wilde zei de Here tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn (1Sam.8:7; Deut.17:14-vv.). Na de weigering om koning te worden, spreekt Gideon de wens uit of hij van uit de buit van iedereen een gouden ring mocht hebben’ (vs.24). Zo vergaarde hij rijkdom, Gideon weigerde het koningschap maar door die gave leefde hij daarna wel als een koning! Hij verkreeg op die manier een groot vermogen, maar dat leidde hem van de Here af. Zoals opgemerkt: ’Met geld kun je veel dingen verkrijgen, maar je moet ervoor zorgen dat je de dingen die je niet met geld kunt kopen, niet kwijtraakt! Doorheen heel de Bijbel worden de gelovigen gewaarschuwd voor de bedrieglijkheid van rijkdom: ‘Beveel de rijken in de tegenwoordige eeuw niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet gevestigd te hebben op de onzekerheid van de rijkdom, maar op God die ons alle dingen geeft om van te genieten, om goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig te zijn en mededeelzaam’ (1Tim.6:17-18; Mark.4:19). Gideon deed met zijn rijkdom geen goed werk; hij maakte een efod, waar heel Israël afgoderij mee bedreef, en dat voor Gideon en zijn huis tot een valstrik werd (8:27). Gideon gebruikte zijn reputatie en de invloed, die hij verkregen had door het volk te bevrijden, niet ten goede. Hij leefde als een vorst, had zeventig vrouwen en een bijvrouw die hem een zoon baarde die hij Abimelek noemde. Helaas zien we bij Gideon, na alle zegen die hij had ervaren geen enige aanwijzing van dank naar God toe.

Tenslotte

Ja, Gideon laat ons achter met een aantal vragen, waar de Schrift geen antwoord opgeeft. Wat was de diepere oorzaak van zijn handelswijze om een leven te leiden zoals beschreven? Waarom heeft hij het volk niet verder tot God geleid en de dienst aan God weer aan het volk geleerd? Bracht hij aan het begin van zijn dienst een offer aan de Here, na de overwinning geen enkel getuigenis van dank aan God. Heeft hij rijkdom begeerd of macht? Hij had veel vrouwen en zeventig zonen, die later allemaal vermoord zijn door zijn zoon Abimelek (9:5). Dacht hij dat de strijd gestreden was, en heeft hij vergeten ‘dat er geen verlof tijdens de strijd is’ (Pred.8:8) De duivel zit niet stil. Jammer dat hij zó de geschiedenis uitstapt, niet een gepensioneerde strijder van God die geniet van zijn pensioen en verder een godvruchtig leven leidt ten dienste van zijn volk, maar een man die zichzelf verrijkte en door het volk niet werd geëerd! ‘Ik – de Psalmist en misschien u ook - tobde erover om zulke dingen te begrijpen, een kwelling was het in zijn ogen, totdat hij in Gods heiligdom inging, en op hun einde lette’ (Ps.37:16-17). De gebeurtenissen in het leven van Gideon zijn ook voor ons een les, dat zij die de wedloop lopen de prijs pas uitgereikt krijgen aan de meet, en dat met een gewonnen strijd de oorlog nog niet gewonnen is! ‘Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt’ (Hebr.12:1).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Jozua, Gods Strijder’

Inleiding

Jozua was een mens van gelijke natuur als wij (Jak.5:17), dat wil zeggen hij had heel grote kwaliteiten maar ook zijn zwakken kanten. Dat zien we dan ook weerspiegeld in zijn leven als leider en strijder van en voor het volk van God. Hij en Kaleb waren de enige twee mannen die in Egypte geboren waren en het beloofde land mochten binnengaan. Hij was de rechterhand van Mozes geweest, en toen die gestorven was werd hij zijn opvolger (Num.27:18). Mozes mocht het land niet binnen van wegens zijn ongehoorzaamheid, toen hij de rots sloeg in plaats dat hij ertegen sprak (Num.20:7vv.). Mozes had het volk uit Egypte geleid, Jozua zou het volk het beloofde land binnenbrengen. Is de doortocht door de Rode Zee een beeld van onze verlossing, dan is de doortocht door de Jordaan een beeld van het in bezitnemen van onze erfenis, de geestelijke zegeningen. De doortocht door de Jordaan en het binnengaan van het beloofde land is geen beeld van het binnengaan in de hemel, zoals dat in sommige liederen wel verwoord wordt. In het beloofde land waren nog vijanden, er was nog strijd te voeren, nee, het is een illustratie van de ‘hemelse gewesten’, het doden van het eigen ‘ik’, het vlees en het toe-eigenen van de geestelijke zegeningen die we in Christus ontvangen hebben maar die we tot ons bezit moeten maken (Ef.1:3). Jozua is daar een voorbeeld van en we zien in het Bijbelboek, dat zijn naam draagt, hoe hij met vallen en opstaan het land in bezit neemt. Dat hij dat met grote voortvarendheid heeft gedaan kunnen we constateren in wat hijzelf daarover zegt aan het einde van het boek Jozua: ‘Zo heeft de Here aan Israël het gehele land gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij namen het in bezit en gingen er wonen. En de Here gaf hun aan alle zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen gezworen had; niet één van al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden gaf de Here in hun macht. Niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen’ (Joz.21:43-45).

Jozua’s leiderschap

Mozes was honderd twintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken, en hij had Jozua, de knecht des Heren, aangewezen als zijn opvolger. ‘Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden zoals de Here Mozes geboden had’ (Deut.34:7,9; 31:7-8). De dienst van Mozes strekte zich uit van Exodus 3 tot Deuteronomium 34. Veertig jaar hadden ze met elkaar opgetrokken en lief en leed gedeeld. De naam Jozua wordt dan ook zo’n vijftig keer vermeld. Maar de echte taak van Jozua lag nog voor hem, hij mocht het volk het beloofde land binnen leiden. Mozes had tegen het volk gezegd: ‘Jozua zal voor u uit overtrekken, zoals de Here geboden heeft.

Deze taak die Jozua was opgelegd was zeker geen gemakkelijk, vandaar dat de Here hem aan het begin van zijn opdracht bemoedigde: ‘Welnu, maak u gereed, trek over de Jordaan hier, gij en dit gehele volk, naar het land, dat Ik hun, de Israëlieten, geven zal. Elke plaats die uw voetzool betreden zal, geef Ik ulieden, zoals Ik tot Mozes gesproken heb. Van de woestijn en de Libanon ginds tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat, het gehele land der Hethieten, en tot aan de Grote Zee in het westen zal uw gebied zijn. Niemand zal voor u standhouden al de dagen van uw leven; zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven en u niet verlaten. Wees sterk en moedig, want gij zult dit volk het land doen beërven, dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te zullen geven’(Joz.1:2-6).

Het zou kunnen dat Jozua een natuurlijke aanleg voor strategie had (Mat.25:15). Hij was honderd en tien jaar oud toen hij stierf, trekken we daar de tijd van de reis door de woestijn af en, de geschatte eenendertig jaren die al verstreken waren in het beloofde land, dan moet hij ongeveer veertig jaar zijn geweest toen hij Egypte verliet. Mozes noemt hem een jongeman: ‘de dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jongeman, week niet uit het midden van de tent’ (Ex.33:11). Heeft hij in Egypte een militaire opleiding gehad, zoals Mozes ook onderwezen was in alle wijsheid van de Egyptenaren? In elk geval ongeveer twee maanden na het vertrek uit Egypte bewees hij zijn kwaliteit als legeraanvoerder in de strijd tegen Amalek (Ex.17:8-16). In het boek Numeri zien we dat hij één van de twaalf verspieders is en zijn naam veranderd wordt van Hosea in Jozua (Num.13:16). Verder wordt Jozua nog vermeld wanneer hij als opvolger van Mozes wordt voorgesteld (Num.27:12-23). Maar verder horen we niet veel van hem in de boeken van Mozes, maar dat gaat nu veranderen!

Jozua’s blijde intrede

Mozes had het volk wel uit Egypte bevrijd, maar ‘Egypte’ was nog wel in het hart van het volk aanwezig. De invloeden van de wereld kunnen ook de gelovige ook na zijn bekering blijven beïnvloeden, en hij of zij moet leren de overige tijd niet meer naar de begeerten van de mensen, maar naar de wil van God (1Petr.4:2). Dat was voor het volk Israël, hoewel bevrijd uit Egypte, ook nodig, te leren te leven naar de wil van God! Door de mond van de profeet Ezechiël, in ‘de les van de geschiedenis’, horen we hem zeggen: ‘En Ik zeide tot hen: Ieder werpe de gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd zijn; verontreinigt u niet met de afgoden van Egypte. Ik ben de Here, uw God’ (Ez.20:7). Deden ze het? Neen, ‘maar zij waren weerspannig tegen Mij en wilden naar Mij niet luisteren; niemand wierp de gruwelen weg, waarop zijn ogen gevestigd waren, en de afgoden van Egypte verlieten zij niet’ (Ez.20:8). Nu, bij de doortocht door de Jordaan en de ‘blijde’ intrede van het beloofde land, richt Jozua twaalf stenen op ter herinnering aan die gebeurtenis en brengt deze in verbinding met de doortocht door de Rode Zee, veertig jaar eerder. Was het volk verandert tijdens de woestijnreis? Ezechiël, die ons het volk laat zien tijdens de uittocht, in de woestijn, in het beloofde land, in ballingschap, laat ons zien dat een echte verandering pas in het toekomstig koninkrijk werkelijkheid wordt (Ez.20). ‘Wanneer de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal, want dan zal Ik met het huis van Israël een verbond sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn’ (Jer.31:31,33). Wij, de gelovige hoeven niet zolang te wachten, wij kunnen nu al Gods ‘wet’ in onze binnenste leggen en in ons hart schrijven en laten heersen, daarvan is de besnijdenis van het volk te Gilgal een beeld; het wegdoen van het vlees (Gal.2:20). Zolang je de ‘goden van Egypte’, deze wereld, nog dient en is de smaad van Egypte nog niet afgewend’ (Joz.5:9).

Jozua’s tekortkomingen

De drie vijanden die wij hebben zijn, het vlees, de duivel en de wereld (Jak.4:1,4,7; Ef.2:2,3) en die waren dezelfde die Jozua had, ook al leefde hij in een complete andere wereld en tijd. Die vijanden zijn en blijven ons aanvallen of proberen ons te beïnvloeden zolang wij leven. Jozua heeft veel overwinningen gekend, met de hulp van God heeft hij eenendertig koningen verslagen (Joz.12:24). Toch is het twee keer misgegaan en moest Jozua zijn nederlaag erkennen. De beloften van God dat Hij Israëls vijanden zal verdrijven (Ex.23:20-31, 33:1-2; 34:10-14, Lev.18:24-25, 20:23-24; Num.33:50-56; Deut.4:35-38, 7:17-26, 9:1-6), onthief Jozua en het volk niet om ook hun aandeel in de strijd te leveren en hun verantwoordelijkheid op te nemen. God is met hen, en ons, zolang wij met Hem zijn! (2Kron.15:2). En daarbij leed hij twee keer een nederlaag!

De eerste was de nederlaag bij Ai waar Jozua, op grond van de informatie die hij had verkregen over de sterkte van de mannen van de stad onderschatte, of waar hij zichzelf overschatte. Hoe dan ook, hij ging akkoord met het advies van de verspieders want zeiden deze tegen hem: ‘Het gehele volk behoeft niet op te trekken, laten ongeveer twee- of drieduizend man optrekken om Ai te verslaan; vermoei niet het gehele volk door een tocht daarheen, want zij zijn daar weinig talrijk. Zo trokken van het volk ongeveer drieduizend man daarheen; zij sloegen echter voor de mannen van Ai op de vlucht’ (Joz.7:3-4). Maar er was meer aan de hand en dat we de zonde van Achan. Dat bleek uit het antwoord wat de Here gaf op Jozua’s vraag: ‘En Jozua zeide: Ach, Here Here, waarom hebt Gij dit volk dan toch over de Jordaan laten trekken, wanneer Gij ons in de macht der Amorieten wilt geven, zodat die ons te gronde richten? ‘Israël heeft gezondigd!’

De tweede nederlaag was kort na die van Ai namelijk de list van de Gibeonieten. ‘Want toen de inwoners van Gibeon gehoord hadden, wat Jozua met Jericho en Ai gedaan had, gingen ook zij met list te werk en vertelden Jozua dat zij van een zeer ver land waren gekomen.  Jozua nam hun verhaal voor waar aan en sloot een verbond met hen (Joz.9:3, 15). ‘Na verloop van drie dagen echter, nadat zij met hen het verbond gesloten hadden, hoorden zij, dat zij in hun nabijheid, ja, in hun midden woonden’ (Joz.9:16). Hoe het zover had kunnen komen? Wel, zij hadden de Here niet geraadpleegd! Ze hadden gesteund op eigen inzicht (Spr.3:5). Beide nederlagen bevatten een les voor ons denk ik, namelijk dat we God op de hoogte brengen van de gebeurtenissen, voordat we een beslissing nemen!

Jozua’s God

Hoe groot de invloed en het respect dat Jozua’s voor de Here God had blijkt wel uit zijn afscheidsrede tot de hoofden van het volk (Joz.23). Dertien keer vermeld hij daar wat de Here God voor het volk Israël heeft gedaan; Sola Deo gloria! Want het is niet Jozua die de hoofdpersoon is van het boek naar hem genoemd, maar de Here God! Wanneer Mozes in Deuteronomium 8 een overzicht geeft van de woestijnreis ligt de nadruk op wat God voor het volk Israël heeft gedaan. De Here had hen in de woestijn geleid; de Here verootmoedigde en deed hen honger lijden en gaf hen het manna te eten, enz. Want de Here, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappels; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen. Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf; die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water; die uit de harde rots voor u water te voorschijn deed komen, die u in de woestijn met het manna voedde, dat uw vaderen niet gekend hebben, om u te verootmoedigen, u op de proef te stellen en u ten laatste wèl te doen. Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven. Maar gij zult aan de Here, uw God, denken, want Hij is het, die u kracht geeft om vermogen te verwerven, ten einde het verbond gestand te doen, dat Hij uw vaderen gezworen heeft – zoals dit heden het geval is (Deut.8:1-18). Wanneer ook wij eenmaal ons ‘beloofde land’ bereiken zullen we ook erkennen: we zijn er gekomen ‘omdat Hij het heeft gedaan!’ (Ps.22:32).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Jozua, Gods herder!

Jozua 23-24

1. Inleiding

Jozua was aan het einde van zijn leven gekomen, en zou de weg gaan van alle vlees (Joz.23:14). Zijn taak zat er bijna op en hij dacht erover na hoe het ná hem verder zou gaan met het volk Israël. Hij was fysiek oud en kon niet meer de dingen doen die hij vroeger deed. Hij was honderdtien jaar en, net zoals Mozes toen die honderdtwintig jaar was, mogen we aannemen dat zijn oog niet was verduisterd en zijn geestelijk kracht niet was geweken (Deut.31:2, 34:7). Jozua was een rechtvaardige die groeide als een palmboom, die opschoot als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren groeide hij in de voorhoven van zijn God; hij droeg in de ouderdom nog vrucht, fris en groen was hij; om te verkondigen, dat de Here waarachtig is, mijn rots, in wie geen onrecht is (Ps.92:13-16, 91:10). Ja, Jozua wilde de leiders en het volk nog een laatste boodschap meegeven, want hij had ervaren en was ervan overtuigd dat, zoals de Here hem had bijgestaan in zijn leven, ook het volk Hem nodig zou hebben wilden ze Gods zegen blijven ontvangen, in de dagen die gingen komen. Vandaar Jozua’s afscheidsrede tot het volk en de verbondsvernieuwing te Sichem.

2. Jozua’s afscheidsrede en laatste oproep

We zien vaker in de Schrift, dat als een leider sterft, hij nog een laatste boodschap achterlaat aan hen die hij heeft gediend, zoals Petrus, Paulus, Jakob, en Mozes. Petrus richtte in zijn afscheid, in zijn tweede brief, de aandacht op de Heer Jezus: ‘Groeit op in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus’ (2Petr.3:18). Paulus, hoe kan het ook anders, wijst de gelovigen op het Gods Woord: ‘En nu draag ik u op aan God en aan het woord van zijn genade’ (Hand.20:32). Jakob heeft het grote voorrecht gehad om persoonlijk van al zijn kinderen afscheid te kunnen nemen, om hen bekend te maken wat hen in de komende dagen overkomen zou (Gen.49:1vv.). Mozes tenslotte spreekt tot het volk in een lied en leerde het de Israëlieten, waarin Israëls afval aangekondigd wordt (31:22,30). Geen prettig afscheid. Toch? Jozua neemt op een geheel andere wijze afscheid namelijk door een toespraak te houden en door een verbondssluiting; eigenlijk een herbevestiging daarvan.

3. Jozua’s oproep tot de leiders (Joz.23)

Is het u ook opgevallen? Dertien keer noemt Jozua de Naam des Heren! Daaruit mogen we wel concluderen dat de Here de eerste en de enige plaats in zijn leven heeft gehad, en Jozua geeft Hem dan ook alle eer voor alles wat er tot dusver tot stand is gekomen. Maar Jozua had ook zorg over het verdere verloop van het volk, en daarin toont hij zijn herderlijke kant. Hij had niet slechts liefde voor zijn God maar ook voor Diens volk! Zo spreekt ook de apostel Paulus over alle verdrukking die hij heeft meegemaakt, maar bovenal overviel hem dagelijks de bezorgdheid over al de gemeenten (2Kor.11:28). En wat te denken van de profeet Eli, die achtennegentig jaar oud, op de stoel zat aan de kant van de weg op de uitkijk, want zijn hart sidderde vanwege de ark van God die in verkeerde handen was gevallen (1Sam.4:13). En hoe is het met onze liefde en zorg voor de gemeente, Gods volk, waarvoor de Heer Jezus zijn leven heeft gegeven; evenals ook Christus de gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven (Ef.5:25).

Jozua benadrukt dat God aan zijn beloften heeft voldaan, ‘Zijnerzijds is niets onvervuld gebleven’ (23:14), en dat vraagt om een antwoord van het volk. Er zijn drie zaken waar Jozua de aandacht op vestigt, (1) het onderhouden van het wetboek van Mozes, (2) het niet inlaten met de volken die nog overgebleven zijn, en (3) de naam van hun goden niet belijden of dienen. Deze drie zaken kunnen zonder enige moeite op ons, gelovigen worden toegepast. Hoe is het met de omgang van Gods Woord, onderzoekt wij ook dagelijks de Schriften zoals de Bereeërs? (Hand.17:1). Hebben wij de wereld ook niet lief en bewaar we onszelf daarvan onbesmet? (Jak.1:27; 1Joh.2:15). En tenslotte, worden we ook niet gelijkvormig aan deze wereld en hebben de ‘goden’ van deze wereld geen invloed op ons leven? (Rom.12:2).

Het volk moest zich strikt gescheiden houden van de andere volken, zich niet met hen inlaten of verzwageren. Deden ze dat wel, dan ‘zullen zij u worden tot een strik en een val, tot een gesel op uw zijden en dorens in uw ogen, totdat gij vergaan zult uit dit goede land, dat de Here, uw God, u gegeven heeft’ (Joz.23:13). Waar je mee omgaat word je mee besmet, en wat je zaait zul je oogsten (Gal.6:7). Dit hoofdstuk eindigt met een ernstige waarschuwing: ‘Maar zoals al het goede over u gekomen is, dat de Here, uw God, u beloofd heeft, zo zal de Here alle kwaad over u brengen, totdat Hij u verdelgd zal hebben uit dit goede land dat de Here, uw God, u gegeven heeft. Wanneer gij het verbond schendt, dat de Here, uw God, u heeft opgelegd, en gij andere goden gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal de toorn des Heren tegen u ontbranden en gij zult welhaast vergaan uit het goede land dat Hij u gegeven heeft’ (Joz.23:15-16). Ja, God is liefde maar Hij is ook een na-ijverig God Die zijn heerlijkheid niet met een ander deelt! (Joz.24:19).

4. Jozua’s oproep tot het volk (Joz.24:1-28)

Na zijn toespraak tot de hoofden, rechters en opzieners was het de beurt aan alle stammen, het gehele volk van Israël, tot wie Jozua het woord richtte (Joz.24:1,2). Jozua begint zijn toespraak met de roeping van Abram in Ur der Chaldeeën, voordat hij in Haran woonde, waar de God der heerlijkheid aan hem verschenen was (Hand.7:2). Die roeping van Abram was uit genade en zonder voorwaarden vooraf. Het was niet omdat Abram uitblonk boven anderen, want zijn voorvaderen hadden andere goden gediend (Joz.24:2). ‘Maar gij, Israël, mijn knecht, Jakob, die Ik verkoren heb, nakroost van mijn vriend Abraham, gij, die Ik gegrepen heb van de einden der aarde en geroepen uit haar uithoeken, tot wie Ik zeide: Gij zijt mijn knecht’ (Jes.41:8-9). ‘Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; ú heeft de Here, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn. Niet, omdat gij talrijker waart dan enig ander volk, heeft de Here Zich aan u verbonden en u uitverkoren; veeleer zijt gij het kleinste van alle volken. Maar, omdat de Here u liefhad’ (Deut.76-7). Na Abram’s roeping overloopt Jozua in vogelvlucht de verdere geschiedenis van zijn nageslacht: zijn komen in het land Kanaän, het verblijf en bevrijding van het volk uit Egypte en de tocht door de woestijn, tot en met hun intocht in het beloofde land. Daaruit blijkt dat alle eer God toekomt, Hij heeft Abram uitverkoren, het volk groot gemaakt, bevrijd uit Egypte door zijn sterke arm (Deut.6:21; 26:8), de Amorieten gaf hij in hun macht en de voorgenomen vloek van Bileam veranderde hij in een zegen, en tenslotte ‘gaf Ik u een land waarvoor gij niet gezwoegd hebt, en steden die gij niet gebouwd hebt, en waarin gij toch woont; en gij eet van wijngaarden en olijfbomen die gij niet geplant hebt’ (Joz.24-13). Ja, het volk kon met Jeremia zeggen: ‘Het zijn de gunstbewijzen des Heren, dat wij niet omgekomen zijn’ (Klaagl.3:22).

Deze gunstbewijzen in het verleden vragen om een antwoord in het heden, en dat vinden we vanaf vers 14. ‘Kiest dan heden, wie gij dienen zult’ is de oproep tot het volk, dat overeenkomt met de latere oproep van Elia tot het volk: ‘Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baäl is, volgt hem na’ (1Kon.18:21). ‘Welnu, vreest dan de Here en dient Hem oprecht en getrouw; doet weg de goden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here. Maar indien het kwaad is in uw ogen, de Here te dienen, kiest dan heden, wie gij dienen zult: òf de goden die uw vaderen aan de overzijde der Rivier gediend hebben, òf de goden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!’ (Joz.24:14-15). Het is óf de een óf de ander! Jozua geeft de aanzet door te zeggen: ‘Ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen’, waarop het volk antwoord: ‘Ook wij zullen de Here dienen, want Hij is onze God’. Prachtige woorden, maar woorden en beloften dienen gevolgd worden door daden! ‘Nu dan, doet de vreemde goden weg, die in uw midden zijn, en neigt uw harten tot de Here, de God van Israël’.

Jozua beseft, wellicht uit eigen ervaring, hoe moeilijk is om gedane beloften waar te maken, en vraagt om een bevestiging. Hij zei tegen hen: ‘Gij zult niet in staat zijn de Here te dienen, want Hij is een heilig God. Hij is een na-ijverig God. Hij zal uw overtreding en uw zonden niet vergeven. Wanneer gij de Here verlaat en vreemde goden dient, dan zal Hij Zich omwenden, u kwaad doen en verdelgen, nadat Hij u heeft welgedaan. Het volk zeide echter tot Jozua: Neen, maar de Here zullen wij dienen’ (Joz.24:19-21). Vergelijken we het voorgaande met de verbondssluiting op de berg Sinaï waar het volk, toen Mozes hen al de woorden en de verordeningen meedeelde, zei: ‘Al de woorden, die de Here gesproken heeft, zullen wij doen’ (Ex.24:3), zien we hoeweinig ervan is terecht gekomen. Want niet veel later maakten ze het gouden kalf! (Ex.32:1vv.). Het volk moest nog veel leren wat ook hier zien we hetzelfde, want niet veel later, in het boek Richteren zien we ‘dat ze de Here verlieten en andere goden achterna gingen’ (Ri.2:12). Tenslotte sloot Jozua met het volk een verbond en richtte een grote steen op onder de terebint, op de heilige plaats des Heren’, waarop hij het volk liet gaan, eenieder naar zijn erfdeel.

5. Drie begrafenissen (Joz.24:29-33)

Het boek Jozua wordt afgesloten met de vermelding van drie begrafenissen, dat van Jozua, Jozef en Eleazar. Een groot man is heengegaan maar het werk van God gaat door. Uit het vervolg van de weergave van de daaropvolgende gebeurtenissen van het volk, in het Oude Testament, weten we dat het volk de gedane beloften niet heeft kunnen waarmaken, waardoor ze uiteindelijk in ballingschap zijn geraakt. Dat heeft iemand tot de uitspraak geleid dat: ‘de ene generatie de bezittingen verwerft, de volgende deze beërft en de derde generatie ze bederft!’.

Ook het lichaam van Jozef, dat ze al die jaren hadden meegedragen, werd ter aarde besteld. Jozef had hen namelijk doen zweren bij zijn sterven in Egypte: ‘God zal zeker naar u omzien; dan zult gij mijn gebeente van hier meevoeren. En Jozef stierf, honderd en tien jaar oud, en men balsemde hem, en hij werd in een kist gelegd, in Egypte’ (Gen.50:25-26; Ex.13:19). In de lijst van geloofsgetuigen van Hebreeën 11 wordt dit aangehaald en gezien als een daad van geloof: ‘Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht gegeven in verband met zijn gebeente’ (Heb.11:22). Tenslotte nog de vermelding van de dood van Eleazar, de zoon van Aäron, en zij begroeven hem op de heuvel van zijn zoon Pinehas, die hem in het bergland van Efraïm gegeven was.

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Jozef in zijn vernedering 

(Genesis 37 – 41) 

‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan? (Lukas 24:26)

 

Woord vooraf

Voor hen die niet op de hoogte zijn van de typologie in de Bijbel geld dit ‘woord vooraf’. De leer van de typen kan worden omschreven als: voorafschaduwingen van latere geestelijke werkelijkheden. Voor hen die met de Bijbel op de hoogte zijn is het overbodig te zeggen dat we in het Oude Testament in de persoon van Jozef het meest volmaakte beeld hebben van de Heer Jezus. We noemen dat dan ook een ‘type’. Door onjuist gebruik van de typologische uitleg van de Bijbel in het verleden is de typologie bij veel gelovigen in een kwaad daglicht komen te staan, dat is onterecht. Het Nieuwe Testament legitimeert een dergelijke toepassing van de Schrift juist. We kunnen twee soorten typen onderscheiden: persoonlijke en niet-persoonlijke oudtestamentische typen. Jozef is een type van de Christus die zou komen maar word als zodanig niet in het Nieuwe Testament vermeld maar veel andere oudtestamentische personen wel. We denken maar aan Adam (Rom.5:12-21; 1Kor.15:45-49), Abel (Hebr.12:24), Melchisedek (Hebr.7:1-4), Isaäk (Hebr.11:17-19), Jakob (Joh.1:51), Mozes (1Kor.10:1-4), Aäron (Hebr.5:6,10; 6:20; 7:11,17), David (in veel Psalmen), Salomo (Mat.12:42) en Jona (Mat.12:19). Niet-persoonlijke typen zijn: de ark van Noach (1Petr.3:20), het Lam van God (Joh.1:29,36), de leeuw van Juda (Openb.5:5), het manna (Joh.6:32-58), de steenrots (1Kor.10:4), de wet 2Kor.3:3), de koperen slang (1Joh.3:14), de tabernakel/tempel (Joh.2:19-21). Heel duidelijk is het gedeelte in de brief aan de Galaten: ‘Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. (Anderen vertalen: Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis) Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het (woord) Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder’ (Gal.4:21-26). Hopelijk is hiermee voldoende aangetoond dat meerdere personen en zaken of gebeurtenissen een diepere betekenis hebben en dat dit in het Nieuwe Testament wordt gezien.

Inleiding

In twee artikelen willen we proberen in Jozef een type te zien van de Heer Jezus die kwam voor het volk Israël als de beloofde Messias. In het eerste deel behandelen we het leven van Jozef gedurende zijn vernedering, en in het tweede Jozefs leven tijdens zijn verhoging. Dat lijden voorafgaat aan heerlijkheid zien we al bij Paulus wanneer hij schrijft: ‘Dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid’ (Rom.8:18). Ook de apostel Petrus onderwijst ons dat lijden aan heerlijkheid voorafgaat: ‘De Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna’ (1Petr.1:11). Deze gedachte vinden we terug zowel in het leven van Jozef als de Heer Jezus. Beiden werden toen ze de eerste keer ‘optraden’ verworpen en bij hun tweede verschijning geaccepteerd. Dit is in overeenstemming wat Lukas in zijn evangelie vermeld: ‘Moest de Christus dit niet lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan?’ (Luk.24:26, 44). Op vele manieren is Jozef een beeld van de Heer Jezus. Jozef was de geliefde zoon die gehaat en verworpen werd door zijn eigen broers. Zij verkochten hem als een slaaf en ontmoetten hem later als hun koning. Jozef moest lijden voordat hij zijn plaats van heerlijkheid mocht innemen. Hij overwon de verzoeking maar werd toch gearresteerd en onrechtvaardig behandeld. Jozef was een trouwe dienstknecht die anderen diende. Uiteindelijk werd hij verhoogd tot de troon en werd verantwoordelijk voor de redding van de volkeren. Zijn broers herkenden hem de eerste keer niet, maar hij openbaarde zelf wie hij was toen ze voor de tweede keer naar Egypte kwamen. Zo zal het Israël vergaan: ze begrepen niet wie de Heer Jezus was toen Hij voor de eerste keer kwam en zeiden: ’Wij hebben geen koning, alleen de keizer’ (Joh.19:15). Bij zijn tweede komst zullen ze Hem (h-)erkennen en voor Hem buigen.

Jozef: de geliefde zoon (Genesis 37:1-10)

Zoals Jakob Jozef liefhad boven zijn andere zonen (37:3), zo had de Vader zijn Zoon lief boven alles. ‘Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen gevonden heb’ (Mat.3:17). Jozef was ‘de uitverkorene onder zijn broeders’ evenals de Heer Jezus zoals Jesaja van Hem geprofeteerd heeft: ‘Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb’ (Gen.49:26; Jes.42:1).Dat Jozef kwaad gerucht van zijn broers aan zijn vader overbracht was de oorzaak van hun haat. Psalm 69:5 zegt profetisch met betrekking tot de Heer Jezus: ‘zij die mij zonder oorzaak haten.’ Jozef was zeventien jaar oud toen zijn vader hem vroeg om zijn broeders te gaan zoeken, de Heer Jezus was omtrent dertig jaar oud (Luk.3:23). Jozef zocht zijn broeders (Gen.37:16) zoals ook de Heer Jezus; Hij kwam tot de zijnen (Joh.1:11; Hand.3:26vv.). Jozefs broers beraamden een aanslag op zijn leven (Gen.37:18-20). De Joden deden hetzelfde met de Heer Jezus (Mat.21:37-39).Juda verkocht Jozef voor geld (Gen.37:28). Judas verraadde Jezus voor 30 zilverstukken (Mat.26:15).

Jozef: de dromer (Gen.37:5-11)

Jozefs dromen kwamen van God dat was toen op dat moment niet voor iedereen zo duidelijk, maar geleidelijk aan werden ze vervuld. Deze dromen moeten voor Jozef een grote stimulans geweest zijn, iets waar hij zich naar uit kon strekken. Trouwens het waren niet de enige dromen waarmee Jozef in aanraking kwam, denk maar aan de dromen van de schenker en de bakker en wat later de dromen van de farao (40-41). Jozefs eerste droom situeerde zich op de aarde, de tweede op de hemel. Dat verwijst m.i. al naar Abrahams aardse nakomelingen, het volk Israël en het hemels nageslacht, de Gemeente. Die dromen werden al vervuld toen zijn broers zich voor Jozef neerbogen (42:6; 43:26 en 44:14), maar de uiteindelijke vervulling zal in de toekomst plaatsvinden wanneer alle knie zich zal buigen voor Jezus Christus (Mat.24:30; Zach.14:16; Fil.2:9-11).

Jozef: de verworpene

Ik verwijs nog maar eens naar de, niet te negeren, gelijkenis van Jozef met de Heer Jezus, die gezonden door de Vader, ook naar zijn broeders (Israël) gekomen was om te zien hoe het met hun ging en verworpen werd (Joh.1:11). We weten niet wie op de idee gekomen was om Jozef te doden. Sommigen geven de voorkeur aan Simeon, die nogal gewelddadig en wreed van aard was (Gen.34) en daarom denken ze dat dat de reden was dat Jozef Simeon liet binden (42:24). Jozef vond zijn broers in de buurt van Sichem waar ze eerder met zoveel problemen waren geconfronteerd (Gen.34). Ze zagen hem van verre en zeiden: ‘Nu dan, komt, laten we hem doden’ (37:20).  Maar het liep anders dan gepland want Ruben wilde hem redden zodat hij naar zijn vader kon terugkeren (37:22). Uiteindelijk werd Jozef verkocht aan de Ismaëlieten, handelaren die op weg waren naar Egypte, die hem doorverkochten aan Potifar, een hoveling van Farao, de overste van de lijfwacht (37:28,36).

Jozef: de trouwe dienaar (Genesis 38-39)

Voorbereiding is ook dienst aan God! We zien dat in het leven van Mozes, veertig jaar aan het hof van Farao, veertig jaar achter de schapen om daarna veertig jaar het volk te leiden. Jakob, Jozefs vader, had hem willen beschermen voor zware arbeid, maar God wist dat Jozef nooit een heerser kon worden voor hij zelf had gediend (Mat.25:21). Drie middelen kwamen in aanmerking om Jozef voor te bereiden op zijn taak als de latere onderkoning van Egypte:

1e. Voorbereiding voor te dienen (Genesis 39:1-6)

Jozef kwam in het huis van Potifar en diende hem. We lezen dat God met hem was 39:2,21,23) en hij werd voorspoedig. Iets voor ons om over na te denken! Jozef verwisselde zijn veelkleurig kleed voor werkmanskleding. ‘Wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden!’ (Mat.23:12). Een houding en gezindheid die we op volmaakte wijze kunnen zien bij de Heer Jezus: ‘Want laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was, die in de gestalte van God zijnde het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijk wordend. En uiterlijk als mens bevonden heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam worden tot de dood, ja, tot de kruisdood. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is’ (Fil.2:5-9). Op deze wijze ervoer hij nederigheid (1Petr.5:5-6) en de waarde van te kunnen gehoorzamen (vgl. Luk.7:6-8). Omdat Jozef trouw was in kleine dingen, vertrouwde God hem grotere zaken toe (Spr.22:29; 12:24).

2e. Voorbereiding en zelfdiscipline (39:7-23)

Wat een verschil in karakter tussen Juda (38) en Jozef! Juda die toegaf aan vleselijke lusten en Jozef die zich rein hield in die verzoeking. Want wat gebeurde er? De vrouw van Potifar probeerde Jozef te verleiden om met haar het bed te delen! Ja, de duivel zit niet stil, toen niet en nu nog minder want hij weet dat zijn dagen geteld zijn! Hoe was Jozefs houding en wat is de onze, want de seksuele verleiding in onze wereld wordt met de dag erger! Jozef hield stand want, zei hij: ‘Hoe zou ik dan dit grote kwaad doen en zondigen tegen God? (39:9). Mensen in hoge posities zouden een voorbeeld moeten zijn op moreel terrein, maar helaas zien we het tegenovergesteld, maar niet bij Jozef!

3e. Voorbereiding door te lijden (40)

Wij zouden hebben verwacht hebben dat God de trouw van Jozef zou belonen. Het werd ook ‘beloond’ maar op een andere manier dat wij zouden hebben gedaan, want Gods wegen zijn anders dan de onze (Rom.11:33; Jes.55:8-9). Jozef werd vals beschuldigd en werd in de gevangenis geworpen (vgl. Mat.26:59-65; Mark.15:27-28). Hij verdedigde zich echter niet tegen die beschuldigingen en leed liever onrecht (1Kor.6:7). Daarin was Jozef een voorbeeld van de Heer Jezus die eeuwen later in eenzelfde situatie terechtkwam en ook zweeg: ‘En toen Hij door de overpriesters en oudsten werd beschuldigd, antwoordde Hij niets. Toen zei Pilatus tot Hem: Hoort U niet hoeveel zij tegen U getuigen? En Hij antwoorde hem op geen enkel woord’ (Mat.27-12-13).

Jozef: de vergeten dienaar (Genesis 40-41)

Jozef was zeventien jaar toen hij verkocht werd naar Egypte (Gen.37:2) en dertig jaar toen hij voor Farao, de koning van Egypte stond (Gen.41:46). Dertien jaar was een lange tijd voordat zijn dromen werkelijkheid zouden worden, dromen die Jozef echter niet vergeten was (Gen.42:9). We lopen echter vooruit op de gebeurtenissen en keren terug naar de tijd dat Jozef in de gevangenis met de bakker en de schenker. Ook hier diende Jozef en dit keer de schenker en de bakker van de Farao en daarin is hij een voorloper van de Heer Jezus waarvan we in Markus 10:45 lezen dat Hij, de Zoon des mensen, niet was gekomen om te heersen maar om te dienen. Hier een tweede reeks dromen, die aanleiding worden voor Jozefs vrijlating en verhoging. Het samenkomen van de bakker, de schenker en Jozef is geen toeval, maar een door God gearrangeerde ontmoeting. De dromen die beiden hebben gehad worden door Jozef uitgelegd, hoewel, Jozef geeft de eer aan God: Zijn de uitleggingen niet Gods zaak? (40:8; 41:16; Dan.2:28). De uitleg van de dromen komen precies uit: de overste van de schenkers bleef leven, maar de overste van de bakkers werd opgehangen, zoals Jozef hun had uitgelegd (40:23).

Was het een zwakheid van Jozef toen hij de schenker vroeg om zijn hulp te zoeken bij de overste van de schenkers wanneer hij deze vraagt: ‘Maar blijf aan mij denken, wanneer het u goed zal gaan; toon mij toch uw dankbaarheid door van mij gewag te maken bij Farao, en breng mij uit dit huis’ (40:14). Hoe we het ook mogen interpreteren, de komende twee jaar (41:1) gebeurt er niets want de schenker vergat Jozef (40:23).

Maar nu krijgt Farao twee dromen waarvan niemand aan het hof een uitleg kon geven. Voor de schenker waren deze dromen aanleiding zodat hij terugdacht aan zijn eigen hechtenis en droom en Jozef, die daarvan de juiste uitleg had gegeven. Toen Farao daarvan op de hoogte werd gebracht ontbood Farao Jozef, en zij haalden hem ijlings uit de kerker. Wanneer Farao zijn dromen aan Jozef voorlegt geeft deze hem niet alleen de uitleg maar ook advies over de te regelen maatregelen (41:33-36). ‘Toen Hij hongersnood opriep over het land en alle staf des broods verbrak, zond Hij een man voor hen uit Jozef werd als slaaf verkocht; men knelde zijn voeten in boeien, hij kwam in de ijzers tot de tijd, dat zijn woord uitkwam, de uitspraak des Heren hem in het gelijk stelde. De koning zond heen en liet hem los, de heerser der volken maakte hem vrij; hij stelde hem tot heer over zijn huis, tot heerser over al zijn bezit, om zijn vorsten te binden naar zijn goeddunken, en zijn oudsten leerde hij wijsheid’ (Ps.105:16-21).

Hiermee wordt een periode in Jozefs leven afgesloten, waaraan hij misschien minder goede herinnering zal hebben overgehouden, maar uit het vervolg van Jozefs geschiedenis weten we dat hij ontdekt heeft dat daarin Gods weg en handelen herkend heeft (45:5-7; 50:20).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Jozef in zijn verhoging

(Genesis 41 – 50)

 

‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan? (Lukas 24:26)

Inleiding

Naast de vele praktische lessen die het leven van Jozef bevatten, komt de typologische uitleg toch wel op de eerste plaats. Het boek Genesis is een boek waarin we geconfronteerd worden met een aantal ‘broeders’ waartussen strijd en verwijdering ontstond. We denken maar aan Kaïn en Abel, Isaäk en Ismaël, Jakob en Esau en, daar sluit het boek Genesis mee af, Jozef en zijn broers. In de ontstane strijd en verwijdering tussen Jozef en zijn broers ligt de schuld geheel bij de broers; Jozef is degene die het ondergaat. Op dezelfde manier is de verhouding tussen Israël en de Heer Jezus ontstaan. Wat toen de broers Jozef hebben aangedaan is een voorafschaduwing van wat het volk Israël de Heer Jezus hebben aangedaan. Zowel de broers als het volk hebben hun ‘broer’ overgeleverd in de handen van de heidenen (Hand.2:23). Veel dingen die ondanks de verwerping van Jozef en de Heer Jezus ontstonden situaties waarvan, noch Jozefs broers, noch het volk Israël, weet van hadden. Jozef werd verhoogd en onderkoning in Egypte, de Heer Jezus werd verhoogd en zette zich aan Gods rechterhand. Zoals Jozef aan zijn broers werd bekendgemaakt, zo zal de Heer Jezus, bij zijn wederkomst op de Olijfberg door het volk worden herkend en voor hen zorgen, zoals Jozef dat met zijn broers heeft gedaan (Gen.50:19). Voor veel gelovigen in deze dieperliggende boodschap niet gekend en op die manier doen ze zichzelf tekort, of erger, worden ze door een verkeerde visie met betrekking tot het volk Israël op het verkeerde been gezet. Ik doel hierbij op de vervangingsleer, die in grote delen van het christendom onderwezen wordt, en die aan het volk Israël geen toekomst toekent.

Jozefs verhoging (Genesis 41)

We zijn deel 1 van deze studie geëindigd met de verklaring van Farao’s dromen door Jozef. Hij kreeg de naam Safenath-Paneach dat is ‘openbaarmaker van geheimenissen’, en Jozef mocht nog meer geheimen openbaren dan alleen die van de Farao. Er kwam een einde aan die periode in zijn leven die gekenmerkt werd door verwerping, leed en onrecht. Er kwam een keer in zijn leven, want ‘God was met hem en verloste hem uit al zijn verdrukkingen, en Hij gaf hem genade en wijsheid tegenover de farao, de koning van Egypte; en die stelde hem aan als bestuurder over Egypte en over heel zijn huis’ (Hand.7:9-10). Het boek Handelingen legt de nadruk op Gods handelen in Jozefs leven. Een geweldige toekomst ligt nu voor hem, hij beland van de een op de andere dag, geheel onverwacht, uit de gevangenis en komt aan het hof van Farao. Aan die mogelijkheid zouden zijn broers nooit hebben gedacht, net zomin als het volk Israël dat vandaag de dag kan bevroeden dat de Messias die zij, zo lange tijd geleden verworpen hebben, de plaats aan God rechterhand heeft ingenomen.

Jozef had de leeftijd van dertig jaar toen hij aan het hof van Farao kwam, die hem aanstelde over het hele land Egypte. Een grote taak lag op Jozef te wachten, een taak die hij zelf had voorzegt in de uitlegging van Farao’s dromen, namelijk voorbereidingen treffen voor de komende hongersnood, waardoor het een heel volk in leven zou houden! In die periode werden Jozef twee zonen geboren, die Asnat de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde: Manasse (God heeft mij de moeite doen vergeten) en Efraïm (God heeft mij vruchtbaar gemaakt). Toen het volk honger begon te lijden stuurde Farao de mensen naar Jozef: ‘Gaat tot Jozef; doet wat hij u zegt’ (41:55). En zo gebeurde het dat ‘de gehele wereld naar Egypte kwam om bij Jozef brood te kopen’ (41:57). Ook hierin is Jozef een prachtig type van de Heer Jezus, het Brood van het leven, die kon tot de hele wereld zeggen: Kom tot Mij en Ik zal u rust geven! Tot op vandaag mogen wij het evangelie bekendmaken aan hen die hongerig en dorstig zijn en hen wijzen op Jezus, de Heiland der wereld.

Jozef en zijn broeders

Het volgende geheim dat Jozef mocht bekendmaken was die tussen hemzelf en zijn broers. Die hongersnood die voorzegt was en kwam, werd aanleiding voor Jozefs familie waardoor ze, misschien tegen wil en dank, gedwongen werden om naar Egypte te komen. ‘Er kwam echter een hongersnood over heel het land Egypte en Kanaän en grote benauwdheid; en onze vaderen vonden geen voedsel. Maar toen Jakob hoorde dat er in Egypte koren was, stuurde hij onze vaderen er de eerste keer op uit’ (Hand.7:11-12). Alle broers, behalve Benjamin, gingen om weg naar Egypte, een reis die het begin werd van een totale nieuwe toekomstige situatie. Toen ze aankwamen, en zich voor Jozef neerbogen, herkende hij zijn broers, maar zij herkenden hem niet en Jozef herinnerde zich zijn dromen. Maar er waren er maar tien zich neerbogen en geen elf (37:9) zoals de droom vermelde. Vandaar dat Jozef, na hen van voedsel te hebben voorzien, hen de opdracht gaf de ontbrekende broeders mee te nemen. Dit bracht een reactie bij de broers teweeg, een ontwaken van het geweten van een gebeurtenis zoveel jaren geleden: ‘Voorwaar, nu boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben: wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om erbarming smeekte, maar wij hoorden niet; daarom is deze benauwdheid over ons gekomen. Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn bloed van ons geëist’ (Gen.42:21). Deze uitspraak, die door Jozef werd verstaan, bracht hem tot ontroering: Hij weende! (42:24; 43:30; 45,14,15; 46:29; 50:17).

‘En bij de tweede keer werd Jozef door zijn broers herkend; en de afkomst van Jozef werd bij de Farao bekend’ (Hand.7:13). Juda neemt het woord en doet verslag van de situatie van de familie, dat veroorzaakt grote ontroering bij Jozef teweeg en hij maakt zich dan ook bekend aan zijn broers en onthuld ook het geheim van Gods met zijn leven (Gen.45:1, 4-15; Zach.12:10). Tegen zijn broers zegt hij om hen gerust te stellen: ‘Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden’ en ‘Daarom heeft God mij voor u uit gezonden om u een voortbestaan te verzekeren op aarde, en om voor u een groot aantal geredden in het leven te behouden. Dus zijt gij het niet, die mij hierheen gezonden hebt, maar God’ (Gen.45:5,7-8). De broers worden dan teruggestuurd en lichten hun vader in: Jozef leeft!

Jozef en zijn vader

Nog maar eens mocht Jozef een geheim bekendmaken namelijk de boodschap aan zijn vader dat hij nog in leven was! ‘En Jozef stuurde hen terug en liet zijn vader Jakob halen en heel zijn familie, die uit vijfenzeventig zielen bestond. En Jakob kwam in Egypte en hij stierf, hijzelf en onze vaderen’ (Hand.7:14-15). Wat Jakob al die jaren dat Jozef er niet meer was bezighield kan worden samengevat in een uitspraak van hem: ‘Dit alles is tegen mij’ (Gen.42:36). Dit ‘alles’ wil zeggen de hongersnood in het land, Jakob ging er vanuit dat Jozef dood was, en zijn zoon Simeon zou als gijzelaar in Egypte verblijven en de Farao zou hem niet eerder vrijgeven totdat Benjamin met de broer zou meegaan de volgende reis. Zowel Jozef als Benjamin waren de twee zonen van Rachel had verwekt; Rachel zijn favoriete vrouw! Jakob zag alleen maar de problemen waarmee hij geconfronteerd werd. War was God? De belofte die Jakob ontvangen had was door alles op de achtergrond geraakt: ’En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat’ (Gen.28:15). En toen Jakob van Laban wegging ‘Toen zeide de Here tot Jakob: Keer terug naar het land uwer vaderen en naar uw maagschap, en Ik zal met u zijn’ (Gen.31:3). Maar laten we hem, om zijn negatieve houding, maar te hard oordelen, want ook wij hebben beloften en hoe vaak zijn wij die vergeten en vervallen in negativisme? (Mat.28:20). Nee, Jakob moest leren dat niet alles tegen hem was want ‘als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? (Rom.8:31). Natuurlijk kende Jakob de afloop niet, zoals ook wij dat wat ons leven betreft niet kennen, de toekomst was voor hem nog verborgen. Hij en wij wandelen door geloof niet door aanschouwen in het vertrouwen dat God voor ons zorgt en bezig is waarin we Hem misschien niet kunnen volgen maar: ‘Maar wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, hun die naar zijn voornemen zijn geroepenen’ (Rom.8:28). Na terugkeer van hun tweede reis naar Egypte kwamen de broers dan terug met de blijde boodschap voor hun vader dat Jozef nog leefde. Aanvankelijk bleef Jakobs hart er koud onder (45:26), maar toen ze elkaar weer zagen na vele jaren vielen ze elkaar wenend om de hals. Jakob zou nog zeventien jaar van Jozef mogen genieten voordat hij stierf. Eind goed al goed!

Jozef en Gods raad

Als er één persoon in de Bijbel vermeld is, met uitzondering van de Heer Jezus uiteraard, waarmee wij ons mee kunnen identificeren in tijden van nood dat is dat wel Jozef! We lezen zeven keer dat hij geweend heeft. Hij weende en smeekte toen hij door zijn broers in de put gegooid werd (Gen.42:21-22). Hij weende toen zijn broers elkaar hun zonde beleden (Gen.42:24) en toen hij zijn broeder Benjamin zag (Gen.43:30). Hij weende luid toen hij met zijn broers verzoend werd (Gen.45:2, 14-15) en toen hij zijn vader weer zag na meer dan twintig jaar (Gen.46:29). En zoals elke zoon zou doen, hij weende toen zijn vader stierf (Gen.50:1). En toen zijn broers, nadat hun vader was gestorven, en ze ervan uitgingen dat Jozef zich op hen zou gaan wreken voor het hem aangedane kwaad, weende Jozef daarover (Gen.50:17). Jozef had de pijnlijke verwerping door zijn broers ervaren, de vernedering om als slaaf verkocht te worden, en daardoor gescheiden te zijn van zijn ouderlijk huis. Hij bleef staande tijdens de harde tijd in Egypte, in het huis van Potifar, hij onderging de valse beschuldiging van Potifars vrouw en het verblijf in de gevangenis. Maar Jozef bleef staande in al die omstandigheden! Hoe dat mogelijk was? We lezen op zijn minst vijf keer in de Bijbel dat ‘God met hem was’ (Gen.39:2,3,21,23; Hand.7:9). Dat betekende dat God alles onder controle had en dat al die dingen die Jozef overkwamen een doel hadden (Rom.8:28). En dan waren er nog de dromen die Jozef gehad had en die hij al die tijd in zijn hart had meegedragen (Gen.42:9) en waaraan hij zich als het ware aan had op getrokken. Eenmaal zouden ze uitkomen dat was voor hem duidelijk geweest, en nu aan het einde van het boek Genesis getuigd Jozef daarvan dan ook door het getuigenis naar zijn broers: ‘Maar Jozef zeide tot hen: Vreest niet, want ben ik in Gods plaats? Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden. Vreest dus niet, ik zal u onderhouden en ook uw kinderen. Zo troostte hij hen en sprak tot hun hart’ (Gen.50:20-21).

Jozef en Jezus

De paralellen tussen Jozef en de Heer Jezus zijn opvallend. Zoals de Heer Jezus was Jozef de geliefde zoon van de vader (37:3 vs. Joh.3:16) maar werd door zijn broeders gehaat (37:4 vs. Ps.69:5; Luk.19:14). Hij verkondigde dromen zoals de Heer Jezus ook ‘dingen uitsprak die van de grondlegging der wereld verborgen waren’ (Mat.13:35). Hij werd verkocht, vals beschuldigd, veroordeeld en gevangengenomen. De Heer Jezus werd vals beschuldigd (Mat.26:50, 60) Jozef ging van de gevangenis tot de troon, van lijden tot heerlijkheid, en hij verstrekte brood aan de hele wereld. De Heer Jezus ging van de kribbe en kruis om daarna zijn heerlijkheid in te gaan. De Heer Jezus verstrekte geen brood, Hij is het Brood des levens (Joh.6:35). Jozef hield de mensen in leven, de Heer Jezus gaf de mensen nieuw leven. Jozef vergaf zijn broeders en zorgde voor hen en gaf hen een onderkomen. Zoals Jozef de tweede keer door zijn broeders werd aanvaar, zo zal ook de Heer Jezus bij zijn tweede komst door het volk Israël worden aanvaard (Mat.24:30; Zach.12:10).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Jozef en zijn broeders’

Voorwoord

Dit is een vertaling van een brochure, geschreven in het Duits door Arno C. Gaebelein, (1861-1945) en uitgegeven door uitgever Grubé’s Verlag, in Düsseldorf, Duitsland.

Bij de lezing van dit artikel dient men er rekening mee te houden dat het geschreven is in 1904, dus ver voor de Holocaust die in de tweede wereldoorlog plaatsvond.

Ten tweede is het gericht aan joodse mensen om vanuit het Oude Testament hun te wijzen op de werkelijke Jozef, de Heer Jezus Christus.

Inleiding

Genesis beschrijft de geschiedenis van Abraham; de vader van het Joodse volk en de aartsvader van alle ware gelovigen. Zijn zaad is als het zand aan de oever van de zee (een verwijzing naar zijn vleselijke nakomelingschap), terwijl zijn geestelijke kinderen zo talrijk zijn als de sterren des hemels. Toch zijn de meeste hoofdstukken van Genesis niet aan Abraham, maar aan Jozef gewijd. Kennelijk heeft de geschiedenis van Jozef een belangrijker betekenis dan die van Abraham. De geschiedenis van Jozef beschrijft namelijk de eerste en tweede komst van Davids Zoon, de Messias van Israël. Evenals vele andere grote mannen van Israël was Jozefs leven niet alleen belangrijk voor zijn eigen tijdgenoten, maar gaf God ook schaduwbeelden van de Messias in relatie tot de verlossing van Zijn volk Israël. Zo bevatten de levensgeschiedenissen van Jakob, Jozef, Mozes, Daniël, David en vele anderen, prachtige profetische vergezichten. Door Schrift met Schrift te vergelijken hopen we met Gods hulp een korte verklaring te geven van de bekende geschiedenis van Jozef. Hoewel de rabbijnen beweren dat zonder uitleg van geleerde mannen, de Heilige Schrift niet is te begrijpen, geloven wij dat de Heilige Geest de ware Leermeester is. De belofte luidt immers: ‘Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, zal Hij u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelf niet spreken, maar zowat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen’ (Joh.16:13).

Gehaat zonder oorzaak

Laten we eerst kijken naar het karakter van Jozef en naar de oorzaak waarom zijn broeders hem haten. Als zeventienjarige jongen bevindt Jozef zich bij zijn broeders en hoedt de kudde (Gen.37). Aan de boze handelingen van de zonen van Bilha en Zilpa neemt hij geen deel, veeleer “bracht hij hun kwaad gerucht aan hun vader over” (vers 2). De dromen waarin de Heere hem zijn toekomstige heerschappij over zijn broeders en het huis van zijn vader openbaart, onthullen tevens zijn persoonlijke verhouding tot God. Maar al deze dingen, waaronder Jakobs bijzondere liefde voor Jozef en de ‘veelvervige rok’ die Jozef als eerbetoon van zijn vader ontvangt, zetten kwaad bloed bij zijn broeders. Het was een haat zonder oorzaak, herkenbaar in de profetische woorden van Psalm 69 omtrent het lijden van de Messias: ‘Zij haten mij zonder oorzaak’. In de geschiedenis van Kaïn en Abel wordt deze broederhaat ons voor het eerst in de Schrift in schaduwbeeld voorgesteld. Kaïn haatte zijn broeder zonder oorzaak, want ‘de werken van Kaïn waren boos, maar die van zijn broeder rechtvaardig’ (1 Joh.3:12). De rechtvaardige Abel wordt door zijn eigen broeder gedood en de moordenaar wordt een rusteloze, sombere zwerver, aan wie God een teken stelde, opdat niemand die hem vond hem zou doden (Gen. 4:15). Abel is het beeld van de Messias, terwijl Kaïn het beeld van de broeders van de Messias weergeeft. Ook in Mozes’ afscheidsrede vinden wij de geschiedenis van Israël en het lijden van Christus tot in een verre toekomst voorzegt. We lezen in Deuteronomium 32:15 de veelzeggende woorden: ‘En hij (Israël) liet God varen, Die hem gemaakt heeft en versmaadde de Rotssteen zijns heils’. Deze ‘Rotssteen zijn heils’ is de Messias, Wiens verwerping Jesaja (53) in details beschrijft.

Jozefs gehoorzaamheid

Gehoorzaam aan de opdracht van zijn vader, zocht Jozef zijn broers op. Eigenlijk gaf Jakob hem hiermee over in de handen van zijn vijandige broers. Toen zij hem reeds van verre zagen ‘sloegen zij tegen hem een listige raad om hem te doden’ (Gen.37:18). We zien hoe de haat van de broers hen tot een vreselijke daad drijft. Evenals eens Jakob zijn zoon Jozef tot zijn broeders zond en hem daardoor feitelijk in hun handen overgaf, zo zond God Zijn Zoon, de Messias, in een boze wereld tot een boos geslacht, om ‘te zoeken en zalig te maken wat verloren is’.

Jozef als type van Gods geliefde Zoon

Jozef was, als ‘zoon des ouderdoms’ Jakobs meest geliefde zoon (Gen.37:3). De Messias is de Geliefde des Vaders. De Bijbel noemt Hem niet alleen ‘Zemach Davids’ (de Spruit Davids; Jes.11:1), maar ook ‘Zemach Jehova’ (de Spruit des HEEREN; Jes.4:2; Zach.3:8). Hij is dus meer dan een Zoon van David, zoals ook blijkt uit Psalm 110:1, waar David Hem ‘Mijn Heer’ noemt (zie ook Matt.22:24-45). Hij is de Geliefde in Wie God Zijn welbehagen heeft (Matt. 17:5).

Jozef als type van Christus’ koningschap

De ‘veelvervige rok’ die Jozef van zijn vader ontvangt, getuigt van zijn verhoogde positie. Zo getuigen de profeten van Jezus’ toekomstige positie als Koning en Heerser over Zijn broeders en de volken der aarde. Daniël profeteert: ‘En Hem werd gegeven heerschappij, en eer, en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden’ (Dan.7:14).

De ‘veelvervige’ rok

Jakob gaf aan Jozef een ‘veelvervige’ rok, die uit kostbare stukken van zeldzaam linnen en zijde was samengesteld. Het is een beeld van Christus’ toekomstige heerlijkheid, maar ook van de verscheidenheid aan gaven die tijdens Zijn dienst op aarde openbaar werd. Hij had macht om duivels uit te drijven, zieken te genezen, de kolkende zee te gebieden, blinden het gezicht weer te geven, gevangenen vrijheid te schenken, bedroefden troost te brengen en zelfs doden op te wekken.

De dromen

De dromen van Jozef waren geen ‘dagdromen’ maar profetische openbaringen. Ook de Heere Jezus was Zich bewust van Zijn toekomstige heerlijkheid, maar toen Hij sprak over Zijn opstanding, hemelvaart en wederkomst op de wolken des hemels, werden ook Zijn woorden niet geloofd en wilden zij Hem zelfs doden. De broers wilden Jozefs dromen frustreren, door hem van het leven te beroven: ‘Nu komt dan, en laat ons hem doodslaan, en hem in een van deze kuilen werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal’ (Gen.37:20).

Het lot over zijn gewaad

Zij trokken Jozef zijn gewaad uit. Op gelijke wijze lezen wij in Psalm 22:19 over de Heere Jezus: “Zij delen Mijn klederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad”. Hoe opmerkelijk is ook de mededeling dat de broeders gingen zitten om brood te eten, terwijl hun broeder Jozef in de vreselijke kuil lag. Als treffend tegenbeeld verhaalt het Nieuwe Testament (Joh.18:28) dat de Joden niet in het rechthuis, het Pretorium, waarheen zij hun broeder Jezus zonden, wilden gaan, “opdat zij zich niet verontreinigden, maar het Pascha eten mochten”. Zij aten dus het ongezuurde brood en hielden het Pascha, terwijl hun broeder door heidenen een gewelddadige dood tegemoet ging.

De slavenprijs

 Maar dan zegt Juda: ‘Wat gewin zal het zijn, dat wij onze broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? Komt, en laat ons hem aan deze Ismaëlieten verkopen, en onze hand zij niet aan hem; want hij is onze broeder, ons vlees; en zijn broeders hoorden hem’ (Gen.37:26, 27). Zo werd Jozef aan de Ismaëlieten verkocht voor twintig zilverlingen, de prijs voor een jongeling van Jozefs leeftijd. Judas heeft zijn Broeder Jezus voor dertig zilveren sikkels verkocht. Maar Jezus was dan ook meer dan dertig jaar oud. Vandaar dat we lezen in Zacharia 11:12 ‘En ik had tot hen gezegd: indien het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen’. Judas deed later precies zoals de profeet in het volgende vers schreef: ‘En ik nam die dertig zilverlingen en wierp ze in het huis des HEEREN, voor de pottenbakker’.

Het verdriet van de Vader

De broeders namen de rok van Jozef, doopten die in het bloed van een geitenbok en zonden deze tot hun vader Jakob met de woorden: “Deze hebben wij gevonden, beken toch of deze rok van uw zoon is of niet” (Gen. 37:32). Natuurlijk herkende Jakob de rok van zijn zoon en met diepe smart jammerde hij: “Voorzeker is Jozef verscheurd, een boos dier heeft hem opgegeten, voorzeker Jozef is verscheurd. Toen scheurde Jakob zijn kleren en bedreef rouw om zijn zoon, vele dagen. En al zijn zonen, en al zijn dochters maakten zich op, om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten, en zeide: Want ik zal, rouw bedrijvende, tot mijn zoon in het graf neerdalen. Alzo beweende zijn vader hem” (vers 33-35).

Vaak staan we stil bij het lijden dat de Heere Jezus voor ons onderging, maar tonen deze woorden ook niet het grote verdriet dat de Vader onderging, toen Hij het lijden en sterven van Zijn Zoon aanschouwde?

Van lijden tot heerlijkheid

En dan wordt Jozef in Egypte verkocht aan Potifar; een hoveling van de Farao en de overste der trawanten. Hoe is dat te rijmen met Jozefs voorzegde macht en heerlijkheid? Staat er ook niet van de Messias geschreven dat Zijn Koninklijke heerschappij en macht zich zullen uitstrekken tot alle uiteinden der aarde en dat door Hem alle volken gezegend zullen worden? Jazeker, de Messias zal Koning zijn op de troon van Zijn vader David, zoals Jozef later heerser zou worden over Egypte, maar niet nadat hij eerst door zijn broeders was verworpen en overgeleverd in de handen van de heidenen. Zo moest de Messias eerst tot de diepste vernedering en lijden afdalen, om vervolgens Zijn heerlijkheid in te gaan (Luk.24:26). Als bewijs hiervoor dient o.a. Psalm 22. David spreekt in deze Psalm niet van zijn eigen lijden, maar dat van Christus. De Psalm begint met de uitroep die wellicht ook op Jozefs lippen is geweest toen hij in de kuil werd geworpen en daarna in slavernij werd verkocht: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ Hoe vreselijk is vervolgens de uitroep van spot en provocatie: “Hij heeft het op de HEERE gewenteld, dat Hij hem nu helpe, dat Hij Hem redde, daar Hij lust aan Hem heeft” (vers 9). Vervolgens lezen we over de angstwekkende intimidatie: ‘Vele stieren hebben mij omringd, buffels van Basan hebben mij omsingeld; zij sperren hun muil tegen mij open, een verscheurende, brullende leeuw’ (vers 13, 14). NBG ‘Want honden hebben mij omsingeld; een vergadering van boosdoeners heeft mij omgeven’ (vers 17). Het hier beschreven lijden is natuurlijk veel groter dan dat van Jozef en David. De Heere wilde in hun lijden een schaduwbeeld geven van het grote lijden van Israëls Messias. Waarom de Messias dit lijden moest ondergaan, wordt ons verklaard in Jesaja 53: ‘Om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden’.

Joodse exegese

Joodse exegeten passen deze profetie toe op het lijden van Israël, die immers ook ‘de knecht des HEEREN’ wordt genoemd (Jes.41:8). Dat Jesaja (53) echter getuigt van het plaatsvervangend lijden en sterven van Christus voor Israël en niet van het plaatsvervangend lijden van Israël voor de volken, blijkt vooral uit vers 8: “om de overtreding van Mijn volk (enkelvoud) is de plaag op Hem geweest”.

En zo verwijzen ook de andere teksten, zeker in het licht van het Nieuwe Testament, expliciet naar Israëls Messias: ‘Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen (en niet ‘de volken’), een man van smarten en verzocht in krankheid; en eenieder was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was. Maar Hij is om onze overtredingen verwond; om onze ongerechtigheid is Hij verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden’. Wij zien dus, dat hetgeen met Jozef gebeurde een afspiegeling is van het lijden van de Messias, als het onschuldige Lam van God. Hij moest verkocht, van Zijn kleren beroofd, in handen van heidenen overgeleverd en in de kuil geworpen worden. Liet God de dood van Jozef door zijn broeders niet toe, de Heere Jezus stierf wel degelijk. Doch op de derde dag wekte God Hem uit de doden op, gaf Hem een verheerlijkt lichaam en heeft “Hem ook uitermate verhoogd, en heeft Hem een Naam gegeven, welke boven alle naam is; Opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen alle knie van hen, die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. En alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader” (Fil.2:9-11).

Ingevoegd hoofdstuk

Wie de geschiedenis van Jozef verder volgt, zal het opvallen dat er een hoofdstuk als het ware tussen is gevoegd, dat niet over Jozef handelt, maar over de man die Jozef verkocht; Juda. Het 38e. hoofdstuk van Genesis handelt over de scheiding tussen Juda en zijn broers en over zijn verootmoediging. Juda trok weg van zijn broeders en maakte een verbond met een man van Adullam, Hira geheten. Juda werd een handelaar en trouwde met de dochter van een Kanaäniet, Sua geheten, wat betekent ‘rijkdommen’. Hij kreeg twee zonen, de eerste heette Er en betekent ‘vriendschap’, de tweede noemde hij Onan, ‘ongerechtigheid’. Deze beide zonen werden wegens hun verdorvenheid door de Heere gedood. De derde zoon van Juda heette Sela. Het is een treurige geschiedenis die in Genesis 38 beschreven is. Juda verlaat zijn broers, zijn land, verkrijgt rijkdom door het huwelijk, God doodt twee van zijn zonen, maar de derde zoon vindt genade in Gods ogen. En let nu eens op de typologie. Wij weten thans niet waar de tien stammen van Israël zich bevinden. Wij kennen nu voornamelijk de stam Juda, wiens geschiedenis zeer veel lijkt op die van de stamvader Juda. Evenals Juda uit zijn land ging nadat hij zijn broeder Jozef in slavernij verkocht had, alzo ging het met het huis Juda, beter gezegd het Joodse volk nadat het zijn Broeder had verkocht. Vervolgens hebben we, evenals in veel andere plaatsen in de Heilige Schrift, de getallen twee en drie. Twee zonen van Juda gaan verloren, maar met de derde wordt de hoop weer levendig. Zo schrijft de profeet in Hosea 6:2: ‘Hij zal ons na twee dagen levend maken, de derde dag zal Hij ons doen verrijzen en wij zullen voor Zijn aangezicht leven’. Het is opvallend dat de scheiding tussen Juda en zijn broeders, zijn verschrikkelijke val en Gods straffen, zo spoedig na Jozefs verkoping volgen. Wat zegt ons dat? God wil hiermee aantonen dat na de verwerping van de ware Messias bij Zijn eerste komst, het huis van Juda in verval kwam en blijft, totdat zij zullen roepen: ‘Gezegend zij hij, die daar komt in de Naam des HEEREN! Wij zegenen u uit het huis des HEEREN’ (Ps.118:26). Denk in dit verband ook aan de woorden van de Heere Jezus toen Hij voor Jeruzalem stond: ‘Zie uw huis wordt u woest gelaten; want Ik zeg u: gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij die komt in de naam des Heren’ (Mat.23:39). Ja, Hij zal wederkomen op de wolken des hemels om aan de verstrooiing en de vernedering van het huis van Juda een einde te maken. God zal Zijn volk nog genadig zijn. Het zijn slechts enkele details uit het leven van Jozef, die - zij het in oneindig grotere dimensies - teruggevonden kunnen worden in het leven van de Heere Jezus: verworpen door Zijn broeders, uit hun midden verstoten, verkocht en overgeleverd in de handen der heidenen, van Zijn kleren beroofd, in de angstwekkende kuil geworpen en dood gewaand Jozef wordt naar Egypte gebracht en aan Potifar, een hoveling van Farao verkocht. Al spoedig blijkt dat de Heere met Jozef is: ‘En het geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het zijne was, gesteld had, dat de HEERE het huis van de Egyptenaar zegende, om Jozefs wil; ja, de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in het huis en in het veld’ (Gen.39:5).Toch breekt er opnieuw een tijd van onschuldig lijden aan. De vrouw van Potifar beschuldigt hem ten onrechte van een kwade zaak en Jozef wordt in de gevangenis geworpen. Evenals Jozef het lot van zijn medegevangen deelt, zo lezen we in Jesaja 53 ten aanzien van de Messias dat Hij ‘met de overtreders is geteld geweest’ (vers 12). Maar ook hier verwerft Jozef het vertrouwen van de overste van de gevangenis en legt hij dromen van twee medegevangenen uit. De droom van de schenker betekent dat hij in ere zou worden hersteld, die van de bakker duidt op een vreselijke dood. Zo sprak ook de Heere Jezus in Zijn lijdensuren aan het kruis tot een van Zijn medeveroordeelden een ‘woord des levens’: ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’ (Luk.23:43). De andere ging daarentegen zonder hoop de dood tegemoet.

Opstanding

Op zekere dag komt een bode van Farao om Jozef uit de gevangenis te roepen. Jozef scheert zich, wisselt zijn kleren en komt bij Farao. Wat een wonderlijke omkeer: Jozef verlost uit de gevangenis, staande voor Farao en even later gekleed met het koninklijk gewaad, de gouden keten van Farao om zijn hals en de koninklijke zegelring aan zijn hand.
Op nog veel wonderlijkere wijze leidde de weg van de Heere Jezus door de diepste vernedering naar de hoogste heerlijkheid. De gevangenis, waarin Hij drie dagen lag, het graf buiten Jeruzalem, werd geopend, de steen weggerold, engelen daalden uit de hemel neer en Jezus de Messias stond op uit de doden, verscheen aan Zijn discipelen en werd opgenomen in heerlijkheid. God Zelf riep Zijn geliefde Zoon om te zitten aan Zijn rechterhand, zoals in Psalm 110 voorzegt: ‘De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten’.
Voor de Joden was en is Hij een ‘steen des aanstoots’ en voor de Grieken een dwaasheid. De Griekse en Romeinse afgodendienaars hebben Jezus afgewezen en veracht. Maar evenals de afgod Dagon in stukken brak voor de Ark des Verbonds, zo zijn de afgoden van het oude Griekenland en Rome gevallen en is Israëls Messias door Zijn opstanding uit de dood de machtige Hoeksteen geworden.

Heerser over Egypte

Egypte zou zeven jaren van overvloed wachten en daarna zeven jaren van schaarste. De uitleg treft Farao zo zeer dat hij zegt: ‘Nu God u dit alles heeft verkondigd, zo is er niemand zo verstandig en wijs, als gij. Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen door deze troon zal ik groter zijn dan gij’ (Gen.41:39, 40).
Toen de voorspelde hongersnood aanbrak, kon Jozef de voorraadschuren openen en het graan beschikbaar stellen. Vanuit alle landen kwam men naar Egypte tot Jozef, om koren te kopen; ‘want de honger was sterk in alle landen’ (Gen.41: 56-57). De eens zo arme Jozef, die tien jaar geleden door zijn broeders in slavernij werd verkocht en zonder oorzaak werd gehaat, bekleedt nu zo’n hoge betrekking dat alle heidenen zich voor hem neerbuigen om uit zijn hand ‘brood des levens’ te ontvangen. De vernedering en verwerping van de Heere Jezus waren van onnoemelijk grotere omvang dan die van Jozef en daarom is Zijn verhoging ook oneindig veel groter. God zette Hem aan Zijn rechterhand. Ook Hij is een ‘Openbaarmaker der geheimen’. Hij alleen is waardig de zegels van het Boek te openen (Openb.5:9), maar Hij is ook de ‘Redder der wereld’. Jozef voorzag Egypte en alle omliggende landen van brood. De Heere Jezus verklaarde meermalen: ‘Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel, en Ik ben dat levend brood dat uit de hemel is neergedaald: die tot Mij komt, zal niet hongeren - en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten’ en: ‘Wie van dit brood eet, zal leven tot in eeuwigheid’ (Joh.6). Zoals iedereen in Egypte tot Jozef moest komen om uit zijn hand koren te ontvangen, zo moet ieder die naar eeuwig leven en vrede met God verlangt, tot de Heere Jezus Christus komen.

Omslag van denken

Er moet ook een enorme omslag van denken bij de Egyptenaren hebben plaatsgevonden. De oude Egyptenaren aanbaden dieren en de Nijlstroom, maar nu erkenden zij dat de Geest van een hoger Wezen in een mens was gekomen. ‘Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, in wie Gods Geest is?’ (Gen.41:38). Reden om Jozef hulde te brengen en hun knieën voor hem te buigen. Hoe wonderlijk te bedenken dat de Man, Die bijna 2000 jaar geleden werd gegeseld, een doornenkroon kreeg opgezet, een purperen kleed om Zijn mishandelde lichaam moest dragen en vervolgens - beroofd van kleren - de smadelijke dood aan het kruis onderging, na Zijn opstanding en hemelvaart door koningen en vorsten is gehuldigd en aanbeden. Miljoenen heidenen hebben door Hem hun afgoden verwisseld voor de levende God, de God van Abraham, Izak en Jakob. Want was in Jozef de Geest van de levende God, in Jezus kwam God Zelf in het vlees; ‘Immanuël’, God met ons.

Uit het geheugen gewist

Als wordt vernomen dat er in Egypte koren is, vraagt Jakob aan zijn zonen: ‘Waarom ziet gij op elkander?’ (Gen.42:1). Kennelijk bracht de vermelding ‘Egypte’ hen dingen in herinnering, die zij uit hun geheugen hadden willen wissen. Egypte maakte hen nerveus. Daar zouden zij de kooplieden, ja zelfs Jozef in droeve slavernij kunnen ontmoeten. In Egypte aangekomen, worden de tien broers voor Jozef gebracht, die hen wel herkent, maar zichzelf nog niet bekendmaakt. Terwijl zij voor hem neerbuigen moet Jozef zich zijn dromen van de buigende schoven, zon, maan en sterren herinnerd hebben. Jozef beschuldigt hen ervan verspieders te zijn en laat hen zelfs drie dagen opsluiten. Maar op de derde dag (!) opent hij hun gevangenis en zegt: ‘Doet dit, zo zult gij leven; ik vrees God. Zo gij vroom zijt, zo zij een van uw broeders gebonden in het huis van uw bewaring; en gaat gij heen, brengt het koren voor de honger van uw huizen. En brengt uw jongste broeder tot mij, zo zullen uw woorden waar gemaakt worden; en gij zult niet sterven’ (42:18-20). En dan volgt een opmerkelijke reactie: ‘Zij nu deden aldus en zeiden tot elkander: Voorwaar, nu boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben: wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om erbarming smeekte, maar wij hoorden niet; daarom is deze benauwdheid over ons gekomen. Toen antwoordde Ruben hun: Heb ik u niet gezegd: bezondigt u niet aan de knaap! Maar gij hebt niet geluisterd. Nu wordt zijn bloed van ons geëist. Zij wisten echter niet, dat Jozef hen verstond, want zij gebruikten een tolk’ (Gen.42:21-23). Terwijl dus Jozef alles verstaat en zich zelfs even moet afzonderen omdat zijn emoties hem te veel worden, handelt hij vervolgens heel wonderlijk met zijn broers. ‘Toen wendde hij zich om, van hen af, en weende; daarna keerde hij weer tot hen, en sprak tot hen, en nam Simeon van hen, en bond hem voor hun ogen. En Jozef gebood, dat men hun zakken met koren vullen zou, en dat men hun geld zou doen weergeven, eenieder in zijn zak, en dat men hun teerkost gaf tot de weg; en men deed hun alzo. En zij laadden hun koren op hun ezels, en trokken van daar’ (Gen.42:24-26). Evenals Jozef zou ook de Heere wonderlijk handelen met Zijn volk: ‘Daarom, ziet, Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk en wonderbaar; want de wijsheid van zijn wijzen zal vergaan, en het verstand van zijn verstandigen zal zich verbergen’ (Jes.29:14).

Na twee dagen

Sinds Jezus van Nazareth is verworpen, verkocht en overgeleverd in de handen van heidenen, is de geschiedenis van Zijn broeders steeds vol onrust en moeite geweest. Maar er is hoop. Zoals de broeders van Jozef twee dagen in gevangenschap werden gehouden, zo profeteert Hosea 6:2: ‘Hij zal ons na twee dagen levend maken; op de derden dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen voor Zijn aangezicht leven’. Wat daarbij vooral opvalt, is de toestand van hun hart. Zij bekenden openlijk: ‘Nu wordt zijn bloed van ons geëist’ (Gen.42:22). We herkennen hierin de beladen woorden in Mattheüs 27:25 van het volk: ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’. Natuurlijk is geen Israëliet die nu leeft verantwoordelijk voor Jezus’ verwerping en dood. Anders is het gesteld met degene die met Zijn verwerping en dood instemt in plaats van Hem als Verlosser te aanvaarden.

De tweede gebeurtenis

Toen het koren dat Jakobs zonen in Egypte gekocht hadden op was, moesten zij voor de tweede keer naar Egypte. Tijdens deze reis zouden zij hun broeder Jozef herkennen. Is het u wel eens opgevallen hoe belangrijk ‘de tweede’ gebeurtenis is in de geschiedenis van Israël? De eerste schijnt steeds een mislukking te zijn, maar de tweede is beslissend, gezegend en naar Gods raadbesluit. De eerste zoon van Abraham, Ismaël, was niet de zoon der belofte, maar de tweede, Izaäk wel. Deze had twee zonen. De eerste, Esau, was de erfgenaam niet, maar de tweede, ‘de mindere’, Jakob wel. Jakob diende zeven jaren om de eerste, Lea, maar zijn verlangen was de tweede, Rachel. Toen Mozes de eerste keer tot zijn volk kwam, verwierpen zij hem, maar de tweede keer namen zij hem aan en werd hij hun bevrijder. De eerste tafelen der wet die Mozes van de berg bracht, werden ter aarde geworpen, maar de tweede werden in de ark des verbonds bewaard. Het eerste geslacht dat uit Egypte trok, stierf in de woestijn, maar het tweede trok het beloofde land in. Mozes, de eerste die het volk door de woestijn leidde, kon hen niet in het land brengen, maar Jozua, de tweede wel. De eerste door God verkoren koning zou het huis des Heeren niet bouwen, maar zijn zoon, Salomo wel. In deze, slechts enkele van de vele voorbeelden, zien wij hoe wonderlijk Gods Woord overeenkomt.

Nijpende toestand

De zonen van Jakob reisden voor de tweede keer naar Egypte en weer stonden zij met een kloppend hart voor de grote heerser van Egypte. Hun toestand was nu nog nijpender. De hongersnood was erger dan voorheen, maar dat niet alleen. De broeders komen terug vanwege Benjamin, in wiens reiszak de gouden beker was gevonden en die nu naar hun eigen woorden moet sterven. Zij scheuren hun kleren en wenen. Opnieuw komt er een belijdenis, deze keer van Juda: ‘Wat zullen wij tot mijn heer zeggen; wat zullen wij spreken en wat zullen wij ons rechtvaardigen? God heeft de ongerechtigheid uwer knechten gevonden; zie wij zijn mijns heren slaven, zo wij, als hij, in wiens hand de beker gevonden is’

(Gen.44:16). Maar Jozef zegt: ‘Het zij verre van mij zulks te doen! De man, in wiens handen de beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt ulieden op in vrede tot uw vader’ (vs. 17). Dan beschrijft Juda het verdriet van zijn oude vader Jakob, wiens grauwe haren van ellende in het graf zouden nederdalen als Benjamin niet terugkomt. Juda, die Jozef voor twintig zilveren sikkels kon verkopen, biedt zich nu als slaaf aan in de plaats van Benjamin, om zijn vader dat verdriet te besparen. Jaren geleden kon Juda koelbloedig zijn broeder Jozef in slavernij verkopen, maar nu is hij bereid om zelf in slavernij te gaan, om zijn andere broeder daaruit te verlossen. De profetieën leren ons dat er nog een grote verdrukking over de zonen van Jakob zal komen. Zijn er nu al geen aanwijzingen voorhanden dat deze donkere tijden in aantocht zijn? Lijkt het niet of heel Europa in een antisemitische stroming verwikkeld is? De kreet: ‘Weg met de Joden’, hoort men bijna overal. Aan welke gruwelijke mishandelingen zijn de Joden nu reeds blootgesteld? En het zal nog erger worden; volgens Gods Woord zal de tijd komen, dat Israël een vreselijke en verschrikkelijke vervolging zal moeten ondergaan. Juda, dat wil zeggen de stam Juda, zal het meest te lijden hebben, en de streek waar de grootste verdrukking plaatsvindt, zal het land Israël en de stad Jeruzalem zijn. Wij zien dat in deze dagen de stam van Juda zich weer als volk begint te organiseren en zijn ogen richt op het land der vaderen, als laatste toevluchtsoord, als laatste hoop. Nadat een gedeeltelijk herstel verwezenlijkt zal worden en Jeruzalem opnieuw weer Joods zal zijn, zal de grote verdrukking beginnen (bedenk dat de auteur dit schrijft in 1904!). Doch geen vijand, geen Haman, geen Farao, geen sultan kan Gods uitverkoren overblijfsel overweldigen. Zij zullen uit grote verdrukkingen, uit de handen der heidenen gered worden. Dit wordt ook duidelijk in het vervolg van Jozefs geschiedenis.

Ik ben Jozef

Jozef kan zichzelf niet langer bedwingen en roept: ‘Doet alle man van mij uitgaan!’ De Egyptenaren verlaten het vertrek en dan staat Jozef daar oog in oog met zijn eigen broeders. Nu hoeft hij zijn emoties niet langer te bedwingen. Het geluid van zijn geween dringt zelfs door de gesloten deuren heen en wordt door de Egyptenaren gehoord. En dan klinkt het machtswoord, dat als een triomferende lichtstraal het duister doorbreekt en alle geheimen eensklaps onthult: ‘Ik ben Jozef, uw broeder!’ Als hun bij dit woord de moed in de schoenen zakt, nodigt hij hen vriendelijk uit naderbij te komen en zegt nogmaals: ‘Ik ben Jozef, uw broeder die gij naar Egypte verkocht hebt. Maar nu, weest niet bekommerd, en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen verkocht hebt; want God heeft mij voor uw aangezicht gezonden, tot behoudenis des levens’ (Gen.45:5). Na deze liefderijke en troostrijke woorden valt Jozef zijn broeder Benjamin om de hals en kust daarna al zijn broeders. Eindelijk wagen de tien hun ogen op te heffen en met hem te spreken. Als later, na Jakobs dood, hen opnieuw vrees voor Jozef overvalt, zegt Jozef: ‘Vreest niet; want ben ik in de plaats van God? Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij gedacht; doch God heeft dat ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen dage is, om een groot volk in het leven te behouden. Nu dan, vreest niet! Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen, en sprak naar hun hart’ (50:19-21). Wat een liefdevol karakter had Jozef toch. Hij vergold geen kwaad met kwaad, maar vergaf zijn broeders hartelijk. Jozef wist dat zijn lijden en alle moeiten in slavernij niet tevergeefs waren. God had het allemaal tot heil van zijn broeders en de volken gebruikt. Christenen die zeggen dat Joden gehaat moeten worden omdat zij Jezus van Nazareth gekruisigd hebben, bevinden zich in een zeer grote dwaling. Zeker, Jezus van Nazareth leed en stierf, maar wij weten dat Christus voor de zonde der wereld moest sterven en dat door Zijn dood de heidenen de zaligheid hebben ontvangen, maar diezelfde zaligheid is ook voor Israël!

Elk oog zal Hem zien

De ware Jozef komt weder! Hij Zelf heeft voorzegt, ‘dat elk oog Hem zal zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven’ (Openb.1:7). Toen de Heere Jezus voor de tweede keer (!) aan Zijn discipelen verscheen en Thomas zijn vinger op de tekenen van Zijn wonden kon leggen, viel hij aan Zijn voeten en riep: ‘Mijn Heere en mijn God’. Zo zal Israël bij Jezus’ wederkomst Zijn wonden zien, zich aan de voeten van hun verworpen Broeder neerbuigen en uitroepen: ‘Mijn Heere en mijn God”. En wat zal de Heere doen? Zal Hij minder doen dan Jozef? Nee, meer, veel meer. Bad Hij al niet aan het kruis: ‘Vader vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen’? Bij Zijn wederkomst zal Hij hun zonden vergeven en niet meer gedenken. Hij, de grote Verlosser, zal uit Sion komen en de goddeloosheden van Jakob afwenden (Rom.11:26). Hij zal doen wat door de profeet Ezechiël is voorzegt: ‘Ik zal rein water op u sproeien, Ik zal u een nieuw hart en een nieuwe Geest in het binnenste van u geven en dit zal aan het gehele volk geschieden’. Hij zal hen met de Heilige Geest vervullen en al hun ellende, vervolging en verstrooiing zal ten einde zijn. Hij zal hen niet, zoals Jozef deed, naar een vruchtbaar gebied in het land Gosen brengen, maar naar ‘het beloofde land’ dat zich zal uitstrekken van de rivier van Egypte tot de Eufraat (Gen.15:18). Vanuit Jeruzalem zullen stromen van levend water zich over het land verspreiden, zodat de woestijn en het dorre land zich zullen verheugen (Ez.47), en de steppe zal juichen en bloeien als een roos (Jes.35). De wolf zal met het lam verkeren en de luipaard bij de geitenbok nederliggen, en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jongske zal ze drijven; en de koe en de berin zullen tezamen weiden, hare jongen zullen nederliggen en de leeuw zal stro eten gelijk de os, en een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder, en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken naar het nest van een giftige slang’ (Jes.11:6-8). De Heere Jezus zal Koning zijn over de gehele aarde en in de stad Jeruzalem zal de troon van David staan (Zach.14:9; Jer.3:17).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

De zegen van Jakob

'En Jakob ontbood zijn zonen en zeide: Komt bijeen, opdat ik u bekend make, wat u in toekomende dagen wedervaren zal. Verzamelt u en luistert, gij zonen van Jakob, luistert naar Israël, uw vader'

(Genesis 49:1-2)

Inleiding

Dit is een samenvatting van een reeks artikelen over de zegeningen van Jakob die hij over zijn zonen heeft uitgesproken. Deze zegen kunt u vinden in Genesis 49. Bij het lezen van deze artikelenreeks en het betreffende Bijbelgedeelte, kan het voorkomen dat u zich misschien afvraagt: ‘wat moeten wij daar nú nog met die oude verhalen?’ Soms gaan christenen nog verder en vragen zich zelfs af: ‘is het Oude Testament nog wel voor ons bestemd?’ Zulke vragen zijn misschien ook door de gelovigen in Rome en Korinthe aan de apostel Paulus gesteld geweest want hij schrijft daarover in zijn brieven aan die gemeenten; leest u maar! Aan de gelovigen in Rome schrijft Paulus, geïnspireerd door de heilige Geest: Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden’ (Rom.15:4). En in zijn eerste brief aan de Korinthiërs: Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden.’ (1Kor10:6). De brief aan de Hebreeën spreekt ervan dat bv. de tabernakel een schaduw was van de hemelse dingen. (Hebr.8:5; vgl.10:1) En tenslotte zegt Paulus aan de gelovigen in Galatië: ‘Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar’ (Gal.4:21-24). Overtuigd dat het Oude Testament ook nu nog voor ons belangrijk is? Dan gaan we een poging doen om te ontdekken wat God ons met ‘de zegen van Jakob’ te zeggen heeft.

Vaak word de inhoud van Genesis 49 weergegeven met de uitdrukking ‘de zegen van Jakob’, maar de enige keer dat het woord ‘zegen’ of ‘zegeningen’ vermeld wordt is bij Jozef. (Gen.49:25-26). Jakob zag zijn afscheidswoorden meer als profetie: opdat ik u bekend make, wat u in toekomende dagen wedervaren zal’ (Gen.49:1). Om die reden staat er dan ook boven elk artikel de titel: ‘Afscheidswoorden van Jakob’. Jakob is wel erg duidelijk in zijn uitspraken geweest en heeft een aantal tamelijk harde woorden tegen zijn zonen gezegd. Daardoor openbaarde Jakob het karakter van zijn zonen en soms hun zonde.

Maar er was nog iets anders dat het vermelden waard is. De profetische inhoud van Jakob’s toespraak. Hij verzekerde elke stam van een toekomstige plaats in het beloofde land. Maar ook getuigt zijn toespraak van een prachtige openbaring van de genade van God, die zo veel jaren voor Jakob had gezorgd. En tenslotte was er een openbaring van de Messias, die was beloofd aan Jacob's nakomelingen. Aanwijzingen daarvoor vind je in de woorden ‘Silo’ (v.10), heil  (Yeshua v.18), Machtige, Herder, en Steenrots (v.24), en de Almachtige (v.25). Al deze uitdrukkingen spreken van onze Heiland, Jezus Christus. Terwijl hij tot hen sprak, volgde Jakob de volgorde van de geboorte van de zonen, te beginnen met Lea's zes zonen en hij besluit met Rachel's twee zonen Jozef en Benjamin. 

Ruben (Wat een mens zaait, zal hij oogsten.) 

‘Ruben, mijn eerstgeborene zijt gij, mijn sterkte en de eersteling mijner kracht, de voornaamste in hoogheid, de voornaamste in vermogen. Gij, die opbruist als water, gij zult de voornaamste niet zijn, omdat gij uws vaders bed beklommen hebt; toen hebt gij het ontwijd. Hij heeft mijn legerstede beklommen.’ (Genesis 49:3-4)

Jakob’s woorden waren een openbaring van het karakter en de houding van zijn kinderen, maar ook een voorzegging betreffende hun toekomst. Drie van zijn zonen moesten ondervinden hoe hun daden in het verleden verricht hun de volle toekomstige erfenis kostte, de eerste is Ruben. Het: wat een mens zaait, hij ook zal oogsten’ (Gal.6:7) werd in het leven van Ruben helaas bewaarheid.

God gaf Jakob zes zonen bij zijn vrouw Lea, de vrouw die hij eigenlijk niet wilde. (Gen.29:31-35; 30:14-21) Zij is de moeder geworden van Levi, die de stamvader van de priesterlijke lijn is geworden, en Juda, die de stamvader van de koninklijke lijn is geworden. Jacob sprak rechtstreeks tot Ruben, zijn oudste zoon, maar wat hij te zeggen had was niet erg complimenteus. Het: ‘Gij zult gewaar worden, dat uw zonde u vinden zal’ vond zijn vervulling, want een oude zonde die Ruben had begaan werd hem fataal zodat hij zijn privileges als de eerstgeboren zoon verloor (Gen.35:22; Num.32:23). Jakob gaf die zegen aan Jozef en zijn twee zonen (1 Kron.5:1-2).

Ruben zou als eerstgeborene een voorbeeld geweest moeten zijn voor zijn broers, maar hij bleek iemand met een zwak karakter, die zijn familie te schande maakte door het bed van zijn vader te verontreinigen. En toen Israël in dit land woonde, ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het.’ (Gen.35:22; vgl. 1Kor. 5:2)

Het ‘onstuimig als water’ (Gen.49:4 HSV) spreekt zowel van kracht als zwakte. Water heeft geen kracht in zichzelf, maar bruisend water kan zeer vernietigend zijn. In de Bijbel is het moeilijk een lid van de stam van Ruben te vinden die zich onderscheidde als leider. En als er toch iemand was die leiding gaf dan was dat in negatieve zin, zoals Dathan en Abiram, die leiding gaven aan de opstand van Korach, wat tot de dood van duizenden mensen leidde. Zij waren afstammelingen van Ruben. (Num.16:1)

De stam van Ruben vestigde zich aan de oostkant van de Jordaan, het zogenaamde ‘Overjordaanse’, met de stam van Gad en de halve stam van Manasse, omdat het land er goed was voor hun kudden. De volle zegen van het land Israël hebben ze daarom gemist. Het leger van Ruben gaf geen gehoor aan de oproep van Deborah en Barak toen ze vochten tegen de Kanaänieten. (Richt.5:15-16) Wellicht ontbrak het hun aan vastberadenheid en moed om strijd te voeren. Jaren later verbeterde dat en stuurden ze wel strijders naar David om hem te assisteren bij Hebron. (1 Kron.12:37)

De les die wij van Ruben’s leven kunnen leren is, dat we ons bewust moeten zijn wat we doen, want: ‘één daad van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit!’

Simeon & Levi (Eenheid maakt macht!)

'Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’ (Genesis 49:5-7)

Zoals u in het vorig artikel hebt kunnen lezen was Rubens zonde de lust, maar Simeon en Levi waren schuldig aan (zinloos) geweld en toorn, de mannen van Sichem aangedaan die hun zuster Dina hadden verkracht. Dina had daar ook niet heen moeten gaan want ‘kijken is bezwijken!’. Misschien kan het ‘voorbeeld’ van Dina een waarschuwing bevatten voor onze jongeren.

Door een list namen Simeon en Levi, broeders van Dina, wraak en overvielen de argeloze stad en doodden al wie mannelijk was. Ook Hemor en zijn zoon Sichem doodden zij met de scherpte des zwaards. De zonen van Jakob wierpen zich op de verslagenen en plunderden de stad, hun kleinvee en rundvee, hun ezels en al wat in de stad en op het veld was, namen zij mee. En hun gehele bezit, al hun kleine kinderen en hun vrouwen namen zij gevangen en zij maakten die buit, evenals alles wat in de huizen was.

Toen zeide Jakob tot Simeon en Levi: ‘Gij hebt mij in het ongeluk gestort door mij in een kwade reuk te brengen bij de inwoners van dit land, bij de Kanaänieten en de Perizzieten, terwijl ik slechts met weinige lieden ben; als zij tegen mij samenspannen, zullen zij mij verslaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis.’ Maar zij zeiden: ‘Mocht hij soms onze zuster als een hoer behandelen?’ (Genesis 34:31) Was het verkeerd hun zuster te wreken voor het haar aangedane leed?

Simeon en Levi waren één in hun streven naar wraak voor hun onteerde zuster maar God heeft het zo laten gebeuren dat deze twee stammen in de toekomst niet meer in de gelegenheid kwamen dat ze samen nog iets konden doen. De stam van Simeon is min of meer opgegaan in de stam Juda (Jozua 19:1, 9), en aan de stam van Levi werden achtenveertig steden gegeven om te bewonen, verdeeld over het hele land (Jozua 21). Inderdaad, de broeders werden verdeeld en verstrooit onder Israël.

De nieuwtestamentische tegenhangers van Simeon en Levi zijn Johannes en Jakobus die door de Heer Jezus ‘zonen des donders’ worden genoemd (Markus 3:17). Ook zij waren geneigd om vuur uit de hemel te laten komen om de Samaritanen te verdelgen gelijk Elia dat had gedaan (1 Koningen 18). Johannes  en Jakobus worden door de Heer Jezus daarover aangesproken met de woorden: ‘U weet niet van welke geest u bent!’ (Lukas 9:55)

De les die wij kunnen leren uit het ‘voorbeeld’ van Simeon en Levi is en dat ‘we langzaam dienen te zijn tot toorn; want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort.’ (Jakobus 1:19-20)

Juda (Totdat Hij komt!)

Juda, ù zullen uw broeders loven, uw hand zal zijn op de nek uwer vijanden, voor u zullen uws vaders zonen zich neerbuigen. Een leeuwenwelp is Juda; na de roof zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin; wie durft hem opjagen? De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn. Hij zal zijn ezel aan de wijnstok binden en het jong zijner ezelin aan de wingerd; hij zal zijn kleed in wijn wassen en in druivenbloed zijn gewaad. Hij zal donkerder van ogen zijn dan wijn en witter van tanden dan melk’ (Genesis 49:8-12)

Jakob had gesproken over de zonden van Ruben, Simeon, en Levi, maar hij zei niets over de raad die Juda zijn broers gaf om Jozef te verkopen als slaaf (Gen.37:26-27). Jacob zalpas achteraf beseft hebben dat wat Juda had gedaan Jozefs leven had gered en dat het uiteindelijk ten goede was gekomen voor Jakob’s familie (Gen.45:5-8; 50:20; Ps.105:17). Jacob zei ook niets over de zonde van Juda met Tamar (Gen.38). Jacob's waardering voor Juda was misschien geleidelijk aan gestegen, omdat Jozef zijn vader Jakob verteld had over Juda’s medelijden met zijn vader en zijn pleidooi voor zijn jongste broer en dat hij zich had aangeboden als borg voor Benjamin (Gen.44:18-35). Toen Jakob met zijn gezin naar Egypte vertrok, was het Juda die door Jacob vooruit werd gestuurd om zijn komst voor te bereiden (Gen.46:28). Juda had fouten gemaakt, maar hij had ook een aantal goede dingen gedaan voor zijn vader en zijn familie, en dat maakte het verschil tussen hem en zijn drie andere broers.

Omdat God Juda aangesteld had als de koninklijke stam, was het logisch om de stam met de leeuw, de koning van de dieren te associëren. (Num.24:9; Ezech.19:1-7; Micha 5:8 en Openb.5:5) Jacob vergelijkt Juda met een welp van een leeuw (Gen.49:9). Wie zou een leeuw durven wekken als hij rust na het eten van zijn prooi, of een leeuwin terwijl ze haar jongen bewaakt? Hij richtte de koninklijke stam die Israël haar koningen gaf met als definitief hoogtepunt de komst Jezus, de Christus (Hebr.7:14).

De naam ‘Silo’ in vers 10 heeft aanleiding gegeven tot veel interpretaties en speculaties, maar het meest redelijke is dat het verwijst naar de Messias (Num. 24:17). De zinsnede zou kunnen worden vertaald als ‘totdat Hij komt wiens recht het is’. De oude rabbijnse geleerden gaven Silo als ​​naam aan de beloofde Messias, die als enige het recht had om heerschappij op te eisen over Gods volk Israël.

De beschrijving in vers 11-12 gaat zeker verder dan de tijd van Juda en spreekt over de zegeningen van het Koninkrijk, wanneer de Messias zal regeren over Israël. Niemand in het Oude Testament zou gebruik maken van een wijnstok als  paal voor zijn ezel, omdat een dergelijke handeling die zeker zou ruïneren en waarschijnlijk zou leiden tot het verlies van het dier. Ook de man of vrouw zou hun kostbare wijn verspillen door hun kleren erin te wassen! Dit zijn metaforen  die duidelijk willen maken dat het land zó rijk en het volk zó welvarend is dat ze ongepaste dingen doen en zich geen zorgen te maken over de gevolgen daarvan. Tijdens het Koninkrijk, wanneer de Messias regeert, zullen de mensen genieten van rijkdom en voorspoed, omdat de zonde en de duivel hun verwoestend werk niet meer kunnen doen. 

Zebulon (Klein, maar dapper!)

‘Zebulon zal wonen aan het strand der wijde zee, ja, hij zal wonen aan het strand bij de schepen, en zijn zijde zal naar Sidon gekeerd zijn’ (Genesis 49:13)

Hoewel niet direct aan de Middellandse Zee, werd de stam van Zebulon het land toegewezen dat dicht genoeg bij de zee lag om handel te kunnen drijven die winstgevend zouden zijn. Zebulon was gelegen op een belangrijke route die goederen vervoerde van de kust via het Meer van Galilea naar Damascus. Mozes zei van Zebulon: ‘Verheug u, gij Zebulon, over uw tochten, en gij, Issakar, over uw tenten. Volken zullen zij roepen tot de berg; daar zullen zij offers brengen naar de eis, want zij zullen gezoogd worden met de overvloed der zeeën en met de meest verborgen schatten van het strand.’ (Deut.33:19;  Joz.19:10-16). De Joden waren niet echt een zeevarend volk, maar de stam van Zebulon deed zaken met de Feniciërs ten oosten van hen en voerden goederen in van de bevolking ten westen van hen.

Ze waren niet alleen handelaren maar ook moedige mensen van wie de krijgers een uitstekende reputatie hadden. ‘Van Zebulon, in het leger uitrukkend, toegerust tot de krijg met allerlei wapentuig: vijftigduizend, die zich zonder aarzeling in slagorde zouden opstellen’ (1 Kron.12:33). Deborah en Barak prezen de mannen van Zebulon voor hun inzet bij de bestrijding van Sisera. In vergelijking met andere stammen viel Zebulon positief op:‘Gilead  bleef rustig aan de overzijde van de Jordaan; en Dan, waarom toefde het bij de schepen? Aser zat aan het strand der wijde zee, bleef rustig wonen aan zijn zeeboezems. Maar Zebulon is een volk, dat zijn leven op het spel zette’ (Richt.5:17-18). Elon, één van de richters, was van deze stam. ‘Na hem richtte de Zebuloniet Elon Israël. Hij richtte Israël tien jaar. En de Zebuloniet Elon stierf en werd begraven te Ajjalon, in het land Zebulon’ (Richt.12:11-12).

In het Nieuwe Testament wordt een profetie uit Jesaja 9 aangehaald en toegepast op de komst en de prediking van de Heer Jezus. ‘Toen Hij vernam, dat Johannes overgeleverd was, trok Hij Zich terug naar Galilea. En Hij verliet Nazaret en ging wonen te Kafarnaüm, aan de zee, in het gebied van Zebulon en Naftali, opdat vervuld zou worden het woord, door de profeet Jesaja gesproken, toen hij zeide: Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan’  (Mat.4:12-16).

De les die wij van Zebulon kunnen leren is om ons leven voor de broeders te geven mocht dat gevraagd worden. Hieraan hebben wij de liefde leren kennen, dat Hij zijn leven voor ons heeft ingezet; ook wij behoren dan voor de broeders ons leven in te zetten, zoals het volk van Zebulon  zijn leven op het spel zette’ (1 Joh. 3:16; Richt.5:17-18).

Issakar (Een bonkige ezel!)

Issakar is een bonkige ezel, die tussen de stallingen ligt; als hij ziet, dat de rust goed is, en dat het land liefelijk is, buigt hij zijn schouder om te torsen en leent zich tot slaafse herendienst’ (Genesis 49:14-15)

Het zal je maar gezegd worden: je bent te vergelijken met ‘een bonkige ezel’, niet erg complimenteus toch? Vandaag de dag denken wij aan een ezel als een onwaardig lastdier, maar in het Oude Testament, reden koningen op ezels (1 Kon.1:38). Het beeld in Gen.49:14-15 is dat van sterke mensen die niet bang zijn om lasten te dragen. De mensen van Issakar bewerkten met toewijding het land. Ze waren tevreden met hun lot en maakten er het beste van. Deze stam leverde geen grote helden, maar hun dagelijkse arbeid was tot zegen voor anderen. Immers, niet iedereen in Israël was uitverkoren om een Juda of een Jozef te zijn! Je moet ook mensen hebben die de lasten van anderen willen dragen (Gal.6:2).

Issakar was gelegen in het oostelijke gedeelte van de vruchtbare vlakte van Jizreël (Joz.19:17-23), ingeklemd tussen Zebulon en de rivier de Jordaan. De richter Tola was van Issakar (Richt.10:1-2). De mannen van Issakar vochten tegen Sisera (Richt.5:15). Toen het volk David koning wilde maken waren er ook mannen van Issakar bij aanwezig: ‘Van de Issakarieten, die de juiste tijden kenden, zodat zij wisten wat Israël doen moest: tweehonderd aanvoerders van hen met al hun broeders over wie zij het bevel voerden’ (1 Kron.12:32). ‘Die de juiste tijden kenden’! De Issakarieten begrepen dat het koningschap van Saul op zijn einde liep en dat David hem zou opvolgen. De inwoners van Jeruzalem hebben de juiste tijden niet verstaan, want toen de Heer Jezus de stad naderde voordat Hij gekruisigd zou worden en over haar weende moest vaststellen: ‘Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen’(Luk.19:42). En hoe is met ons, verstaan wij de tekenen der tijden? (Math.16:3).

Veel van de mannen van deze stam waren dapper in de strijd: En hun broeders uit alle geslachten van Issakar, dappere helden, waren allen tezamen, zevenentachtigduizend, in het register ingeschreven’ (1 Kron.7:5).

We hebben nu de zes zonen besproken die Jakob had gekregen van zijn vrouw Lea. We gaan verder en bespreken de volgende keren Dan en Naftali, kinderen die Jakob bij Bilha, de slavin van Rachel verwekte. Van Lea's zes zonen, verloren drie hun zegeningen van God vanwege hun zonden: Ruben, Simeon, en Levi. Ze herinneren ons eraan dat zuiverheid en zelfbeheersing essentieel zijn om een goddelijk karakter te kunnen openbaren. Zebulon en Issakar waren ‘gewone mensen’, die de andere stammen dienden. Ze stonden niet bekend om eventuele heldendaden. We hebben ook boeren en handelaren nodig om de machinerie van het leven soepel te laten lopen (1 Kron.12:39-40). Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild’ (1 Kor.12:18). Er was ook maar één zoon - Juda -  die uitverkoren was om de koninklijke stam te zijn. We mogen tevreden te zijn met de plaats die God ons in het Lichaam – zijn Gemeente – heeft gegeven. Zelfs ‘bonkige ezels’ kan God gebruiken!

Dan (Hij heeft recht verschaft)

‘Dan zal zijn volk richten als een der stammen Israëls. Moge Dan een slang op de weg zijn, een hoornslang op het pad, die in de hielen van het paard bijt, zodat zijn berijder achterover valt. Op uw heil wacht ik, o HERE’ (Genesis 49:16-17)

De naam Dan betekent ‘rechter’. ‘Toen zeide Rachel: God heeft mij recht verschaft, ook heeft Hij mij verhoord en mij een zoon gegeven; daarom gaf zij hem de naam Dan’ (Gen.30:6).  Zijn stam bracht één van de meest bekende richters voort, Simson (Richt.13:2). De stam van Dan kreeg een stuk vruchtbaar land aan de Middellandse Zee op Filistijns grondgebied (Joz.19:40-48). Met het doel om meer land te winnen gingen ze naar het noorden en streden tegen de mensen van Lesem en namen het land in (v.47; Richt.18:1-29).

Door Dan met een slang te associëren, openbaarde Jakob zijn sluwe karakter en zijn gewoonte van het maken van plotselinge aanvallen op zijn vijanden. De verovering van de weerloze mensen van Laïs met gebruikmaking van een list is daarvan een voorbeeld. Het opstellen van een afgod op hun grondgebied laat zien dat ze niet geheel aan de Heer toegewijd waren (Richt.18:30). Twee eeuwen later zou koning Jerobeam ook één van zijn afgodische gouden kalveren in Dan oprichten. We lezen: ‘Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israël, die u uit het land Egypte hebben geleid. Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan’ (1 Kon.12:28-30).

Dan is weggelaten uit de geslachtsregister in 1 Kronieken hoofdstukken 2-10 en in de vermelding van de stammen in Openb.7:1-8. Is dit vanwege hun afgoderij? Echter, wanneer Ezechiël het plaatsen van de stammen beschrijft tijdens het Vrederijk, had hij wel een plaats voor Dan. ‘Dit zijn de namen van de stammen: In het uiterste noorden, langs de weg naar Chetlon, Lebo-Hamat en Chasar-Enon, bij de grens met Damascus in het noorden, aan de kant van Hamat, krijgt Dan zijn deel, van de oost- tot de westgrens. Grenzend aan Dan krijgt Aser een deel, van oost naar west(Ezech.48:1-2).

De uitroep van Jakob: ‘Op uw heil wacht ik, o Here’ (Gen.49:18),suggereert dat Jacob in gemeenschap was met de God, terwijl hij sprak tot zijn zonen. Vroeg hij God om speciale kracht om af te maken wat hij te zeggen had? Of was het om aan te geven dat de Heer hem spoedig zou opnemen in zijn eeuwigheid? Het woord vertaald met heil (redding) is Yeshua, dat brengt ons tot de naam Jozua dat ‘Jehovah is redding’ betekend, waarvan Jezus de Griekse vorm is.

Gad

Gad, een bende zal hem belagen, maar hij zal hun hielen belagen’ (Genesis 49:19)

Zijn naam kan zowel ‘geluk’ als ‘een troep’ betekenen (Gen.30:11). Vanwege de ligging van de stam aan de oostkant van de Jordaan, konden vijandelijke troepen hun grondgebied gemakkelijk binnen vallen. Jacob verzekerde de Gadieten dat er geen verovering definitief zouden zijn, maar dat ze uiteindelijk  hun vijanden zouden veroveren. Dit vers leest letterlijk, ‘een troep zal troep op hem, maar hij zal troepen op hun hielen.’ Als een oude man op zijn sterfbed, brengt Jacob nog een slimme woordspeling uit naam van zijn zoon naar voren. De Gadieten waren grote krijgers (Joz.22:1-6). Mozes vergeleek ze met een dappere leeuw die zou kunnen verscheuren de armen en hoofden van zijn vijanden (Deut.33:20).

De duivel gaat rond als een brullende leeuw schreef, vele jaren gelden, de apostel Petrus aan de gelovigen in de verstrooiïng. Wij volgen de ‘Leeuw van Juda’ die aan onze kant staat en gezegd heeft dat ‘de poorten van de hades de Gemeente niet zullen overweldigen. We mogen weten dat de duivel van ons zal vluchten als wij tot God naderen (Jak. 4:7-8). De dag zal eenmaal aanbreken dat: ‘de God des vredes de satan onder uw voeten zal vertreden’ (Rom.16:20). 

Aser

Aser, zijn spijze zal vet zijn, en hij zal koninklijke lekkernijen leveren’ (Genesis 49:20)

De naam betekent ‘gezegend’ of ‘gelukkig’ (Gen.30:13). Hij was de achtste zoon van Jakob en de tweede van Zilpa, de slavin van Lea. Omdat de stam van Aser niet in staat was om de inwoners van hun grondgebied te verdrijven; zij vestigden zij zich als een agrarisch volk, om te profiteren van de vruchtbare grond dat God hen had gegeven (Joz.19:24 -30). Hun erfdeel lang in het noorden van Israël aan de Middellandse zee. ‘Aser heeft de inwoners van Akko niet verdreven, noch die van Sidon, noch die van Achlab, Akzib, Chelba, Afek en Rechob; zodat de Aserieten woonden te midden der Kanaänieten, die er inheems waren, want zij verdreven hen niet’ (Richt.1:31-32) . Mozes zei dat Aser ‘zeer gezegend’ was, daarmee verwijzend naar zijn rijkdom van olijfolie en de veiligheid van haar steden. Vergelijk Mozes’ zegen in  Deut.33:24-25 – ‘Van Aser zeide hij: Gezegend zij Aser onder de zonen; hij zij bemind bij zijn broeders, en hij dope zijn voet in olie. IJzer en koper mogen uw grendels zijn, uw sterkte moge zijn als uw levensduur’. Inderdaad, Aser's eten was rijk, en de stam leverde zelfs speciale lekkernijen ‘geschikt voor een koning.’

Wat leveren wij aan onze Koning, de Heer Jezus? Dragen wij vrucht voort voor de Heer? ‘Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden. En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen’ (Hebr. 13:15-16).

Naftali (Worstelaar of Strijder)

Naftali is een losgelaten hinde; hij laat schone woorden horen’ (Genesis 49:21)

Over Naftali zei Mozes in zijn zegen: ‘Naftali is door de Heer ruim bedeeld, rijk gezegend door zijn gunst. Laat hij het westen en zuiden veroveren’ (Deuteronomium 33:23). Na de intocht in het beloofde land kreeg hij een gebied in het noorden, dat ten oosten grensde aan het meer van Gennesaret en aan de bovenloop van de Jordaan (Jozua 20:7). Zebulon en Naftali waren een deel van het gebied genaamd ‘Galilea der heidenen’, waarvan gesproken is door de profeet Jesaja (9:1-2) en waar de bediening van de Heer Jezus begon (Mattheüs 4:12-16). Ze waren werkelijk rijk gezegend en waren ruim bedeeld. Ook wij zijn in Christus gezegend en ruim bedeeld met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten (Efeze 1:3).

Merk op dat Zebulon en Naftali werden onderscheiden voor hun moed in de strijd (Richteren 5:18). Zijn naan betekend strijder en hij deed zijn naam eer aan. Barak diende Debora als aanvoerder en bevrijdde Israël van Jabin de koning van Kanaän en hij streed ook in de slag tegen Sisera (Richteren 4-5). Nakomelingen van Naftali streden tegen de Midianieten (Richteren 6-7). Wij zijn ook strijders en dienen de goede strijd te strijden opdat wij met Paulus zouden kunnen zeggen: ‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden’ (1 Timotheüs 6:12; 2 Timotheüs 4:7).

Het beeld van ‘een losgelaten hinde’ suggereert een vrijgevochten mens, niet gebonden aan traditie. De stam was gelegen in het heuvelland. Dus de omschrijving van Naftali als een hinde werd wellicht met oog daarop gekozen. De laatste zin in Jacobs zegenbede: ‘hij laat schone woorden horen’ suggereert dat ze poëtische mensen waren die zich goed konden uiten. Het bezit van de mogelijkheden om mooie woorden te spreken of diplomatiek te handelen, maakten hun tot ideale boodschappers. De nakomelingen van de twee zonen van Bilha lijken te contrasteren volkeren. De stam Dan wendde zich af van het geloof in de ware God en vertrouwde in de afgoden. Maar Naftali heeft geen veroordeling te horen gekregen.

Vele jaren later toen de Assyriërs het noordelijk koninkrijk van Israël binnenvielen, was Naftali een van de eerste stammen die werden gedeporteerd. ‘In de dagen van Pekach, de koning van Israël, kwam Tiglatpileser, de koning van Assur, en veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maäka, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galila, het gehele land van Naftali; en hij voerde de bevolking in ballingschap naar Assur’  (2 Koningen15:29). Maar daarmee is het niet gedaan want in het boek Openbaring lezen we dat Naftali deel uitmaakt van 144.000.

‘En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvieren-veertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls. uit de stam Naftali twaalfduizend verzegelden’ (Openbaring 7:6).

Jozef (De uitverkorene onder de broeders)

Een jonge vruchtboom is Jozef, een jonge vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur uit; de boogschutters hebben hem getergd, beschoten en vijandig bejegend, maar zijn boog bleef stevig en zijn sterke handen bleven lenig, door de handen van de Machtige Jakobs, daar de Steenrots Israëls zijn herder is; door de God uws vaders, die u zal helpen, en de Almachtige, die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen van de watervloed, die beneden ligt, met zegeningen van de borsten en de moederschoot. De zegeningen van uw vader gaan de zegeningen van mijn voorvaderen te boven, reikende tot het kostelijkste der eeuwige heuvelen; zij zullen komen op het hoofd van Jozef, op de schedel van de uitverkorene onder zijn broeders’  (Genesis 49:22-26)

Het is niet mogelijk een kort overzicht over Jozef te geven, zijn geschiedenis beslaat immers  dertien hoofdstukken van het boek Genesis. Hij is het voorbeeld (type) bij uitstek van de Heer Jezus in het Oude Testament! Jacob gebruikte het woord ‘zegenen’ minstens zes keer in zijn toespraak over Jozef. Hij was de gezegende onder de broeders. De boogschutters hebben hem getergd, beschoten en vijandig bejegend, maar hij dreigde niet (1 Petr.2:23), vergold geen kwaad met kwaad maar met goed (Rom.12:17v.). Jakob vergeleek Jozef met een wijnstok die vrucht droeg. Hij was geplaatst aan dé bron en groeide over de muur (Ps.1:3).

Jozef zijn geschiedenis speelt zich af in vier verschillende plaatsen. (1) Jozef in Kanaän, als de lieveling van zijn vader (Gen.37). (2) Jozef in Egypte als slaaf en gevangene (Gen.39-40). (3) Jozef als onderkoning van Egypte (Gen.41-45). (4) Jozef en Jakob beiden in Egypte (Gen.46-50). Zijn geschiedenis wordt ons zo uitgebreid verteld, omdat zij ons verklaart hoe de aartsvaders in Egypte terechtkomen en hoe uit de familie van Jakob het volk Israël groeit. Maar Jozefs verhaal is ook zo uitvoerig omdat hij één van de mooiste typen van Christus in het Oude Testament is, als de Lieveling van zijn vader, als de Vernederde én als de Verhoogde, als de Redder der wereld die zegen en heil brengt zowel voor Israël als voor de volken (Hand.7:9-14, 51-53; Fil.2:6-11).

Jozef is niet alleen maar een type van de Heer Jezus maar mag ook ons voorbeeld zijn. Leest u zijn geschiedenis maar eens.

Benjamin (Zoon van mijn rechterhand)

Benjamin is een verscheurende wolf; in de morgen verslindt hij zijn prooi en tegen de avond verdeelt hij de buit’ (Genesis 49:27)

Benjamin was de jongste van Jakobs kinderen en dan denk je al gauw aan lieflijk, zacht, en eventueel verwend, maar dat blijkt uit niets. Het is ook zeker niet het imago van zijn nazaten, Benjaminieten. Benjamins geboorte kent enkele bijzonderheden. Hij is in tegenstelling tot zijn broers niet geboren in Haran, maar in de buurt van Efrata. Zijn naam kreeg hij aanvankelijk van zijn moeder, maar zijn vader veranderde die. Zijn geboorte betekende de dood van zijn moeder. Daarom kreeg hij de naam Ben-oni, ‘zoon van mijn ongeluk’. Jakob veranderde die naam in Benjamin ‘zoon van mijn rechterhand’. Zijn moeder kermt, zijn vader juicht. De dood van zijn moeder wekt, als ik de beschrijving lees, geen positief beeld op van hoe Jakob over haar denkt. Begraven ‘langs de weg’ zonder een teken van rouw, duidt dat op een verkoeling van liefde? Als Jozef uit het beeld van zijn vader weggevaagd is door de verkoop naar Egypte, valt de volle nadruk op Benjamin als zoon van Jakobs rechterhand. Jakob heeft Benjamin nodig, maar hij herinnert hem ook altijd weer aan zijn oudere broer. Benjamin kan Jakob niet troosten over het verlies van zijn zoon. En het wordt nog erger. Benjamin, het kind van zijn rechterhand, gaat hem ook nog ontvallen, wanneer Jozef van zijn broers eist dat zij hun jongste broer bij een volgend bezoek meebrengen. Benjamin, de zoon van de vertroosting, wordt hier zoon van smart. Jakobs beschrijving van Benjamin is als een ‘verscheurende wolf’, dat ziet er bloeddorstig uit. Nazaten van Benjamin worden in het Oude Testament regelmatig ten tonele gevoerd als krijgslustig en dapper. De kracht van Benjamin wordt echter lang niet altijd aangewend voor de goede zaak. Aan het einde van het boek Richteren wordt ons het verhaal verteld waarin Benjaminieten zich op een schandelijke vergrijpen aan de bijvrouw van een levitische man. Hier is Benjamin de wolf, het verscheurende dier zonder redelijk besef.

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Omgaan met teleurstellingen

Jeremia

 

‘Ach, dat ik in de woestijn een nachtverblijf voor reizigers wist, dat ik mijn volk kon verlaten en van hen weggaan; want allen zijn zij echtbrekers, een troep trouwelozen’ (Jer.9:2)

Inleiding

Jeremia is wel eens de ‘wenende profeet’ genoemd en dat is niet zonder reden. Als u de moeite zou nemen om na te gaan met welke moeilijkheden hij te kampen heeft gehad, zult u dat begrijpen.

Het verlangen van Jeremia om zich af te zonderen van het volk en om alleen te zijn, zoals hierboven door hem uitgesproken, is een menselijk verlangen. Jeremia is niet de enige profeet die zijn situatie wilde veranderen door zijn opdracht terug te geven. Meerderen hebben dat als een oplossing gezien voor hun probleem. Dit is wat de psalmist lang geleden heeft gezegd: ‘O, had ik vleugelen als een duif, ik zou wegvliegen en een woonplaats zoeken; zie, ver zou ik heenvlieden, ik zou vernachten in de woestijn’ (Ps.55:7). Er zijn er die dit verlangen al heel vroeg in hun leven koesterden en naarmate de tijd vorderde en de moeiten, lasten en teleurstellingen sterker werden, werd het verlangen ernaar dieper. Maar is dat wel de oplossing? Teleurstellingen maken deel uit van het leven, de vraag is : hoe gaan we daar mee om?

Jeremia’s roeping

Toen de Here Jeremia als profeet riep, stond Jeremia niet bepaald te trappelen van ongeduld, eerder het tegenovergestelde. Mogelijk was dat wel Jeremia’s eerste teleurstelling, want hij was vanwege zijn afkomst voorbestemd om priester te worden, zoals ook Ezechiël, Zacharia en Johannes de doper (1:1). De taak van priester was veel aantrekkelijker dan die van profeet, want een priester ging al op zijn vijftigste met pensioen, terwijl een profeet voor zijn leven werd geroepen (Num.4:3,23)! Een priester stond ten dienste van het volk om de dienst aan God, gegeven in het verleden, in stand te houden. Een profeet moest het verleden veranderen om de toekomst te verzekeren. Dat was ook de reden dat een profeet niet graag gezien werd door het volk en soms werd vermoord (Mat.23 :37)! In het geval van Jeremia kwam daar nog bij dat hij niet mocht huwen (16 :1). Begrijpelijk dat Jeremia, in tegenstelling tot Jesaja, op de vraag van de Here: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? niet uitriep: ‘Hier ben ik, zend mij !’ (Jes.6:8). Nee, hij leek meer op Mozes, die herhaaldelijk probeerde zijn roeping te ontlopen (Ex.3:11,13; 4:1,10,13). Jeremia’s argument was: ‘Ach, Here Here, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong’ (1:6). God bemoedigde hem echter door hem te beloven dat Hij met hem zou zijn en de woorden die hij moest spreken in zijn mond zou leggen.

Waarin was Jeremia teleurgesteld?

Waarin was Jeremia teleurgesteld en waar zijn vandaag de dag dienstknechten van God in teleurgesteld? Jeremia werd als profeet geroepen in een moeilijk tijd in de geschiedenis van het volk Israël. De Babyloniërs stonden op het punt Juda binnen te vallen, de stad Jeruzalem en de tempel te vernietigen en duizenden inwoners in ballingschap weg te voeren naar Babylon. De boodschap die hij moest brengen, was dat het volk zich moest bekeren van zijn wandel. Zijn familie en het volk keerden zich tegen hem en naar zijn boodschap wilden ze niet luisteren. Hij zag zijn volk weggevoerd worden en stad en tempel verwoest. Ten slotte werd hij gearresteerd en in een put gegooid en zijn kostbare rollen werden door de koning verscheurd (Jer.20:1-6; 38:1-13; 36:1-32).

Als er ooit een profeet is geweest die teleurstellingen heeft ervaren en als er ooit een profeet is geweest die een gebroken hart heeft gehad, dan was het wel Jeremia! Het boek Klaagliederen geeft daar getuigenis van. Stel je eens voor: je dient God je leven lang, wat Jeremia betreft veertig jaar lang als profeet, en je ziet geen resultaat op je zwoegen? Jesaja moest, gelijk de Heer Jezus,  vaststellen: ‘Tevergeefs heb ik mij afgemat, voor niets en vruchteloos mijn kracht verbruikt’ (Jes.49:4). Toch stierf Jeremia niet als een gebroken en verbitterd iemand, want in Gods kracht was hij meer dan overwinnaar, ook over teleurstelling. Eerder dan Paulus heeft Jeremia Gods genade ervaren (2Kor.12:9). Ondanks pijn en teleurstelling bleef Jeremia trouw aan zijn opdracht en roeping als profeet. ‘Wee mij om mijn breuk! Pijnlijk is mijn wonde. Ja, ik zeg: Waarlijk, dit is een lijden, dat ik zal moeten dragen’ (Jer.10:19).

Verwacht teleurstellingen

Het leven bestaat niet altijd uit rozengeur en maneschijn, er zijn ook donkere dagen, zelfs perioden van duisternis en tegenslag. Sommige christenen denken dat trouwe gelovigen geen teleurstellingen zullen kennen, maar dat is een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Zou Abraham niet teleurgesteld zijn geweest in zijn neef Lot, Jozef in zijn broers, Mozes in het volk, David in zijn zonen en familie, Paulus in zijn medegelovigen en wij in onze kinderen, medegelovigen of misschien in God? Er zijn geen garanties dat God niet zal toelaten dat we een gebroken hart zullen kennen. God heeft nergens beloofd dat er geen tranen aan deze kant van de hemel zullen zijn. De Heer heeft ons nergens een gemakkelijk leven beloofd, verwacht dus teleurstellingen!

De Heer Jezus zelf wordt de Man van Smarten genoemd (Jes.53:3). Was ook Hij niet teleurgesteld in het resultaat van zijn boodschap? Hoe vaak had Hij, zoals Jeremia, het volk niet opgeroepen zich te bekeren van zijn wandel en luisterde het niet? ‘Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen en U hebt niet gewild! (Mat.23 :37). Was ook God Zelf niet teleurgesteld toen Hij zijn Zoon tot het volk zond in de verwachting dat ze zijn zoon zouden ontzien? (Mat.21:37). Hij die de ganse dag Zijn handen had uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk (Rom.10:21)! De discipelen waren ook teleurgesteld in de opbrengst van hun vangst want ‘de hele nacht door hebben wij ons ingespannen en niets gevangen’ maar toch gingen ze door met vissen en bereidden ze zich voor op een volgende poging (Luk.5:5). Aan het einde van zijn leven moest de apostel Paulus helaas vaststellen: ‘Allen hebben mij verlaten’ (2Tim.4:16). We leven in een gebroken wereld waarin teleurstellingen voorkomen, de vraag is wat het doel ervan is.

Het doel van teleurstellingen

De apostel Paulus had van God een ‘doorn in het vlees’ gekregen, opdat hij zich niet zou verheffen (2Kor.12:7). Het doel van deze teleurstellende ervaring, waarover Paulus de Heer driemaal gebeden had, is onmiddellijk duidelijk, maar dat is niet altijd zo. Veel kinderen van God moeten hier vaak vragend gaan zonder een antwoord te ontvangen. Dat vergt geloof in de goedheid van God, Die zijn kinderen geen onnodig leed bezorgt maar met alles een bedoeling heeft. Dat doel te ontdekken zal niet altijd tot een antwoord leiden. Wat we wel weten is dat ‘hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, hun die naar zijn voornemen geroepen zijn’. En het doel wordt in het vervolg van dit vers duidelijk, namelijk ‘Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, Christus dient gestalte in ons te krijgen (Rom.8:28-29; Gal.4:20, 1:16).

Jeremia wordt met de Heer Jezus vergeleken (Mat.16:14). Toen de Heer Jezus de discipelen vroeg Wie Hij was, vergeleken ze Hem met Jeremia, die evenals de Heer ‘een man van  smarten’ was (Jes.53 :3). Jeremia is gelijkvormig aan de Heer Jezus geworden in zijn gebrokenheid en teleurstelling. Deze teleurstellingen waren het gereedschap om Jeremia te vormen naar het beeld van Christus. Vier gelovigen uit het Oude Testament die het best een beeld van de Heer Jezus weergeven, hebben ook veel teleurstellingen gekend en geleden – Jozef, Mozes, David en Jeremia. Daarom, wees ervan doordrongen dat wanneer u lijdt ter wille van Christus, God met u bezig is om u te doen gelijken op zijn Zoon. Daarom heeft lijden in het leven van een gelovige een functie en is het niet zinloos. Dat te weten kan een grote kracht zijn in uw wandel als gelovige in deze gebroken wereld en we kunnen met Paulus zeggen ‘dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard is vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden’ (Rom.8:18). Of weet u een beter doel als antwoord op teleurstellingen?

Omgaan met teleurstellingen

Wat is toch de kracht geweest van al die gelovigen die beproeving, bespotting, geselingen en gevangenschap ondergingen, die gestenigd werden, in stukken gezaagd, met het zwaard vermoord, die rondliepen in schapenvachten, geitenvellen, gebrek leden, verdrukt werden en mishandeld, dat ze niet opgaven (Heb.11:36v.)? Is het niet de aanwezigheid van God? Veiligheid voor een gelovige is niet de afwezigheid van gevaar, maar de aanwezigheid van God. ‘Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal U geenszins verlaten. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen: wat zou een mens mij doen?’ (Heb.13:5-6). ‘Maar ik vond mijn toevlucht bij de Here, Hij was mij tot een burcht. Mijn God is mijn rots’ (Ps.94:22).

God vormt karakters om naar het beeld van zijn Zoon. In zijn omgaan met teleurstellingen gaf Jeremia getuigenis van zijn geloof en bracht Gods boodschap aan het volk. Door woord en getuigenis wees Jeremia anderen op God. Teleurstellingen zijn niet altijd alleen maar gelegenheden tot geestelijke groei, maar ook gelegenheden tot getuigen. ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der ontfermingen en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij hen kunnen vertroosten die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting waarmee wijzelf door God vertroost worden’ (2Kor.1:3-4). Wij beschikken in de Bijbel over het getuigenis van Jeremia, die volhardde in zijn opdracht als profeet van God omdat hij, ondanks teleurstellingen, trouw bleef aan God; zouden wij dat dan niet kunnen zijn? Als u teleurstellingen kunt accepteren als door God toegelaten met het doel om aan zijn Zoon gelijk te worden, en u zich tot Hem begeeft om hulp in moeilijke tijden, heeft u een ervaring die u met anderen kunt delen. ‘Waarlijk, dit is een lijden, dat ik zal moeten dragen’ schreef Jeremia (Jer.10:19). Hij klaagde er niet over - hij accepteerde de teleurstellingen en vertrouwde God dat het voor hem ten goede zou zijn en ter verheerlijking van zijn Naam.

‘Al zou de vijgenboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil. De HERE Here is mijn kracht: Hij maakt mijn voeten als die der hinden, Hij doet mij treden op mijn hoogten’ (Hab.3:17-19).

Slotwoord

‘Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien’ (Ps.126:5). Jeremia had zeker met tranen gezaaid, maar de opbrengst was weinig tot niets. Wel kreeg hij een belofte van God over een verre toekomst die hij helaas niet meer zou meemaken maar die hem wel tot troost zal zijn geweest. ‘Huil niet langer, Ik heb uw gebeden gehoord en u zult ze terugzien, zij zullen bij u terugkomen uit het verre land van de vijand. Uw toekomst ziet er hoopvol uit,’ zegt de Here, ‘want uw kinderen zullen terugkeren naar hun eigen land’ (Jer.31:16-17). Vandaag de dag mogen wij daarvan al het begin zien.

En zijn beloning? Het is niet zo dat we worden beloond naar de hoogte van de opbrengst van ons werk voor de Heer, maar naar onze getrouwheid; dat is de maatstaf en daarin is Jeremia voor ons tot een voorbeeld. Ondanks alle teleurstelling en tegenwerking bleef hij trouw aan God en voerde zijn opdracht uit. ‘Hij was trouw tot in de dood’ (Op.2:10). ‘Verder wordt hier van de rentmeesters vereist, dat men trouw wordt bevonden’ (1Kor.4:2). Hoe is het met ons? Zijn wij trouw in de taak die God ons gegeven heeft?

Jeremia had het volk aangeraden terug te keren naar zijn land, maar het verkoos niet te luisteren en ging naar Egypte en nam Jeremia mee, waar hij zijn laatste dagen doorbracht en stierf. Zijn leven leek tot op het eind een mislukking, maar we weten dat God niet onrechtvaardig is om het werk te vergeten en de liefde die Jeremia betoond heeft voor zijn Naam, doordat hij de heiligen gediend heeft (Heb.6:10). Jeremia’s arbeid is niet vergeefs geweest (1Kor.15:58)!

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Kaleb

Jozua 14-15

Inleiding

Nee, Kaleb staat niet vermeld in het Nieuwe Testament en dus ook niet in de lijst van ‘geloofshelden’ vermeld in Hebreeën 11. Maar was hij het daarom niet? In deze studie zullen we tot de ontdekking komen dat hij eigenlijk wel in dat hoofdstuk opgenomen zou moeten zijn, maar de schrijver van de brief aan de Hebreeën ontbrak het aan de tijd om ook nog aandacht aan Kaleb te besteden (Heb. 11:32). We willen proberen aan dat ‘tekort’ iets te doen.

De eerste vermelding van Kaleb vinden we in Numeri 13 waar hij wordt verkozen om tot de groep verspieders te behoren die het land Kanaän mochten gaan verkennen. Zijn geschiedenis begint echter veel eerder namelijk al in het boek Exodus. Kaleb was 40 jaar oud te Kadesh-Barnea (Joz. 14:7) dus moet hij dan ook in Egypte geboren zijn. In 1 Kron. 2:18 lezen we dat Kaleb een zoon was van Hezron, een nakomeling Perez (1 Kron.2:5). Zijn ouders moeten gelovig zijn geweest en, hoewel niet expliciet vermeld, was hij was waarschijnlijk hun eerstgeborene zoon, die gedood zou zijn geworden als ze niet het bloed aan de deurposten hadden gestreken (Ex12:12). Wat een voorrecht wanneer je gelovige ouders hebt gehad!

Kaleb was een man die in de schaduw van Jozua leefde. Hij viel niet op en zijn naam staat ook niet vermeld in de lijst van geloofsgetuigen in hoofdstuk elf van de brief aan de Hebreeën, maar hij was zeker niet onbetekenend. Als we in Jozua een beeld van de Heer Jezus mogen zien, dan is het opvallend hoe vaak we beide mannen – Jozua en Kaleb – in elkaars nabijheid zien. Dat was dan ook de reden van zijn succes als we dat zo mogen zeggen. We zouden het nu zó zeggen: ‘Wie in Mij blijft en Ik in hem  die draagt veel vrucht’ (Joh. 15:5). Er is een eigenschap die we bij Kaleb vinden die ook ons niet slechts zou staan en dat is trouw: ‘want trouw vindt met niet bij allen’ (2 Thes. 3:2). Kalebs naam betekent namelijk ‘hond’ en het kenmerk van een hond is dat hij trouw is. De filosoof Pythagoras schijnt ooit gezegd te hebben: ‘Je kunt op de trouw van een hond rekenen tot zijn laatste snik en op die van een vriend tot de eerste teleurstelling’. Zes keer lezen we in het Oude Testament dat Kaleb ‘de Here volkomen trouw bleef’ (Num. 14:24; 32:12; Deut. 1:36 ; Joz. 14:8-9, 14). Kaleb was een overwinnaar (1 Joh. 2:13-14; 5:4) een man die zich volkomen had toegewijd aan God en volledig gehoorzaam was aan Zijn Woord. God getuigt van zijn toewijding wanneer Hij zegt: ‘Doch omdat bij mijn knecht Kaleb een andere geest geweest is en hij Mij volkomen gevolgd heeft, zal Ik hem naar het land brengen, waar hij heen geweest is, en zijn nakomelingschap zal het bezitten’ (Num. 14:24).

Tegen de stroom in

‘Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis afleggen met de meerderheid mee, om het recht te buigen’ (Ex. 23:2).

Kaleb was zeker geen meeloper. We zien hem samen met Jozua in Numeri 14 heel duidelijk stelling nemen tegen de meerderheid van de andere tien verspieders in, die het lieten afweten. ‘Veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht  des Heren, mij van Kades-Barnea uitzond, om het land te verspieden; en ik bracht hem nauwgezet verslag uit. Terwijl mijn broeders die met mij opgetrokken waren, het hart van het volk deden versmelten, bleef ik volkomen trouw aan de Here, mijn God’ (Joz. 14:7-8). Daaruit kunnen we leren dat Kaleb wist wat hij wilde, ‘God meer gehoorzaam zijn dan mensen’ (Hand. 5:29). Koning Saul moest bekennen: ‘Ik heb gezondigd, want ik heb het bevel des heren, uw opdracht overtreden: maar ik vreesde het volk en heb naar hen geluisterd’ (1 Sam. 15:24).

‘Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de Here vertrouwt, is onaantastbaar’ (Spr. 29:25). ‘Goddelozen leggen mij een strik, maar van uw bevelen dwaal ik niet af’ (Ps. 119:110). Zou Kaleb die consequente houding van Jozua hebben geleerd, die van de Here de volgende bemoediging meekreeg bij het overnemen van Mozes’ taak om het volk te leiden? ‘Wees sterk en moedig, want gij zult dit volk het land doen beërven, dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te zullen geven. Alleen, wees zeer sterk en moedig en handel nauwgezet overeenkomstig de gehele wet die mijn knecht Mozes u geboden heeft; wijk daarvan niet af naar rechts noch naar links, opdat gij voorspoedig zijt, overal waar gij gaat. Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn’ (Joz. 1:6-8). Echt geloof in God is Zijn Woord gehoorzamen ongeacht de omstandigheden rondom ons, de gevoelens binnen in ons of de consequenties voor ons.

Met volharding vrucht dragen

‘Dat in goede aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding’ (Luk. 8:15).

Wat een voorbeeld om na te volgen! Kaleb droeg vrucht tot in de ouderdom (vgl. Deut. 34:7; Luk. 2:25, 37). De ouderdom hadden hem niet uitgeblust, de teleurstellingen van het leven hadden hem niet verbitterd, en voor reuzen was hij niet bang.  Palm 92 werd bij hem werkelijkheid: ‘De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, opschieten als een ceder van de Libanon; geplant in het huis des Heren groeien zij in de voorhoven van onze God; zij zullen in de ouderdom nog vrucht dragen, fris en groen zullen zij zijn’ (vs 13-15).

Er zijn meer personen vermeld in de Bijbel die nog een grote vitaliteit vertoonden terwijl ze toch al op hoge leeftijd waren: ‘Mozes was honderd twintig jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken’ (Deut. 34:7). En wat te denken van Hanna: ‘Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag’ (Luk. 2:36-37). Mogen we daaruit concluderen dat ouderdom in jaren, niets hoeft af te doen van het geestelijk leven ? Ik geloof van wel.

Op een tijdstip in het leven waarin anderen uitzien naar veiligheid en rust, zei Kaleb: ‘Geef mij dit bergland’ (Joz. 14:12; Ps. 92:13-15). Wat was zijn geheim? Hij was volkomen trouw gebleven aan de Here, de God van Israël (vs 14). Kaleb was een man met een geestelijke visie en vitaliteit en deze twee kenmerken leidden hem naar de overwinning. God had hem een erfenis beloofd en Kaleb geloofde dat wat God hem had toegezegd ook zou gebeuren (Rom. 4:20-21). Kaleb was in staat om de toenmalige inwoners te verdrijven (Joz. 15:13-14) en drie Enakieten, ‘reuzen’ die de tien ongelovige verspieders hadden gevreesd (Num. 13:28, 33). Ongeloof kijkt naar reuzen, het geloof ziet op God. Ongeloof berust vaak op eigen inzichten, geloof vertrouwt geheel op Gods Woord.

Erfenis

‘Immers kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen’ (1 Kor. 12:14).

Kaleb liet een erfenis na aan zijn dochter en schoonzoon Otniël, die de eerste richter zou worden. (Richt. 3:9). Wat laten wij onze kinderen na? Op die erfenis heeft Kaleb lang moeten wachten, want ‘veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht des Heren, mij van Kades-Barnea uitzond, om het land te verspieden; en ik bracht hem nauwgezet verslag uit. Daarom heeft Mozes te dien dage gezworen: voorzeker zal het land, dat uw voet betreden heeft, voor altijd het erfdeel van u en uw zonen zijn. Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de HERE dit woord tot Mozes gesproken heeft, gedurende welke tijd Israël in de woestijn rondgetrokken heeft’ (Joz. 14:7, 9, 10). Maar nú was het toch zover! De apostel Paulus zag zichzelf als vader en de gelovigen in Korinthe als zijn kinderen als hij schrijft: ‘Zie, nu is het de derde maal, dat ik gereed sta tot u te komen, en ik zal u niet lastig vallen; want het is mij niet om het uwe, maar om uzelf te doen. Immers, kinderen behoren niet voor hun ouders te sparen, maar ouders voor hun kinderen. Ik voor mij zal zeer gaarne offers brengen, ja, mijzelf opofferen voor uw zielen’ (2 Kor. 12:14-15). Welke erfenis laten wij onze kinderen na? Veel geld of goederen, huizen? Paulus wilde zichzelf wel opofferen voor zijn ‘kinderen’, hij wilde alles doen wat in zijn macht was opdat ze Christus zouden leren kennen. In 2 Koningen 20:19 lezen wij van een andere vader, een vader die alleen aan zichzelf dacht, nl. koning Hizkia. Van hem lezen we: ‘Hizkia zei tot Jesaja: Het woord des Heren, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook dacht hij: Het zal immers gedurende mijn leven bestendig vrede zijn’. Hij dacht alleen aan zichzelf en niet aan hen die na hem kwamen. Kaleb kon zijn dochter een rijke erfenis nalaten omdat hij volledig trouw aan de Heer was gebleven. Hoe is het met mijn en uw trouw? Kan God ook ons zo zegenen als Kaleb?

Tot slot

‘Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus’ (1 Kor. 15:58).

Wat een verschil maakt het wanneer een gelovige trouw blijft aan onze Heer en gelovig zijn weg gaat in het vertrouwen op Gods Woord en beloften. Kalebs toewijding en geloof redden zijn leven en verwierven hem een erfenis. Hij overwon de vijand en maakte het mogelijk zijn familie te verrijken voor jaren. God verwacht van gelovigen vandaag dat ze overwinnaars zullen zijn:  wat zeg ik, meer dan overwinnaars (Rom. 8:37).

Overwinnaars worden we als we evenals Kaleb de Heer volledig volgen, zijn beloften kennen en erin geloven, ons hart en geest richten op de erfenis en leren te leven in afhankelijkheid van Hem.

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Als door vuur!’

Voorwoord

Er is er maar één Abraham, en maar één David, en maar één Elia, maar er zijn duizenden zoals Lot. Ik bedoel daarmee dat ik geloof dat er helaas veel christenen zijn die behouden worden, maar zó als door vuur heen (1Kor.3:15). En daar is Lot een type van. Dat alleen al mag een aanleiding zijn om wat meer aandacht aan de persoon van Lot te besteden. Niet dat Lot nu zo’n fijne gelovige was, eerder het tegendeel, maar we kunnen veel van iemands fouten leren, en dat heeft als voordeel dat wij ze niet hoeven te herhalen. Was het niet dat de apostel Petrus ons erop heeft gewezen dat Lot een rechtvaardige was (2Petr.2:7-8), dan zouden wij daarover terechte twijfel gehad hebben. De verslaggeving van Lot in het Oude Testament geeft geen aanleiding te geloven dat hij een gelovige was. Lot vond zichzelf mogelijk wel succesvol, want hij kwam uit een tent en zat later in de poort van de stad Sodom, maar vanuit Gods oogpunt moet hij gerekend worden als iemand die ‘met moeite behouden wordt’ (1Petr.4:18).

Inleiding

‘En Lot ging met hem’, met deze woorden begint de verslaggeving over Lot, de neef van Abraham in het Oude testament. De vader van Lot, Haran, was al gestorven bij het leven van diens vader Terach in zijn geboorteland in Ur der Chaldeeën (Gen.11:28). ‘En Terach nam zijn zoon Abram en Lot, de zoon van Haran, zijn kleinzoon, en Saraï, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram; en hij deed hen wegtrekken uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar het land Kanaan, en zij kwamen te Haran en bleven daar. Zo kwam het dat Lot deel geen uitmaken van het huishouden van Abraham (Gen.12:4-5). Meer aan informatie geeft de Schrift ons niet over de lotgevallen van Lot totdat hij met Abraham uit Egypte trok. Hoewel het niet expliciet vermeld wordt in de Bijbel is het evident dat Lot met Abraham is meegegaan naar Egypte, want we lezen in 13:1 dat Abraham uit Egypte trok… en Lot met hem. We gaan voorbij aan de gebeurtenissen die in Egypte plaatsvonden, daarvoor verwijs ik graag naar de rubriek ‘Het leven van Abraham’ op deze website. Maar die hebben in Lot’s leven wel haar sporen nagelaten, zoals we nog zullen zien.

Scheiding tussen broeders

‘En Abram trok uit Egypte naar het Zuiderland, hij en zijn vrouw en al wat hij bezat, en Lot met hem’ (Gen.13:1). Abraham ‘trok’ Lot uit Egypte maar hij kon Egypte niet uit Lot krijgen. God had hetzelfde probleem met het volk Israël. ‘Het duurde één nacht om Israël uit Egypte te krijgen, maar het duurde veertig jaar om Egypte uit Israël te krijgen’. U begrijpt wel wat ik daarmee bedoel. Egypte is bij uitstek een beeld van de wereld, gezegend met aardse zegeningen (Heb.11:26). Jeruzalem, die zich bezighield met zakelijke bezigheden, afgoderij en plezier, wordt ze in het boek Openbaring, vergeleken met Egypte (Op.11:8). Lot had de smaak van de schatten van Egypte te pakken gekregen (Heb.11:26). De zegeningen voor het volk Israël waren aards, de zegeningen voor de gelovigen van de Gemeente zijn hemels. We zijn immers gezegend met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten in Christus? (Ef.1:3).

De verkregen rijkdom die Abraham in Egypte verkregen had, werd nu voor hem tot een oorzaak van scheiding van zijn neef Lot. Vóór hun verblijf in Egypte waren ze nog relatief arm, maar dat hield ze samen. Maar de verkregen rijkdom van Egypte verdeelde hen, werd een oorzaak van conflict, en scheidde hen uiteindelijk. Lot wandelde naar het vlees, en Abraham wandelde in de Geest en dat brengt altijd scheiding teweeg. Dit conflict tussen Abraham en Lot moet een last voor hen zijn geweest en tevens was het een negatief getuigenis tegenover de heidense bevolking waartussen ze leefden. En dat is nu niet anders, het is erg nadelig wanneer twee gelovigen onenigheid hebben en niet kunnen overeenkomen (1Kor.1:11; 6:6).

Lot’s keuze

Door de keuzes die gelovigen maken, openbaren ze wat er in hun hart omgaat. Wat zien we bij Lot? (1) De jongere dient aan de oudste onderworpen te zijn (1Petr.5:5), we zien echter dat Lot zich boven Abraham stelde. Abraham ging daar in genade mee om, hij was er beducht op om in vrede te handelen (Ps.133). Terwijl Abraham er naar streefde een goed getuigenis af te leggen, maakte Lot zich zorgen over zichzelf. Maar ‘hovaardij gaat vooraf aan het verderf, en hoogmoed komt voor de val’ (Spr.16:18). (2) Lots leefde bij hetgeen hij zag niet uit geloof. Hij ‘sloeg zijn ogen op en zag…’ (13:10). Had Lot God geraadpleegd dan zou hij ontdekt hebben dat Sodoms ondergang voor de deur stond, maar in plaats daarvan ging hij af op wat hij zag en koos voor die zondige slechte stad. (3) ‘Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag, dat de gehele streek van de Jordaan rijk aan water was; voordat de Here Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Soar toe als de hof des Heren, als het land Egypte’ (13:10). Vandaag de dag, lijken de mensen op Lot die hun hoop stellen op de bedrieglijkheid en onzekerheid van wat deze wereld te bieden heeft, en lachen om de idee dat God deze wereld zal eens door vuur zal verwoesten (2Petr.3:10). ‘Dus koos Lot voor zich de gehele streek van de Jordaan, en Lot brak op naar het oosten; en zij scheidden van elkander (13:11). (4) Tot dusver had Lot zijn ‘succes’ aan zijn oom te danken, maar hij verliet zijn om het ‘beste’ voor zichzelf op te eisen. Natuurlijk wilde God Lot van Abraham scheidden (12:1), maar vanuit menselijk standpunt was het een pijnlijke scheiding. (5) Lot ging naar Sodom met zijn ogen wijd open. Hij moet geweten hebben dat hij door zijn keuze zichzelf en zijn gezin in een slechte omgeving bracht, te midden van een heidense zondige wereld. ‘Abraham bleef wonen in het land Kanaan en Lot vestigde zich in de steden van de Streek, en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom. De mannen van Sodom nu waren zeer slecht en zondig tegenover de Here’ (13:12-13). Wat later lezen we: ‘hij nu woonde te Sodom’ (14:12). Terwijl Abraham dichter bij God kwam, keerde zich Lot steeds verder van Hem af. Lot werd een vriend van de wereld, en maakte zich daardoor een vijand van God (Jak.4:4), Abraham werd een vriend van God (Jak.2:23).

Lot in gevangenschap

Toen Lot richting Sodom ging (13:12) raakte hij de bescherming van ‘de Rechter der ganse aarde’ kwijt en moest de consequenties daarvan ondergaan. Lot werd een vriend van de wereld (Jak.4:4), en kreeg de wereld lief (1Joh.2:15-17), werd aan die wereld gelijkvormig (Rom.12:12) en onderging het oordeel met de wereld (1Kor.11:32). Lot meende dat Sodom een vredige plaats was waar hij bescherming kon verkrijgen, het werd echter een plaats van geweld en gevaar! Gelovigen worden zelden zo maar door de ‘wereld gevangen’. Ze komen er geleidelijk aan in terecht. Met Lot begon het verval toen hij Egypte als zijn norm begon te zien en niet meer wandelde door geloof. Hij gaf de voorkeur aan het gezelschap van de wereld dan aan zijn oom, en de huizen van Sodom als de tent van God. Het resultaat was dat hij gevangen werd genomen! Als er ook maar iemand de raad van Abraham nodig had gehad, zijn gebed, zijn geestelijke invloed en de omgang met de vrienden van Abraham, dan was het zeker Lot!

De eerste oorlog

De eerste oorlog die de Bijbel vermeld is die oorlog waarin ook Lot een merkwaardige rol speelde, hij werd gevangengenomen! (14:12). In dit hoofdstuk redt Abraham Lot met het zwaard. Door geloof overwon hij de vijand, en in hoofdstuk 19 wordt Lot gered door Abrahams gebed (18:23-33). Een wereldsgezinde gelovige mag zich gelukkig prijzen wanneer een toegewijde gelovige voor hem in de bres springt en hem redt.

Hier het verslag van Lots bevrijding uit de macht van de vijand: ‘Toen kwam een vluchteling en deelde dit mede aan de Hebreeer Abram; hij nu woonde bij de terebinten van de Amoriet Mamre, de broeder van Eskol en Aner, die Abrams bondgenoten waren. Toen Abram hoorde, dat zijn broeder als gevangene was weggevoerd, bracht hij zijn geoefenden, degenen die in zijn huis geboren waren, in de strijd, driehonderd achttien man, en achtervolgde hen tot Dan toe. En zij verdeelden zich des nachts tegen hen in troepen, hij en zijn slaven, en versloegen hen en achtervolgden hen tot Choba toe, dat ten noorden van Damascus ligt. En hij bracht al de have terug, en ook zijn broeder Lot en diens have bracht hij terug, evenals de vrouwen en het volk’ (Gen.14:13-16).

Omdat ik in dit artikel de nadruk wil leggen op de persoon van Lot en niet op Abraham, zal ik niet ingaan op allerlei details, zoals gezegd kunt u dat vinden in de rubriek: ‘Het leven van Abraham’ op mijn website. Maar een aantal zaken zijn te mooi om te laten liggen, zoals bijvoorbeeld de bereidheid van Abraham om actie te ondernemen om zijn broeder te helpen (1Joh.3:16-17). Verder bracht hij zijn ‘geoefenden’ in de strijd, mensen die bekwaam waren voor de strijd. Het waren niet zomaar wat mensen met verschillende achtergronden, nee, ze waren in zijn huis geboren. Wanneer we dit overbrengen naar onze tijd zouden we zeggen, het waren gelovigen, en niet zomaar gelovigen, maar gelovigen die geestelijk sterk stonden en in staat waren om met het ‘zwaard van de Geest’ op de vijand aan te gaan en de ‘gevallen’ gelovige op te richten (Job 4:3-4).

Lot krijgt bezoek

Wat verder in het boek Genesis komen we Lot nog eens tegen en wel in de poort van Sodom, waaruit we mogen concluderen dat hij een besturende functie in de stad had. Het was al avond toen de engelen arriveerden en het lijkt erop dat de meeste gebeurtenissen tijdens de avond plaatsvonden. Lot wandelde niet in het licht. Lot had zijn tent, altaar en zijn gemeenschap met God, ingeruild voor de zondige stad Sodom. Maar hij had ook de normen verloren die een gelovige dienen te kenmerken. Want hij zei tegen de mannen van de stad Sodom: ‘Mijn broeders, doet toch geen kwaad; Zie toch, ik heb twee dochters, die met geen man gemeenschap hebben gehad; laat mij die tot u naar buiten brengen en doet met haar, zoals goed is in uw ogen; alleen doet deze mannen niets; want daartoe zijn zij onder de schaduw van mijn dak gekomen’ (Gen.19:7-8). Dat brengt ons bij de vraag waar het fout ging in het leven van Lot? Ik geloof dat het begin daar lag toen hij ‘zijn ogen ophief en zag, dat de gehele streek van de Jordaan was als de hof des HEREN, als het land Egypte’. Vanaf dat moment wandelde hij niet meer door geloof, maar naar dat wat hij zag. Heeft hij misschien in Sodom ook een vrouw gezien waarmee hij in het huwelijk was getreden en was dat de reden dat ze daar wilde blijven? (19:26). Lot was geen ‘onbesproken kind van God die scheen als een licht te midden van een krom en verdraaid geslacht; hij vertoonde het woord van het leven niet (Fil.2:15-16). Hij noemde de mannen van de stad ‘Mijn broeders’ (19:7), maar de mannen op hun beurt zagen hem eerder als een ‘vreemdeling’ die hen probeerde de wet te stellen! Door zijn schoonzoons, die met zijn dochters zouden gaan trouwen, werd hij niet serieus genomen, toen hij hen opriep Sodom te verlaten omdat de Here de stad zou gaan verwoesten; hij was in de ogen van zijn schoonzoons als iemand, die schertste!

Het komend oordeel

De volgende morgen begon zoals als altijd, het leven ging verder, de mensen aten, kochten en verkochten, planten en verbouwden. Maar op het moment dat Lot uit Sodom ging barstte het oordeel los en vuur en zwavel regende van de hemel en verdelgde hen allen! (Luk.17:28-29). De zondige stad werd totaal vernietigd, alleen Lot en zijn twee dochters ontkwamen aan het oordeel. Sodom’s ondergang is een beeld van de komende toorn van God over deze zondige wereld. ‘Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zij zullen geenszins ontkomen’ (1Thes.5:3). De redding van Lot en zijn dochters is dan ook een beeld van de Gemeente die voor de Dag des Heren, opgenomen wordt. De Here redde Lot vanwege Abraham (19:29), en Hij zal de Gemeente sparen ter wille van de Heer Jezus (1Thes.1:10; 5:9).

Tenslotte het getuigenis van Petrus

Lot bracht zijn laatste dagen door in totale geestelijke duisternis door en pleegde incest in een spelonk, die hij als woning gebruikte. Hij was diep gevallen en werd door zijn dochters dronken gevoerd. De kinderen die uit deze incestueuze relatie geboren werden, de Moabieten en de Ammonieten, werden de vijanden voor het Joodse volk voor de komende eeuwen. Hij had God verlaten en zich in de wereld begeven Tweemaal lezen we dat hij door Abraham uit een kritieke situatie werd gered, de eerste keer door het zwaard, de tweede keer door gebed. Maar een definitieve omkeer in zijn leven kwam er niet; hij was hardleers. Tot slot geeft de apostel Petrus ons nog een blik in het leven van Lot en we lezen dat hij zwaar te lijden had door de wandel in losbandigheid van de zedelozen; want deze rechtvaardige (Lot!) heeft, toen hij in hun midden woonde, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel door het zien en horen gekweld met hun wetteloze werken’ (2Petr.2:7-8). Lot wist dat hij met zijn zondige wandel moest breken, maar had daarvoor geen kracht en daarom heeft hij schade geleden, maar zelf bleef hij behouden, als door vuur heen! (1Kor.3:15).

Laten we om dit artikel af te sluiten, het leven van Abraham en Lot, zoals we dat kunnen lezen in de hoofdstukken 18 en 19, eens met elkaar vergelijken. De Engel des Heren (de Heer Jezus) bezocht Abraham, maar alleen de twee engelen gingen naar Sodom om Lot te bezoeken. Christus had een blijde boodschap voor Abraham en Sara, maar de boodschap die de engelen die Lot bezochten, brachten was een oordeelsboodschap voor Lot. Abraham ontving zijn bezoekers overdag, maar Lot in de avond. Abraham zat in de ingang van de tent. Lot zat in de poort van Sodom. Abraham was getuige van het oordeel over Sodom en verloor niets, maar Lot verloor alles, alleen zijn leven werd hem bespaard. Abraham was een zegen voor de wereld, maar door Lots handelen kwamen er moeilijkheden in de wereld, namelijk door de Ammonieten en de Moabieten. Abraham was een vriend van God, Lot was een vriend van de wereld en maakte zich tot een vijand van God.

Eind goed, al goed? Neen, Lots geschiedenis eindigde in mineur en we horen verder niets meer over hem in de Schrift, maar het verhaal van Abraham (van God) gaat door.

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Gedenk Mirjam!

‘Here, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen’ (Psalm.141:3)

Inleiding

‘De tong kan geen enkel mens temmen… met haar zegenen wij de Heer en Vader, en met haar vervloeken wij de mensen (Jak.3:9)

Mirjam, de zuster van Mozes en Aäron, wordt slechts veertien keer vermeld in het Oude Testament en in het Nieuwe Testament vinden zelfs geen enkele vermelding van haar. Ook komt ze niet voor in de lijst van geloofshelden in Hebreeën 11, niet omdat ze geen heldendaden zou hebben verricht, want haar rol in Gods handelen met het volk Israël mogen we zeker niet over het hoofd zien. Door haar ingrijpen heeft ze Mozes van een zekere verdrinkingsdood gered! Ze was het eerste kind uit het huwelijk van Amran en Jokebed, zoals geschreven staat: ‘En de naam van de vrouw van Amram was Jokebed, de dochter van Levi, die de vrouw van Levi baarde in Egypte. Jokebed baarde aan Amram Aäron, en Mozes, en Mirjam, hun zuster’ (Num.26:59). Mirjam had het voorrecht gelovige ouders te hebben, die zelfs het gebod van de koning niet vreesden en Mozes verborgen (Heb.11:23). Amran en Jokebed kwamen van de stam van Levi (Ex.2:1) en waren verwant aan elkaar, want Amran nam zich Jokebed zijn tante tot vrouw (Ex.6:19). Tijdens drie gelegenheden waarin Mirjam een opvallende rol speelt, blijkt dat ze een vastberaden vrouw was die wist wat ze wilde en die niet op haar mondje was gevallen. Zelfs als kind deinsde ze er niet voor terug de dochter van de Farao te benaderen en haar voor te stellen een dochter uit de Hebreeuwse vrouwen te gaan zoeken om het huilende kindje Mozes te voeden (Ex.2:7). In Exodus 15:20 wordt Mirjam een ‘profetes’ genoemd, een titel die ze deelt met nog negen andere vrouwen in de Bijbel. Dat zegt dan ook iets over de positie die ze onder de vrouwen innam, want we lezen: ‘Toen nam Mirjam, de profetes, de zuster van Aäron, de tamboerijn in haar hand, en alle vrouwen gingen achter haar aan met tamboerijnen en in reidansen’;

Maar mensen, ook gelovigen, die de bekwaamheid hebben om te spreken en daarvoor de autoriteit ontvangen hebben, dienen voorzichtig te zijn in hun uitspraken omdat ze daardoor veel mensen kunnen beïnvloeden. Het is niet voor niets dat we doorheen de Schrift op het gevaar van de tong gewezen worden. ‘De tong kan geen enkel mens temmen… met haar zegenen wij de Heer en Vader, en met haar vervloeken wij de mensen (Jak.3:8-9; Spr.18:21). Maar aan de andere kant kunnen woorden ook bemoedigen of vertroosten (Spr.10:11, 21; 12:18; 15:4, 23). Uit het leven van Mirjam kunnen we leren dat we een wachter voor onze lippen moeten hebben, en die ‘wachter’ is de Heer (Ps.141:3).

Woorden van wijsheid - (Ex.2:1-10)

‘Zal ik voor u uit de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan roepen, om het kind voor u te zogen? (Ex.2:7)

We vinden hier in Exodus een eerste voorbeeld van burgerlijke ongehoorzaamheid in de Schrift (Ex.1:17; Hand.5:29; 4:19; Rom.13:2). De vroedvrouwen weigerden namelijk de kinderen van het mannelijk geslacht te doden, zoals de koning bevolen had. ‘Ze vreesden God en deden niet wat de koning van Egypte haar gezegd had, maar lieten de jongens in leven’ (Ex.1:17). Ook de ouders van Mirjam vreesden het gebod van de koning niet’ (Heb.11:23) en verborgen het drie maanden, totdat dat niet meer mogelijk was. Daarna deden zij wat de koning had bevolen en ‘wierpen’ het in de Nijl, maar wel op een bijzondere wijze. Ze namen voor het kind een biezen kistje, bestreken het met asfalt en pek, legden het kind erin en zetten het in het riet aan de oever van de Nijl’ (Ex.2:3). We weten niet exact hoe oud Mirjam was toen Mozes in een kistje in de Nijl werd gelegd, wel dat Aäron drie jaar ouder dan Mozes was (Ex.7:7). Mirjam zal wel een jong meisje zijn geweest toen ze samen met haar moeder het kind in een biezen kistje aan de oever van de Nijl legden. Wat er daarna volgde kunnen we toch moeilijk als toeval bestempelen, ik geloof eerder te mogen spreken van een goddelijke besturing van de omstandigheden. (1) De dochter van Farao wandelde langs de Nijl, met haar dienaressen, om een plaats te zoeken om te baden, zag het kistje en liet het halen. (2) Op het moment dat ze het kistje opendeed begon het kind te huilen, wat haar moederlijke gevoelens naar boven deed komen. (3) Mirjam was in de buurt en bracht een oplossing aan, namelijk om een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen voor het kind te zoeken. (4) Ondanks dat ze wist dat het een Hebreeuws kind was stemde de dochter van Farao toe en was zelfs bereid de kosten op zich te nemen. (Of zoals iemand eens suggereerde: de eerste keer dat er kinderbijslag uitgekeerd werd). Het was een wijs advies dat Mirjam aan de dochter van Farao voorstelde. Je kunt je afvragen of ze dat van de tevoren had overwogen, of dat haar moeder haar dat had gezegd, of, en dat lijkt mij waarschijnlijker, is het God geweest die haar die wijze woorden in de mond heeft gelegd? (Spr.16:1). Je kunt je niet op onverwachte gebeurtenissen voorbereiden en daarom heeft de Heer Jezus tot zijn discipelen gezegd: ‘Neemt u dan in uw harten voor u niet van tevoren te oefenen hoe u zich zult verantwoorden. Want Ik zal u mond en wijsheid geven’ (Luk.21:14-15). Zo keerde het kind terug naar de moeder, waarna het na verloop van tijd aan het hof van de Farao kwam en de naam Mozes kreeg, die de verlosser van het volk Israël zou worden!

Woorden van lofprijs (Ex.15:1-21)

‘En Mirjam zong hun ten antwoord: Zingt de Here, want Hij is hoog verheven; het paard en ruiter stortte Hij in zee’ (Ex.15:21)

De eerste keer dat we Mirjam in de Bijbel ontmoeten was aan de oever van de Nijl, de tweede keer is dat aan de oever van de Rode of Schelfzee, waar Mozes het volk op het droge doorheen had geleid naar de overkant. Er waren veel jaren voorbij gegaan tussen de eerste en de tweede vermelding dat Mirjam genoemd wordt. De eerste keer was Mozes nog een baby van enkele maanden, nu ná de uittocht uit Egypte was Mozes zo’n tachtig jaar (vgl. Ex.7:7). Mirjam had de grote daden van God van nabij meegemaakt, die hun hoogtepunt vonden in de doortocht door de Rode Zee, buiten het bereik en de invloed van Farao. De exodus of uittocht van het volk Israël uit Egypte is een gebeurtenis die tijdens het Pascha nog altijd jaarlijks wordt herdacht. Ook onze ‘uittocht’ en bevrijding uit de macht van de boze en de duisternis mag een reden zijn om te gedenken, in elk geval een oorzaak om God te prijzen! Het lied van Mozes aan de Schelfzee is het eerste op schrift gestelde lied in de Bijbel en kan met recht een aanbiddingslied worden genoemd omdat het de nadruk legt op wie God is, en wat Hij heeft gedaan voor het volk Israël. Mozes ging de mannen voor in dit lied en Mirjam nam de leiding over de vrouwen met gebruikmaking van tamboerijnen en reidans. We lezen: ‘En Mirjam zong hun (de mannen) ten antwoord: ‘Zingt de Here, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee’ (Ex.15:21). In 15:20 lezen we voor het eerst dat naam van de zuster van Aäron (en Mozes), Mirjam is. Waarom Mirjam hier de zuster van Aäron wordt genoemd en niet van Mozes, weten we niet. Het is ook hier de enige keer dat ze in het boek Exodus met name wordt genoemd, elders is het ’zijn zuster’ (Ex.2:4, 7), wat uiteraard op Mozes moet slaan. Zowel Aäron en Mirjam waren in Egypte toen Mozes in Midjan verbleef, en dat kan een verklaring zijn, dat Mirjam hier de zuster van Aäron wordt genoemd. Een andere mogelijkheid is dat Mozes haar, in haar optreden als profetes zo identificeerde met de priester Aäron en niet met hemzelf. Wat de reden ook geweest mag zijn geweest, Mirjam sprak hier woorden van lofprijs en dat siert haar!

Woorden van afgunst (Num.12)

‘Heeft de Here soms uitsluitend door Mozes gesproken, heeft Hij ook niet door ons gesproken? (Num.12:2)

‘Hovaardij (trots) gaat vooraf aan het verderf, en hoogmoed komt vóór de val’ (Spr.16:18). In Exodus 2 beschermde Mirjam haar broer Mozes, nu staat ze tegen hem op, samen met Aäron, en dat maakt Mozes’ taak nog zwaarder dan dat het al was. Wat was de oorzaak van Mirjams optreden om Mozes verwijten te maken en te zeggen ‘Heeft de Here soms uitsluitend door u gesproken, heeft Hij ook niet door ons gesproken?’(Num.12:2). De reden zou de vrouw van Mozes kunnen zijn, althans die indruk krijgen we bij het lezen van de Schrift: ‘Mirjam nu sprak met Aäron over Mozes naar aanleiding van de Ethiopische vrouw, die hij genomen had, want hij had een Ethiopische vrouw genomen’ (12:1). We lezen niets over het overlijden van Mozes’ vrouw Zippora, wel over dit tweede huwelijk. Was deze vrouw de oorzaak dat Mirjam te veel aan invloed verloor ten opzichte van haarzelf? Voelde ze zich aangetast in haar rol als profetes, die ze uitoefende zoals we dat hebben gezien bij de doortocht door de Rode Zee? Haar opmerking: ‘Heeft Hij ook niet door ons gesproken?’ geeft die indruk wel. In ieder geval mogen we er wel van uit gaan dat zij de leiding had in het dispuut met Mozes, omdat zij alleen door de Here getuchtigd en melaats werd en Aäron niet omdat hij schuld had beleden (12:11). Hoe dan ook, Mozes verdedigde zich niet, maar liet dat over aan God. Een prachtig getuigenis wordt ons hier van Mozes gegeven dat we u zeker niet willen onthouden: ‘Toen zeide Hij: Hoort nu mijn woorden. Indien onder u een profeet is, dan maak Ik, de Here, Mij in een gezicht aan hem bekend, in een droom spreek Ik met hem. Niet aldus met mijn knecht Mozes, vertrouwd als hij is in geheel mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niet in raadselen, maar hij aanschouwt de gestalte des Heren. Waarom hebt gij u dan niet ontzien tegen mijn knecht Mozes te spreken?’ (12:6-8). Iemand met de geestelijke houding zoals Mozes kon het opbrengen om voorbede voor Mirjam te doen, hoewel dat geen verandering in Gods beslissing bracht. Zeven dagen moest Mirjam in afzondering doorbrengen, buiten de legerplaats. De gevolgen van de melaatsheid van Mirjam maakten dat het volk zeven dagen lang niet verder kon trekken. Niets staat de voortgang van het geestelijk leven in de weg dan opstand tegen de geestelijke leiders!

Tenslotte

‘Gedenk wat de Here, uw God, aan Mirjam gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart’ (Deut.24:9).

Het ‘Gedenk wat de Here, uw God, aan Mirjam gedaan heeft’ staat niet in verband met haar zorg voor haar broer toen hij in een kistje in de Nijl lag (Ex.2). Ook niet toen zij leiding gaf aan de vrouwen tijdens het lied van Mozes (Ex.15), maar aan haar opstand tegen Mozes (Num.12). Afgunst, jaloersheid of nijd is een ernstige zonde, vooral wanneer het tegen geestelijke leiders gericht is. Wanneer er wat meer verdraagzaamheid geweest was bij het volk van God, toen en ook vandaag de dag, dan zou dat veel zonden en verdeeldheid voorkomen hebben! Ik bedoel zonden zoals Petrus ze vermeld in zijn eerste brief: ‘boosheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerijen’, deze dingen zouden onder gelovigen niet mogen voorkomen (1Petr.2:1). Afgunstig zijn wil zeggen dat we ons slecht voelen wanneer anderen succes hebben, en boosheid wil zeggen dat we blij zijn wanneer anderen falen. Er mag echter geen rivaliteit in het werk van de Heer zijn, we dienen elkaar te respecteren, want een ieder van ons zal voor zichzelf rekenschap moeten afleggen aan God (Rom.14:12). Petrus zei tot de Heer Jezus: ‘Heer, wat zal er met deze (Johannes) gebeuren? Jezus zei tot hem: Als Ik wil dat hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het jou aan? Volg jij Mij’ (Joh.21:21). De volgende keer wanneer we afgunst in ons hart voelen opkomen, laten we dan denken aan wat de Here aan Mirjam heeft gedaan, maar ook aan de Heer Jezus, want afgunst was één van oorzaken waardoor Hij, de Heer der heerlijkheid, gekruisigd is geworden! (Mat.27:18).

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Mozes

‘Als geloof nee zegt!’ 

Hebreeën 11:23-29

 

 ‘Maar indien het kwaad is in uw ogen, de HERE te dienen, kiest dan heden, wie gij dienen zult: òf de goden die uw vaderen aan de overzijde der Rivier gediend hebben, òf de goden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar ik en mijn huis, wij zullen de HERE dienen!’ (Jozua 24:15).

Inleiding

‘Wanneer het geloof ja zegt tegen God, moet het vanzelfsprekend nee tegen iets anders zeggen, anders maak je een compromis. Je maakt dan eigenlijk een overeenkomst tussen twee personen of zaken waarbij ieder iets toegeeft; dat is water bij de wijn doen! God vraagt totale toewijding of overgave aan Hem; we kunnen geen twee meesters dienen (Math. 6:24). Omdat Abraham God geloofde, verliet hij Ur der Chaldeeën en ging naar Kanaän. Hij vroeg geen garanties en deed geen pogingen om bepaalde gunsten te verkrijgen. Hij gehoorzaamde eenvoudig. Hij zei ja tegen God en nee tegen Ur der Chaldeeën. Beide beslissingen maakten hem tot een geloofsheld en is daarom opgenomen in het elfde hoofdstuk van de brief aan de Hebreeën. Het is relatief gemakkelijk om ja tegen God te zeggen, maar moeilijker om nee tegen de wereld, het vlees of de duivel te zeggen. Lot zei ja tegen God maar heeft nooit nee tegen de wereld gezegd, en het einde van Lot was een grot waar donkerheid, dronkenschap en sexuele misstanden waren. Demas heeft de tegen-woordige wereld lief gekregen, en mij verlaten’ schrijft Paulus, in een tijd waarin hij dringend hulp nodig had. (2 Tim. 4:10). In zijn boek ‘De Christenreis naar de Eeuwigheid’ schets de schrijver Bunyan ons dat velen onderweg op de weg bezweken omdat ze niet geleerd hadden om nee tegen de andere dingen te zeggen. In deze studie over het leven van Mozes gaan we na wanneer ‘nee’ gezegd werd door Mozes maar ook door zijn ouders, en daar beginnen we mee.

‘Door het geloof is Mozes na zijn geboorte drie maanden door zijn ouders verborgen gehouden, omdat zij zagen, dat hij een schoon kind was, en zij hebben het bevel des konings niet gevreesd’ (Hebr. 11:23).

Nee, tegen het gezag.

Wat een voorrecht om gelovige ouders te hebben! De ouders van Mozes leefden in een zeer moeilijke tijd, waarin de farao ‘listig met het volk handelde’ (Hand. 7:19vv). Hij behandelde het volk slecht en had bevolen dat ze hun jonge kinderen te vondeling moesten leggen, en dat alle jongetjes gedood moesten worden. ‘Werpt alle jongens die geboren worden, in de Nijl, maar alle meisjes moogt gij laten leven’ was wat de farao had geboden (Ex. 1:22). In die tijd werd Mozes geboren, als derde kind in het gezin van Amran en Jochebed, bepaald geen tijd waarin je uitzag naar nóg een kind, en als het dan ook nog een jongetje is… (Ex. 2:1; 6:19). Amran en Jochebed wisten dat Mozes niet zomaar een jongetje was want: ‘hij was mooi voor God’; het was een speciaal kind, dus verborgen zij het kind en na drie maanden legden zij het te vondeling (Hand. 7:20v; Hebr. 11:23v;   Ex. 2:2). God had een speciale bedoeling met Mozes; hij zou het volk uit Egypte leiden op weg naar het beloofde land.

Amran en Jochebed gingen dus in tegen het gebod van de farao om het kind te doden en terecht! Het is normaal dat een gelovige aan het gezag dat boven hem gesteld is gehoorzaamd, maar er kunnen zich situaties voordoen in het leven waarin burgelijke ongehoorzaamheid vereist is, dat je nee moet zeggen, zoals hier (Rom. 13:1-7; Tit. 3:1; 1 Petr. 2:13-17). Farao’s gebod geen immers regelrecht tegen Gods gebod in! Ze stonden in deze ‘ongehoorzaamheid’ niet alleen, ze volgden daarin de vroedvrouwen, want: ‘De vroedvrouwen echter vreesden God en deden niet wat de koning van Egypte haar gezegd had, maar lieten de jongens in leven’ (Ex. 1:17). Door het nee tegen farao’s gebod werd Mozes leven gered; wees blij wanneer je gelovige ouders hebt die resoluut in hun geloof zijn! ‘Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen’ (Hand. 5:29)

‘Door het geloof heeft Mozes, volwassen geworden, geweigerd door te gaan voor een zoon van Farao’s dochter, maar hij heeft liever met het volk Gods kwaad verdragen, dan tijdelijk van de zonde te genieten; en hij heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding’ (Hebr. 11:24-26).

Nee, tegen de zonde.

Is het u al opgevallen dat de uitdrukking ‘door het geloof’ veel voorkomt in Hebreeën 11:23-29? ‘Zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn’ (Hebr. 11:6) en dat is wat Mozes wilde, voor God welgevallig, aangenaam zijn. Daarom weigerde Mozes! Door het geloof had Mozes de kracht te weigeren om door te gaan als een zoon van Farao’s dochter; om te genieten van de zonde, de zonde, die ons zo licht in de weg staat, waardoor een groei in het geloof belemmerd wordt (Hebr. 12:1).

Zouden wij ooit van Mozes hebben gehoord als hij niet geweigerd had, als hij niet nee gezegd had? Misschien zou ergens op een tempelmuur, obelisk of pyramide een inscriptie gevonden zijn met zijn naam erop, en dat zou alles zijn. Maar vandaag hebben de meeste mensen wel eens van Mozes gehoord en is hij opgenomen in de lijst van geloofshelden in Gods Woord (Hebr. 11). Misschien zijn we geneigd om te denken: ‘Mozes had beter in Egypte kunnen blijven dat had hij veel meer voor het volk Israël  kunnen betekenen. Hij had immers door zijn positie invloed kunnen aanwenden ten gunste van het volk!’ Maar God had andere plannen met Mozes, Hij wilde door hem het volk uit Egypte verlossen. Hij handelde met Mozes anders dan met bijvoorbeeld, Jozef, Esther of Daniël die in eenzelfde positie waren en aan het hof moesten blijven. God gaat met een ieder van ons een eigen weg.

Mozes had een langetermijnvisie, hij zag de tijdelijkheid en betrekkelijkheid in van de genietingen van de zonde en van de schatten van Egypte en dat wilde hij niet, hij wilde iets beters, de smaad van Christus en de beloning van God.

Stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God’ (Rom. 6:13)

‘Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, zonder de toorn des konings te duchten. Want hij bleef standvastig, als ziende de Onzienlijke’ (Hebr. 11:27).

Nee, tegen de wereld.

Het was de tweede keer dat Mozes Egypte verliet. De eerste keer op de vlucht vanwege de doodslag op een Egyptenaar en uit angst (Ex. 2:11-15). De tweede keer in de volle kracht van het geloof en ziende op de Onzienlijke! Mozes had geen vrees voor de toorn van de Farao want: ‘er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit’ (1 Joh. 4:18). Evenals Jozef is Mozes hier een prachtig beeld van de Heer Jezus. Beide mannen, Jozef en Mozes, wilden hun broeders redden maar werden ze afgewezen. Bij hun tweede ‘komst’ werden ze aanvaard (Hand. 7:12-13). Zo ook de Heer Jezus. Bij zijn eerste komst werd hij door het volk afgewezen, ze schreeuwden: Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem! Pilatus zeide tot hen: Moet ik uw koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, alleen de keizer’ (Joh. 19:15). Bij zijn tweede komst zal Hij door hen worden aangenomen (Zach. 12:10; Math. 24:30).

Egypte is een gekend beeld van de wereld, de wereld met al zijn geneugten en gemakken. Zo’n wereld kan een grote aantrekkingskracht hebben ook op het hart van een gelovige die niet wandelt in de kracht van Gods Geest. Lot is het klassiek voorbeeld van een gelovige die wel Egypte had verlaten, maar in zijn hart was ‘Egypte’ nog volop aanwezig. Van Demas moest de apostel helaas zeggen: ‘hij heeft mij uit liefde voor de tegenwoordige wereld verlaten’ (2 Tim. 4:9). In de gelijkenis van de zaaier lezen we ‘dat wat in de dorens viel, dat zijn zij, die het gehoord hebben; en gaandeweg worden zij door zorgen en rijkdom en lusten des levens verstikt en zij brengen het niet tot vrucht (Luk. 8:14).

Mozes, op weg naar het beloofde land, keerde zijn rug naar Egypte, de wereld, en had definitief afscheid genomen. Maar zo gemakkelijk was dat niet, Farao wilde hem en de Israëlieten terughalen om ze weer in zijn dienst te hebben. En die strijd zullen ook wij ervaren, de satan wil ons terug in zijn dienst, laten wij dan ook evenals Mozes ‘standvastig, bliujven als ziende de Onzienlijke’.

‘Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem’ (1 Joh. 2:15)

Door het geloof heeft hij het Pascha gehouden en het bloed doen aanbrengen, opdat de verderver hun eerstgeborenen niet zou aanraken’ (Hebr. 11:28).

Nee, tegen de farao.

De HERE, de God van Israël had tot Mozes en Aaron gezegd, zeg tegen de Farao: laat mijn volk gaan om te mijner ere in de woestijn een feest te vieren. Maar Farao zeide: Wie is de HERE, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan? Ik ken de HERE niet, en ik zal Israël ook niet laten gaan. Later kwam Farao daar schoorvoetend op terug, hij wilde ze laten gaan mits ze niet te ver weggingen, de mannen alleen zouden gaan en tenslotte wilde hij ze laten gaan maar ze mochten hun vee net meenemen. (8:28, 10:11, 10:24). Maar met al die voorstellen ging Mozes niet akkoord, hij luisterde niet naar de Farao, hij zei nee tegen de Farao en ja tegen de Here.

Nadat Farao zijn hart herhaaldelijk had verhard, verhardde de Here tenslotte zijn hart, zoals God had voorzien en voorzegd  (Ex. 4:21, 10:20, 11:10) De laatste plaag ging komen over Egypte, de dood van de eerstgeborenen van zowel van de Egyptenaren alsmede van de Israëlieten!  Maar de Here gaf een middel waardoor de eerstgeborene gespaard kon worden voor het oordeel, alleen die huizen zouden gespaard worden waar het bloed aan de deurposten gestreken was. Er was geloof voor nodig om te aanvaarden dat het bloed van een lam hen zou kunnen beschermen voor de dood van de eerstgeborenen. Ze hadden niets anders dan de belofte van God die had gezegd: ‘wanneer ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij!’ (Ex. 12:13). Die nacht moesten ze een keuze maken geloven in het gezag van de Farao’s woord of het gezag van Gods Woord. Mozes en vele anderen had dat geloof, hij vierde het Pascha, streek het bloed van het lam aan de deurpost en maakte zich op om te gaan naar het beloofde land. Heeft u ook dat geloof dat het bloed van hét Lam u kan redden en kan brengen in de hemel?

‘Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed’ (Openb. 1:5)

‘Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over droog land, terwijl de Egyptenaars, toen zij het ook beproefden, verzwolgen werden’ (Hebr. 11:29)

Nee, in beproevingen.

U kent de geschiedenis. Mozes en het volk verkeerden in een uitzichtloze situatie ze stonden voor de Rode zee, en wat nu? Ze waren uit Egypte vertrokken en de reis naar het beloofde land was begonnen. Hun geloof zou tijdens die reis vele malen op de proef gesteld worden, en het begon al onmiddellijk na hun vertrek. Farao kwam namelijk tot de ontdekking dat hij een verkeerd besluit genomen had. ‘Wat hebben wij gedaan, dat wij Israël uit onze dienst hebben ontslagen? Daarop spande hij zijn wagen aan en nam zijn volk met zich. Hij nam zeshonderd uitgelezen wagens, ja, al de wagens van Egypte, alle volledig bemand’ (Ex. 14:6-7). Het zag er niet goed uit voor Mozes en het volk, de wildernis rondom hen, de Rode zee vóór hen en de Farao achter hen! Het volk werd bevreesd en er werd een oplossing voorgesteld: ‘laten we maar terugkeren naar Egypte, Want wij kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven’. Mozes zei: ‘houdt stand ‘, blijf waar je bent. Maar God zei: ‘Ga voorwaarts!’, God opende de zee en het volk trok er door  (Ex. 14:12-14).

Iemand heeft eens gezegd: ‘Je hebt nog nooit geleerd volledig op God te vertrouwen, dan wanneer je Hem hebt vertrouwd in onmogelijke situaties!’ Hoe vaak overkomt het ons dat wij in een situatie verkeren waarin, menselijkerwijs, geen uitkomst is, en wat doen we dan? Keren we terug, blijven we staan of gaan we door in het geloof dat God in staat onze ‘storm’ te veranderen in een ‘zachte koelte’?

‘Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?’ 

(Hebr. 13:5-6)

Besluit

We hebben verschillende momenten in het leven van Mozes onderzocht en besproken en gezien dat een volledige toewijding en vertrouwen op God de beste manier is om van je leven als gelovige een succes te maken. Maar dan moeten we soms in geloof nee durven zeggen in diverse situaties om te ervaren dat een ja tegen God  de beste weg is.

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Simson 

‘Het zonnetje in huis!’

Richteren 13-18 

Inleiding

Hoewel Simson zijn naam ‘zon’ betekend was hij niet bepaald ‘het zonnetje in huis’, getuige zijn leven. Voor zijn ouders was hij geen bron van vreugde, maar eerder een van verdriet!

Altijd wanneer ik over Simson lees in het boek Richteren gaan mijn sympatie uit naar zijn ouders. We lezen niet veel over hen maar ze zullen wel teleurgesteld zijn geweest in hun enige zoon. We lezen ook niet dat ze nog meer kinderen hebben gehad, dus kunnen we zeggen dat ze al hun hoop en verwachting in hem gesteld hebben. We weten dat Simsons’ ouders gelovigen waren, mensen die de Here vreesden, mensen van gebed, van wie je mag aannemen dat ze hun kind dagelijks aan de Here opdroegen, zoals ook Job dat deed. (Job 1:4-5)

Ze namen het ernstig met de opvoeding van het kind, want hadden ze niet gevraagd aan de Here: ‘moge de man Gods, die Gij gezonden hebt, nog eens tot ons komen en ons leren, wat wij met de jongen moeten doen, die geboren zal worden? (Richt. 13:8) En toen dan de Engel Gods nogmaals aan hen verscheen vroeg Manoach: ‘hoe moeten dan de leefwijze en het werk van de jongen zijn? Ze hadden goed voorzorgen genomen, zich geïnformeerd, maar toch bleek hun ernst en gebed geen garantie voor het succes waarop ze vermoedelijk hoopten!

Met Simson ging het niet goed, zoals we weten. Daarover zullen zijn ouders zeker veel verdriet en zorgen gehad hebben en misschien hebben ze wel nachten wakker gelegen. We weten het niet, maar kunnen ons dat goed voorstellen. Ik denk ook aan veel ouders die in deze tijd leven en hun kinderen soms ook de verkeerde weg op zien gaan, ondanks alle pogingen om dat te voorkomen Ook zij zullen hetzelfde ervaren bij de opvoeding van hun kinderen zoals Manoach en zijn vrouw. Een gevoel van machteloosheid, zorg en verdriet kunnen je geloofsleven dan behoorlijk beïnvloeden. Maar tegelijkertijd worden we gedwongen (of gedrongen?) al onze zorgen op Hem te werpen, ook v.w.b. onze kinderen! (1 Petr. 5:7)

De gebeurtenissen in het leven van Simson roepen soms vragen op, evenals bij onze kinderen. Misschien kunnen we troost vinden in hetgeen we lezen in Richteren 14:4 ‘Zijn vader en moeder wisten echter niet, dat dit zo door de Here beschikt was…’

Dat Simson een gelovige was blijkt wel uit Hebreeën 11:32, want daar maakt hij deel uit van de ‘wolk van getuigen’. Hij staat daar vermeld vanwege zijn geloof,  niet vanwege zijn trouw. Simsons leven is een illustratie van iemand die de kracht heeft om anderen te overwinnen, maar die zichzelf niet kan bedwingen. Simson stak de velden van de Filistijnen in brand, maar het innerlijke vuur van zijn lusten kon hij niet onder controle krijgen. Hij doodde een leeuw, maar kon de begeerten van zijn vlees niet doodden. Hij brak gemakkelijk de banden waarmee ze hem bonden, maar de boeien van de zonde groeiden sterker dan zijn ziel. In plaats van het volk te leiden, werkte hij liever onafhankelijk en alleen, en het resultaat was dat er geen totale overwinning zichtbaar bleef. Hij staat in onze herinnering als iemand die vernietigde, niet als iemand die opbouwde. Het ontbrak hem aan orde en stuur; zonder dit kon hij ondanks zijn kracht maar weinig betekenisvol zijn. Hij faalde om zijn driften te beheersen die zich al vroeg in zijn leven openbaarden, en na twintig jaar doodden deze hem. Hij verliest zijn haar, kracht, ogen, vrijheid en zijn bruikbaarheid. Gods strijder eindigde als molenaar!

Het is niet waar dat Simson besluiteloos was! Hij nam wel besluiten maar vaak de verkeerde! Simson was een man die twee heren probeerde te dienen (Mt6:24). Simson had een goed begin, maar dat garandeert geen goed einde! Simsons leven illustreert hoe gemakkelijk wij onze voornemens vergeten; maar onze keuzes vergeten ons niet! We moeten leren de juiste keuzes te maken. Simsons leven als gelovige is niet bepaald een voorbeeld om na te volgen, maar laten we eens nagaan welke keuzes Simson maakte of had moeten maken en ons voordeel ermee doen!

Als Simson tot eer van God had willen leven dat had hij moeten wandelen...

…in overeenstemming met zijn roeping !

Simson was geroepen als nazireeër, een aan de Here gewijde! (Richt. 13:5, 7) Vandaar wellicht de vraag van Manoach en zijn vrouw om van de Engel des Heren te horen ‘ons te leren, wat wij met de jongen moeten doen, die geboren zal worden’, en ‘hoe moet dan de leefwijze en het werk van de jongen zijn? (Richt. 13:8, 12) Was het onwetendheid van de ouders betreffende de voorschriften van het nazireeërschap zoals dat vermeld stond in de Wet? Simson was een nazireeër een aan God gewijde, maar in zijn leven is daar maar weinig van terug te vinden. Hij had vrucht moeten voortbrengen, de bekering waardig, of, zoals Paulus het zegt: ‘dat ze werken moesten doen, met hun berouw in overeenstemming.’ (Hand. 26:20)

Ook wij zijn geroepen in heiliging, in 2 Petrus 1:10 en worden opgeroepen ‘ons te beijveren om onze roeping en verkiezing vast te maken; want door dit te doen zult u nooit struikelen!’ Zoals we elders lezen dat we ‘onze eigen behoudenis met vrees en beven moeten bewerken’ (Fil. 2:12). We zijn uit genade behouden, maar dat betekend niet dat we geen verantwoordelijkheid hebben om die genade uit te werken! (Ef. 2:8-10) We worden niet behouden door werken, maar door een geloof dat werkt!

…door de Geest!

Vier keer vinden we een vermelding van de heilige Geest, die Simson ‘begon aan te drijven’ (Richt. 13:25; 14:6, 19; 15:14), maar het was geen ‘constante’ in zijn leven. Hij liet zich niet altijd leiden door de Geest waardoor hem veel kwaad had kunnen bespaart worden. (Rom. 8:14) ‘Wandelt door de Geest, en u zult de begeerte van het vlees geenszins volbrengen.’ (Gl5:16) De ‘begeerte van het vlees’ bestond in het leven van Simson uit zijn zwakheid voor vrouwen, waarvoor de apostel Paulus zijn ‘kind in het geloof’ Timotheüs waarschuwt, wanneer hij zegt: ‘Ontvlucht de begeerten van de jeugd, en jaag naar gerechtigheid, geloof, liefde en vrede met hen die de Heer aanroepen uit een rein hart!’ (2 Tim. 2:22).

Van de Heer Jezus lezen we dat Hij, nadat de heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem neerdaalde, in de volheid van de Geest naar de Jordaan terugkeerde, en door de Geest geleid werd in de woestijn om veertig dagen verzocht te worden door de duivel. Hij overwon glansrijk en in de kracht van de Geest keerde Hij terug naar Galilea. (Lk3:22; 4:1, 14) Een voorbeeld om te volgen!

… naar de wil van God !

Simson was een man van zijn tijd, hij gehoorzaamde noch zijn ouders noch God! Hij leefde in een wereld waarin er geen koning in Israël was, waarin een ieder deed wat goed was in zijn ogen. (Richt. 17:6; 21:5), en zo ook Simson. Hij hield geen rekening met God en volgde een eigen, onafhankelijke koers. Voor Simson leken vele wegen recht, maar uiteindelijk leiden ze hem naar de dood! (Spr. 16:25)

Op zijn ziekbed getuigde Jakob: ‘God, voor Wiens aangezicht mijn vaderen Abraham en Isaak gewandeld hebben’ (Gen. 48:15) Dat zouden we zo kunnen interpreteren, dat zij rekening hielden met God en zijn geboden. Een houding die wij helaas niet tegenkomen in het leven van Simson, eerder het tegenovergestelde.

De apostel Paulus bad voor de gelovigen in de gemeente van Kolosse ‘dat ze vervuld mochten worden met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Heer waardig te wandelen tot al zijn welbehagen.’ (Kol. 1:9) Als Simson dat in de praktijk had gebracht dat had dat tot gevolg gehad dat hij God had verheerlijkt!

…in het licht !

De Heer Jezus heeft gezegd: ‘wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heengaat.’ (Joh. 12:35) Simson wandelde in de duisternis en zag niet in waarheen zijn weg hem leidde. De gevolgen bleven dan ook niet uit! Aan het einde van zijn leven verloor hij zelfs het licht van zijn ogen!

Gods Woord leert ons dat een wandel in het licht met Jezus er één is van een wandel in gemeenschap met God’ (1 Joh.1:7). In de brief aan de Efeziërs worden we opgeroepen ‘om te wandelen als kinderen van het licht, want de vrucht van het licht bestaat in alle goedheid en gerechtigheid en waarheid.’ (Ef. 5:8) Als er iets is wat wij nodig hebben in deze duistere wereld dan is dat een wandel in gemeenschap met God, een wandel in het Licht! ‘In uw licht zien wij het licht’ (Ps. 36:10)

Wij leven in een wereld gelijkwaardig als die van Simson, ook vandaag de dag doen de mensen slechts ‘wat goed is in hun eigen ogen’ en houden geen rekening met God! Geef dat wij bewust mogen blijven van onze roeping die een levenswandel verwacht tot eer van God en dat we niet vervallen in dezelfde fout die Simson maakte  ‘toen hij ontwaakte uit zijn slaap en dacht: evenals de vorige keren zal ik vrijkomen en mij losrukken; maar hij wist niet, dat de HERE van hem geweken was. (Richt. 16:20) Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden en Christus zal over u lichten.’ (Ef. 5:14)

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘De koning die zijn kroon verloor!’

Deel 1

Saul tot koning geroepen

1 Samuël 8 - 10 

Inleiding

Het is altijd droevig wanneer een gelovige niet meer met de Heer wandelt (Joh.6:66). Samuël was diepbedroefd over Saul omdat de Here hem verworpen had om nog langer koning over Israël te zijn. Is er ooit iemand geweest die uw hart gebroken heeft omdat hij of zij ongehoorzaam werd tegen de Here? Je hebt je best gedaan om zo iemand te waarschuwen, voor die persoon gebeden en hem of haar bemoedigd, en toch is die doorgegaan op de verkeerde weg en zo van de Heer afgeweken. Dat doet pijn, is het niet? Als u zo iets ervaren hebt, dan weet u hoe Samuël zich gevoeld moet hebben toen Saul ongehoorzaam handelde tegenover de Here. ‘Samuel begaf zich naar Rama, maar Saul ging naar zijn huis, naar Gibea Sauls. Samuel zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood, maar Samuel droeg leed over Saul. En de Here had berouw, dat Hij Saul tot koning over Israël aangesteld. De Here zeide tot Samuel: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul?’ (1Sam.15:34-35; 16:1). Het is altijd triest en een oorzaak van verdriet wanneer een gelovige zijn kroon verliest.

De biografieën van belangrijke mannen en vrouwen in de Bijbel zijn geschreven tot bemoediging en waarschuwing. ‘Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden’ (Rom.15:4). De eerste brief aan de Korinthiërs zegt ons dat het: ‘hun is overkomen tot een voorbeeld voor ons, en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is’ (1Kor.10:11). Het is niet nodig dat we wijs moeten worden uit eigen ervaring en fouten. We kunnen leren van de tekortkomingen van anderen, zoals van koning Saul, maar dan wel in het besef dat wij niet beter zijn en dat ‘wie meent te staan, toe ziet, dat hij niet valle’ (1Kor.10:12).

De roep om een koning

Het leven van Saul, de eerste koning van Israël, is een studie van contrasten. Saul begon zijn regering met een overwinning en hij eindigde het met een beschamende nederlaag. Hij verloor zijn karakter, kracht en tenslotte ook zijn kroon en leven. Koning Saul is een voorbeeld tot waarschuwing voor ons allemaal in die zin dat we beseffen dat we ons niet straffeloos tegen Gods wil kunnen verzetten, in welke situatie van het leven we ons ook bevinden. Openbaring 3:11 zegt het duidelijk: ‘Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.’ Paulus waarschuwt ons in 1 Korinthe 10:12: ‘Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.’ Wat een drama wanneer een gelovige valt en zijn kroon verliest.

Sauls geschiedenis begint met Israëls roep om een koning: ‘Toen Samuël oud geworden was, stelde hij zijn zonen aan tot richters over Israël… Maar zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; zij waren op winstbejag uit, namen geschenken aan en bogen het recht. Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen; zij gingen naar Samuël in Rama en zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken. Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de Here. De Here zeide tot Samuël: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ú hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn. (1Sam.8:1, 3-7).

Het volk verkeerde in een slechte geestelijke toestand: ze wilden een koning om gelijk te zijn aan de andere volken. Maar ze waren niet gelijk aan de andere volken! Had Bileam het niet gezegd dat ‘het volk afgezonderd woont en het zich onder de heidenvolken niet rekent?’ En Mozes zei tegen de Here: ‘Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat Gij met ons medegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn’ (Ex.33:16). Israëls kenmerk was dat ze niet waren als de andere volken maar dat ze van hen afgezonderd waren. Toch kun je wel begrip opbrengen voor hun wens om een koning. Als je de toenmalige situatie in ogenschouw neemt, kun je begrijpen waarom het volk om een koning vroeg. Lees hoofdstuk acht in zijn geheel, en je kunt een aantal redenen ontdekken waarom ze om een koning vroegen. Ten eerste was er onderlinge verdeeldheid van het volk. We lezen in het boek Richteren: ‘In die dagen was er geen koning in Israël: ieder deed wat goed was in zijn ogen’ (Richteren 17:6; 21:25). Zoals beschreven in het boek Richteren was Israël niet echt een land maar meer een confederatie van stammen, een samenwerkingsverband zou je kunnen zeggen tussen de afzonderlijke stammen. Ten tweede was er gevaar van buitenaf. 1 Samuël 12:12 zegt: ‘Toen gij echter zaagt, dat Nachas, de koning der Ammonieten, tegen u optrok, zeidet gij tot mij: Neen, een koning zal over ons regeren – terwijl toch de Here, uw God, uw koning is.’ Met een vijand van buitenaf en verdeeldheid binnenin beseften de Israëlieten dat er een eenheid moest komen om aan de gevaren het hoofd te kunnen bieden. Een derde reden was het geestelijk verval. Evenals Eli’s zonen wandelden ook de zonen van Samuël niet in de voetstappen van hun vader (vs.8). Het is mogelijk dat de oudsten van het volk bang waren voor een familiedynastie en dat Samuëls zonen aan de macht zouden komen.  Nog een reden waarom God het toeliet dat het volk een koning kreeg zoals het vroeg is vanwege hun geestelijke achteruitgang. Ze wilden gelijk aan de andere volken zijn.

De keuze van het volk

In hun hardnekkige opstand tegen God vroegen de Israëlieten om een koning, en God gaf het hun. ‘Ik geef u een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid’ (Hos.13:11). God gaf hen een koning niet alleen om aan hun noden tegemoet te komen maar ook om hen te tuchtigen. Hij wilde hun een aantal lessen leren betreffende zijn soevereiniteit en hun verantwoordelijkheid. In 1 Samuël 9 zien we de menselijke kant van Saul (wat en wie hij als mens was), terwijl we in hoofdstuk 10 zien wat God door Saul heen werkte (wat God deed voor hem). Het is belangrijk om die twee aspecten te zien.

De roeping van Saul verliep als volgt: ‘Er was een man uit Benjamin, Kis geheten, de zoon van Abiël, de zoon van Seror, de zoon van Bekorat, de zoon van Afiach, een Benjaminiet, een vermogend man’ (1Sam.9:1). Saul kwam uit een familie van leiders. De stam Benjamin was geen grote stam, eerder was het een van de kleinste. Zijn vader Kis schijnt een succesvol man te zijn geweest, en omdat Saul voor zijn vader werkte, genoot hij van de voordelen van dat succes. ‘Deze had een zoon, Saul geheten, jong en schoon; onder de Israëlieten was er niemand schoner dan hij: hij stak een hoofd uit boven al het volk’ (1Sam.9:2). Door zijn voorkomen maakte hij wellicht nogal indruk bij de mensen. Saul was fysiek sterk en attractief. Daar is op zich niets mis mee. Psalm 139 zegt dat God ons geschapen heeft en dat we daarom mogen zijn wie we zijn. God kan elke persoon in zijn dienst gebruiken, ongeacht iemands fysieke voorkomen.

Saul was gehoorzaam aan zijn vader. ‘Nu waren van Kis, de vader van Saul, de ezelinnen zoekgeraakt. Toen zeide Kis tot zijn zoon Saul: Neem toch een van de knechten mee en ga heen, zoek de ezelinnen’ (1Sam.9:3). Op zich lijkt dit een onbeduidende gebeurtenis. Enkele waardevolle dieren waren zoek en Saul probeert ze te vinden. Toch kan zo’n ‘kleine’ gebeurtenis tot grote dingen leiden. Saul zal nooit gedacht hebben dat hij Samuël zou ontmoeten, dat hij tot koning gezalfd zou worden en later de leider van het volk Israël zou worden. We weten nooit welke grote deuren geopend kunnen worden door kleine gebeurtenissen! (Openb.3:8). Hetzelfde gold voor David. Hij droeg zorg voor de schapen toen zijn vader hem opdroeg om zijn broers die in het leger van Saul dienden te voorzien van het nodige. Daar kwam hij in aanraking met Goliath en behaalde een grote overwinning. Wanneer je een kleine opdracht hebt ontvangen die op het eerste gezicht niet zoveel voorstelt, doe die toch maar, je weet nooit tot welke grote zaken het kan leiden!

Saul gehoorzaamde zijn vader. Hij zei niet: ‘Ik heb belangrijkere dingen te doen. Vraag me niet om een paar schapen te zoeken!’ Hij gehoorzaamde zijn vader en hij ging vol ijver op zoek. Hij en zijn knecht gingen door de heuvels van Efraïm en ook trok hij door het land van Salisa, maar zij vonden ze niet. Daarna trokken zij door het land van Sahalim, maar ze waren er niet. Verder trok hij door het land van Benjamin, maar zij vonden ze niet. Ze konden ze niet vinden maar toch bleven ze zoeken. Uiteindelijk gaf Saul het op uit bezorgdheid voor zijn vader. ‘Kom, laten wij terugkeren. Anders Zal mijn vader niet meer aan de ezelinnen denken, maar zich over ons bezorgt over maken’ (1Sam.9:5). Saul was bezorgd om anderen en wilde niet de oorzaak zijn voor zijn vaders bezorgdheid. Hierin toonde zich toch een goede kant van zijn karakter. Saul was afkomstig van een belangrijke familie, hij was fysiek sterk, hij had een goed voorkomen, hij was gehoorzaam, hij was volhardend en ijverig in de taak die hem was opgedragen en hij had zorg voor anderen. Dat was niet alles, want hij was ook bereid om goede raad te aanvaarden. Zijn knecht raadde hem namelijk aan om de man Gods te zoeken: ‘Zie toch, er is in deze stad een man Gods; en die man is hoog in aanzien; al wat hij zegt, komt stellig uit. Laten wij daar terstond heen gaan, misschien kan hij ons inlichten over de tocht die wij ondernomen hebben’ (1Sam.9:6). Hieruit blijkt dat Saul Samuël niet kende en wist wie hij was, terwijl Samuël toch een grote bekendheid genoot. Hij was de profeet van God, een grote gebedsheld; en toch kende Saul hem niet. Saul en zijn knecht ontmoeten Samuël en in 1 Samuël 9 lezen we hoe die ontmoeting plaatsvond; ze werden uitgenodigd voor de maaltijd. Aan het einde daarvan nam Samuël – waaraan God had verteld dat hij de aanstaande koning zou zenden – Saul mee buiten de stad en zalfde hem tot koning.

Wat God voor Saul deed lezen we in hoofdstuk 10. Saul was Gods keuze. Hij was degene die God had aangewezen om koning te worden. ‘Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn hoofd, kuste hem en zeide: 'Heeft de Here u niet tot vorst over zijn erfdeel gezalfd?’ (1Sam.10:1). God deed dat omdat het volk een koning had gevraagd en omdat hij hen een aantal geestelijke lessen wilde leren. In 1 Samuël 10:2 zien we dat God Saul verzekert dat zijn zoektocht ten einde was; de dieren waren gevonden. Als je in Gods weg en wil wandelt, mag je erop vertrouwen dat God je problemen zal oplossen. Na de zalving van Saul tot koning verzekerde God hem dat hem zou helpen in de dingen die hij nodig had, namelijk voedsel. ‘Als gij dan verder trekt en bij de terebint van Tabor komt, zullen u daar drie mannen ontmoeten op weg naar God in Betel; één van hen draagt drie bokjes, een ander drie broden en de derde een kruik wijn. Zij zullen u begroeten en u twee broden geven, die gij van hen zult aannemen’ (1Sam.10:3-4). De derde verzekering dat Saul op de hulp van God kon rekenen was de voorzegging van Samuël dat hij op de heuvel Gods profeten zou ontmoeten. ‘Dan zal de Geest des Heren u aangrijpen; gij zult met hen in geestvervoering geraken en tot een ander mens worden’ (vs.6). God veranderde Saul van een gewone landbouwer in een leider van het volk en Hij zou met hem zijn: ‘wanneer deze tekenen aan u geschieden, doe dan wat uw hand vindt, want God is met u’ (vs.6).

Een koning moet dienaren, assistenten en soldaten ter beschikking te hebben, ook daar zorgde God voor: ‘Saul ging naar zijn huis, naar Gibea, en de dapperen, aan wie God dit in het hart gegeven had, gingen met hem’ (vs.26). Wanneer je God dient, dan zal Hij je alles geven wat je nodig hebt. Hij lost problemen op, zorgt voor dat wat je nodig hebt, geeft je de kracht van de Heilige Geest en zal de juiste mensen op je weg brengen.

Toen Saul thuiskwam vertelde hij aan niemand wat er gebeurd was. Toen zijn oom hem ernaar vroeg vertelde hij hem niets. Hij beroemde zich er niet op dat hij door Samuël gezalfd was als de nieuwe koning van Israël. Hij bleef nederig. Zelfs toen hij door het lot was aangewezen, vonden ze hem niet. ‘Daarom stelde men nogmaals de Here een vraag: Is de man wel hier gekomen? De Here nu zeide: Zie, hij houdt zich ergens tussen het pakgoed schuil’ (1Sam.10:22).

Deel 2

Sauls oorlogen (1)

1 Samuël 11 en 13 

Inleiding

Saul keerde terug naar zijn vaders boerderij in Gibea en zei niemand iets over zijn koningschap. Het leven nam zijn normale loop tot de dag dat een vijand naderde en het volk Israël voor een crisissituatie kwam te staan. Dit was het moment waarop Saul op de proef gesteld  werd. Als de nieuwe koning werd van hem verwacht dat hij zijn volk te hulp zou komen.

Sauls overwinning

‘De Ammoniet Nachas trok op en sloeg het beleg voor Jabes in Gilead. Toen zeiden alle mannen van Jabes tot Nachas: Sluit een verbond met ons, dan zullen wij ons aan u onderwerpen. Maar de Ammoniet Nachas zeide tot hen: Op deze voorwaarde zal ik met u een verbond sluiten, dat ik bij ieder van u het rechteroog uitsteek; ik zal dit als een smaad op geheel Israël leggen. De oudsten van Jabes zeiden tot hem: Geef ons zeven dagen de tijd; dan willen wij boden zenden door het gehele gebied van Israël; en indien niemand ons te hulp komt, zullen wij ons aan u overgeven’ (1Sam.11:1-3). De reacties van het volk op deze dreiging waren verdeeld. De mannen van Jabes probeerden eerst aan te sturen op een verbond maar toen ze de vernederende voorwaarden hoorden die de Ammoniet Nahas stelde, was dat voor hen onaanvaardbaar. De oudsten van Jabes probeerden daarom hulp van buitenaf te krijgen. Saul had zich in die tijd nog niet bekendgemaakt als de gezalfde koning van Israël, dus stuurden ze naar alle gebieden boden om hulp. Toen de boden in Gibea kwamen, waar Saul woonde, en de situatie uitlegden waarin de bewoners van Jabes zich bevonden, begon heel het volk luid te huilen. En zie, Saul kwam van achter de runderen van de akker, en Saul zei: ‘Wat heeft het volk, dat het weent? Zij vertelden hem wat de mannen van Jabes gezegd hadden. Toen Saul deze woorden hoorde, greep de Geest Gods hem aan, en hij ontstak in hevige toorn’ (1Sam.11:5-6). Sauls eerste reactie was die van een heilige toorn die over hem kwam (Mark.3:5; Ef.4:26). Saul was niet langer de knappe landman. Nu was hij de koning, de leider van Gods volk, en het was tijd om te handelen. ‘De Geest van God greep Saul aan toen hij deze woorden hoorde’ (1 Sam.11:6). In hoofdstuk 10 hebben we gezien dat de Geest Gods Saul aangreep raakte in geestvervoering en profeteerde in hun midden en hij werd een andere man (1 Sam.10:9-10). We kunnen de oorlogen des Heren niet in eigen kracht strijden. De Geest van God kwam over Saul zoals Hij gekomen was op de richters – mannen zoals Gideon en Simson – en dat bracht de overwinning.

Saul ‘nam een span runderen, hieuw ze in stukken en zond deze met de boden door het gehele gebied van Israël, zeggende: Wie niet uittrekt achter Saul en achter Samuël – met diens runderen zal evenzo gehandeld worden. Toen viel de schrik des Heren op het volk, en zij trokken uit als één man’ (1Sam.11:7). Saul vermeldt Samuël, want je kunt de strijd niet alleen aan, je hebt de ander nodig. In dit geval Samuël, de man van gebed. De oproep resulteerde in een grote opkomst; uit Israël 30.000 man en uit Juda 30.000 (vs.8). Verenigd kwamen ze de bevolking van Jabes-Gilead te hulp. Saul gebruikte dezelfde tactiek als Gideon eerder had gebruikt: hij verdeelde het volk in drie delen en viel de vijand in de morgen aan. God gaf Israël een grote overwinning. De vijandelijke soldaten werden verspreid zodat er zelfs geen twee bij elkaar konden blijven (vs.11)!

Saul was uitgedaagd geweest door de aanval van de vijanden. Hoe antwoordde hij daarop? Hij antwoordde daarop door God toe te laten zijn werk in en door hem te doen. God, op zijn beurt, stelde Saul in staat om zijn taak te kunnen volvoeren. Dit zal een grote bemoediging voor Saul zijn geweest aan het begin van zijn taak als koning, God deed zijn beloften in vervulling gaan door Saul al het benodigde te geven. Dit zou ook een grote bemoediging voor ons moeten zijn. God beloonde Sauls geloof toen hij bereid was God te vertrouwen en de vijand te bestrijden, en God zal het geloof van ieder die in Hem zijn vertrouwen stelt niet beschamen.

Sauls nederlagen

Tot zover was Sauls reputatie er een van gehoorzaamheid en overwinning. Hij had de Ammonieten verslagen en zichzelf gepresenteerd als een held en koning van Israël. Het volk was naar Gilgal gegaan, waar een plechtige kroning van Saul als koning van Israël plaatsvond. Samuël sprak een grote toespraak uit om Saul te bemoedigen en het volk geloofde in de Here hun God.

Maar één overwinning maakt van een man nog geen overwinnaar. Sauls overwinning steekt schril af tegen zijn nederlagen; het waren er drie. De eerste nederlaag wordt vermeld in 1 Samuël 13, de tweede nederlaag in hoofdstuk 14 en de derde in hoofdstuk 15. Jammer genoeg, op dit moment in de geschiedenis merken we een verandering op bij Saul. We zien het begin van zijn geestelijke achteruitgang die uiteindelijk zou leiden tot nederlaag, schande en dood.

Sauls eerste nederlaag

‘De Filistijnen nu hadden zich verzameld om tegen Israël te strijden, drieduizend wagens, zesduizend ruiters en voetvolk even talrijk als het zand aan de oever der zee. Zij trokken op en legerden zich te Mikmas, oostelijk van Bet-Awen. Toen de mannen van Israël zagen, dat zij in het nauw kwamen, dat het volk bedreigd werd, verborg het volk zich in de spelonken, spleten, rotsen, grotten en putten; ook gingen Hebreeën over de Jordaan naar het land van Gad en Gilead, terwijl Saul nog te Gilgal was en al het volk bevende in zijn gevolg bleef. Hij wachtte zeven dagen, tot de tijd die Samuël had bepaald. Maar toen Samuël niet naar Gilgal kwam, begon het volk van hem weg te lopen; daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de vredeoffers. En hij offerde het brandoffer. Nauwelijks was hij gereed met het offeren van het brandoffer, of zie, daar kwam Samuël. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten. Toen zeide Samuël: Wat hebt gij gedaan? Saul antwoordde: Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren,  dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd. Samuël zeide tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had.’ (1 Sam.13:5-14).

Wat Saul had gedaan, mag in onze ogen misschien een kleinigheid lijken. Hij werd ongeduldig en offerde voordat Samuël was gekomen. Maar eigenlijk was wat hij deed een serieuze overtreding in Gods ogen – zo ernstig dat het Saul zijn koningschap kostte. Die dag nam Saul drie grote stappen weg van God en zo begon de neerwaartse geestelijke spiraal die tot zijn nederlaag leidde. Ook wij kunnen diezelfde drie stappen nemen op de weg naar onze nederlaag. Wat zijn die drie gevaarlijke stappen? Ongeloof, ongeduld en oneerlijkheid. Hoewel Sauls zonde niet zo groot lijkt, was dat het begin van zijn ondergang. Hij gehoorzaamde hij God niet.

Ongeloof

De eerste stap was ongeloof. Samuël zei: ‘Wat heb je gedaan?’ En Saul zei: ‘Omdat ik zag’ (1Sam.13:11). Saul begon te wandelen door wat hij zag, niet langer door geloof, en daardoor raakte hij in moeilijkheden. De vijand was bijeengekomen als het zand aan de oever van de zee. Toen Saul al de strijdwagens en de ruiters zag, wist hij dat het een groot leger was waar hij tegenover kwam te staan. Niet alleen dat, Sauls eigen manschappen deserteerden! Zijn leger was omsingeld en in gevaar. De mannen verborgen zich en staken de rivier over om weg te komen. Ze waren angstig en werden verstrooid. Waar Saul ook keek, hij zag de nabije nederlaag. Zijn leger deserteerde en bovendien beschikten ze niet over geschikte wapens (1Sam.13:19-22). Ook kwam Samuël maar niet, hoewel hij had gezegd: ‘Gij zult u voor mij uit naar Gilgal begeven, en zie, ik zal tot u komen om brandoffers te offeren en vredeoffers te slachten. Zeven dagen zult gij wachten, totdat ik bij u kom en u te kennen geef wat gij doen zult’ (1Sam.10:8). Saul wachtte en wachtte maar Samuël kwam niet. Saul werd het wachten moe en bracht de offers zonder dat Samuël aanwezig was. Ondanks de effectiviteit van Samuëls gebeden en de bemoediging die in het handelen van God met zijn volk lag, werd Saul bang en ongeloof nam bezit van zijn hart. Hij begon te wandelen door hetgeen hij zag en handelde niet langer door geloof. Samuël zei tegen hem: ‘Vrees de Heer’ (vs14, 24). Als je God vreest – ontzag voor Hem hebt – hoef je niets of niemand nog te vrezen. Saul begon bang te worden voor het volk, daarna voor Goliath en nog later voor David. In zijn laatste oorlog werd hij zo bang dat hij een dodenbezweerster raadpleegde.

Ongeduld

Sauls eerste stap op de neerwaartse weg was ongeloof. Zijn tweede stap was ongeduld. Saul was niet in staat om een week te wachten op de komst van Samuël. Geloof en geduld horen bij elkaar. In Hebreeën 6:12 lezen we: ‘Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven.’ Jesaja 28:16 zegt: ‘Hij die gelooft, haast niet.’ Ongeduld is een teken van onvolwassenheid. ‘Want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet’ (Jak.1:3-4). We hebben geen aanwijzingen dat Saul erg volwassen was met betrekking tot geestelijke zaken. We herinneren ons dat hij niet eens wist wie Samuël was. Hij had geen idee wat Samuël voor hem had kunnen betekenen. Saul werd ongeduldig en liep daarom voor de Heer uit en verloor zo zijn kroon als gevolg. Jakobus 1:12 zegt: ‘Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij de proef heeft doorstaan, zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben’ In plaats van een hemelse kroon te ontvangen, verloor Saul zijn aardse kroon omdat hij ongeduldig werd.

Oneerlijkheid

De derde neerwaartse stap die Saul nam was onoprechtheid. Saul bracht de offers en toen kwam Samuël! Samuël zei: ‘Wat heb gij gedaan!’ (1Sam.13:11). Samuël had kunnen zeggen dat er iets niet klopte, maar deed dat niet. Onmiddellijk begon Saul zich te verontschuldigen. In 1 Samuël 13 verwijt hij Samuël en in hoofdstuk 14 verwijt hij Jonathan, en in hoofdstuk 15 verwijt hij het volk. Maar Saul verwijt zichzelf nooit iets! Hij was goed in het maken van excuses. Saul zei: ‘Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren, dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd’ (1Sam.13:11-12). Iemand die goed is in het zich verontschuldigen is zelden goed in iets anders. Als je ooit met iemand hebt samengewerkt die voortdurend met een excuus komt, weet je dat hij zijn taak niet goed doet. ‘Vreest slechts de Here en dient Hem trouw met uw ganse hart’ (1Sam.12:24). Saul diende God niet in waarheid. Hij handelde niet oprecht, had een bedrieglijk hart en was niet eerlijk. Hij verweet Samuël maar hij zou zichzelf moeten verwijten. Het heeft iets tragisch wanneer iemand zich van God verwijdert vanwege ongeloof, ongeduld en oneerlijkheid. Samuël zei: ‘U hebt dwaas gehandeld’ (1Sam.13:13). Het is dwaas de vijand te vrezen in plaats van God. Het is dwaas voortijdig te handelen en niet op Gods tijd te wachten. Het is dwaas om niet eerlijk te zijn en te liegen over je zonden. ‘Gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had’ (vs.13-14).

Saul verloor zijn koningschap, en later verloor hij zijn kroon en zijn leven. 

Deel 3

Sauls oorlogen (2)

1 Samuël 14 - 15 

Sauls oorlogen, vervolg

‘Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden’ (Ef.6:12-13). We hebben veel vijanden – de wereld, het vlees, de duivel en hen die in opstand zijn tegen God. De Heer Jezus heeft wel de overwinning behaald op Golgotha, de oorlog is gewonnen, maar u en ik hebben als gelovigen nog steeds onze strijd te strijden. Wat is uw relatie tot die strijd? Wat was Sauls relatie tot zijn strijd? Dat zien we in zijn tweede en derde oorlog.

Sauls tweede nederlaag (1 Sam.14)

Saul was niet op de hoogte van Jonathans strijd. Jonathan had tegen zijn wapendrager gezegd: ‘Kom, laten wij oversteken naar de wachtpost der Filistijnen aan gindse zijde. Maar zijn vader deelde hij het niet mee’ (vs.1). Terwijl Jonathan streed deed Saul niets. We lezen in vers 2: ‘Saul nu zat aan de grens van Gibea onder de granaatappelboom te Migron. En het krijgsvolk dat bij hem was, telde ongeveer zeshonderd man.’ Het is interessant te zien dat, terwijl er een strijd aan de gang was, Saul en zijn zeshonderd man niets deden, ja, er zelfs niet van op de hoogte waren. Maar dat hield Jonathan niet tegen om toch de strijd aan te gaan nu de gelegenheid zich voordeed. ‘Jonathan nu zeide tot zijn wapendrager: Kom, laten wij oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen. Misschien zal de Here voor ons handelen, want de Here kan evengoed verlossen door weinigen als door velen’ (vs.6).

Wat Jonathan deed die dag was een bewijs van grote moed. Hij en zijn wapendrager stonden tegenover een groot leger, maar ze toonden dat ze moedig waren. Het was ook een daad van geloof. Jonathan vertrouwde op God. God is niet gebonden aan aantallen. Hun aanval was ook een daad van onbaatzuchtigheid. Jonathan wist dat hij zijn vader niet als koning zou opvolgen. God had Saul duidelijk gezegd dat niemand van zijn familie de kroon zou dragen. En toch vocht Jonathan de oorlogen van de Heer, ook al zou hij nooit koning worden. Saul was niet op de hoogte dat er een slag plaatsvond. De Filistijnen vielen door de hand van Jonathan en zijn wapendrager. ‘Er kwam schrik in de legerplaats, op het veld en onder al het volk’ (vs.15). Het is verbazingwekkend wat een of twee mannen kunnen bereiken wanneer ze op God vertrouwen. Dat geldt ook voor u en mij! Stel je vertrouwen op God en handel naar zijn wil, en Hij zal de overwinning geven. Een man kan grote dingen doen wanneer hij op God vertrouwt.In de verzen 16-23 kijkt Saul naar de strijd. Sauls uitkijk hield de Filistijnen in de gaten, en ze zagen dat de strijders vielen! Ze vertelden Saul dat de Filistijnen stierven, en Saul was verwonderd. Toen ontdekten ze dat Jonathan en zijn wapendrager er niet waren, dus vroeg Saul de priester om de ark te brengen. Wat daarvan de bedoeling was weten we niet. Wilde hij de ark mee in de strijd brengen of wilde hij een poging doen om naar de wil van God te vragen? Maar Saul veranderde van gedacht en besloot om te vechten. Het ene moment keek Saul naar de strijd, het andere moment dacht hij God te raadplegen en toen besloot hij om te vechten. Saul was een mens innerlijk verdeeld, en daarom ongestadig op al zijn wegen (Jak.1:8). Iemand heeft eens gezegd: ‘Er zijn in elke gemeente drie soorten mensen, zij die iets doen, zij die niets doen en zij die niet weten dat er iets te doen is’. Jonathan en zijn wapendrager hadden geloof in God en daarom gebeurden er dingen. Saul zag op een afstand toe wat er gebeurde. Bent u een toeschouwer of een deelnemer of bent u niet op de hoogte dat er strijd gaande is?

Het was niet zo dat Saul geen weet had van de strijd die gaande was en dat hij ‘slechts’ toeschouwer was, hij hinderde ook nog de strijd. Hij hinderde de strijd door zijn mannen te verbieden voedsel tot zich te nemen. ‘Toen de mannen van Israël op die dag bedreigd werden, had Saul het volk een vervloeking doen uitspreken: Vervloekt is de man, die spijs eet vóór de avond en voordat ik mij op mijn vijanden gewroken heb. Daarom gebruikte niemand van het volk enig voedsel’ (1 Sam.14:24). Doordat het volk geen voedsel tot zich nam, raakte het uitgeput (vs.28). Vandaar dat Jonathan zei: ‘Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort; ziet eens, hoe helder mijn ogen staan, nu ik een weinig van deze honig geproefd heb (vs.29). Met andere woorden, zonder dat dwaas besluit van mijn vader waren de mannen in staat geweest om te strijden maar nu is de slachting onder de Filistijnen niet groot.’ Uitgehongerd viel het volk op de buit aan. ‘Daarom viel het volk aan op de buit; zij namen kleinvee, runderen en kalveren, slachtten die op de grond, en het volk at ervan met bloed en al. Toen deelde men Saul mee: Zie, het volk zondigt tegen de Here door te eten met bloed en al’ (vs.32-33). Joden – beter gezegd alle mensen- werden geacht geen bloed te eten (Gen.9:4; Lev.3:17, 17:10-14; Hand.15:20,29).

Jonathan werd apart genomen en door het lot te werpen kwam zijn ‘schuld’ aan het licht, hoewel hij niet op de hoogte was van het besluit van Saul om het eten van enig voedsel te verbieden. Had het aan Saul gelegen, dan was Jonathan gedood maar het volk kwam tussenbeide. ‘Want het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote overwinning in Israël behaald heeft? Dat zij verre! Zo waar de Here leeft, er zal geen haar van zijn hoofd ter aarde vallen. Want met Gods hulp heeft hij heden dit verricht. Zo bevrijdde het volk Jonathan, en hij stierf niet’ (vs.45).

In Samuël 14:46 zien we dat Saul zich terugtrekt uit de strijd. ‘Saul keerde terug van de vervolging der Filistijnen, en de Filistijnen gingen naar hun eigen woonplaats.’ Een totale overwinning op de Filistijnen was door die terugtrekking niet meer mogelijk. Indien het volk voldoende gegeten had en zich onder het gezag van Jonathan had geplaatst, was een totale nederlaag van de Filistijnen mogelijk geweest. Wat een tegenstelling zien we tussen Jonathan en Saul! Jonathan was een man van actie en groot geloof, Saul was een man van verbroken beloften en dwaze eden.

Sauls derde nederlaag (1 Sam.15)

Nog maar eens geeft God Saul de gelegenheid om te laten zien wie hij is. In 1 Samuël 15:1-3 lezen we: ‘Samuël zeide tot Saul: Mij heeft de Here gezonden om u tot koning te zalven over zijn volk, over Israël; nu dan, luister naar de woorden des Heren. Zo zegt de Here der heerscharen: Ik doe bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel.’ God gaf Saul een goddelijke opdracht want de Here wilde een oude rekening vereffenen, Hij was niet vergeten wat de Amalekieten zijn volk aangedaan hadden na hun vertrek uit Egypte: ‘Gedenk wat Amalek u gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart; hoe hij u onderweg tegenkwam en al de zwakken in uw achterhoede afsneed, terwijl gij vermoeid en uitgeput waart, en hoe hij God niet vreesde.’ (Deut.25:17-19) ‘En de Here zeide tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en prent het Jozua in, dat Ik de herinnering aan Amalek onder de hemel volledig zal uitwissen.’ (Ex.17:8,9,14). Zo deed Saul, hij versloeg Amalek van Chawila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt (vs.7). Maar: ‘Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de runderen, ook het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden zij niet met de ban slaan. Toen kwam het woord des Heren tot Samuël: Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, want hij heeft zich van Mij afgekeerd en mijn bevelen niet uitgevoerd’ (vs.10-11). Wat was de reactie van Samuël? ‘Hierop ontroerde Samuël hevig en hij riep tot de Here de gehele nacht’ (vs.11). Samuël worstelde in gebed de hele nacht met God vanwege de ongehoorzaamheid van Saul. Hoeveel vrienden heeft u die hetzelfde zouden doen mocht u in een soortgelijke situatie terecht komen?

Ontweek Saul Samuël doordat hij naar Gilgal uitweek? In ieder geval, toen Samuël Saul gevonden had ontwikkelde zich dit gesprek: ‘Toen Samuël bij Saul kwam, zeide deze tot hem: Wees gezegend door de Here; ik heb het bevel des Heren uitgevoerd.’ Saul was niet oprecht met zijn verslag want hij had het bevel des Heren niet uitgevoerd! Wat was het gebod van de Here? ‘Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel’ (vs.3). Samuël zeide: Wat betekent dan dat geblaat van kleinvee, dat in mijn oren klinkt, en het geloei van runderen, dat ik hoor? Saul zeide: Die heeft men van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft het beste van het kleinvee en van de runderen gespaard om de Here, uw God, offers te brengen; maar de rest hebben wij met de ban geslagen’. Eerst een leugen en dan het volk de schuld geven: ‘het volk heeft het beste van het kleinvee en van de runderen gespaard.’ (1 Sam.15:13-16). Saul was goed in het bedenken van excuses! In hoofdstuk 13 gaf hij Samuël de schuld dat hij te laat was gekomen. In hoofdstuk 14 gaf hij Jonathan de schuld voor de nederlaag omdat hij gegeten had terwijl Saul dat verboden had. Hier in hoofdstuk 15 geeft hij het volk de schuld (vs.25, 21).

Vervolgens zei Saul: ‘Ik heb wel naar de Here geluisterd’ (vs.15). Hier gebruikt hij een uitvlucht: ‘het volk heeft genomen van het vee om de Here, uw God, offers te brengen in Gilgal’ (vs.21). ‘Maar Samuël zeide: Heeft de Here evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des Heren stem? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen. Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim.’ (vs.22). God is niet geïnteresseerd in onze offers, hoe goed bedoeld ook, maar hij is geïnteresseerd in gehoorzaamheid aan zijn Woord. Op een aantal plaatsen in de Bijbel vinden we dit bevestigd. Bijvoorbeeld Psalm 51:18-19: ‘Want Gij hebt geen behagen in slachtoffers dat ik die brengen zou; aan brandoffers hebt Gij geen welgevallen. De offeranden Gods zijn een verbroken geest; een verbroken en verbrijzeld hart veracht Gij niet, o God.’ (Ps.50:12-14; Hos.6:6; Micha 6:7-8). Saul had geen gebroken geest. 1 Samuël 15:23 zegt: ‘Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim.’ Door de hele Bijbel heen maakt God het duidelijk dat Hij gehoorzaamheid verkiest boven offers. Het niet doen van Gods gebod eiste een zware prijs van Saul. ‘Omdat gij het woord des Heren verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn’ (vs.23). Niemand had grotere mogelijkheden om een succesvol koning te zijn dan Saul. Alles was in zijn voordeel. Hij had overwinning op overwinning kunnen behalen, maar in plaats daarvan faalde hij diverse keren en God had geen vertrouwen meer in Saul en verkoos David, die het hart op de juiste plaats had. ‘De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had’ (1 Sam.13:14).

Deel 4

Saul en David (1) 

1 Samuël 15 - 23 

Inleiding

De verwerping van Saul door de Here was voor Samuël een groot verdriet. Samuel was hierdoor diep geschokt en ‘hij riep tot de Here de gehele nacht’ (1Sam.15:11). Ze gingen van toen af aan hun eigen weg. ‘Samuël begaf zich naar Rama, maar Saul ging naar zijn huis, naar Gibea Sauls. Samuël zag Saul niet meer tot de dag van zijn dood, maar Samuël droeg leed over Saul. En de Here had berouw, dat Hij Saul tot koning over Israël had aangesteld’ (1Sam.15:34-35).

Wat een verdriet had Saul door zijn ongehoorzaamheid gebracht. Maar de ongehoorzaamheid van Saul verhinderde God niet om zijn plannen ten uitvoer te brengen. Ook al zijn wij niet trouw, God is trouw en zal zijn plannen volvoeren. Maar als wij falen, missen wij de zegen om te ervaren hoe God door ons heen had kunnen werken. Maar God weet wat Hij doet, hij heeft altijd een ‘vervanger’ achter de hand om zijn plannen ten uitvoer te brengen. In dit geval was de vervanger David.

1 Samuël 16:1 zegt: ‘De Here zeide tot Samuël: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul, en Ík heb hem toch verworpen, dat hij geen koning over Israël meer zal zijn?’ Samuël rouwde over Saul en misschien had hij wel gebeden dat Saul zich zou bekeren van zijn verkeerde weg. Maar God had andere plannen waarvan Samuël toen nog niets wist. Toen zei de Here tegen hem: ‘Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zend u naar Betlehemiet Isaï, want onder zijn zonen heb Ik Mij uitgezocht’ (vs.1). David was bezig de schapen te hoeden toen Samuël arriveerde met zijn hoorn met olie, dus stuurden ze een bode om hem te halen (vs.4-12). Samuël zalfde David, en ‘van die dag aan greep de Geest des Heren David aan’ (vs.13). David was gezalfd maar Saul was verworpen. ‘Maar van Saul was de Geest des Heren geweken, en een boze geest, die van de Here kwam, joeg hem angst aan’ (vs.14).

In de hoofdstukken 15-23 worden Saul en David door God tot elkaar gebracht. Dat deed God omdat Saul Davids hulp nodig zou hebben want ‘een boze geest van de Here joeg hem angst aan’ (vs.14). Saul werd door God getuchtigd vanwege zijn ongehoorzaamheid. De enige manier waarop Saul verlichting kreeg van zijn aanvallen was dat iemand muziek voor hem speelde die hem tot rust bracht. Toen Saul om een muzikant vroeg, zei een van zijn knechten: ‘Ik heb een zoon van de Bethlehemiet Isaï, die spelen kan; en hij is een dapper held, een krijgsman, wel ter tale, schoon van gestalte; en de Here is met hem’ (vs.18). Op die manier kwam David in het huis van Saul. Dat was het begin van het drama dat zich tussen Saul en David ging afspelen, een drama waarin de krachten van de duisternis het opnamen tegen Gods macht. Dat is geen antiek verhaal, maar die strijd speelt zich ook vandaag de dag nog af. Wanneer je iemand kent die door God is gezegend en die in contact komt met iemand die door God is verworpen, vind je dit conflict. Dit drama tussen Saul en David is beschreven in de hoofdstukken 16 tot 31 van het eerste boek Samuël, en het valt uiteen in drie delen: deel 1, Sauls liefde voor David (hfdst.16-17); deel 2, Sauls jaloersheid op David (hfdst.18-20); deel 3, Sauls verbanning van David (hfdst.21-31).

Sauls liefde voor David (1 Samuël 16-17)

Voor ons die het einde kennen van de relatie tussen Saul en David, klinkt de tekst in 1 Samuël 16:21 misschien wat vreemd in de oren: ‘Zo kwam David bij Saul en werd zijn dienaar. Deze hield veel van hem, en hij werd zijn wapendrager.’ Het is interessant deze liefdevolle relatie tussen Saul en David in het begin van hun kennismaking te ontdekken. Saul gaf David twee belangrijke taken. Ten eerste, David werd zijn wapendrager. Dat was een eervolle taak en ook een belangrijke plaats aan de zijde van de koning. Hij werd ook aangesteld als Sauls huismuzikant. Telkens wanneer Saul een van zijn aanvallen kreeg, speelde David op zijn harp, en werd Saul weer rustig. Vandaar dat Saul de opdracht gaf om David bij hem te brengen. ‘Daarna stuurde Saul een bode naar Isaï om te zeggen: ‘Laat David toch in mijn dienst blijven, want hij heeft genegenheid gewonnen.’ (vs.22). In het begin van Davids verblijf aan het hof van Saul was dat een tijdelijke functie, want in 1 Samuël 17:15 lezen we: ‘Maar David keerde telkens van Saul terug om te Bethlehem de schapen van zijn vader te weiden.’ Sommigen vertalen: ‘David reisde heen en weer tussen het huis van zijn vader en Saul.’ Nadat David Goliath had verslagen werd zijn positie aan het hof van Saul permanent. ‘Saul nam hem die dag met zich mee en stond hem niet toe naar zijns vaders huis terug te keren’ (18:2). Wat begon als een tijdelijke functie, werd een permanente toen David een plaats kreeg in de lijfwacht van Saul (18:5). De liefde van Saul voor David was echter niet permanent! ‘Kunnen er twee samen gaan zonder het eens te worden?’ (Amos 3:3). Wat heeft het licht gemeen met de duisternis? (2Kor.6:14). Welke gemeenschap heeft het vlees met de Geest? Saul leefde voor zichzelf, terwijl David voor anderen leefde. Saul was trots en opstandig, terwijl David nederig en gehoorzaam was.

 Sauls jaloersheid op David (1Samuël 18-20)

 ‘David was voorspoedig’ (1Sam.18:5,14,15). Hij wandelde naar Gods wil, versloeg zijn vijanden, en won de gunst van het volk, maar hij bleef er nederig onder. De vrouwen kwamen naar buiten wanneer David van de strijd terugkeerde en dansten en zongen: ‘Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden!’ (vs.7,8). David bleef er nederig onder maar Saul ontstak in woede. De eer die David ontving bracht het beste in hem naar boven: zijn nederigheid. Maar de eer die David kreeg bracht het slechtste in Saul naar boven, hij trachtte David te doden. ‘De volgende morgen greep de boze geest Gods Saul aan, en hij gedroeg zich in het huis als een razende, terwijl David zoals elke dag de snaren tokkelde. Saul had zijn een in zijn hand’ (vs.10). Aan Davids verblijf in het huis van Saul kwam verandering want Saul verwijderde David als zijn wapendrager en huismuzikant en stelde hem aan tot bevelhebber over duizend en zond hem in de strijd. Hij hoopte dat David door de Filistijnen gedood zou worden.

Saul had David zijn oudste dochter, Merab, tot zijn vrouw beloofd. Maar hij bedroog David en gaf haar aan een ander. Toen vroeg David Michal tot zijn vrouw. Saul probeerde voortdurend een valstrik voor David te spannen. Hij beval zijn dienaren David te zeggen: ‘De koning begeert geen andere bruidsprijs dan honderd voorhuiden van Filistijnen als wraakneming op de vijanden van de koning. Sauls had de bedoeling David door de hand van de Filistijnen te doen vallen’ (vs.25). In plaats van honderd voorhuiden, doodde David tweehonderd Filistijnen en Saul gaf hem zijn dochter Michal tot vrouw. ‘En Saul nog vreesde David des te meer. Saul bleef een vijand van David zijn leven lang’ (vs.29). Het ging van kwaad tot erger met Saul. Eerst had hij David lief, toen werd hij jaloers en nu trachtte hij hem zelfs te doden. In zijn moordplannen betrok hij zelfs zijn zoon Jonathan (19:1). Saul zond mannen naar Davids huis om hem gevangen te nemen zodat hij hem kon doden. Michal bedroog Saul en daardoor kon David ontsnappen (vs.11-18). Toen ging Saul naar Rama, met het plan David te doden, maar hij faalde weer (vs.19-24). Jaloersheid is als een kanker, ze vreet aan je ziel en gaat je helemaal beheersen. David werd door God gebruikt en het volk zag dat hij oprecht met God wandelde. Omdat hij de goedkeuring van het volk kreeg, zag Saul hem als een serieuze bedreiging voor zijn positie. Saul werd zo jaloers op Davids populariteit dat het een obsessie werd om hem te doden.

Sauls verbanning van David

In 1 Samuël 21-31 is David op de vlucht. Hij werd voortdurend gedwongen om voor Saul te vluchten. Hij ging naar Abimelech, de priester, en daarna naar Achis, de koning van Gath, en daarna naar de grot van Adullam. Gedurende al deze jaren, was David een vluchteling in de wildernis van Judea. Zij die daar wel eens een bezoek hebben gebracht, weten dat dat geen geriefelijke plaats is. Dit alles bracht het slechtste in Saul naar boven. Hij was er voortdurend op uit om David te doden. Eigenlijk was dat een dwaas besluit, want David was Gods gezalfde en Hij waakte over hem. Maar deze beproevingen brachten bij David het beste naar boven. Hij schreef gedurende deze periode ongeveer twintig psalmen. Wanneer we een paar verzen daarvan onderzoeken, komen we te weten welke houding David in deze tijd aannam. Psalm 34:1,7 zegt: ‘Ik wil de Here te allen tijde prijzen, bestendig zij zijn lof in mijn mond. (…) Deze ellendige hier riep en de Here hoorde, Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden.’ Ondanks zijn verbanning en verblijf in de wildernis, kon David toch de Here grootmaken. In Psalm 142:2, 3 zegt hij: ‘Met luider stem roep ik tot de Here, met luider stem smeek ik de Here. Ik stort mijn klacht voor zijn aangezicht uit, ik maak Hem mijn benauwdheid bekend.’ Psalm 31:2 zegt: ‘Bij U, Here, schuil ik, laat mij nimmer beschaamd worden. Doe mij ontkomen door uw gerechtigheid.’ En verder in Psalm 7:2 zegt hij: ‘Here mijn God, bij U schuil ik, verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.’ David vertrouwde op God, dat Hij hem zou beschermen tegen Saul. Zoals gezegd, wat David doormaakte bracht het beste in hem naar boven, maar bij Saul kwam het slechtste naar boven. Liefde kan veranderen in haat en zelfs tot moord leiden wanneer jaloezie ons hart vervult en ons leven controleert. Daarvoor waarschuwt ons Spreuken 4:23: ‘Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens.

Deel 5

Saul en David (2) 

1 Samuël 24, 26

David en Saul

Twee keer kreeg David de gelegenheid om koning Saul te doden. Vanuit menselijk oogpunt zou de dood van Saul veel problemen opgelost hebben. Maar David bekeek het leven vanuit Gods standpunt, niet vanuit het menselijke. David kreeg gelegenheid om wraak te nemen maar deed dat niet en Saul kwam daardoor in een situatie waarin hij echt berouw had kunnen tonen, maar hij deed dat ook niet. In 1 Samuël 24 kreeg David de gelegenheid om Saul te doden in een grot, en in hoofdstuk 26 in het kamp van Saul.

Beproeving in een grot – 1 Samuël 24

David en zijn mannen waren in een grot in En-Gedi, een plaats waar veel grotten waren. Deze plaats is nog steeds te bezoeken, prachtig gelegen in de buurt van de Dode Zee. Een kleine oase in een verder desolaat gebied, waar de dieren water en voedsel vinden. Saul was daar met 3000 mannen, op zoek naar David. Hij kwam de grot binnen waar David en zijn mannen verborgen zaten, maar zag ze niet. Vermoedelijk hielden ze zich schuil achter in de grot. ‘Toen zeiden Davids mannen van David tot hem: Dit is de dag, waarvan de Here tot u gezegd heeft: zie, Ik geef uw vijand in uw macht; doe met hem wat gij wilt. David stond op en sneed ongemerkt de slip van Sauls mantel af. Daarna bonsde Davids hart, omdat hij Sauls had afgesneden; hij zeide tot zijn mannen: De Here beware mij ervoor, dat ik aan mijn heer, aan de gezalfde des Heren, dit zou doen, dat ik mijn hand aan hem zou slaan; want hij is de gezalfde des Heren. En David weerhield zijn mannen door zijn woord; en hij liet hun niet toe Saul te overvallen’ (1Sam.24:5-8).

Nadat Saul de grot verlaten had, ging David naar buiten en riep: ‘Mijn heer de koning! Saul keek om en David knielde met het aangezicht ter aarde en boog zich neer. Toen zeide David tot Saul: Waarom luistert gij naar de woorden van mensen, die zeggen: Zie, David beraamt kwaad tegen u? Zie, op deze dag aanschouwen uw eigen ogen, dat de Here u heden in de spelonk in mijn macht gegeven heeft; men sprak ervan u te doden, maar ik spaarde u en zeide: ik zal mijn hand niet slaan aan mijn heer, want hij is de gezalfde des Heren’ (1 Sam.24:9-11). David kreeg een gelegenheid om wraak te nemen. Hij werd door zijn mannen aangemoedigd om Saul te doden. In feite argumenteerden ze dat de Heer David het recht gaf om wraak te nemen. Tenslotte had Samuël gezegd dat God Saul had verworpen (15:26), en Jonatan had gezegd dat God de vijanden van David zou uitroeien (20:15). Beide argumenten gaf David het recht om de koning te doden – tenminste in de redenering van zijn vrienden. David realiseerde zich dat Saul niet zijn vijand was. David was misschien wel Sauls vijand, maar Saul was niet de vijand van David.

Psalm 18 was geschreven op het moment dat God David bevrijd had ‘uit de greep van al zijn vijanden en uit de hand van Saul’ (vs.1). Het is interessant te zien dat Saul niet onder Davids vijanden gerekend werd. Ja, David had een gelegenheid om wraak te nemen, maar hij had ook de gelegenheid om ervan af te zien. David koos ervoor om af te zien van wraakneming en daardoor toont hij zich als een geestelijk gezind persoon. Spreuken 16:32 zegt: ‘Een lankmoedig mens overtreft een held, wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt.’ David liet zien dat hij werkelijk een koning was, omdat hij kon heersen over zijn eigen gevoelens en emoties. Als hij dat niet had gedaan, dan was de raad van zijn mannen in vervulling gegaan en had hij Saul gedood.

Wat hield David tegen om wraak te nemen op Saul? In elk geval, hij respecteerde Sauls gezag. Hij noemde hem 'mijn heer, bij de gezalfde des Heren’ (1Sam.24:7). Ook noemde hij hem ‘mijn heer de koning’ (vs.9) en ‘mijn vader’ (vs.12). (David was de schoonzoon van de koning). David respecteerde het feit dat Saul de gezalfde van God was en wilde zijn hand niet tegen hem uitsteken, want hij is de gezalfde van de Here (vs.7). ‘Raakt mijn gezalfden niet aan, en doet mijn profeten geen kwaad’ (Ps.105:15).

David had een gevoelig geweten, zijn hart bonsde toen hij een stuk van de mantel van Saul afsneed. ‘David stond op en sneed ongemerkt de slip van Sauls mantel af’ (1Sam.24:5). Davids geweten klaagde hem snel aan als hij iets verkeerds deed (vgl. Gen.4:7). Maar hij deed het toch om te kunnen bewijzen dat hij Saul in zijn macht had gehad en hem had kunnen doden.

David was ook nederig, wat blijkt uit wat hij zegt: ‘Wat is de koning van Israël achterna getrokken? Wie achtervolgt gij? Een dode hond. Eén enkele vlo!’ (1Sam.24:15). Maar de belangrijkste reden waarom David zichzelf in bedwang hield, was omdat hij ook in deze situatie op God vertrouwde: ‘Daarom moge de Here rechter zijn, en tussen mij en u oordelen. Hij moge toezien, mijn zaak beslechten en mij recht verschaffen tegenover u’ (1Sam.24:16). David had zichzelf overgegeven aan God, Die rechtvaardig zou oordelen, Diegene die alle dingen ten goede zou keren. David koos ervoor om zich terug te trekken. Voor Saul was het een gelegenheid om berouw te tonen en zich te bekeren van zijn verkeerde houding. Saul weende, maar ik denk niet dat zijn tranen oprecht waren. Hij zei tegen David: ‘Gij zijt rechtvaardiger dan ik, want gij hebt mij goed gedaan, terwijl ik u kwaad gedaan heb’ (vs.18). Hij voegde eraan toe: ‘Wanneer iemand zijn vijand aantreft, zal hij hem dan ongehinderd laten gaan? De Here moge u belonen voor wat gij mij heden gedaan hebt’ (vs.20). Sauls reactie op Davids handelwijze laat ons zien dat er drie verschillende mogelijkheden zijn om te reageren. Ten eerste is er de menselijke manier, kwaad met kwaad vergelden (vs.19). Als een man zijn vijand ontmoet, dan strijdt hij tegen hem. Er is ook een satanische manier van vergelding, waarin je kwaad voor goed vergeldt. Zo was Sauls houding: ‘ik heb u kwaad aangedaan’ (vs.18). Maar David leefde op een hoger, geestelijk niveau en vergold kwaad met goed. ‘Gij hebt mij goed gedaan’ (vs.18). Dat is het niveau zoals elke gelovige zou moeten leven.

Saul bekeerde zich niet, maar was alleen maar bezorgd voor zijn familie en zijn naam. ‘Zweer mij dan bij de Here, dat gij mijn nakomelingen niet zult uitroeien noch mijn naam uit mijn familie zult uitdelgen’ (vs.22). Saul was een trotse man, alleen bezorgd om zijn reputatie. Davids geestelijk leven stond gelijk aan wat de apostel Paulus omschrijft met de woorden: ‘Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen. Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten, indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’ (Rom.12:17-21).

Beproeving in het kamp – 1 Samuël 26

David had zijn spionnen uitgestuurd en die hadden ontdekt dat Sauls kamp in de nabijheid lag. David en zijn neef Abisai slopen daarop heimelijk het kamp binnen. God had een diepe slaap op Saul en zijn krijgers doen komen. Nog eens kreeg David een gelegenheid om wraak te nemen. Saul sliep en Abisaï zei tegen David: ‘Heden heeft God uw vijand aan u overgeleverd’ (vs.8). Sauls speer lag daar, dezelfde speer waarmee hij eerder had geprobeerd David te doden. Als David wraak had willen nemen, wat zou dan meer voor de hand liggen dan Saul te doden met die speer?

Maar David zei tegen Abisaï: ‘Breng hem niet om; want wie slaat ongestraft zijn hand aan de gezalfde des Heren?’ (vs.9). Abisaï had kunnen argumenteren: ‘God geeft je weer een kans om wraak te nemen! Hij heeft zelfs daarvoor een diepe slaap over iedereen doen komen! Maar David wist dat je Gods wil niet kunt te weten te komen alleen door omstandigheden. Je moet daarvoor ook het Woord van God kennen. David wist dat het verkeerd was de koning van Israël te doden, daarom nam hij Sauls kruik en speer. David en Abisai gingen weer het kamp uit. Daarna riep David Abner en zei: ‘Zijt gij dan geen man? Wie is in Israël u gelijk in? Waarom hebt gij dan uw heer, de koning, niet bewaakt? Want er is iemand van het volk gekomen om de koning, uw heer, om te brengen. Wat gij gedaan hebt, is niet goed. Zo waar de Here leeft, gij zijt kinderen des doods, omdat gij uw heer, de gezalfde des Heren, niet bewaakt hebt! Nu dan, zie eens, waar de speer van de koning is en de waterkruik, die aan zijn hoofdeinde stond’ (vs.15-16). David wilde Saul niet vernederen. Dat had hij eigenlijk al gedaan door een stuk van zijn mantel af te snijden. David vernederde Abner, Sauls lijfwacht.

Hier was een gelegenheid voor wraak, maar David weigerde die te accepteren. Hij koos ervoor om het niet te doen. David zei: ‘Zo waar de Here leeft, voorzeker, de Here zal hem slaan: hetzij, dat zijn sterfdag komt, hetzij, dat hij ten strijde trekt en weggevaagd wordt’ (vs.10). Hoezeer bleken deze woorden later bewaarheid te worden! (1Sam.28). David vertrouwde op God dat Die Saul zou straffen. Hij weigerde het recht in eigen hand te nemen.

Weer kreeg Saul een gelegenheid om alles goed te maken tussen hem en God en David. David zei tegen Saul: ‘Nu dan, mijn heer de koning luistere naar de woorden van zijn knecht. Indien de Here u tegen mij opzet, dan moge Hij een offer ruiken; maar indien het mensen zijn, vervloekt zijn zij voor het aangezicht des Heren, omdat zij mij thans verwijderd houden van de gemeenschap met het erfdeel des Heren, en zeggen: ga heen, dien andere goden’ (vs.19). David maakte duidelijk dat de mensen problemen veroorzaakten, niet hij, en dat de koning niet moest luisteren naar de roddel en leugens aan het hof. Wanneer je de twintig Psalmen leest die David in deze tijd geschreven heeft, lees je vaak vleiende lippen en mensen die lasterden over David en leugens over hem vertelden. Saul geloofde deze leugens, maar David waarschuwde: ‘God zal straffen, hen die leugens over mij vertellen. Als je tegen God gezondigd hebt, waarom belijd je jouw zonden niet? Als je dat doet, zal Hij je vergeven en herstellen.’

Saul had zijn kroon en koningschap verloren, maar hij zou zijn dagen nog beëindigd kunnen hebben op een goede manier en in vrede met David. Saul beleed geen schuld toen hij zei: ‘Ik heb gezondigd’ (vs.21). Ik geloof niet dat hij deze woorden vanuit een oprecht hart sprak. Ook meende hij het niet echt toen hij zei: ‘Ik heb dwaas gehandeld en zeer ernstig gedwaald’ (vs.21). Dit was de gelegenheid voor berouw en bekering, maar deze belijdenis was niet voldoende. Integendeel, Saul streed verder tegen God en David. Een man handelt dwaas wanneer hij zondigt en denkt dat maar straffeloos te kunnen doen. Hij is dwaas wanneer hij strijdt tegen God en zich niet onderwerpt aan Diens wil. Toen Saul zei: ‘Ik heb gezondigd… ik heb dwaas gehandeld’ (vs.21), vertelde hij de waarheid, maar van een werkelijke bekering en berouw was geen sprake. Dat bleek later ook wel.

Twee gelegenheden waren er voor David om wraak te nemen of het te laten, en Saul kreeg gelegenheid voor bekering. David koos ervoor God gehoorzaam te zijn en zich niet te wreken. Saul verwierp de gelegenheid om zich te bekeren en in plaats daarvan volgde hij zijn eigen verlangens. Saul gebruikte zijn speer en leger om tegen David te strijden. David verkoos de wapens van liefde en vergeving. David koos Gods wapens en behaalde de overwinning; Saul gebruikte vleselijke wapens en faalde.

Het ultieme wapen is liefde. Onze taak is het om God te gehoorzamen en de wraak aan Hem over te laten. Vecht niet tegen mensen – God zorgt wel voor de problemen die je met anderen mocht hebben. We dienen te strijden tegen de zonde en alles wat slecht is, we mogen onze persoonlijke wrok niet koesteren. De snelste manier om van een vijand af te komen, is bevriend met hem te worden.

David deed er alles aan om Sauls houding te veranderen. Hij was gehoorzaam aan Romeinen 12:18 - ‘Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’

Deel 6

Sauls einde (1)

1 Samuël 28 

Inleiding

Een goed begin garandeert geen goed einde. Koning Saul is daarvan helaas een voorbeeld.

Als er iemand is geweest die Gods wil had kunnen doen in zijn leven, dat was het Saul wel. Toch eindigde Saul bij een waarzegster en pleegde hij daarna zelfmoord op het slagveld. ‘In die dagen verzamelden de Filistijnen hun legers om een veldtocht tegen Israël te ondernemen’ (1Sam.28:1). Dit was de beslissende slag. De Filistijnen waren moe van de kleine schermutselingen, en ze waren vastbesloten om Saul en de Israëlieten eens en voor altijd een vernietigende nederlaag toe te brengen.

‘Samuël nu was gestorven. Geheel Israël had over hem rouw bedreven en men had hem begraven in zijn stad Rama. En Saul had de dodenbezweerders en de waarzeggers uit het land verwijderd. Toen Saul het leger van de Filistijnen zag, werd hij bevreesd en zijn hart beefde zeer. En Saul vroeg de Here, maar de Here antwoordde hem niet, noch door dromen noch door de Urim noch door de profeten. Toen zeide Saul tot zijn dienaren: Zoekt mij een vrouw die de geesten van doden kan bezweren; dan wil ik naar haar toe kan gaan en haar raadplegen. Zijn dienaren antwoordden hem: Zie, er is een vrouw die geesten van doden kan bezweren, in Endor. Toen vermomde Saul zich, hij trok andere klederen aan en ging met twee mannen op weg.  Toen zij in de nacht bij die vrouw gekomen waren, zeide hij: Wil mij waarzeggen met behulp van de geest van een dode, en laat mij opkomen die ik u noemen zal’ (1Sam.28:3, 5-8).

De Bijbel zegt dat Saul zich vermomde. Misschien zou je beter kunnen zeggen: Saul liet zien wie hij werkelijk was! Het duistere van zijn hart kwam naar buiten. Van Gibea naar Endor is het zo’n vijftien kilometer en hij moest langs het vijandelijk kamp. Saul riskeerde zijn leven in zijn vermomming, maar hij was vastbesloten. God had hem verlaten.

Saul vertelde de waarzegster van Endor dat hij met Samuël wilde spreken, en God stond dat verzoek toe. De vrouw was verrast toen zij Samuël zag, ook al was zij niet verantwoordelijk voor zijn verschijning. Ze realiseerde zich dat God aan het werk was! Saul vertelde Samuël dat hij in grote nood verkeerde en niet wist wat hij moest doen. Samuël antwoordde hem: ‘Ik heb je gewaarschuwd, maar je hebt niet geluisterd. Je bent niet gehoorzaam geweest aan de wil van God. Je bent opstandig geweest tegen God, en nu is het oordeel gekomen.’ Samuël waarschuwde hem: ‘De Here zal ook Israël met u in de macht der Filistijnen geven, en morgen zult gij met uw zonen bij mij zijn. Ook het leger van Israël zal de Here in de macht der Filistijnen geven. Op hetzelfde ogenblik viel Saul in zijn volle lengte op de grond, zeer bevreesd door de woorden van Samuël. Ook begaf hem zijn kracht, omdat hij de gehele dag en de gehele nacht niets gegeten had’ (1Sam.28:19-20).

Het is gevaarlijk om Gods wil te negeren. Als je het verschil ziet van Sauls begin en einde, begrijp je hoe belangrijk het is om de wil van God te doen. Laten we deze verschillen eens onder de loep nemen.

Licht tegenover Duisternis

In het begin was Saul in het licht; maar op het einde van zijn leven in de duisternis. Toen Saul als koning gezalfd werd, was het dageraad. ‘Zij stonden vroeg op, en toen het morgenrood begon te gloren, riep Samuël Saul, die op het dak was, en zeide: Sta op, dan zal ik u uitgeleide doen. Toen stond Saul op en zij beiden gingen naar buiten, hij en Samuël. Toen zij aan de grens van de stad gekomen waren, zeide Samuël tot Saul: Zegt de knecht, dat hij voor ons uitga – daarop ging deze weg – maar blijf gij nu staan, dan zal ik u het woord Gods doen horen’ (1Sam.9:26-27). Aan het begin van Sauls regering zien we hem in het licht. Saul werd gezalfd toen ‘het begon te gloren, de dageraad aanbrak’. Het was ook de ‘dageraad’ van een nieuw begin in zijn leven. God gaf Saul alles wat hij nodig had om dat nieuwe leven tot een succes te maken. Maar als je 1 Samuël 28 leest, zie je daar niet veel van terug. Je vindt duisternis! Saul vermomde zich en bezocht een waarzegster in de nacht. ‘Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen’ (Joh.3:20). In de Bijbel is duisternis een beeld van de zonde. ‘God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis’ (1Joh.1:5). Satan is de vorst der duisternis. Toen Saul en zijn twee vrienden naar Endor gingen, was het nacht. Saul begon zijn koningschap in het licht, maar hij beëindigde het in de duisternis. Waarom? Omdat hij opstandig was tegen God.

Moed tegenover Vrees

Aan het begin van zijn regering was Saul een krachtige leider. Toen de Ammonieten binnenvielen en Saul hoorde dat het volk weende, sneed Saul een os in stukken, verdeelde de stukken en zei: ‘Laat iedereen mij volgen!’ Met grote moed ging hij in de strijd en versloeg de vijand. Maar hier, aan het eind van zijn regering, beeft Saul voor de vijand en heeft angst wanneer hij het leger van de Filistijnen ziet. Het is interessant te zien dat Sauls angst steeds groter wordt in zijn leven. In 1 Samuël 12, toen het koningschap werd opgericht in Gilgal, vermaande Samuël Saul om God te vrezen: ’Vreest slechts de Here en dient Hem trouw met uw ganse hart’ (1Sam.12:24). Maar Saul bezat niet die volledige overgave aan de Here. Hem was gezegd alleen God te vrezen, maar in hoofdstuk 15 kreeg hij vrees voor mensen. Later, in hoofdstuk 18, vreesde hij David en werd jaloers en vervuld van haat. In hoofdstuk 28, toen Saul de legers van de Filistijnen zag, had hij grote vrees en zijn hart beefde.

Moed komt voort vanuit een rein hart. Als je een rein geweten voor God hebt, krijg je moed. Spreuken 28:1 zegt: ‘De goddeloze gaat op de vlucht zonder dat iemand vervolgt, maar de rechtvaardige voelt zich veilig als een jonge leeuw.’ David wist dat hij een overwinning kon behalen omdat zijn hart rein voor God was. Saul zag een nederlaag tegemoet omdat zijn hart niet rein voor God was.

Wijsheid tegenover Dwaasheid

In het begin toonde Saul blijken van wijsheid, maar aan het einde verviel hij tot dwaasheid. Saul begon zijn regering met het zoeken van Gods wijsheid. Hij ging naar Gilgal en luisterde naar Samuëls overzicht van Gods grote daden voor Israël. Hij luisterde naar het Woord van God. Samuël zei hem wat hij moest doen, en Saul deed het. Bij gelegenheid zocht hij de wijsheid van God, maar hij verviel langzamerhand tot dwaasheid. Gods volk zou moeten wandelen overeenkomstig Gods wil en niet naar de dwaasheid van de mensen. We bezitten de heilige Geest om ons te leiden opdat we in staat zijn om naar Gods wil te handelen. Het is een tragedie wanneer een gelovige probeert zijn eigen leven te leiden in overeenstemming met zijn eigen wil. Het Woord van God zegt in Efeze 5:17: ‘Wees daarom niet onverstandig, maar tracht te verstaan wat de wil des Heren is.’ Hoe leer je Gods wil te verstaan? Door vervuld tezijn met de heilige Geest.

De tragedie voor Saul was dat de heilige Geest van hem was weggegaan! Het resultaat was dat Saul handelde als een dwaas. Hij was aan Gods Woord ongehoorzaam, gebruikte uitvluchten en loog. Hij gaf anderen de schuld – Samuël, Jonathan en het volk – iedereen behalve hemzelf. Toen Saul hopeloos om wijsheid verlegen was, vroeg hij de Here, maar de Here antwoordde hem niet. De priester was niet bij machte om de Urim te raadplegen om de wil van God te weten te komen. De profeten hadden geen boodschap voor hem. Hij kreeg geen aanwijzingen van God, hij bleef dwaas. Het was alsof Saul zei: ‘Ik kom er niet achter wat God wil dat ik ga doen, ik zal naar een waarzegster gaan, misschien kan die mij helpen. Ik moet Samuël spreken!’ Is het niet jammer dat Saul zich zo laat herinnerde hoe erg hij Samuël nodig had? Hij negeerde Samuël toen hij er was om hem te helpen. Toen Samuël voor hem bad, interesseerde Saul dat niet. Toen Samuël aanwijzingen gaf wat Saul moest doen, luisterde hij niet. Nu hij zich realiseerde hoe belangrijk Samuël voor hem was, was hij niet meer in staat hem te raadplegen. Samuël was er niet meer om voor hem te bidden of leiding te geven, want hij was gestorven. Saul had zijn beste vriend verworpen. Heb je iemand die jou kan helpen, raad geven of voor je kan bidden? Wees wijs en luister naar hem of haar. Waardeer de mensen die je willen helpen.

Staan tegenover Vallen

Saul begon zijn carrière staande, maar viel op het einde ervan. Toen Saul koning werd, was hij niet slechts groot van postuur maar hij werd ook vereerd door het volk. Maar koning Saul werd opstandig tegen God, en God verwierp hem als koning. In het begin stond Saul; toen wandelde hij; maar toen hij God de rug toekeerde, begon hij te vallen. Saul begon zijn regering met grote vooruitzichten en geweldige mogelijkheden, maar hij viel zowel fysiek als geestelijk vanwege hoogmoed. ‘Toen viel Saul onmiddellijk op de grond, zo lang als hij was, en hij was zeer bevreesd… ook begaf hem zijn kracht’ (1Sam.28:20). De eenmaal zo trotse Koning viel uitgestrekt ter aarde. Hij viel nog eens op het slagveld (1Sam.31:4). Hij viel in zijn zwaard en pleegde zelfmoord. De koning die weigerde zich voor God te vernederen, eindigde zijn leven in vernedering, ontdaan van zijn trots.

Toen David de boodschap ontving dat Saul en Jonathan dood waren, zong hij een klaaglied (2Sam.1). Driemaal zei hij daarin: ‘Hoe zijn de helden gevallen!’ (vs.19, 25, 27). Hij verwees naar hun dood op het slagveld, maar ik geloof dat er ook een geestelijke boodschap in die woorden verborgen ligt, namelijk: Saul was geestelijk gezien al gevallen voordat hij viel op het slagveld.

Overwinning tegenover Nederlaag

Saul begon zijn koningschap met een overwinning, een overwinning op de vijand en op zijn eigen wil. Hij bleek in staat om zijn eigen temperament te beheersen en stelde niets uit. Maar aan het einde van zijn leven, zien we hem in een tragische nederlaag. Ik ben van mening dat van de in de Bijbel vermelde nederlagen, geen enkele schaamtevoller is dan die te Gilboa waar Saul, Jonathan en het leger verslagen werden door hun vijanden, de Filistijnen. Saul wist dat hij ging sterven. Hij wist dat hij de strijd ging verliezen; hij wist dat zijn zonen gingen sterven en toch ging hij met de moed der wanhoop de strijd in en deed wat hij moest doen, strijden. Maar het beste was niet goed genoeg. God had hem verlaten, en daarom kon hij slechts falen. Saul viel in zijn eigen zwaard en pleegde zelfmoord, liever dan in de handen van de Filistijnen te vallen.

Saul verloor zijn koningschap en zijn kroon, maar toch geloof ik dat God hem had kunnen vergeven mocht Saul zich oprecht tot God hebben bekeerd en berouw hebben getoond. Saul zou dan een meer eervolle dood gekend hebben, maar hij verwierp de wil van God en bleef ongehoorzaam aan Gods Woord. Zijn leven eindigde in een schaamtevolle dood op het slagveld.

Het is ook voor ons mogelijk te beginnen in het licht en te eindigen in de duisternis, ons leven als gelovige met grote inzet te beginnen en te eindigen in vrees, te starten met behulp van Gods wijsheid en te eindigen in menselijke dwaasheid, staande te beginnen en te vallen aan het einde. Het is mogelijk te beginnen met een overwinning en te eindigen met een nederlaag. Gelijk Saul, ondervond David hoe gemakkelijk het is om te vallen en hoe nodig wij Gods hulp  hebben! Geen wonder dat David zei, nadat hij had gezondigd met Batseba: ‘Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest’ (Ps.51:12). 

 

Deel 7 

Sauls einde (2) 

1 Samuël 31 en 2 Samuël 1 

Inleiding

Het einde van Sauls leven kunnen we onderverdelen in vier kernwoorden: nederlaag, dood, schande en toewijding. Dit wordt gevonden in bovenvermelde hoofdstukken. Nederlaag, dood, schande en toewijding, deze vier woorden zouden ook in ons leven kunnen voorkomen. ‘Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle’ (1Kor.10:12).

Nederlaag

In 1 Samuël 31:1, 2 vinden we de vermelding van Sauls nederlaag: ‘Intussen streden de Filistijnen tegen Israël. De mannen van Israël sloegen voor hen op de vlucht en er vielen doden op het gebergte Gilboa. De Filistijnen dan zaten Saul en zijn zonen op de hielen en de zij doodden Jonatan, Abinadab en Malkisua, de zonen van Saul.’ Het leger is op de vlucht en gevallen, en de vijand is aan de winnende hand. Saul begon zijn leven met een grote overwinning, maar geleidelijk aan ging het naar beneden en uiteindelijk kwam de nederlaag. Hij is nu op de vlucht! Waarom vlucht hij? Omdat hij beseft dat voor die nederlaag niemand anders verantwoordelijk is dan alleen hij. Dit begon hij zich te realiseren de nacht tevoren toen hij met Samuël sprak, die God had toegestaan uit het dodenrijk terug te keren. Samuël herinnerde Saul aan zijn ongehoorzaamheid en zei hem: ‘morgen zult gij u met uw zonen bij mij zijn’, in de wereld van de doden (1Sam.28:15-19).

Het hele probleem met Saul was dat hij tegen de verkeerde vijand streed. Hij dacht dat David zijn vijand was, in werkelijkheid was Saul zelf zijn grootste vijand. David heeft Saul nooit behandeld als een vijand, maar Saul vervolgde David door de hele wildernis van Judea, om te proberen hem te doden. Saul had de echte vijand moeten bestrijden, de Filistijnen, maar in plaats daarvan streed hij tegen David. Samuël zei Saul: ‘Waarom raadpleegt gij míj; de Here is immers van u geweken en uw vijand geworden’ (1Sam.28:16). Saul streed tegen de verkeerde vijand, daarom moest God hem tuchtigen; ‘de gezindheid van het vlees is vijandschap tegen God’ (Rom.8:7). Sauls grootste vijand was hij zelf omdat hij God ongehoorzaam was en weigerde Diens wil te doen.

Als je let op Sauls levenseinde, dan zie je een vluchtende en vallende man. Dat is erg jammer omdat God Saul grote beloften had gegeven en goede vooruitzichten. Saul had een goede vriend aan Samuël, een bekwame medestrijder in Jonatan en een trouwe helper aan David. Hij had een groep trouwe volgelingen. Hij was begiftigd met kracht van de heilige Geest, en hij had natuurlijke kwaliteiten die God kon gebruiken. En toch werd Saul verslagen op het slagveld nabij de berg Gilboa. Vanwaar die nederlaag? Nederlagen komen van de binnenkant, niet van de buitenkant. Het is altijd het probleem van het hart. ’Behoed uw hart boven alles wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens’ (Spr.4:23). Saul was verslagen in zijn geestelijk leven. Dat is de reden dat hij ook militair een nederlaag leed.

Dood

Het tweede beeld dat we van Saul krijgen heeft te maken met de dood. ‘Daarop werd de strijd voor Saul te zwaar: toen de boogschutters hem onder schot kregen, beefde hij zeer voor de schutters. En zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard en doorsteek mij daarmee opdat deze onbesnedenen niet komen en mij doorsteken en de spot met mij drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, omdat hij ervoor terugschrok. Daarop nam Saul het zwaard en stortte zich erin. Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, stortte hij zich ook in zijn zwaard vallen en stierf hij met hem. Zo stierven op die dag Saul, zijn drie zonen en zijn wapendrager, ook al zijn mannen, tegelijk’ (1Sam.31:3-6).

Vers 6 betekent niet dat het hele leger het onderspit delfde. ‘Al zijn mannen’ duidt op de koninklijke garde. We herinneren ons dat David oorspronkelijk de wapendrager van Saul was. Als David niet door Saul verwijderd was geweest, dan zou ook David vermoedelijk in die strijd omgekomen zijn. Hoe onnaspeurlijk zijn Gods wegen! (Rom.11:33) David kon mogelijk niet begrijpen waarom hij door al deze moeilijkheden moest gaan, maar uiteindelijk werd daardoor zijn leven gespaard en kon hij koning van Israël worden.

Nederlaag leidt tot de dood. Hoe droevig is het om de eerste koning van Israël te zien sterven op het slagveld door middel van zelfmoord. Vanuit militair oogpunt mag dit op een moedige daad lijken. Saul wilde niet dat de vijand hem levend in handen zou krijgen om hem te martelen en te vernederen. Ze zouden met hem gedaan hebben wat ze ook met Simson hadden gedaan en Saul wilde dat voorkomen. Hij verkoos zelfmoord boven gevangenname, daarom pleegde hij zelfmoord. Daarna pleegde ook zijn wapendrager zelfmoord.

Het was tragisch dat anderen met Saul moesten sterven! Jonatan werd gedood – een man van geloof en moed, een groot strijder en Davids vriend. David en Jonatan hebben elkaar liefgehad en elkaar bemoedigd. Alle zonen van Saul stierven met hun vader in de strijd. ‘Het loon, dat de zonde geeft, is de dood’ (Rom.6:23). ‘Er bestaat een zonde tot de dood’ (1 Joh.5:16). ‘Zo stierf Saul, omdat hij de Here ontrouw geweest was, omdat hij het woord des Heren niet in acht had genomen, ja, zelfs de geest van een dode ondervraagd en geraadpleegd had, en niet de Here geraadpleegd. Daarom doodde Hij hem en deed het koningschap overgaan op David, de zoon van Isaï’ (1Kron.10:13-14).

Gedurende zijn carrière overtrad Saul Gods Woord en gehoorzaamde God niet. God had hem gezegd te wachten, maar hij deed het niet. God had hem gezegd te strijden, maar hij wachtte. God had hem gezegd de Amalekieten te vernietigen, maar hij spaarde Agag de koning en het beste van de buit. Deze daden mogen in onze ogen niet zo belangrijk lijken, maar ze werden gepleegd tegen de wil van God; en alles wat tegen Gods wil is, is zonde (Rom.14:23; Jak.4:17). Daarom stierf Saul. Onze God is geduldig. Hij oordeelt niet zomaar. Hij was met koning Saul, maar deze nam niet de gelegenheden die hij kreeg om zich te bekeren. Hij ging niet in op de gelegenheden waarin hij weer vrede met David kon sluiten en met God. Daarom stierf hij een schaamtevolle dood. Het is gevaarlijk om tegen Gods wil in te gaan.

Schande

‘Toen de Israëlieten aan de overzijde van de vlakte en aan de overzijde van de Jordaan bemerkten, dat de mannen van Israël de vlucht genomen hadden, en dat Saul en zijn zonen dood waren, verlieten zij de steden en vluchtten; daarna kwamen de Filistijnen en nestelden zich daarin. Toen nu de Filistijnen de volgende dag de gesneuvelden kwamen plunderen, vonden zij Saul en zijn drie zonen vonden liggen op het gebergte Gilboa. Zij hieuwen zijn hoofd af, roofden en zijn wapenrusting en zonden boden rond in het land der Filistijnen om de goede tijding te melden in de tempels hunner afgoden en aan het volk. En zij legden zijn wapenrusting neer in de tempel van Astarte, en zijn lijk hingen zij aan de muur van Bet-San’ (1Sam.31:7-10). Wat een schaamtevol einde voor de koning van Israël! Het volk was in paniek gevlucht. De lichamen van de koninklijke familie werden tentoongesteld en schandelijk behandeld. Kun je je voorstellen hoe de Filistijnen spotten en riepen: ‘Is dit de koning van Israël’? Maar meer dan dat, werd er met God gespot. De vijand bracht de wapenuitrusting van Saul naar het huis van zijn afgoden en gaf dank aan zijn goden voor de grote overwinning. Dat is het tragisch resultaat van ongehoorzaamheid: ze geeft oorzaak aan de vijand om God te bespotten en schande te brengen over het volk.

Toewijding

De geschiedenis van Saul eindigt niet op een negatieve manier. Het vierde onderwerp is toewijding. De mannen van Jabes-Gilead hadden gehoord wat er gebeurd was met Saul, en moedig gingen ze door vijandelijk gebied heen op weg naar Beth-San om de lichamen van Saul en zijn drie zoons te halen. Ooit had Saul de mensen van Jabes-Gilead gered (1Sam.11:1-11). Als tegenprestatie voor wat Saul toen had gedaan, kwamen zij om de lichamen van Saul en zijn zonen een waardige laatste eer en begrafenis te geven.

We moeten wel beseffen dat Saul ook goede dingen had gedaan. Hoewel Saul geestelijk en fysiek ‘gevallen’ was, zeiden de mannen van Jabes-Gilead toch: ‘We zijn aan Saul verschuldigd en daarom behandelen we hem zoals hij ons toen behandeld heeft.’ Enige jaren later herbegroef David de lichamen in het land dat behoorde aan de stam Benjamin, opdat Saul weer bij zijn eigen volk was. Toen ‘ging David heen en haalde bij de burgers van Jabes in Gilead de beenderen van Saul en zijn zoon Jonatan vandaan, die zij heimelijk van het plein in Bet-San hadden weggenomen, waar de Filistijnen hen hadden opgehangen, toen de Filistijnen Saul op Gilboa verslagen hadden. Hij bracht de beenderen van Saul en zijn zoon Jonatan vandaar mee; en men verzamelde ook zij de beenderen van hen die opgehangen waren, en begroef de beenderen van Saul en zijn zoon Jonatan in het land van Benjamin in Sela, in het graf van zijn vader Kis. Men deed alles wat de koning had geboden, en hierna ontfermde God zich over het land’ (2Sam.21:12-14).

Niet alleen de mannen van Jabes-Gilead bewezen eer aan Saul, ook David deed dat. In 2 Samuël 1 kwam er een Amalekiet in Davids kamp en vertelde David hoe de strijd was verlopen. Hij vertelde dat de vijand had gewonnen en dat Saul en zijn zonen dood waren. Ook vertelde hij hoe hij geholpen had om Saul te doden. Het kan zijn dat deze Amalekiet dit vertelde omdat hij een beloning van David verwachtte. Hij zei dat Saul hem gevraagd had hem te doden omdat hij gefaald had in zijn poging tot zelfmoord. Deze Amalekiet zei: ‘Toen trad ik op hem toe en doodde hem, want ik begreep, dat hij, na eenmaal gevallen te zijn toch niet in leven zou blijven. Daarop nam ik de diadeem die om zijn hoofd en de armband, die om zijn arm was; en deze breng ik hier aan mijn heer’ (2Sam.1:10). Hij dacht dat hij daarom gunsten van David kon verwachten, maar hij vergat dat Saul geen vijand van David was.   David bewees op meerdere manieren respect aan Saul en Jonathan. David verdedigde Sauls eer door de Amalekiet te doden. Hij zei: ‘Hoe? Hebt gij u niet ontzien, uw hand uit te steken om de gezalfde des Heren om te brengen?’ (vs.14). Hij verdedigde Sauls eer en bedreef daarna rouw over zijn dood. David en zijn mannen besteedden de rest van de dag aan vasten en weenden over de dood van Saul en Jonathan.

David schreef een lied: het lied van de boog (vs.18-27). Driemaal komt het refrein ‘Hoe zijn de helden gevallen’ erin voor. In dit lied komt geen enkele negatieve vermelding met betrekking tot Saul voor. David noemde hem het ‘Sieraad van Israël’ (vs.19) en een ‘held’ (vs.21). ‘Saul en Jonatan, de beminden en lieflijken, waren in leven en sterven niet gescheiden. Zij waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwen’ (vs.23). In dit lied gaf David eer aan God in wat hij voor Saul had gedaan. Hij voegde er ook een speciale vermelding aan zijn dierbare vriend Jonathan aan toe. ‘Het is mij bang om u, mijn broeder Jonatan, gij waart mij zeer lief’ (vs.25, 26).

David vergaf Saul en eerde hem. Hij stond niet op om te zeggen: ‘Nu ga ik eens een boekje opendoen over wat Saul allemaal heeft gedaan!’ Neen, David was een man naar Gods hart. God vergeeft en vergeet, en daarin volgde David Hem. David vermelde niet dat Saul hem had willen doden of sprak niet over zijn opstandigheid tegen God en zijn ongehoorzaamheid aan Diens wil. David eerde Saul als de koning van Israël, ook al had Saul zijn kroon en zijn leven verloren. De meest droevig vermelding vinden we in vers 10: ‘Ik nam de diadeem (kroon) die hij om zijn hoofd had’. Dit herinnert ons aan Openbaring 3:11 ‘Houd vast wat u hebt, opdat niemand uw kroon zal wegnemen.’ Saul verloor zijn kroon. Laten wij trouw aan God blijven opdat ook wij onze kroon niet verliezen!

‘Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen’ (Jak.1:12).

_____________________________________________________________