Biografieën Nieuwe Testament

Wat zegt de Bijbel?

In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:

Petrus in de gevangenis

Lydia - Een puperverkoopster uit Thyatira

Cornelius, de hoofdman uit Ceaserea

Paulus, zijn eerste jaren 

Aquila en Priscilla - Een reisverslag

Apollos uit Alexandrië

Petrus - Tussen twee vuren

Stefanus - De eerste martelaar

Lazarus - Type van een gelovige

_____________________________________________________________

 

Wat zegt de Bijbel?

Petrus in de gevangenis

Handelingen 12

‘Want de ogen van de Heer zijn op de rechtvaardigen en zijn oren tot hun smeken. maar het aangezicht van de Heer is tegen hen die kwaad doen’ (1 Petrus 3:12)

 

Inleiding

Op het moment dat ik dit artikel schrijf, 15 april 2019, staat de Notre Dame in Parijs in brand. Deze brand zal daardoor altijd verbonden worden met de zgn. Heilige of Stille Week, de periode voor Pasen. Ook Petrus’ arrestatie gebeurde met Pasen en dat zal hem blijvend herinnerd hebben aan zijn arrestatie en bijzondere bevrijding. Zoals bekend heeft de apostel Petrus twee brieven geschreven, de eerste brief gaat over het lijden de tweede over onze toekomstige heerlijkheid. Hij schrijft in de eerste brief over ‘de vuurgloed die in uw midden tot uw beproeving dient’ (1Petr.4:12) en we mogen daarbij denken aan de vervolgingen die plaatsvonden onder keizer Nero in 64 na Christus, de tijd waarin Petrus zijn brieven schreef. Toen hij de tekst schreef die boven dit artikel staat zal hij mogelijk aan die tijd gedacht hebben dat hij in Jeruzalem door Herodes gevangengezet was. In elk geval was het Petrus duidelijk dat de tegenstander van God het werk wil stilleggen, dat zien we de hele geschiedenis door. Vandaar dat Petrus in zijn eerste brief aan de gelovigen schrijft dat het hun niet moet bevreemden dat ze mogelijk moeten lijden voor Christus (1Petr.4:13). Dit hoofdstuk beschrijft de derde arrestatie van de apostel Petrus op korte tijd, en het zal ook wel niet de laatste keer geweest zijn. Het is bekend dat zeker acht van de twaalf apostelen door geweld om het leven zijn gekomen. Lijden gaat vooraf aan heerlijkheid, dat gold voor de Heer Jezus, voor de apostelen en ook voor ons! (1Petr.1:11).

Twee vijanden - De tegenstander

Wanneer God het evangelie wil laten verkondigen gebruikt Hij, tenzij uitzonderlijke gebeurtenissen dat nodig maken, gelovigen. Als de duivel zijn plannen ten uitvoer wil brengen gebruikt hij mensen, zoals hier de persoon van Herodes Antipas I. De duivel wordt vooral actief wanneer wij getuigen van de Heer Jezus als we het evangelie verkondigen of welk ander geestelijk werk dan ook. Deze Herodes Agrippa was een kleinzoon van Herodes de Grote en was evenals deze, een moordenaar. Herodes de Grote had opdracht gegeven tot de kindermoord van Bethlehem (Mat.2:16) en was de neef van Herodes Antipas die opdracht had gegeven Johannes de doper te onthoofden (Mat.14:1-12). Het geslacht van Herodes was van Edomitische afkomst, een geslacht van moordenaars en afstammelingen van Ezau. Uiteraard zitten achter alle tegenstanders van God de duivel, maar natuurlijk is elk mens verantwoordelijk voor zijn eigen daden en kan hij of zij de schuld niet op de duivel afschuiven. Wanneer satan het werk van God wil verhinderen zal hij proberen de meest actieve gelovigen trachten te stoppen in hun activiteiten. Bent u zo’n gelovige? Petrus werd bevrijd, maar Jakobus is gestorven; we kunnen God niet altijd volgen in zijn handelen met elke afzonderlijke gelovige, maar we mogen weten dat Hij zich niet vergist!

Twee dienstknechten

‘Heer maar zal er met deze gebeuren? Jezus zei tot hem: Als Ik wil dat Hij blijft totdat Ik kom, wat gaat het jou aan? Volgt jij mij! (Joh.21:21-22). Twee verschillende gelovigen, twee verschillende taken. Twee apostelen, Petrus voor de besnedenen, Paulus voor de onbesnedenen (Gal.2:9). God gaat met een ieder van ons een andere, eigen weg. Het evangelie naar Mattheüs leert ons dat een mens (de Heer) aan zijn slaven bezittingen toevertrouwde, en hij gaf de één vijf talenten, de ander twee, de derde één, ieder naar zijn eigen bekwaamheid (Mat.25:14-15). Ook het verder onderwijs van het Nieuwe Testamenten maakt ons duidelijk dat er verscheidenheid van genadegaven, bedieningen en werkingen zijn (1Kor.12:4-11; Rom.12:3-9; Ef.4:11-12).

Er waren veel meer gelovigen in Jeruzalem tijdens de arrestatie van Petrus en Jakobus en toch werden die anderen gespaard voor vervolging. Satan gaat met overleg te werk en laat twee belangrijke, leidende en actieve gelovigen arresteren, opdat het werk van God tot stilstand zou komen (Neh.6:3). Dat is dan misschien wel een verklaring die aannemelijk maakt waarom zij werden gevangen genomen en anderen niet, maar waarom Jakobus gedood werd en Petrus niet is moeilijker te verklaren.

Twee tronen

Als koning zal Herodes ongetwijfeld de beschikking hebben gehad over een troon en bijbehorende troonzaal voor de ontvangst van zijn dienaren. Maar die troon zal wel niet toegankelijk zijn geweest voor een aantal onbeduidende Joodse gelovigen, die maakten trouwens al problemen genoeg. Trouwens zou hun eventueel verzoek om vrijlating indruk op koning Herodes hebben gemaakt? Herodes was wel een krachtige koning die heerste over Judea, en die beschikte over een groot aantal soldaten en dienaren, maar er was nog een andere Koning. Die Koning was heerser over de gehele aarde, had engelen, ter beschikking, dienende geesten, die tot dienst uitgezonden worden ter wille van hen die de behoudenis zullen beërven (Heb.1:14; Ps.34:8; 91:11-12).

En tot die Koning en zijn troon namen de discipelen hun toevlucht! Van Herodes hadden ze niets te verwachten, maar van de Heer mochten ze alles verwachten. Ze mochten met vrijmoedigheid naderen tot de troon van genade, om barmhartigheid te ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd (Hebr.4:16). Het was nodig want de volgende dag zou Petrus moeten voorkomen en zijn toekomst zag er verre van rooskleurig uit. We herinneren ons de dood van Jakobus, de broer van Johannes, die Herodes met het zwaard gedood had, enige tijd daarvoor (12:2). De hele gemeente richtte zich in gebed tot God, en er waren velen! (12:5,12). Ze baden vurig en eensgezind in hun gebeden en waren speciaal gericht op de situatie waarin Petrus zich bevond. 

Twee beloften

We lezen drie keer dat Petrus sliep op belangrijke momenten in zijn leven. De eerste keer op de berg van verheerlijking waar hij wakker werd toen de Heer verscheen in heerlijkheid (Luk.9:32), de tweede keer in de hof van Gethsémané toen de Heer Jezus in gebed was en toen hij wakker werd zijn zwaard nam om te vechten (Mat.26:40) en hier in de gevangenis sliep hij terwijl hij kort voor zijn veroordeling stond (Hand.12:6). Het was de derde keer dat Petrus werd gearresteerd (Hand.4:23; 5:19; 12:7-10). De tweede keer was hij ook op miraculeuze gered, dus nam Herodes voorzorgen opdat Petrus niet weer zou ontsnappen. Vier viertallen soldaten bewaakten hem, hij sliep tussen twee soldaten, geboeid met twee ketenen. Maar Petrus sliep! Dat kwam omdat Petrus wist dat hij niet door het zwaard gedood zou worden, zoals Herodes gewoon was te doen, maar door kruisiging zoals de Heer Jezus. Deze belofte, die Petrus van de Heer had ontvangen, vinden we in het Johannes evangelie. De Heer Jezus had tot hem gezegd: ‘Toen je jonger was, gordde jij jezelf en wandelde waarheen jij wilde, maar wanneer je oud zult zijn, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je gorden en je brengen waarheen je niet wilt. En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor een dood hij God zou verheerlijken’ (Joh.21:18-19).

De tweede belofte is de tekst die de apostel Petrus later heeft opgeschreven en gemakkelijk in te lezen is in Petrus’ verblijf in de gevangenis. ‘Want de ogen van de Heer zijn op de rechtvaardigen en zijn oren tot hun smeken; maar het aangezicht van de Heer is tegen hen die kwaad doen’ (1Petrus.3:12; Ps.34:15-16). Petrus wist dat Gods oog op hem gericht was en dat gaf hem de innerlijke rust en kon hij slapen. Petrus wist ook dat er door broeders en zusters voor hem gebeden werd en God op de hoogte was van hun verlangen. En tenslotte ‘het aangezicht van de Heer is tegen hem die kwaad doet', dat slaat hier op Herodes die enige tijd later stierf en door de wormen gegeten werd (Hand.12:23).

Twee verrassingen

Het was de derde keer dat Petrus was gearresteerd (Hand.4:23; 5:19; 12:7-10). De tweede keer was hij ook op miraculeuze gered, ook toen werden hij bevrijd door de tussenkomst van een engel.

Toen Petrus dan buiten de gevangenis op straat stond nadat de engel van hem scheidde, en hij begreep wat er gebeurd was (vs.11) ging hij onmiddellijk naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, bijgenaamd Markus. Uit alles blijkt wel dat Petrus deze familie goed kende, want Markus was door hem tot de Heer geleid (Petr.5:13), dat bleek ook wel omdat Petrus wist waar ze woonden. Ook dat Rhodé zijn stem herkende wijst daarop. De eerste verassing is dat Rhodé door Petrus onverwachte aanwezigheid zo verblijd was dat ze hem aan de deur liet staan, om eerst het goede nieuws van zijn aanwezigheid aan de anderen te vertellen.

De tweede verrassing is de verhoring van het gebed. De blijdschap van Rhodé kan daarom ook te maken hebben met de vreugde over een verhoord gebed… De andere aanwezigheden geloofden het bericht dat Petrus voor de poort stond niet. Ook nadat Rhodé nog eens verzekerd had dat Petrus er wel stond geloofden ze het niet maar meenden dat het zijn engel was, maar engelen hoeven niet aan de deur te kloppen om binnen te komen! Petrus was wellicht een beetje buiten zichzelf want hij bleef op de deur kloppen. Na zijn binnenkomst vertelde hij allen hoe de Heer hem uit de gevangenis had geleid. Hoewel ze vurig of voortdurende tot God voor Petrus hadden gebeden (vs.5) konden ze de verhoring van hun gebed toch moeilijk aanvaarden. Een goede les voor ons: hoe bidden wij en achten wij het mogelijk dat God onze gebeden verhoort.

Nadat Petrus zijn verhaal had gedaan geeft hij hen de opdracht hetgeen wat gebeurd was te vertellen aan Jakobus en de broeders, waarna hij vertrok. Met onbekende bestemming en we vinden hem eerst weer terug op de apostelvergadering in Jeruzalem (Hand.15:7).

Twee bevrijdingen

De tijd dat Petrus in de gevangenis zat waren de dagen van de ongezuurde broden, wat vandaag in de christenheid de Goede Week genoemd wordt. Het Pascha stond voor de deur en daarna zou Petrus moeten voorkomen voor het volk (12:4). We kennen allemaal de betekenis van Pasen: de bevrijding uit het land Egypte, beter bekend als de exodus, wat uittocht betekend. Dat feest werd in die tijd herdacht. Petrus wist van het lam dat geslacht moest worden en waarvan het bloed aan de deurposten moest worden aangebracht (Ex.12:6-7). Dat spreekt van Christus, het Pascha voor ons geslacht (1Kor.5:7). Het waren Mozes en Elia die met Christus over zijn uitgang (exodus) spraken die Hij zou volbrengen in Jeruzalem (Luk.9:31). Aan die gebeurtenis dacht het volk, de bevrijding, de exodus uit Egypte op weg naar het beloofde land. Op die wijze ontkwamen zij door de macht van God aan de macht van Farao.

Toen het volk die uittocht van vroeger herdacht, ervoer Petrus zijn bevrijding uit de gevangenis, een bevrijding niet door een lam maar door een engel die hem wakker maakte en hem uitleidde. Aan die bevrijding hoefde Petrus geen bijdrage te leveren, hij moest alleen zijn mantel en sandalen aandoen en de bevelen van de engel op volgen. Zijn ketenen vielen van zijn handen, ze kwamen door de eerste en tweede wacht en de poort ging vanzelf voor hem open. Dat was voor Petrus eigenlijk niets nieuws want hij had dat al eerder meegemaakt (Hand.5:19) maar daarom was het niet minder spectaculair!

Ook wij zien uit naar een nabije bevrijding, de verlossing van ons lichaam (Rom.8:23). Die verlossing is ook alleen maar mogelijk op grond van het bloed van het Lam dat voor ons geslacht werd op het kruis van Golgotha. Wij mogen daarop terugkijken maar ook vooruitkijken en uitzien naar die dag dat we de ‘gevangenis’ van ons lichaam verlaten en gaan inwonen bij de Heer!

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Een purperverkoopster uit Thyatira

Handelingen 16

Inleiding

De geschiedenis van Lydia, de Lydische, naam van een vrouw afkomstig uit Thyatira in Lydië, Klein Azië het huidige Turkije, ligt ingebed in geschiedenis van de apostel Paulus bij zijn aankomst in Europa. Die reis van de apostel naar Macedonië in Europa moet in het begin van de jaren vijftig hebben plaatsgevonden, sommigen zeggen van 49-52 n.Chr., in elk geval kort na de apostelvergadering in Jeruzalem die gedateerd wordt rond 49-50 n.Chr. Het bezoek aan de stad Filippi maakte deel uit van Paulus’ tweede zendingsreis en de beschrijving die Lukas, die Paulus heeft vergezeld (zie de ‘wij’ teksten in 16:10, 20:6; en 27:1), ons daarvan heeft gegeven, vinden we in de hoofdstukken 15:40 tot 18:22. Op die reis bezocht de apostel verschillende steden die ook wij wel kennen, Filippi op een vijftiental kilometers verwijderd van de huidige havenstad Kavala, het vroegere Neapolis. Vandaar trok Paulus verder naar de grote steden Thessalonika, Berea, Athene en Korinthe.

Filippi was een Romeinse kolonie, vernoemd naar koning Philip van Macedonië (382-336 v.Chr.), de vader van Alexander de Grote, die dat gebied had veroverd in de vierde eeuw voor Christus. Filippi was een Romeinse kolonie en dat waren eigenlijk kleine Romeinse steden die dezelfde wetten en gewoonten hadden. Het was een stad waarvan veel ‘gepensioneerde’ Romeinse militairen hun woonplaats hadden gemaakt. Men had twee soorten steden in die tijd, (1) steden die de Romeinen hadden ingenomen en onderworpen en (2) steden die vrijwillig hun samenwerking hadden aangeboden, en die van meer vrijheid konden genieten en daarvan was Filippi er één. Er zullen in Filippi weinig of geen Joden zijn geweest, zoals dat in Thessalonika en Korinthe wel het geval was, omdat er geen synagoge was want daarvoor waren tenminste tien personen nodig (Gen.18:32).

Gods boodschappers

Wie waren het die de apostel Paulus vergezelden op zijn tweede zendingsreis? Hierboven is er al gewezen dat Lukas daarbij hoorde, maar ook Silas en Timotheüs werden Paulus’ reisgenoten (Hand.15:40; 16:1). Paulus was vertrokken uit Jeruzalem, na het zgn. apostelconvent, met nieuwe instructies, namelijk: ‘dat men hen die zich uit de volken tot God bekeren, niet in moeilijkheden moet brengen, maar hun aanschrijven zich te onthouden van verontreinigingen van de afgoden, van de hoererij, van het verstikte en van het bloed’. Toen Paulus dit aan de gelovigen in Antiochië bekend maakte ‘verblijden zij zich over de vertroosting’ (Hand.15:19-20, 31). Verder was in deze apostelvergadering duidelijk geworden dat God voor de volken een deur van geloof had geopend en ‘dat ieder die de Naam van de Heer behouden kon worden’! Deze boodschap moest aan de volken bekend gemaakt worden, want ‘hoe konden zij geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt? En hoe zullen zij prediken als zij niet gezonden zijn? (Rom10:14). Dus begon Paulus aan zijn tweede zendingsreis. Nadat hij de gemeenten bezocht had die hij gesticht had tijdens zijn eerste reis probeerde hij nieuwe gebieden te bezoeken om het evangelie te verkondigen. Ze probeerden het eerst in Frygië en Galatië, (het huidig Anatolië), maar werden ‘door de Heilige Geest verhinderd het woord in Asia te spreken’ (16:6). Daarna wendden ze zich naar de meer noordoostelijke richting, Mysië en Bithynië, maar ‘de Geest van Jezus liet het hun niet toe’ (16:7). We worden niet ingelicht waarom het niet mogelijk was het evangelie daar te verkondigen, maar de deur werd gesloten. Later is ook in die gebieden het evangelie gebracht (Hand.18:19-19:41; 1Petr.1:1). Een geluk voor ons hier in Europa; hoe zou het afgelopen zijn als het Evangelie eerst in Azië gebracht zou zijn? God greep in, en ’s nachts krijgt Paulus een gezicht waaruit zij opmaakten dat God hen had geroepen om terstond naar Macedonië te reizen om hun het evangelie te verkondigen. ‘Kom over naar Macedonië en help ons’, was de roep die uit Macedonië, het tegenwoordige Griekenland kwam, een land trots op zijn filosofen, maar die hadden blijkbaar geen antwoord meer, zoals ook in onze tijd het geval is (vgl. Hand.17). Paulus ging en verkondigde het woord van de Heer; de liefde van Christus drong hem daartoe (2Kor.5:14). En wat doen wij met de kennis die we hebben vanuit Gods woord, geven we die ook door aan anderen of houden we de blijde boodschap voor onszelf? (2Kon.7:9).

Gods voorbereidingen

Zoals we vaker zien in de Schrift is God reeds lang bezig met voorbereidingen voor een actie voordat wij eraan denken. God had Mozes veertig jaar lang een opleiding laten genieten in alle wijsheid van de Egyptenaren (Hand.7:22) en daarna nog eens veertig jaar achter de schapen in Midian (Ex.2:15). Beide ervaringen zullen hem zeker van pas zijn gekomen toen hij het volk door de woestijn moest leiden op weg naar het beloofde land. Uit dat voorbeeld blijkt dat voorbereiding zeker geen verloren tijd is! Ook voor de verspreiding van het evangelie waren er reeds voorzorgen genomen, de tijd was er rijp voor! Ten eerste beschikte het Romeinse rijk over een zeer goede infrastructuur - ‘Alle wegen leiden naar Rome!’ – waardoor een snelle verplaatsing en verspreiding mogelijk was. Ten tweede was er een eenheid in taal het Grieks dat vanaf de derde eeuw verdrongen werd door het Latijn en ook eenheid in cultuur dat het beter bekend is als het Hellenisme. Ten derde waren er overal in het Romeinse rijk Joden en synagogen, waardoor vrij gemakkelijk kontakt mee kon worden gemaakt; Paulus sprak Hebreeuws en Grieks (Hand.21:37, 40). Ten vierde, de Septuaginta, vaak afgekort tot LXX, de Griekse vertaling van de Tenach of Hebreeuwse Bijbel, die tussen circa 250 en 50 v.Chr. werd gemaakt, was beschikbaar.

Toen de apostel Paulus en zijn reisgenoten gehoor gaven aan de oproep van het gezicht van een Macedonisch man om te komen helpen, vertrokken ze vanuit Troas om via Samothráce in Neápolis aan te komen, om vandaar door te trekken naar Filippi, een Romeinse kolonie waar ze ‘enige dagen verbleven’. Paulus vloog er niet gelijk in maar verkende eerst het terrein, zoals hij dat laten zou doen in de stad Athene (Hand.17:16). Zoals in de inleiding vermeld, was er geen synagoge, reden waarom Paulus op de sabbat op zoek naar een gebedsplaats en sprak met de daar aanwezige vrouwen.

Gods genade

God werkt op een wijze die wij niet altijd kunnen volgen (Rom.11:34vv.) en dat neemt dan ook alle roem van mensen weg. De manier waarop Lydia tot geloof komt is te vergelijken met de weggelopen slaaf Onésimus die Paulus ontmoet in Rome en daar tot geloof komt. Om te stellen dat Lydia de eerste persoon is die in Europa tot geloof kwam, zoals algemeen aangenomen wordt, is misschien te voorbarig. Omdat we weten dat de apostel Paulus omstreeks het jaar 57 de brief aan de gelovigen te Rome heeft geschreven en dat Paulus verblijf te Filippi omstreeks het jaar 50 geweest moet zijn, dan is het niet waarschijnlijk dat Lydia de eerste Europeaan is geweest die tot geloof kwam. Wel kunnen we zeggen dat de Lydia de eerste bekeerling was die door de prediking van Paulus in Europa tot geloof kwam, maar dat is heel wat anders dan te zeggen dat Lydia de eerste christen in Europa was, dan denk ik toch eerder aan de gelovigen in Rome.

Lydia kwam uit Thyatira, in het huidige Turkije, dat bekend was om haar purperverf dat gebruikt werd voor het kleuren van de toga’s van de Romeinse gezagdragers. Misschien was dat de reden van haar verhuizing naar de kolonie Filippi om daar haar zaken verder te zetten. Ze moet in elk geval redelijk bemiddeld zijn geweest want ze bezat in Filippi een huis waar ze Paulus onderdak verschafte (16:15, 40). Lydia was een vrouw die God vereerde, een proseliet dus. Hoe zij kennis had gekregen van de God van Israël weten we niet. In Thyatira, waar ze vandaan kwam, is niet geweten dat daar een synagoge was en ook in Filippi niet. In elk geval was ze door God voorbereid om van Paulus het evangelie van genade te ontvangen. God had voor de apostel Paulus en zijn reisgenoten de ‘deur’ geopend naar Europa, hier zien we dat God het hart opende van Lydia, zodat ze acht gaf op wat door Paulus werd gesproken. Net zoals later de gevangenbewaarder (16:34) werd ook Lydia onmiddellijk gedoopt. De bekering van Lydia moet voor de apostel Paulus toch ook een bemoediging en bevestiging van zijn beslissing om naar Europa af te reizen zijn geweest. Lydia nodigt Paulus uit en drong er bij hem op aan om in haar huis te logeren. Door dat te doen liet ze haar gezindheid ten opzichte van Paulus zien en vergat ze de gastvrijheid niet waardoor sommigen onwetend engelen gehuisvest hebben (Rom.12:13; Heb.13:2). Een klein begin maar de daardoor ontstane gemeente in Filippi is voor Paulus tot een grote blijdschap en zegen geweest; alleen met de gemeente te Filippi stond hij ‘in rekening van uitgave en ontvangst’ zoals hij zich uitdrukte (Fil.4:15).

Gods wijsheid

De verdere gebeurtenissen tijdens het verblijf van Paulus in Filippi zijn bekend. De gebedsplaats waar Lydia tot geloof was gekomen bleef het ontmoetingspunt waar Paulus heenging, maar nu ontmoette hij een geheel andere vrouw, een waarzegster! De tegenstander zit niet stil; waar geestelijke activiteit wordt ontplooid kun je er zeker van zijn dat de duivel daar tegenin gaat! Dat moet ons niet verwonderen of ontmoedigen, want we zien dat daardoor God verheerlijkt werd in de bekering van de gevangenisbewaarder. Maar we lopen op de zaak vooruit! Dagenlang liep deze vrouw achter Paulus aan en riep: ‘Deze mensen zijn slaven van God de Allerhoogste, die u de weg van behoudenis verkondigen’ (16:17). Ze sprak de waarheid, maar ze leidde de aandacht van de mensen af en stoorde Paulus in zijn bediening. Toen Paulus de geest beval van haar uit te gaan leidde dit tot een confrontatie met haar meesters die Paulus en Silas voor de praetoren – de Romeinse bestuurders - van de stad brachten, omdat ze hun verdiensten zagen verminderden. Nadat Paulus en Silas vele slagen hadden gekregen werden zij in de gevangenis gegooid en in het blok gezet. Maar in dit alles was God aanwezig en er gingen grote dingen gebeuren! Ten eerste zaten Paulus en Silas niet in zak en as maar zongen Gods lof. Ten tweede ontstond er een grote aardbeving, alle deuren gingen open en de boeien los. Ten derde bracht de gevangenbewaarder hen naar buiten en toen ze bij hem thuis waren spraken ze met hem over het woord van de Heer. Ten vierde kwam hij tot geloof en werd gedoopt. Vele jaren later toen Paulus in Rome in de gevangenis zat heeft hij ongetwijfeld aan die nacht teruggedacht toen hij aan de gemeente te Filippi ‘zijn’ brief schreef. ‘En ik wil dat u weet, broeders, dat mijn omstandigheden veeleer tot bevordering van het evangelie hebben gediend, zodat in het hele pretorium en aan alle overigen duidelijk is geworden dat ik in gevangenschap ben om Christus’ wil; en dat de meesten van de broeders in de Heer vertrouwen hebben gekregen door mijn gevangenschap, om des te overvloediger het woord van God zonder vrees te durven spreken’ (Fil.1:12-14). De volgende morgen moesten Paulus en Silas voor de preatoren verschijnen en kregen ze te horen dat ze vrij waren en mochten vertrekken. Maar zo gemakkelijk kwamen ze er niet vanaf want Paulus beroept zich op zijn Romeins burgerschap die hem bepaalde voorrechten verleende boven anderen. Waarna ze dezelfde boodschap aan Paulus gaven, maar nu iets vriendelijker. In de tijd dat Paulus in Filippi heeft verbleven zijn er ook anderen tot geloof gekomen want we lezen: ‘Toen zij nu de gevangenis waren uitgegaan, gingen zij naar Lydia; en toen zij de broeders zagen, vermaanden zij hen en gingen weg. (16:40). God had Paulus de wijsheid gegeven om een moeilijke ervaring in een groot succes te veranderen, de Heer veranderde de vloek in een zegen, om het met de woorden van Deureronomium 23:5 te zeggen. Door zijn houding en dat van Silas waren ze een groot voorbeeld voor de nieuwe gelovigen in Filippi. De mannen accepteerden hun lijden en verheerlijkten God daarin. Later schreef de apostel aan de gelovigen te Filippi: ‘Want het is u geschonken, ten aanzien van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden’ (Fil.1:29). Hopelijk hebben ze het voorbeeld van de apostel en Silas gevolgd!

________________________________________________________________

 

Wat zegt de Bijbel?

Cornelius, de hoofdman uit Ceasarea

Handelingen 10 - 11

Inleiding

Dit is één van de belangrijkste hoofdstukken van het boek Handelingen, of misschien wel hét belangrijkste! Aan Petrus waren de sleutels van het koninkrijk der hemelen gegeven om de deuren voor de Joden, Samaritanen en de heidenen te openen (Mat.16:19). Twee waren al geopend, voor de Joden in Handelingen 2 en voor de Samaritanen in Handelingen 8 en nu staat Petrus op het punt voor de laatste keer een ‘deur’ te openen, dat voor de heidenen. Het gebeurde ongeveer tien jaar na de uitstorting van de heilige Geest op de pinksterdag te Jeruzalem. Om de betekenis van deze gebeurtenis goed te begrijpen is het verhelderend om ook Petrus’ verslag, en zijn conclusie van die gebeurtenis te lezen in Handelingen 11:1-18.

In Handelingen 8 zien we dat, wanneer God iets wil bewerkstelligen en iemand roept, die persoon vervult met zijn Geest, en hem in staat stelt om het Woord van God te verkondigen. Tot op dit moment was het evangelie nog niet aan de volkeren verkondigd. Petrus was waarschijnlijk nog steeds de gedachte toegedaan en had misschien de stille hoop gekoesterd, dat er eerst nog een koninkrijk voor Israël zou worden opgericht, voordat ze met Gods boodschap naar de volken mochten gaan (Hand.3:12-26). Het plan van God betreffende de gemeente was door Paulus nog niet geopenbaard. De steniging van Stéfanus (Hand.7) stond niet op zichzelf, de leiders van het volk verwierpen daardoor het getuigenis van Gods Geest. Door hun overtreding is het mogelijk geworden dat het heil tot de volken zou komen; de Gemeente stond op het punt de plaats van volk Israël in te nemen als getuigenis van God in deze wereld. Paulus, die aanwezig was bij de steniging van Stéfanus en voorbestemd was om het evangelie naar de volkeren brengen, was al geroepen en voorbereid (Hand.26:16-18).

We moeten wel duidelijk zijn over het verdere programma voor het volk Israël. De overgang van Israël naar de Gemeente is maar tijdelijk, ook al is dan nu al bijna 2000 jaar, want de vervallen hut van David zal ooit weer worden opgericht (Hand.15:13-18). De vervangingstheologie die in de dagen van keizer Constantijn (312 n.Chr.) en daarna is opgekomen en leert dat er voor Israël geen toekomst meer is, moeten we dan ook op grond van Bijbelse gegevens afwijzen. Dat veel Joden de Heer Jezus als hun Messias hebben aangenomen, vooral ná 1967, toen Oost-Jeruzalem weer onder Israëlisch bestuur is gekomen (Luk.21:24), mogen we dan ook zien als een hoopvol teken en daaruit afleiden dat God bezig is het volk Israël weer thuis te halen en mogen we uitzien naar de spoedige komst van Christus. Het plan van God betreffende de gemeente, zoals we dat in het verder onderwijs van Gods Woord vinden, was door Paulus nog niet geopenbaard. De ‘deur’ naar de heidenen stond op het punt om geopend te worden door Petrus zodat Paulus die kon binnengaan. We zien dan ook dat Petrus na hoofdstuk 15 van het podium verdwijnt en dat de apostel Paulus zijn plaats inneemt. Eens begonnen in Jeruzalem eindigt het boek Handelingen in Rome (hfdst.28).

Cornelius en Petrus – de voorbereiding(10:1-22)

Cornelius had van God niet gehoord door eventuele activiteiten van de discipelen, zelfs niet van Filippus die ook in Ceasaréa woonde (Hand.8:40), maar van de Joden zelf. Hij behoorde tot die kleine groep mensen die de Joden en hun God goedgezind waren, zoals de hoofdman van Kapernaüm van wie getuigd werd: ‘Hij heeft ons volk lief en heeft zelfs de synagoge voor ons gebouwd’ (Luk.7:4). Het was iemand die God ernstig zocht en de Schrift zegt: ‘Wie Mij ernstig zoeken zullen Mij vinden’ (Spr.8:17). Cornelius diende en vreesde God maar het belangrijkste ontbrak hem, hij wist niet hoe hij behouden kon worden (Hand.11:14). En om dat te weten te komen moest Petrus bij hem komen. Hij ervoer dat religie niet voldoende was om Gods vrede te ervaren, er moest een relatie ontstaan. ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet zien noch binnengaan’ (Joh.3:3-5).

Dat Petrus naar Cornelius moest gaan had een speciale betekenis, anders had Filippus hem ook wel het evangelie kunnen verkondigen want die woonde in dezelfde plaats. Nee, Petrus moest komen en de deur openen naar de volken met de ‘sleutels’ waarover hij, en niet aan ander, de beschikking had (Mat.16:19). God werkt altijd aan beide zijden, zoals we eerder hebben gezien bij Paulus en Ananias (Hand.9). Cornelius kreeg een engel op bezoek, en Petrus raakte in geestvervoering en zag een voorwerp als een groot laken dat op de aarde werd neergelaten. Voor Petrus was dat ook nodig want: ‘Het is een Jood niet geoorloofd zich bij een vreemdeling te voegen of naar hem toe te gaan’ (10:28). Maar door dit visioen werd Petrus duidelijk gemaakt dat wat God rein verklaarde, hij niet onrein mocht houden. Het was Petrus niet onmiddellijk duidelijk, hij dacht erover na (10:19), maar toen hij bij Cornelius was aangekomen was het hem duidelijk: ‘God heeft mij getoond geen enkel mens onheilig of onrein te noemen!’ (10:28; 11:9).

De ontmoeting – de verklaring (10:23-33)

Na de zeer hartelijke begroeting, Cornelius viel aan Petrus’ voeten en huldigde hem, ging Petrus met hem naar binnen waar een groot aantal mensen bijeen waren, bloedverwanten en vrienden.

Het eerste wat Petrus deed was aan hen allen duidelijk maken waarom hij, als Jood, wel naar Cornelius toe was gekomen omdat God hem dat duidelijk had gemaakt. Petrus vroeg dan ook onmiddellijk naar de reden van de uitnodiging om bij Cornelius te komen. De mannen die Cornelius had uitgezonden hadden Petrus al wel het een en ander verteld (10:22) maar de rest moest hij van Cornelius zelf vernemen. De diepere reden van Cornelius verzoek was dat hij Petrus had uitgenodigd omdat hem gezegd was dat deze ‘woorden tot u zal spreken waardoor u behouden zal worden’ (11:14). Hij was wel godsdienstig maar was niet wedergeboren. In Handelingen 19 lezen we ook over gelovigen die de Geest niet hadden ontvangen en niet in de naam van Jezus waren gedoopt, maar door handoplegging de Geest ontvingen (19:1-7), wat kwam door gebrek aan onderwijs. Cornelius en de andere aanwezigen stonden open voor wat Petrus hen zou zeggen: ‘Wij zijn nu allen aanwezig voor God om alles te horen wat u door de Heer is bevolen’ (10:33). Cornelius en de anderen zullen wel met grote aandacht geluisterd hebben wat Petrus nu ging vertellen. Hun harten waren (voor-) bereid om het Woord te ontvangen, net zoals Joden in de synagoge te Beréa, ook zij ontvingen het woord met alle bereidwilligheid (Hand.17:11). 

De verkondiging van Gods Woord (10:34-43)

‘Als iemand spreekt, laat het zijn als uit sterkte die God verleent, opdat in alles God verheerlijkt wordt door Jezus Christus, aan Wie de heerlijkheid en de kracht is tot in alle eeuwigheid, Amen (1Petr.4:11). Ze waren aanwezig voor God, ze hoorden het Woord van God en Petrus sprak namens God en door de Geest van God. Het geloof is uit de prediking, en de prediking door het woord van Christus (Rom.10:17). Voor God zijn alle mensen gelijk, Hij heeft uit één bloed het hele mensengeslacht gemaakt’ (Hand.17:26), maar ook: er is geen rechtvaardige niet één allen hebben gezondigd (Rom.3:10vv.; 23).

Vanaf vers 36 legt Petrus uit dat het woord van vrede in de eerste plaats voor Israël was, aansluitend geeft hij een beknopt overzicht van de gebeurtenissen, beginnende met de doop van Johannes tot en met de opstanding van de Heer Jezus, waarvan de apostelen getuigen waren geweest (Hand.1:21). Na zijn kruisiging is de Heer Jezus op de derde dag opgewekt en aan velen verschenen, Kefas, de twaalf, aan vijfhonderd broeders, aan Jakobus en alle apostelen, maar niet aan het hele volk! (vs.41). Aan ongelovigen is de Heer Jezus niet verschenen! En, gaat Petrus verder, ‘en Hij heeft ons bevolen aan het volk te prediken en te betuigen dat Deze het is die door God is aangesteld als Rechter van levenden en doden. Van Hem getuigen de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam’ (vs.42-43). De Geest werkte door het Woord en het gevolg was dat de heilige Geest op hen viel, op allen die het woord hoorden, evenals ook op ons in het begin’ betuigde Petrus (Hand.11:15). De Geest kwam zoals in het begin (Hand.2) en niet zoals bij de Samaritanen die de Geest ontvingen door handoplegging. De deur naar de volken was hiermee geopend; dat was duidelijk voor de aanwezige gelovigen die met Petrus waren meegereisd en ook voor de aanwezigen die in Jeruzalem aanwezig waren toen Petrus verslag uitbracht. Onmiddellijk werden ze gedoopt. Ze werden niet behouden omdat ze gedoopt werden, maar ze werden gedoopt omdat ze blijk gaven gelovig te zijn geworden en gehoorzaam wilden zijn aan het bevel van Petrus om zich te laten dopen. Dat is de normale gang van zaken: Horen, geloven, ontvangen van Gods Geest en dan gedoopt worden. Je hoeft geen jaren te wachten om gedoopt te worden, of een cursus te volgen, het is een opdracht waaraan je dient te gehoorzamen! Van Cornelius wordt na deze gebeurtenis niets meer gehoord; zijn naam wordt in het Nieuwe Testament niet meer vermeld.

Petrus’ verslag in Jeruzalem

Petrus keerde niet terug naar Joppe maar ging op naar Jeruzalem om verslag uit brengen want twee zaken moesten opgehelderd worden want men had daar gehoord dat ook de volken het woord van God hadden aangenomen, en dat Petrus was binnengegaan bij onbesneden mannen en men had gegeten (11:1-3; zie: Gal.2:12). Petrus begon in goede orde het hoe en het waarom uit te leggen. Petrus beriep zich op drie getuigen: (1) het visioen dat hij had ontvangen (vs.5-11), (2) het getuigenis van de Geest (vs.12-15), en (3) het Woord van God (vs.16-17). Petrus beëindigd zijn verslag met een vraag: ‘Als dan God dezelfde gave aan hen heeft gegeven als ook aan ons, toen wij tot geloof in de Heer Jezus kwamen, wie was ik dat ik God kon weren? Toen zij nu dit hoorden, hielden zij zich stil, en zij verheerlijkten God en zeiden: Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven’ (11:17-18). Wij moeten bedenken dat het voor een Jood niet zo eenvoudig was om te begrijpen dat het heil van God de grenzen van Israël en het Jodendom doorbrak opdat ook de volkeren het evangelie hoorden. Had de Heer Jezus niet gezegd: ‘Ik ben alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls?’ (Mat.15:24). Nu wordt God akker de wereld (Mat.13:38), een nieuw tijdperk breekt aan, die van de genade! Het gebod van de Heer Jezus aan de discipelen gegeven, om het evangelie te brengen aan alle volken had met de doop van Cornelius een aanvang genomen. Daarmee was het probleem, Jood versus heiden, niet overal en voor altijd opgelost, we vinden daarvan elders in de Schrift nog de bewijzen. (Hand.4:26-15:2; Rom.14:1-6). Vanaf nu zou Petrus meer op de achtergrond geraken in het boek Handelingen en Paulus zou zijn plaats innemen om het evangelie aan de volken brengen.

Betekenis van de bekering van Cornelius

In het evangelie naar Johannes geeft de Heer Jezus al een heenwijzing naar de tijd dat Jood en heiden tot één kudde zullen behoren onder één Herder (10:16). Dat was al een verwijzing naar de Gemeente die Hij eerder als iets toekomstigs had aangekondigd: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’ (Mat.16:18). Het volk Israël had haar doel gemist: ‘Maar door hun overtreding is de behoudenis tot de volken gekomen’ (Rom.11:11). Met die gedachte stemt het verdere getuigenis van het boek Handelingen en de rest van het Nieuwe Testament in (Hand.15:13-18; 28:26-28). Na ongeveer tien jaar, met de doop van Cornelius, komt de overgangsperiode van het Jodendom naar de Gemeente tot een einde. Gelovigen uit de Joden, Samaritanen en de heidenen hebben allen de Geest van God ontvangen en zijn één gemaakt in het Lichaam van Christus de Gemeente. ‘We zijn allen door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken’ (1Kor.12:13). Het verder onderwijs hierover vinden we in de Schrift, in het onderwijs van de apostel Paulus. Vanaf nu vinden we drie groepen van mensen: Joden, Grieken en de gemeente van God (1Kor.10:32).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Paulus' eerste jaren 

Handelingen 9

Paulus’ roeping en bekering

Inleiding

In de biografie van Stéfanus, hebben we gezien welke rol Saulus daarin had gespeeld, nu gaan we verder met een studie over Saulus, de latere apostel Paulus. Paulus was aanwezig bij de steniging van Stéfanus die een martelaar voor de Heer is geworden. We verplaatsen ons verderop in het boek Handelingen waar we Saulus volgen op zijn reis naar Damascus om daar de gelovigen te vervolgen. Het zou echter anders verlopen dat hij had gedacht! Maar laten we eerst eens zien wie die Saulus eigenlijk was en hoe het kwam dat hij zich zo keerde tegen de Jezus-gelovigen? We moeten ons echter beperken tot Handelingen 9 want Paulus’ leven en werken strekken zich over het hele Nieuwe Testament uit.

Voorwoord

Het kan nuttig zijn om eerst de verschillen tussen de beide hoofdpersonen van het boek Handelingen, Petrus en Paulus, eens naast elkaar te zetten.

Petrus was één van de 12 apostelen en zijn arbeidsterrein was voornamelijk Jeruzalem, en zijn doelgroep hoofdzakelijk Israël, beter gezegd de besnedenen. Hij was door de Heer Jezus geroepen toen deze nog op aarde was. Hij heeft het voorrecht gekend de Heer te kennen vanaf het moment dat Hij onder hen inging en uitging vanaf de doop van Johannes de doper tot op de dag dat Hij werd opgenomen in heerlijkheid (Hand.1:21). Hij heeft ook het voorrecht gehad Jezus te zien in heerlijkheid (Mat.17).

Paulus was niet één van de twaalf apostelen, maar is apart geroepen door de Heer Jezus. Hij werkte vanuit Antiochië en zijn doelgroep was hoofdzakelijk de volkeren, de onbesnedenen (Gal.2:7). Hij is door de Heer Jezus geroepen, niet zoals Petrus toen de Heer Jezus nog op aarde was, maar door de Heer vanuit de hemel, nadat Stéfanus gestenigd was. Hij heeft Christus’ heerlijkheid in de hemel gezien in zijn ontmoeting toen hij op weg naar Damascus was.

Met de roeping van Saul begint een nieuwe fase in het handelen van God met deze wereld. Het heil strekte zich nu meer dan ooit uit naar de volkeren en zo eindigt het boek Handelingen ook (Hand.28:25-28). Petrus heeft de ‘deur’ voor de Joden, Samaritanen en de heidenen geopend (Hand.2, 8, 10) waardoor het mogelijk werd gemaakt dat Saulus zijn dienst waartoe hij geroepen was kon uitvoeren.

Inleiding

Paulus was geboren in Tarsus in Cilicië, een Romeinse provincie in het zuidoosten van het huidige Turkije (22:2). Hij was een Jood maar door geboorte had hij het Romeins burgerrecht (Hand.22:28). Volgens de kerkvader Hiëronymus was zijn familie afkomstig van Galilea maar tijdens de oorlog van Varus in 4 v.Chr. zijn die overgebracht naar Tarsus. Hij had onderwijs genoten van Gamaliël (22:3) en behoorde tot de strengste sekte van de Farizeeërs (22:6; 26:5). Het laatste verklaard waarom hij zo tegen de christenen gekant was. Zijn ijver bracht hem zover dat hij de gemeente verwoestte, terwijl hij huis na huis binnenging en mannen en vrouwen meesleepte, en leverde hen over in de gevangenis (Hand.8:3). Maar dat was kennelijk nog niet genoeg want hij ging naar de hogepriester en vroeg hem om brieven naar Damaskus voor de synagogen, om als hij er vond van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen geboeid naar Jeruzalem te brengen (Hand.9:2). Een fanatiek baasje! Dat had wellicht ook te maken met zijn toekomstvisie, want zoals zoveel rabbi’s geloofde Paulus dat de Wet hersteld moest worden voordat de Messias kon komen. Ook tegenwoordig zijn er onder de Joden twee verschillende opinies: (1) er zijn er die geloven dat eerst de Messias moet komen en Die zal alles herstellen, en (2) er zijn er die geloven dat ze de komst van de Messias moeten voorbereiden.

Nu gaan we verder en zullen ontdekken hoe de vervolger een prediker van het evangelie wordt.

De Bijbel in tegenspraak?

Van Paulus ontmoeting met de Heer Jezus zijn er drie verslagen, respectievelijk de hoofdstukken 9, 22 en 26. Wat hebben de reisgenoten van de apostel gehoord? De ene tekst zegt dat ‘zij wel de stem hoorden’, maar een andere tekst zegt ‘maar de stem die hoorden zij niet’! De eerste tekst zegt: ‘De mannen nu die met hem reisden, stonden sprakeloos, daar zij wel de stem hoorden, maar niemand zagen’ (Hand.9:7) en de tweede tekst: ‘Zij nu die met mij waren, zagen wel het licht, en werden zeer bevreesd, maar de stem van Hem die tot mij sprak, hoorden zij niet’ (Hand.22:9). In de eerste twee verslagen die de apostel Paulus geeft van zijn bekering op de weg naar Damascus schijnen er tegenstrijdigheden te zijn. In het Grieks is er echter geen sprake van tegenstrijdigheden omdat het Grieks verschil kent tussen een geluid horen als een geluid en een stem verstaan als gesproken woorden. Wanneer we dan de twee uitdrukkingen samenvoegen, zien we dat Paulus’ reisgenoten de stem hoorden als een geluid, maar ze konden de boodschap niet verstaan zoals Paulus dat wel kon. Dit kan men vergelijken met wat we vinden bij Jezus’ rede over zijn dood in het Johannes evangelie: ‘Er kwam dan een stem uit de hemel: Ik heb Hem verheerlijkt én Ik zal Hem opnieuw verheerlijken. De menigte dan die daar stond en dit had gehoord, zei dat er een donderslag was geweest. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken. Jezus antwoordde en zei: Niet om Mij is deze stem er geweest, maar om u’ (Joh.12:28-30). We zien een parallel met wat de reisgenoten zagen. In de ene tekst ‘zagen ze niemand’ en in de andere tekst ‘zagen ze wel het licht’.

Paulus ontmoet de Heer Jezus (9:1-9)

Paulus’ reis naar Damascus verliep anders dan hij had gedacht. Want in plaats van gelovigen te arresteren, ‘arresteerde’ de Heer van de gelovigen Paulus! Hij was het ‘uitverkoren vat’ die de Naam van de Heer moest belijden voor koningen en zonen van Israël. Zijn roeping en bekering kan met drie termen worden omschreven: (1) Hij zag een licht; (2) Hij hoorde een stem; (3) Hij gehoorzaamde de oproep. Zoals elke zondaar in de duisternis is ontvangt hij licht als het Evangelie in zijn hart gaat schijnen. Paulus hoorde de stem van God door het Woord van God, Jezus. De Heer vernederde Paulus! Hij viel, niet van zijn paard zoals vaak gezegd wordt, lichamelijk op de grond, maar ook in zijn hart, want als we onszelf niet vernederen kan Hij ons ook niet verhogen. Vers 4 geeft duidelijk weer dat de Gemeente bestond en dat Christus niet slechts het Hoofd daarvan was, maar dat Hij zich ook met die Gemeente één maakte. ‘In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd’ (vgl. Jes.63:9; Mat.25:40,45). Vandaar dat de Heer Jezus tegen hem zei: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’ Paulus schreef jaren later aan Timotheüs: ‘Ik heb het onwetend heb gedaan, in ongeloof’ (1Tim1:13-14; vgl. Hand.3:17). Vanwege zijn blindheid leidden ze Paulus naar Damascus, naar het huis van Judas waar hij Ananias zou ontmoeten.

Paulus ontmoet Ananias (9:10-19)

God kan elke gelovige gebruiken, en wij moeten de waarde van elke persoon inzien. Ananias was een gewone discipel maar werd een werktuig in Gods hand. De opdracht die hij kreeg was: ‘Ga naar het huis van Judas en zoek naar iemand van Tarsus, genaamd Saulus; want zie hij bidt’. Die persoon was Ananias niet onbekend want: ‘hij had van velen over deze man gehoord en hoeveel kwaad hij de heiligen in Jeruzalem had aangedaan; en dat hij volmacht had van de overpriesters om allen die uw naam aanroepen te boeien!’ We moeten nooit bang zijn om Gods wil te doen. Niet alleen Ananias werd voorbereid op die ontmoeting, ook Saulus had in een gezicht gezien dat een man, genaamd Ananias bij hem zou binnenkomen, hem de handen zou opleggen, opdat hij weer zou kunnen zien. Met welke bedoelingen God Saulus geroepen had zal Ananias wel vreemd in de oren geklonken hebben: ‘Om mijn naam te dragen zowel voor de volken als koningen en zonen van Israël’ (vs.15). Ananias was een godvrezend man naar de wet, en had een goed getuigenis van alle joden die daar woonden, en als jood zal hij wel vragen hebben gehad toen hij hoorde dat Paulus naar de volken zou gaan om voor alle mensen een getuige te zijn van wat hij had gezien en gehoord (22:14-15). Dit was de eerste vermelding in het boek Handelingen dat het evangelie naar de volken zou gaan (22:21; 26:17).

Nadat Ananias Saulus de handen had opgelegd vielen hem als het ware de schubben van de ogen en hij kon weer zien, niet alleen fysiek maar ook geestelijk, want terstond predikte hij Jezus (9:20). Maar voordat het zover was gaf Ananias hem de opdracht zich te laten dopen, waaraan Saulus dan ook gevolg gaf (22:16).

Paulus ontmoet zijn tegenstanders (9:20-31)

Over het verdere verloop van de gebeurtenissen van Saulus lopen de meningen uiteen, maar ik volg de meest aanvaarde en dat is, dat Saulus uit Damascus vluchtte en naar Arabië ging. Daarna keerde hij na vele dagen (Hand.9:23) terug naar Damascus waar hij drie jaar verbleef en vandaar opging naar Jeruzalem (Hand.9:20-25; Gal.1:15-18; 2Kor.11:32-33). Hoe het ook mag zijn hij ervaart tegenstand van de Joden en niet zo weinig want hij moet vrezen voor zijn leven en moet vluchten. De vervolger wordt zelf vervolgd!

Drie dingen maken duidelijk dat Saulus’ bekeerd was. In de voorgaande verzen werd door de Heer tegen Ananias gezegd werd: Zie, hij bidt! (vs.11), ook noemt Ananias hem ‘broeder’ (vs.17) en hij liet zich dopen en daarna begon hij te prediken dat Jezus de Zoon van God is. Duidelijker kan een bekering niet zijn denk ik. Vandaar dat de Joden in Damascus verbaasd waren en zeiden: ‘Is deze niet degene die…?’ Wat een verandering! Maar wat de Joden het meest ergerde was dat Saulus predikte dat Jezus, de Zoon van God was. Saulus bewees ze zelfs later, na zijn terugkeer uit Arabië, dat ‘Deze de Christus is’! (Hand.9:22). In zijn hele bediening heeft de apostel Saulus, zie de naamsverwisseling van Saulus naar Paulus in Handelingen 13:9, veel hinder en tegenstand gekend van de zijde van de Joden. Die tegenstand nam toe naarmate zijn bediening duurde en eindigde uiteindelijk dat hij als gevangene in Rome belandde (zie: Hand.13:45,50; 14:19; 17:5,13; 18:12; 20:3,19; 21:10-11,27v.). Hoewel hij een groot hart voor zijn volksgenoten had (Rom.9:3; 10:1; 11:13-14) heeft het merendeel van de leiders Paulus boodschap afgewezen. Aan de gemeente te Thessalonika schreef de apostel: ‘Want u, broeder, bent navolgers geworden van de gemeenten van God die in Judéa zijn in Christus Jezus, omdat ook u van uw eigen landgenoten hetzelfde hebt geleden zoals ook zij van de Joden, die zowel de Heer Jezus als de profeten gedood en ons verdreven hebben. Ook behagen zij God niet en zijn tegen alle mensen, terwijl zij ons verhinderen tot de volken te spreken opdat zij behouden worden; zodat zij altijd de maat van hun zonden vol maken. Maar de toorn is over hen gekomen tot het einde toe’ (1Thes.2:14-16).

Paulus ontmoet andere gelovigen (9:32-43)

Nu Saulus een discipel van de Heer Jezus was geworden behoorde hij ook bij een ander volk, de Gemeente van de levende God, waarvan Christus het Hoofd was. In zijn later leven mocht Saulus - dan Paulus - dit nieuwe allemaal uitwerken in zijn brieven. Hij noemt dit vaak een verborgenheid of geheimenis. Uiteraard was er gezond wantrouwen van de discipelen tegen Saulus toen hij zich bij de andere discipelen in Jeruzalem wilde voegen, want wat had hij allemaal gedaan in het recente verleden! Vandaar dat er onderzoek nodig was. Barnabas was daarin een sleutelfiguur en bracht hem bij de apostelen waarna Paulus zijn getuigenis gaf van zijn bekering en hoe hij onderweg de Heer gezien had (vgl. Hand.1:21; 1Kor.9:1; 15:8). Deze Barnabas heeft er later voor gezorgd dat Paulus ook in Antiochië kwam (11:25). Na de aanvaarding van Paulus door de apostelen predikte Saulus vrijmoedig in Jeruzalem het evangelie en redetwistte met Griekssprekende Joden die hem trachten te doden. Op grond van een openbaring vertrok Paulus. ‘Het gebeurde mij nu, toen ik in Jeruzalem was teruggekeerd en in de tempel in gebed, dat ik in geestvervoering raakte en Hem zag, die tot mij zei: Haast u en vertrek snel uit Jeruzalem, want zij zullen je getuigenis van Mij niet aannemen. En ik zei: Heer, ze weten zelf, dat ik hen die in U geloofden, overal in de synagogen gevangennam en geselde; en dat, toen het bloed van Stéfanus, werd vergoten, ik ook zelf erbij stond en ermee instemde en de kleren bewaarde van hen die hem doodden. En Hij zei tot mij: Ga, want Ik zal je ver weg naar de volken zenden’ (Hand.22:17-21). Dus zonden de broeders hem af naar Caesarea en zonden hem weg naar Tarsus. Het getuigenis van Saulus wordt in het boek Handelingen vervolgd in hoofdstuk 11:25 waar Barnabas Saulus in Tarsus vond en hem naar Antiochië bracht.

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

'De lotgevallen van Aquila en Priscilla’

Een reisverslag

Inleiding

Als we de lotgevallen van Aquila en Priscilla in dit artikel nagaan, komen we tot de ontdekking dat echtparen veel voor het evangelie kunnen betekenen, ook al denken veel mensen dat het niet zo is. Ze vergissen zich en dat blijkt wel uit het leven van Aquila en Priscilla!

In de brieven van Paulus vinden we steeds Prisca (Rom.16:3; 1Kor.16:19; 2Tim.4:19) in plaats van de verkleinvorm Priscilla, zoals we die in het boek Handelingen vinden (Hand.18:2,18,26). Het valt ook op dat Priscilla vaak vóór Aquila wordt genoemd, hetzij omdat zij eerder tot geloof kwam, hetzij omdat zij meer ijver betoonde of, zoals sommigen denken, dat ze van voorname afkomst was. Aquila is volgens Handelingen 18:2 een Jood uit Pontus, een provincie in het noordoosten van Klein-Azië, ten zuiden van de Zwarte Zee. De afkomst van Priscilla is onbekend. Herhaaldelijk ‘duiken’ ze in verschillende Bijbelboeken en plaatsen op in het Nieuwe Testament en in dit artikel willen we hun ‘lotgevallen’ nagaan. We zullen ontdekken dat het echte ‘globetrotters’ waren, waaruit we de conclusie mogen trekken dat er in die tijden veel gereisd werd. Maar ook dat zij de gelovigen en de gemeente van God veel diensten hebben bewezen en veel mensen tot groot nut zijn geweest.

Ballingschap

De voorvaderen van Aquila en Priscilla behoorden tot die Joden die ooit in ballingschap zijn weggevoerd; wanneer en welke weten we niet. De eerste deportatie was in 597 v.Chr. (Jer.52:30; 2Kon.24; 25), een tweede in 586 v.Chr. en een derde in 581 v.Chr., steeds in opdracht van Nebukadnezar. Een aantal jaren daarvoor, in 732 v.Chr., hadden de Assyriërs het tienstammenrijk Israël in ballingschap doen gaan. De Chaldeeën deden hetzelfde met de inwoners van Juda. In 2Koningen 15:29 lezen we dat Tiglatpileser en na hem Sargon II de bewoners van het tienstammenrijk in ballingschap hadden weggevoerd. In zijn annalen noemt Sargon II een getal van 27.290 inwoners van Samaria die hij gevangen maakte. In de loop van de tijd hebben Joden zich over de toenmalige wereld verspreid. Op zijn zendingsreizen gaat de apostel Paulus dan ook altijd eerst naar de synagoge om het evangelie te verkondigen: ‘Eerst de Jood, dan de Griek’ (Rom.1:16). We komen de Joden en hun synagogen dan ook overal tegen in het verslag van het Nieuwe Testament, uiteraard in het land Israël maar ook ver daarbuiten, zoals in Damascus, Salamis, Thessalonika, Berea, Efeze, Korinthe enz. Het was voor Paulus één van de voordelen in de verkondiging van het evangelie! Andere voordelen waren de Pax Romana, de infrastructuur waardoor snel reizen mogelijk was en er goede verbindingen waren met de grote steden, en de eenheid van taal. God had als het ware zijn weg voorbereid. 

Pontus

Aquila kwam uit Pontus (Hand.18:2) en dat is ook de naam waarnaar de apostel Petrus verwijst in zijn eerste brief: ‘Petrus, apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen in de verstrooiing in Pontus’ (1Petr.1:1). In de tijd van de apostelen woonden er ook christenen in Pontus, dat behoorde tot de Romeinse provincie Galatië-Kappadocië en aan de zuidkust van de Zwarte Zee lag. Of Aquila en Priscilla toen reeds christenen waren is niet bekend. Handelingen 2:9 leert ons dat er op de Pinksterdag, bij de uitstorting van de heilige Geest, ook Joden uit Pontus aanwezig waren. Het is dus mogelijk dat er sommigen van hen het evangelie hebben aanvaard en verspreid in Pontus.

 

Op een bepaald moment is Aquila (en Priscilla?) naar Rome vertrokken, waarom en wanneer weten we niet. Waren ze al een echtpaar of hebben ze elkaar in Rome leren kennen? Waren ze al christenen of zijn ze dat in Rome of Korinthe geworden? Dat Aquila een Jood genoemd wordt, zegt niet of hij Christus al dan niet kende, het geeft alleen zijn afkomst weer, zoals we dat ook bij Apollos zien, die ook een Jood genoemd wordt (Hand.18:24). Hebben ze de apostel Petrus nog gekend of ontmoet tijdens hun tweede verblijf in Rome (Rom.16:3-5) na hun vertrek uit Efeze (zie hieronder)? Zoals bekend is Petrus vermoedelijk ook in die tijd in Rome geweest. Volgens de overlevering is hij daar in 64 als martelaar gestorven. Vragen waarop we het antwoord schuldig moeten blijven, omdat we niet voldoende gegevens hebben om daar iets met zekerheid over te kunnen zeggen.

Rome

Aquila en Priscilla moesten Rome verlaten vanwege het edict van Claudius, die regeerde van 41–50, en ze vertrokken naar Korinthe. Dit moet omstreeks het jaar 49 of 50 n.Chr. zijn geweest. Suetonius Gaius Suetonius Tranquillus (70-125), een Romeins biograaf, cultuurhistoricus, jurist en hoge ambtenaar uit de keizertijd, schreef een biografie van de Romeinse keizers. Hij beschrijft in zijn ‘Over de levens van de keizers’ het leven van Claudius en vermeldt daar wat mogelijk de oorzaak was van dit edict om de Joden uit Rome uit te wijzen. Hij verwijst naar de constante rellen van de Joden op instignatie van ene Chrestos. Mogelijk is de naam Chrestos een verwijzing naar Christus. Mogen we dit vertrek van Aquila en Priscilla vanuit Rome naar Korinthe zien als ‘voorzienigheid’ van God? Want als Paulus later in Korinthe aankomt, vindt hij daar logies bij hen, die hetzelfde beroep uitoefenden als hij!

Korinthe

Priscilla en Aquila zijn in het jaar 49 of 50 in de stad Korinthe aangekomen, waar ze onderdak verleenden aan de apostel Paulus tijdens diens tweede zendingsreis; beide mannen waren tentenmakers van beroep (Hand.18:3). Het is niet duidelijk of de apostel Paulus bij hen onderdak genoot omdat zij christenen waren; meer voor de hand ligt dat hij naar hen toe ging omdat zij van hetzelfde beroep waren. Mochten Aquila en zijn vrouw nog geen christenen geweest zijn, dan is het zeer aannemelijk dat ze het door de dienst van Paulus geworden zijn. Door Paulus onderdak te geven, gaven Aquila en Priscilla blijk van gastvrijheid, een belangrijke gave! (Hebr.13:1). Anderhalf jaar hebben ze geen engel gehuisvest (Heb.13:1), maar een apostel van de Heer. En waar zullen ze in die tijd met elkaar over gesproken hebben? Over Paulus zijn dagelijkse verkondiging in en buiten de synagoge, over de tegenstand van de Joden, over de doop van Crispus - de overste van de synagoge - en veel andere Korinthiërs? En hadden Aquila en Priscilla ook niet het grote voorrecht dat ze met al hun vragen rechtstreeks toegang hadden tot Paulus? In ieder geval kwam dit hen goed van pas toen ze Korinthe verlieten omdat Paulus na een verblijf van een jaar en zes maanden naar Efeze wilde gaan; Aquila en Priscilla vergezelden hem naar deze stad. Dit moet ongeveer in het jaar 52 zijn geweest. Onderweg, in Kenchrea, liet Paulus zich het hoofd scheren vanwege een gelofte en hij kwam in Efeze, waar hij Aquila en Priscilla achterliet en na enige tijd afscheid nam en naar Caesaréa en Antiochië ging.

Efeze

Zij trekken dus met Paulus naar Efeze, de stad vanwaar zij met Paulus groeten naar Korinthe zenden (1Kor.16:19). Priscilla en Aquila zijn een echtpaar dat niet alleen een belangrijke plaats en rol in het leven van de apostel Paulus heeft gehad, en omgekeerd, maar ook in dat van Apollos. Want het echtpaar komt met hem in aanraking tijdens een bezoek aan de synagoge (Hand.18:26). Apollos, die uit Alexandrië kwam, is waarschijnlijk in aanraking geweest met de leer van Johannes de Doper en gedoopt geweest. Hij wist dat Jezus de Messias was en was op de hoogte van diens leven hier op aarde en de wonderen die hij had gedaan. Maar van Jezus’ dood en opstanding wist hij niets en ook had hij geen kennis van de heilige Geest. Gelukkig ontmoette hij in Efeze Aquila en Priscilla die, dankzij het genoten onderwijs van de apostel Paulus tijdens hun verblijf in Korinthe, in staat waren hem de weg van God nauwkeuriger uit te leggen. Dat deden ze niet in het publiek, maar bij hen thuis. Dat getuigt van wijsheid en tact; ze wilden hem niet openlijk aanvallen of verbeteren. Het is opmerkelijk en het strekt hem tot eer dat hij, een geleerd man, zich door hen liet onderwijzen. ‘Toen hij nu naar Achaje wilde doorreizen, moedigden de broeders hem aan en schreven aan de discipelen aldaar hem te ontvangen’ (18:27). Aan de opbouw van het lichaam van Christus heeft Apollos een grote bijdrage geleverd (Ef.4:11). Want als we het opgegeven Schriftgedeelte overlopen, dan zien we dat hij zijn gaven en talenten rijkelijk heeft gebruikt in Efeze en Korinthe (19:1), maar ook in Kreta (Tit.3:13). In de gemeente te Korinthe wordt er zelfs een zekere voorkeur aan Apollos gegeven boven anderen (1Kor.1:12), hoewel dat niet tot verdeeldheid leidde. De apostel Paulus suggereert zelfs een samenwerking wanneer hij zegt: ‘Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft de groei gegeven’ (1Kor.3:6). Toch moet Apollos geliefd en invloedrijk zijn geweest in de gemeente te Korinthe omdat Paulus hem later vraagt naar Korinthe te gaan, wat hij echter niet onmiddellijk doet (1Kor.16:12).

Wanneer Paulus, na zijn reis door Galatië en Frygië, weer in Efeze komt, hebben Priscilla en Aquila een gemeente bij hen aan huis (1Kor.16:19). In de drie jaar dat Paulus te Efeze blijft, staan ze hem bij. Zowel Paulus als de niet-joodse gemeenten zijn hen zeer dankbaar (Rom.16:3; 1Kor.16:19).

Rome

Na hun verblijf in Efeze zijn Aquila en Priscilla weer teruggekeerd naar Rome. In het jaar 54 wordt Claudius I door zijn vrouw vermoord en haar zoon Nero bestijgt de troon. Nero was de vijfde Romeinse keizer, van 54 tot 68. Hij was de zoon van Gnaeus Domitius Ahenobarbus en Agrippina de jongere en via haar verwant aan Gaius Julius Caesar Octavianus. Hij beriep zich erop een bet-achterkleinzoon van keizer Augustus te zijn. Kennelijk kunnen de Joden dan weer naar Rome terugkeren, want Aquila en Priscilla moeten dan weer te Rome zijn geweest, omdat Paulus in 57 de brief aan de Romeinen schrijft en hij laat Priscilla en Aquila en de gemeente bij hen aan huis hartelijk groeten (Rom.16:3-4). Paulus schrijft nog dat zij ‘voor zijn leven hun hals gewaagd hebben’ (Rom.16:4). Waar, wanneer en op welke manier dat is gebeurd weten we niet.

Ze moeten deze stad ook weer hebben verlaten, omdat Paulus hen – volgens 2Tim.4:19 – uit Rome groet. Dit tweede vertrek uit Rome moet gebeurd zijn omstreeks de tijd dat keizer Nero regeerde. Een grote brand in 64 verwoestte een groot deel van Rome. Hoewel de keizer niet in de stad was en veel deed om het leed te verzachten en de wederopbouw ter hand te nemen, deden (waarschijnlijk valse) geruchten de ronde dat hij zelf tot de brand opdracht had gegeven - vanwege het mooie schouwspel, of om plaats te maken voor een groot paleis. Hij wentelde de verdenking van zichzelf af door de christenen de schuld te geven van de grote brand. Moesten Aquila en Priscilla tijdens hun eerste verblijf Rome verlaten omdat ze Joden waren, tijdens hun tweede verblijf zijn ze vermoedelijk Rome ontvlucht omdat ze christenen waren.

Efeze

Maar ook Rome heeft het echtpaar weer verlaten, want als Paulus zijn tweede brief aan Timotheüs schrijft laat hij hem de groeten overbrengen aan ‘Prisca en Aquila en het huis van Onesífores’ te Efeze (2Tim.4:19). Hier stopt de verslaggeving van het Nieuwe Testament met betrekking tot de lotgevallen van Aquila en Priscilla. Hun laatste reis was naar de stad die God voor hen bereid had, het hemelse Jeruzalem (Heb.11:16), waar ze met Paulus eeuwig mogen genieten van de aanwezigheid van de Heer die ze zo veel jaren trouw hebben gediend. In hun dienst aan God konden Aquila en Priscilla terugzien op een gezegende dienst. Ze hadden gastvrijheid getoond, gemeenten in hun huis gehad, voor Paulus hun hals gewaagd, Apollos onderwezen en verder geholpen, bereidheid getoond om voor de Heer te reizen. Naar schatting hebben ze tijdens hun leven in totaal 8877 kilometer afgelegd, waarvan 1164 op zee, en een groot gedeelte daarvan voor de zaak van de Heer. Een voorbeeld dat navolging mag kennen!

‘Want zo zal u in rijke mate de toegang worden verleend tot het eeuwig Koninkrijk van onze Heere en Zaligmaker, Jezus Christus’ (2Petr.1:11).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

 Apollos uit Alexandrië

Handelingen 18:23-28

‘En een Jood nu genaamd Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam in Efeze; hij was machtig in de Schriften. Deze was onderwezen in de weg van de Heer, en vurig van geest sprak en leerde hij nauwkeurig de dingen betreffende Jezus, hoewel hij alleen de doop van Johannes kende. En deze begon vrijmoedig te spreken in de synagoge. Toen Priscilla en Aquila hem hadden gehoord, namen zij hem met zich mee en legden hem de weg van God nauwkeuriger uit. Toen hij nu naar Achaje wilde doorreizen, moedigden de broeders hem aan en schreven aan de discipelen hem te ontvangen. Daar aangekomen, was deze door de genade de gelovigen tot grote steun, want krachtig weerlegde hij de Joden in het openbaar door uit de Schriften te bewijzen dat Jezus de Christus is.

Inleiding

Van Apollos is niet meer bekend dan dat hij een jood was afkomstig uit Alexandrië. Hij moet op een ons niet bekende manier met het onderwijs van Johannes de doper via diens discipelen in aanraking zijn gekomen en werd een vurig verkondiger van, en predikte hij ook Jezus. We weten ook niet hoe en waarom Apollos de stad Efeze bezocht. Maar wat we wel van hem weten is voldoende om daar enige aandacht aan te besteden. Het is opvallend dat er weinig biografieën over Apollos zijn, hierbij dan een poging aan die leemte een einde te maken. Toch is Apollos een groot werktuig in Gods hand geweest om de gelovigen te bemoedigen en te versterken. Ook al was zijn kennis beperkt omdat hij niet op de hoogte was van de dood van Jezus en de opstanding, was dat toch geen belemmering om vol overtuiging Gods Woord te verkondigen. Hij handelde naar hetgeen hij wist en daarin is hij ook voor ons een voorbeeld. Gelukkig kwam hij in Efeze in aanraking met Aquila en Priscilla en werd het tekort aan kennis aangevuld.

Naast Handelingen 18:23-28 wordt zijn naam verder nog vermeld in de volgende teksten: Hand.19:1; 1Kor.1:12; 3:4,5,6,11,22; 4:6; 16:12 Tit.3:13.

Priscilla en Aquila

Dit echtpaar heeft niet alleen een belangrijke plaats en rol in het leven van de apostel Paulus gehad, maar ook in dat van Apollos. Het waren joden die afkomstig waren uit Pontus een plaats die ook de apostel Petrus vermeld in zijn eerste brief. In de tijd van de apostelen woonden er ook christenen in Pontus dat behoorde tot de Romeinse provincie Galatië-Kapadocië aan de zuidkust van de Zwarte Zee lag. Hoe het echtpaar in Rome terecht was gekomen weten we niet, in elk geval moesten zij Rome verlaten op bevel van keizer Claudius vermoedelijk in het jaar 49 (18:2). Claudius was na Augustus de vierde keizer van het oude Rome van 41 tot 54. Priscilla en Aquila zijn dan terecht gekomen in de stad Korinthe waar ze onderdak verleenden aan de apostel Paulus; beiden waren tentenmakers van beroep (Hand.18:3). In 52 maken Priscilla en Aquila samen met Paulus de oversteek van Korinthe naar Efeze (Hand.18:18). Paulus gaat vanuit Efeze eerst op reis naar Jeruzalem, terwijl Priscilla en Aquila te Efeze blijven. Daar ontmoeten ze Apollos die nader onderricht in het onderwijs van het christelijk geloof krijgt van hen. Als Paulus weer in Efeze komt, hebben Priscilla en Aquila een gemeente bij hen aan huis (1Kor.16:19). In de drie jaar dat Paulus te Efeze blijft staan ze hem bij, en zetten zelfs hun leven voor hem in de waagschaal. Zowel Paulus als de niet-joodse gemeenten zijn hen zeer dankbaar (Rom.16:3; 1Kor.16:19; 2Tim.4:19). In het jaar 54 wordt Claudius I door zijn vrouw vermoord, haar zoon Nero bestijgt de troon. Kennelijk kunnen de joden dan weer naar Rome terugkeren, want als Paulus in 57 de brief aan de Romeinen schrijft, laat hij Priscilla en Aquila en de gemeente bij hen aan huis hartelijk groeten (Rom.16:3-4).

Apollos – de persoon

Er is uiteraard geen betere prediker van het evangelie geweest dan de Heer Jezus, want de mensen hingen aan zijn lippen wanneer Hij tot hen sprak (Luk.19:48). De grote menigte hoorde Hem graag wanneer woorden van genade uit zijn mond kwamen (Mark.12:37; Luk.4:22). De apostel Paulus werd door de Korinthiërs beschuldigd dat zijn spreken verachtelijk was (2Kor.10:10). Paulus zelf zegt, ironisch bedoeld geloof ik, ‘ik ben een onkundige in het spreken’ (2Kor.11:6). Om de heiligen toe te rusten en de gemeente op te bouwen heeft God sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars en aan die opbouw van het lichaam van Christus heeft Apollos een grote bijdrage geleverd (Ef.4:11). Want als we het opgegeven Schriftgedeelte overlopen dan zien we dat hij zijn gaven en talenten rijkelijk heeft gebruikt in Efeze en Korinthe (19:1) maar ook in Kreta (Tit.3:13). In de gemeente te Korinthe wordt er zelfs een zekere voorkeur aan Apollos gegeven boven anderen (1Kor.1:12) hoewel dat niet tot verdeeldheid leidde. De apostel Paulus suggereert zelfs een samenwerking wanneer hij zegt: ‘Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God heeft de groei gegeven’ (1Kor.3:6). Toch moet Apollos geliefd en invloedrijk zijn geweest in de gemeente te Korinthe omdat Paulus hem later vraagt naar Korinthe te gaan, wat hij echter niet onmiddellijk doet (1Kor.16:12).

Apollos die uit Alexandrië kwam, is mogelijk met de leer van Philo in aanraking gekomen, die leefde van 20 v.Chr. – 40 n.chr. Deze introduceerde het platonisme in het judaïsme. We weten niet of Apollos door Philo is beïnvloed, wel is waarschijnlijker dat hij in aanraking is geweest met discipelen en de leer van Johannes de doper en gedoopt is geweest. Hij wist dat Jezus de Messias was en was op de hoogte van diens leven hier op aarde en de wonderen die hij had gedaan. Maar van Jezus’ dood en opstanding wist hij niets en ook had hij geen kennis van de heilige Geest. Gelukkig ontmoette hij in Efeze Aquila en Priscilla die hem de weg van God nauwkeuriger uitlegden, dat deden ze niet in het publiek, maar bij hen thuis. Dat toont van wijsheid en tact; ze wilden hem niet openlijk aanvallen of verbeteren. Het is opmerkelijk en het strekt hem tot eer dat hij, een geleerd man, zich door hen liet onderwijzen. De weergave van de (Herziene) Statenvertaling dat Apollos ‘nauwkeurig de zaken van de Heere’ onderwees, dient gelezen te worden als: dat hij ‘nauwkeurig leerde de dingen betreffende Jezus’ (18:25). ‘Toen hij nu naar Achaje wilde doorreizen, moedigden de broeders hem aan en schreven aan de discipelen aldaar hem te ontvangen’ (18:27). Hier vinden we een bevestiging van het gebruik van zogenaamde ‘aanbevelingsbrieven’ (2Kor.3:1; Rom.16:1).

Apollos – zijn dienst

In Mattheüs 25:14-15 spreekt de Heer Jezus over talenten en bekwaamheid. ‘Want het is als een mens die buitenlands ging en zijn eigen slaven riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde. En de één gaf hij vijf talenten, de andere twee, de derde één, ieder naar zijn eigen bekwaamheid, en hij ging terstond buitenlands.’ Onze tekst geeft voldoende gegevens om meer te weten te komen over Apollos’ zijn persoon en werk; dus laten we maar eens zien over welke bekwaamheid en talenten hij de beschikking had.

Apollos was welsprekend of geleerd man

We mogen ervan uitgaan dat Apollos een natuurlijke bekwaamheid had om zich gemakkelijk te uiten, zijn gedachten te formuleren en over te brengen. Sommige vertalingen spreken van een ‘geleerd’ man in plaats van een welsprekend iemand en dat duidt erop dat hij geschoold was; tenslotte kwam hij uit de stad Alexandrië in Egypte waar tussen ca. 300 v.Chr. en 117 n.Chr. een vrij grote joodse gemeenschap was. Deze concentreerde zich vooral in het Deltakwartier en nog een andere wijk, hoewel ook daarbuiten synagogen stonden en dus Joden woonden. Denken we maar aan de Septuagint of Septuaginta, vaak afgekort tot LXX (70 in Romeinse cijfers), de Griekse vertaling van de Tenach of Hebreeuwse bijbel, die tussen circa 250 en 50 v.Chr. hoogstwaarschijnlijk door joden uit Alexandrië werd vertaald.

Apollos was machtig in de Schriften

Maar Apollos had niet alleen zijn natuurlijke bekwaamheid maar ook talenten en één daarvan was zijn kennis van het Oude Testament. Hij was machtig in de Schriften gelijk Mozes die ook ‘machtig was in woorden werken’ (Hand.7:22). Met andere woorden hij had niet alleen een grote bijbelkennis maar ook inzicht in het Oude Testament. Het Woord van God woonde rijkelijk in hem (Kol.3:16); hoe is dat met ons, zijn wij ook machtig in de Schriften en neemt het Woord ook ons hart in beslag? Apollos vertoonde dezelfde gezindheid als vroeger Ezra van wie vermeld wordt ‘dat hij zijn hart had gericht, om de wet des Heren te onderzoeken en te volbrengen’ (Ezr.7:10).

De kennis van het Oude Testament en de Heer Jezus had Apollos heel waarschijnlijk van discipelen van Johannes de doper gekregen (Mat.14:12; Luk.11:1) die in Alexandrië terecht waren gekomen, want ‘hij was onderwezen in de weg van de Heer en leerde nauwkeurig de dingen betreffende Jezus’ (18:25). Het is duidelijk dat het voor Apollos boven alla twijfel verheven was dat de Heer Jezus de beloofde Messias was en dat zijn kennis van het Oude Testament hem daartoe op weg hebben geholpen. Apollos onderzocht de Schriften; want die waren het, die van Jezus getuigden (Joh.5:39) en kan dat niet gezegd worden van het hele Oude Testament? (Luk.24:25-27, 45).

Apollos was vurig van geest en vrijmoedig

Van de apostel Paulus lezen we dat hij vrijmoedig sprak en de mensen overreedde betreffende het koninkrijk van God (19:8). Paulus was wellicht wat meer dwingend in zijn benadering naar de mensen toe dan Apollos, maar beiden waren ze gedrongen om het Woord van God te verkondigen. ‘Wee mij als ik het evangelie niet verkondig!’ (1Kor.9:16). Het is wel zeker dat het in die tijd niet altijd gemakkelijk was om Gods Woord te verkondigen in de synagogen vaak was er grote tegenstand, dat had de Heer Jezus al ervaren (Luk.4:28-30; 2Kor.11:24; 1Thes.2:14-16). Vandaar dat de apostel Paulus oproept tot gebed: ‘Bid ook voor mij, opdat mij het woord gegeven wordt bij het openen van mijn mond, om met vrijmoedigheid het geheimenis van het Evangelie bekend te maken’ (Ef.6:19). Naast vrijmoedigheid dienen we ook ‘vurig van geest’ te zijn of enthousiast zoals sommigen het vertalen. Enthousiasme is aanstekelijk en kan dienen om de mensen te overtuigen van de echtheid van onze boodschap. Zijn wij nog enthousiast in de verkondiging van het evangelie?

Apollos leerde nauwkeurig de dingen betreffende Jezus

De derde zendingsreis van de apostel Paulus moet plaats hebben gevonden van 54-58 n.Chr. In deze tijd komt Paulus te Korinthe in aanraking met Apollos. Het moet dus al ruim twintig jaar geleden zijn dat de Heer Jezus was gekruisigd en opgestaan en dat de heilige Geest was uitgestort, en toch was Apollos, toen hij in Efeze verbleef, daarvan niet op de hoogte. Was hij nooit eerder in aanraking met christenen gekomen en waren Priscilla en Aquila de eersten? Apollos’ onderwijs was niet onnauwkeurig of onoprecht maar onvolledig. Het is maar goed dat Priscilla en Aquila in de synagoge aanwezig waren en goed hebben geluisterd naar wat Apollos te vertellen had en tot de ontdekking kwamen dat er aan zijn onderwijs het een en ander ontbrak. Het ‘en laten twee of drie profeten spreken en laten de anderen het beoordelen’ leverde zijn vruchten op (1Kor.14:29). Ze liepen niet boos uit die samenkomst weg maar ‘namen hem met zich mee en legden hem de weg van God nauwkeuriger uit’. Wellicht namen ze hem mee om hem ook onderdak te verschaffen, zoals ze dat eerder ook met Paulus hadden gedaan (18:3). Als dat zo is dan kunnen we daaruit leren hoe belangrijk het kan zijn om gastvrijheid te verlenen, ‘want daardoor hebben sommigen onwetend engelen gehuisvest’ (Hebr.13:2). Priscilla en Aquila konden Apollos zijn gebrek aan onderwijs verhelpen omdat ze, daar mogen we wel van uitgaan, zelf door de apostel Paulus waren onderwezen tijdens zijn verblijf in Korinthe (18:4).

Apollos in Achaje

Ik kan mij zo voorstellen dat Apollos nu, met de nieuwe opgedane kennis, nog meer gemotiveerd was dan voorheen om Gods boodschap te verkondigen. Het Woord was ‘brandende’ in hem (Luk.24:32) en hij maakte zijn voornemen bekend om naar Achaje te gaan, waar hij de gelovigen in Korinthe tot grote steun was. Door zijn grote kennis van Gods Woord was hij in staat om de joden te weerleggen door te bewijzen dat Jezus de Christus is, iets waartoe de andere gelovigen vermoedelijk niet toe in staat waren (9:22; 17:3; 18:5). Daarom kunnen we hem een apologeet noemen, een verdediger van het christelijke geloof.

We hebben daarover geen verdere gegevens, maar we mogen ervan uitgaan dat Apollos ook Kreta nog heeft bezocht, omdat Paulus Titus verzoekt om Apollos verder te helpen (Tit.3:13).

Tenslotte

Zoals we gezien hebben was Apollos een veelzijdig en ijverig man en mag hij een voorbeeld voor ons zijn in wat hij heeft gedaan en hoe hij heeft geleefd als discipel van de Heer Jezus. Nee, we hebben misschien niet die bekwaamheid en talenten waarover Apollos de beschikking had, daarin verschillen we, maar wat betreft zijn toewijding, enthousiasme, vrijmoedigheid en behulpzaamheid? Daarin hoeven we niet voor hem onder te doen. Om het met de woorden van de apostel Paulus te zeggen: ‘Weest mijn navolgers, zoals ook ik van Christus’ (1Kor.11:1).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Tussen twee vuren’

Petrus

Johannes 18:18 en 21:9

Inleiding

De persoon van de apostel Petrus spreekt tot ieders verbeelding, zou dat komen omdat we van hem zoveel in onszelf terugvinden? Is het zijn enthousiasme, zijn vaak krachtdadige uitspraken, of is het meer de tragische gebeurtenissen die plaatsvonden in Petrus’ leven die ons aanspreken? Hij had niet alleen zijn hart op de tong, maar ook op de juiste plaats; je wist wat je aan hem had! In zijn toewijding aan de Heer wilde hij zijn leven voor de Heer afleggen (Joh.13:38) en was zelfs bereid met Hem te sterven en Hem niet te verloochenen (Mat.26:35). In zijn ijver voor de Heer overschatte hij zichzelf toen hij tegen de Heer zei: ‘Al zullen allen over U ten val komen, Ik zal nooit ten val komen’ (Mat.26:33). Toch zou Petrus de Heer tot driemaal toe verloochenen (Mark.14:72) en ontkennen dat hij een discipel van de Heer was (Mark.14:71). Hij ging soms onbezonnen te werk toen hij met een zwaard het rechteroor af van de slaaf van de hogepriester afsloeg tijdens de arrestatie van Jezus (Joh.18:10-11). Hij bedacht niet altijd de dingen van God en reageerde daarom soms niet juist (Mat.16:23; Kol.3:1-2). Maar naast die tragische momenten die gebeurden in Petrus’ leven zijn er ook heel mooie uitspraken van hem in de Schrift vermeld die getuigen van zijn grote liefde voor de Heer Jezus. Waren die er niet geweest dan zouden we een vertekend van hem hebben kunnen overhouden. Op de ‘uitnodiging’ van de Heer Jezus om mee te gaan met hen die niet meer met Hem wilden wandelen, reageerde Petrus met de onvergetelijke woorden: ‘Heer, naar wie zullen wij toe gaan? U hebt woorden van eeuwige leven. (Joh.6:68). En op de vraag van de Heer: Wie zegt u dat Ik ben? antwoordde Simon Petrus: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God’ (Mat.16:16). Redenen genoeg om ons te verdiepen in de persoon van de apostel Petrus wat er gebeurde ‘tussen die twee vuren’.

Petrus’ roeping - Lukas 5

‘Bekering is een beslissing die een proces inleidt’

Petrus’ bekering had plaats gevonden doordat zijn broer Andreas hem tot Heer Jezus leidde (Joh.1:42). Deze ontmoeting betekende voor Petrus om vanaf dat moment niet meer te leven naar de begeerten van de mensen, maar de overige tijd in het vlees te leven naar de wil van God (1Petr.4:2). Dat nieuwe leven naar de wil van God kreeg gestalte toen hij geroepen werd tot een fulltime dienst tijdens die wonderbaarlijke visvangst op het meer van Gennézareth (Luk.5:10-11).

Petrus, Andreas, Jakobus en Johannes hadden de Heer Jezus al een jaar eerder ontmoet (Joh.1:35-42), hadden Hem voor een korte tijd gevolgd, en waren daarna teruggegaan naar hun oude beroep. In Lukas 5:11 roept de Heer Jezus zijn discipelen op om alles te verlaten en Hem te volgen. Het is mogelijk dat zeven van de discipelen vissers waren (Joh.21:2) en wellicht is dat niet zonder reden. Vissers weten hoe ze samen moeten werken, ze geven niet gemakkelijk op, ze zijn moedig en harde werkers. Dat zijn uitmuntende en noodzakelijke kwaliteiten voor discipelen van de Heer zoals later zou blijken tijdens de verspreiding van het Evangelie na de hemelvaart van de Heer want dat ging niet altijd zo gemakkelijk. We lezen dat de discipelen de netten aan het wassen waren voor een volgende vangst, nadat ze de hele nacht dóór zich hadden ingespannen en niets gevangen hadden (Luk.5:5). Door dat te doen toonden ze hun volharding die ze nodig zouden hebben in hun latere dienst als ‘vissers van mensen’!

Ook hier vinden we Petrus weer als woordvoerder van de andere discipelen. Op het voorstel van de Heer Jezus om naar de diepte te varen en daar hun netten uit te werpen antwoordde Petrus: ‘Op uw woord echter zal ik de netten uitwerpen’. Zo geschiedde en zij vingen een grote massa vissen zodat de beide schepen bijna zonken. Hier toonde Petrus zich op zijn best door aan de knieën van de Heer Jezus te vallen te erkennen dat hij een zondig mens was en daardoor Jezus de eer gaf voor deze grote vangst. Als succes je nederig maakt, dan beurt een nederlaag je op. Als succes je ‘opblaast’, dan zal een nederlaag je onderuithalen.

Dat was het begin van Petrus’ loopbaan als apostel voor de besnedenen (Gal.2:7) die begon aan het meer van Gennézareth en eindigde in Rome zoals de profane geschiedenis het wil. Door geloof liet Petrus alles achter en volgde de Heer. De latere belofte van Petrus dat hij bereid was vóór en mét de Heer te willen sterven kwam tot vervulling. ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg je: toen je jonger was, gordde jij jezelf en wandelde heen waar jij wilde; maar wanneer je oud zult zijn, zult je je handen uitstrekken en een ander zal je gorden en je brengen waarheen je niet wilt. En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor een dood hij God zou verheerlijken aan het einde van zijn loopbaan. En nadat Hij dit had gezegd, zei Hij tot hem: Volg Mij!’ (Joh.21:18-19). Tot dusver had Petrus levende vissen gevangen die dienden als voedsel en stierven, nu zouden ze dode vissen - zondaars - vangen, die zouden leven!

Petrus’ verwijdering

‘Om met het voornemen van hun hart bij de Heer te blijven’ (Hand.11:23).

Petrus die eens aan de knieën van de Heer Jezus had gelegen verwijderde zich steeds meer van Hem. Was hij zich dat bewust? Zoals reeds hiervoor vermeld is de bekering een daad dat leidt tot een proces; namelijk het proces van geestelijke groei. Christus moet gestalte in u en mij krijgen Hij moet meer en ik minder worden; niet meer mijn ik maar Christus leeft in mij! En dat proces verloopt meestal niet zo gemakkelijk, we hoeven maar te denken aan de gelijkenis van de zaaier en het zaad (Mark.4:1-20). Petrus heeft dat goed begrepen want hij maant de gelovigen om ‘op te groeien in de genade en kennis van de Heer Jezus’ (2Petr.3:18). Waarom zegt hij dat? Tegen planten hoef je niet te zeggen dat ze moeten groeien, dat doen ze gewoon. Bij mensen moet dat echter wel omdat wijzelf de groei kunnen bevorderen of vertragen afhankelijk van onze geestelijke houding. Daardoor kan het door onze foute houding gebeuren dat we de gemeenschap met de Heer Jezus verstoren.

Maar toch, Petrus die ooit tegen de Heer Jezus de woorden gesproken had ‘Ook al moest ik met u sterven, ik zal U geenszins verloochenen’ en ‘Al zullen allen over u ten val komen, ik zal nooit ten val komen’ moest al erg snel ervaren dat hij deze woorden niet waar kon maken. Petrus verwijderde zich geleidelijk aan steeds meer van de Heer Jezus. Toen Petrus door de Heer Jezus geroepen werd had Hij gezegd: ‘Komt achter Mij en Ik zal U vissers van mensen maken’ (Mat.4:19). Maar het duurde niet lang of Petrus liep vooraan; beter gezegd hij liep de Heer Jezus vóór de voeten. De Heer moest tegen hem zeggen: ‘Ga weg, achter Mij!’ (Mat.16:23). Ziet u de verwijdering aankomen? Petrus liep eerst vóór de Heer (Mat.16:23) daarna achter de Heer (Mat.4:19) en tot slot volgde hij de Heer vanuit de verte (Mat.26:58) waarna de verloochening volgt.

Hoe is het met onze relatie met de Heer gesteld? Allerlei zaken kunnen aanleiding zijn of worden tot verwijdering tussen ons en de Heer waardoor we ons zelf en de Heer te kort doen. Dat is de les van Petrus verwijderingen laten we hem ter harte nemen.

Petrus’ verloochening - Het eerste kolenvuur

‘En Petrus zat samen met de dienaren zich te warmen bij het vuur’ (Mark.14:54).

Wanneer je zit in de kring van spotters (Ps.1:1) mag je ervan uitgaan dat je meegesleept wordt in het verkeerde. Door bemiddeling van Johannes verkreeg Petrus toegang tot het voorhof waar de Heer Jezus naar toe was gebracht (Joh.18:15-18) en daar vervoegde hij zich niet bij de Heer maar bij de anderen. Het onvermijdelijke gebeurde, te midden van de slaven en de dienaars verloochende Petrus de Heer driemaal (Luk.22:17,25,26). Hoe was het zover gekomen? Jakobus leert ons dat de zonde niet zomaar uit de lucht komt vallen maar dat er trappen van verval zijn. ‘Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt. Daarna, wanneer de begeerte bevrucht is, baart ze zonde, en wanneer de zonde volgroeid is, baart ze de dood’ (Jak.1:14-15).

Er zijn een aantal gebeurtenissen aan te wijzen die hebben geleid tot Petrus’ verloochening van de Heer. Toen de Heer Jezus had gebeden in de hof van Gethsemane: ‘Vader niet mijn wil, maar Uw wil geschiedde’ had Petrus geslapen (Mark.14:37). Hij was dus niet op de hoogte van de naderende gebeurtenissen. Petrus had eerder op een belangrijk moment in zijn leven geslapen namelijk op de berg der verheerlijking (Luk.9:32) en in het boek Handelingen vinden we hem slapende in de gevangenis; maar daar als een heel andere Petrus en als bewijs van zijn Godsvertrouwen. Verder had hij te veel zelfvertrouwen. ‘Heer, ik ben bereid met u zelfs in de gevangenis en in de dood te gaan’ had hij gezegd (Luk.22:33). Petrus had nog niet geleerd dat hij ‘zonder de Heer niets kon doen’ (Joh.15:5) en kende zijn eigen zwakheid niet. Hij kreeg vrees voor mensen op het moment dat hij zijn eerdere uitspraak, dat hij bereid was met de Heer in de gevangenis te gaan, had kunnen waar maken. ‘Vrees voor mensen spant een strik’ (Spr.29:25).

In Lukas 22:54-62 lezen we het aangrijpend relaas hoe Petrus zijn Heer verloochende. Daar te midden van zijn tegenstanders en spotters, op één van de moeilijkste momenten in het leven van de Heer Jezus, liet Petrus Hem letterlijk en figuurlijk in de kou staan want ‘de slaven en dienaars hadden een kolenvuur gemaakt, omdat het koud was, en stonden zich te warmen; en ook Petrus stond zich bij hen te warmen’ (Joh.18:18). Aangrijpend is echter de reactie van de Heer Jezus op zijn verloochening: ‘De Heer keerde Zich om en keek Petrus aan’ (Luk.22:61); en Petrus herinnerde zich het woord van de Heer, hoe Hij tot hem gezegd had: Voordat de haan vandaag kraait, zul je Mij driemaal verloochenen. En toen de haan kraaide herinnerde Petrus zich het woord van de Heer’ Eén blik van de Heer Jezus was voldoende om Petrus tot berouw te brengen, want ‘hij ging naar buiten en weende bitter’ (Luk.22:62).

Petrus’ herstel – het tweede kolenvuur

‘Toen zij dan aan land waren gegaan, zagen zij een kolenvuur’ (Joh.21:9).

Hoofdstuk 20:30-31 vormt de eigenlijke afsluiting van het Johannes evangelie, en velen vinden het daarom vreemd dat Johannes het eenentwintigste hoofdstuk er nog aan toevoegt. Er zijn daarvoor drie redenen. Ten eerste er waren geruchten dat de discipel Johannes niet sterven zou en door deze ‘toevoeging’ werden deze geruchten ontkracht. Ten tweede laat het ons zien dat de Here Jezus meerdere keren verscheen aan de discipelen om hen voor te bereiden op de komst van de heilige Geest (zie: Hand.1:2-3). Ten derde moest er een openlijk herstel plaatsvinden van Petrus, die de Heer Jezus verloochend had, waarvan iedereen op de hoogte was, omdat hij daarna zo’n belangrijke plaats zou gaan innemen waarvan kunnen lezen in het boek Handelingen.

Persoonlijk en Openbaar herstel

De roeping van Petrus vond plaats bij het meer, maar ook zijn herstel. Petrus had de Heer Jezus verloochend bij een kolenvuur en hier aan het meer van Gennézareth wordt hij hersteld, ook bij een kolenvuur! Is het niet vreemd dat Petrus zonder enig voorbehoud naar de Heer Jezus gaat, alsof er niets gebeurd was!? (Joh.21:7). Er zijn goede redenen om aan te nemen dat, op grond van een aantal Schriftplaatsen, er al een eerdere ontmoeting tussen de Heer Jezus en Petrus had plaatsgevonden waarbij de dingen die verkeerd waren gegaan uitgesproken zijn geweest. We lezen immers dat de Heer Jezus eerst aan Petrus was verschenen (Luk.24:34; Mark.16:7; 1Kor.15:5). Als dat juist is dan had er vergeving plaatsgevonden en wandelde Petrus terug in het licht; de verbroken gemeenschap was hersteld.

Maar er moest nog iets worden rechtgezet, want de andere discipelen wisten natuurlijk wat er voorgevallen was en zouden zich de vraag hebben kunnen stellen of het nog mogelijk was Petrus zo’n belangrijke taak te geven als apostel van de Heer Jezus naar de besnedenen?

Vandaar dat we in het verdere gedeelte van hoofdstuk 21 het openbaar herstel van Petrus vinden. De Heer hersteld Petrus daar in het openbaar en ter bevestiging geeft hij hem de opdracht de lammeren te weiden en de schapen te hoeden.

Tenslotte

Eén zaak moeten we natuurlijk ook niet mogen vergeten is dat de Heer voor Petrus gebeden heeft! ‘Ik heb echter voor jou gebeden dat je geloof niet zou ophouden!’ (Luk.22:32). Dat gebed heeft zeker aan Petrus’ herstel bijgedragen. Dat mag elke gelovige die in een soortgelijke situatie komt tot troost en bemoediging zijn. ‘Christus Jezus is het die gestorven is, ja nog meer, die opgewekt is, die ook aan Gods rechterhand is, die ook voor ons bidt’ (Rom.8:34).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Stéfanus 

De eerste martelaar

‘Er zijn in de hemel geen kroondragers, die hier geen kruisdrager willen zijn.’ (Spurgeon)

 

Inleiding.

Er zijn in het nieuwe testament twee woorden voor kroon: diadema, dat ‘koninklijke kroon, betekend en waarvan het woord diadeem afkomstig is; en stephanos, de ‘overwinnaars- kroon of krans’, waarvan de naam Stefanus afkomstig is. Een kroon (diadema) kun je krijgen of erven, maar de enige manier waardoor je een overwinnaarskroon of krans (stephanos) kunt krijgen is om het te verdienen.

Handelingen 6 en 7 vormen het centrum van de dienst van Stéfanus, een door de Geest vervulde gelovige die door de Heer gekroond zou worden (Op.2:10). Hij was trouw tot in de dood en is daarom een goed voorbeeld om te volgen. ‘Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens’ (Op.2:10).

Uit het niets komt Stéfanus het Bijbelboek Handelingen binnen lopen zonder dat wij te weten komen vanwaar. Vermoedelijk behoorde hij tot de Grieks spekende joden en men meent dat hij afkomstig zou zijn van Alexandrië, maar daarover zwijgt de Bijbel. Zijn naam wordt slechts zeven keer vermeld in de Bijbel en alle komen ze voor in het boek Handelingen, maar dat betekend niet dat zijn leven zonder betekenis is geweest. Hij was een man vol van de Geest en wijsheid (Hand.6:3,10), vol van geloof (6:5) en vol van genade en kracht (6:8). Deze kenmerken vertoonden zich in diverse situaties gedurende zijn korte leven (men zegt dat hij 35 jaar geworden is) als discipel van de Heer Jezus. Je kunt in zijn leven als gelovige een voortschrijding of opklimming opmerken, beginnende van dienaar tot verkondiger en verdediger en tenslotte als voorbidder.

1. Stéfanus de nederige dienstknecht. (Hand.6:1-7)

De groei van de gemeente in Jeruzalem veroorzaakte ongewild onvoorziene problemen in de verdeling van voedsel en/of financiële ondersteuning, omdat de weduwen van de Grieks-sprekende (Joodse) gelovigen over het hoofd werden gezien. De prediking van het Woord kwam daardoor zelfs in de verdrukking en de apostelen besloten om deze taak over te dragen aan zeven bekwame discipelen, waaronder Stéfanus, omdat hij ook Griekssprekend was. Het was een dienende taak (vs.2).

Hoewel uit het vervolg van de beschrijving van Stéfanus’ leven blijkt dat hij grote geestelijke gaven bezat, was hij niet onwillig om de laagste plaats in te nemen en andere gelovigen te dienen. Daarin toonde hij zich een waardige navolger van de Heer Jezus, die ook niet gekomen was om Zich te laten dienen, maar om te dienen (Mark.10:45). Vermoedelijk was het aanbod om de tafels te dienen groter dan dat er behoefte was, in die richting wijzen de woorden ‘en zij kozen’. In de huidige tijd lijkt het er mijns inziens meer op dat er arbeiders te weinig zijn (vgl. Mat.9:37).

Wil men in het koninkrijk van God iets betekenen dan zal men bereid moeten zijn te beginnen met het werk van een dienstknecht te doen. ‘Zijn heer zeide tot hem: Wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer’ (Mat.25:23). Ook hier geldt het principe van ‘wie zichzelf zal vernederen, zal worden verhoogd’ (Mat.23:12). Dat het niet gemakkelijk is om een positie van dienaar in te nemen bleek al toen de discipelen zich onder elkaar afvroegen wie van hen als eerste moest gelden, een vraag die tot op vandaag beantwoord moet worden want de mens is vaak nog niet voldoende veranderd in zijn denken daaromtrent.  De Heer Jezus beantwoordde hen met de volgende woorden: ‘De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar. Want wie is de eerste: die aanligt, of die dient? Is het niet, die aanligt? Maar Ik ben in uw midden als dienaar’ (Luk.22:25-27).

2. Stéfanus de moedige verkondiger. (Hand.6:8-15)

Stéfanus behoorde tot die kring van mensen die niet kunnen nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben (Hand.4:20). Prachtige dingen worden hier over Stéfanus gezegd, wie hij was en wat hij deed: vol van genade en kracht, en wonderen en grote tekenen doende. Wat die wonderen en tekenen waren wordt ons niet vermeld, maar er ging van zijn verkondiging zoveel kracht van uit dat het de tegenstand van de religieuze joden opriep. Ze probeerden hem het zwijgen op te leggen maar waren daartoe niet in staat, want zij waren niet bij machte de wijsheid en de Geest, waardoor hij sprak, te weerstaan (vs. 10). De Heer Jezus had voorzegd dat de discipelen tegenstand en vervolging zouden ondervinden, maar ook: ‘Ik zal u mond en wijsheid geven, die al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerspreken of weerstaan’ (Luk.21 :15). Hier zien we daarvan het bewijs en dat heeft zich in de loop van de (kerk-) geschiedenis herhaald, telkens wanneer gelovigen in gevangenissen werden overgeleverd en voor koningen en stadhouders ter verantwoording werden geroepen.

Deze joden waren echter nog niet ‘uitgepraat’ want ze stookten, mannen op, ze brachten het volk, de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding en brachten valse getuigen ten tonele (vs.11-13). Waneer we de apostel Paulus volgen op zijn reizen vermeld in het boek Handelingen dan komen we tot de ontdekking dat hij van de joden veel tegenstand heeft gehad in de verkondiging van het Woord (Hand.13:45; 14:2,19; 17:5,13) In de tweede brief aan de Korinthiërs getuigd Paulus daarvan: ‘van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-één-slagen ontvangen, driemaal ben ik met de roede gegeseld, eens ben ik gestenigd’ (2Kor.11:24). Ze hebben hem, en ook Stéfanus, werkelijk niet gespaard!

Zo kwam het dat Stéfanus voor de joodse Raad werd gesteld, die hem aanstaarden en zijn gezicht zagen als het gezicht van een engel. Wat mogen we daaronder verstaan: ‘het gezicht van een engel’? De vrouw van Manoach zegt dat het gezicht van een engel zeer vreselijk was, maar dat helpt ons niet veel verder (Ri.13:6). Moeten we misschien meer aan de heerlijkheid van God denken die zich openbaarde zoals bij Mozes, en wilde God misschien zeggen: Stéfanus is niet tegen Mozes, hij  is als Mozes, hij is mijn dienaar (Ex.34:29-30, 35).

Prediker (Salomo) zegt: ‘De wijsheid van een mens doet zijn aangezicht lichten’ (Pred.8:1), Stéfanus had immers gesproken met wijsheid (vs.10).

3. Stéfanus de wijze verdediger. (Hand.7:1-53)

Waar had Stéfanus die grote bijbelkennis opgedaan? In één adem bespreekt hij de geschiedenis van het joodse volk van de roeping van Abraham tot Salomo. Hoe staat het met onze kennis van Gods Woord, zouden wij ook op zo’n manier een overzicht van Gods handelen kunnen geven? Stéfanus’ overzicht begint en eindigt met heerlijkheid (Hand.7:2,55).

Wij zien hier Stéfanus in de verdediging voor de joodse Raad. Later zou Judas de gelovigen aansporen ‘om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd’ (Jud.vs.3). Drie personen staan in hoofdstuk 7 centraal: de aartsvader  Abraham, Jozef en Mozes. Stéfanus begon met hun aan te spreken over hun eigen afkomst en geschiedenis. Dit hoofdstuk kunnen we in vier thema’s onder verdelen:

Ze begrepen hun eigen geschiedenis niet (7:1-8).

‘Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is’ (Jes.46:10). Gods Woord is niet zomaar een bundel verhalen van personen en gebeurtenissen. Neen, het is Gods geschiedenis en het werkt ergens naar toe. Stéfanus begint zijn overzicht met de roeping van Abraham en eindigt met ‘de komst van de Rechtvaardige’ (vs.52). Er zit meer achter die geschiedenissen dan je oppervlakkig zou denken, maar je moet het zien! Dat inzicht ontbrak bij de leiders van het joodse volk. De apostel Paulus wijst hun op deze tekortkoming wanneer hij spreekt over de toepassing van de wet als het gaat over de vrouwen van Abraham, Sara en Hagar. ‘Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de Wet? Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen’ (Gal.4:21-24).

God werkte toe naar de komst van Messias. ‘Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna’ (1 Petr.1:10-11).

Ze verwierpen door God gezonden profeten (7:9-36).

‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn’ (Math. 23:37). ‘De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was’ (2Kron.37:15-16). Terecht dat Stéfanus van hen spreekt als ‘hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren’ (Hand.7:51).

Het is niet zonder reden dat Stéfanus in zijn toespraak tot de joodse Raad spreekt van Jozef en Mozes. Want was deze beide mannen overkomen? Jozef werd door zijn broers verworpen en verkocht naar Egypte. Bij hun eerste komst herkenden zij hem niet, maar bij hun tweede komst maakte Jozef zich aan hen bekend (Hand.7:13). Mozes overkwam hetzelfde. Bij zijn eerste poging om het volk te bevrijden uit Egypte werd hij afgewezen en vluchtte. Bij zijn tweede komst, veertig jaar later, werd hij wel aanvaard (Hand.7:34v.). Ook de Heer Jezus werd bij zijn eerste komst verworpen, maar bij de tweede komst (in heerlijkheid) zullen ze Hem aanvaarden en zien Wie ze doorstoken hebben (Zach.12:10; Mat.24:30; Joh.19:37). Zels bij de richter Jefta zien we eenzelfde stramien (Ri.11:1-11). Stéfanus had begrepen dat er nog een toekomst voor het volk Israël in het verschiet lag en kende waarschijnlijk de belofte van een hersteld Israël (Hand.1:6).

Ze gehoorzaamden de wet niet (7:37-43).

Met de woorden: ‘gij, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen, doch haar niet hebt gehouden’ besloot Stéfanus zijn toespraak. (Hand.7:53; Rom.2:17-23). De Heer Jezus had al eerder zulke woorden tot hen gesproken waarop Hij met de dood werd bedreigt, toen Hij zei: ‘Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet’ (Joh.7:19). Hetzelfde lot stond nu Stéfanus te wachten.

Ze weerstonden hun God (7:51-53).

‘Gij verzet u altijd tegen de heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij’ (vs.51). Uit dit vers krijgen we de bevestiging van de werkzaamheid van de heilige Geest in het Oude Testament.

Van dat verzet (weerspannigheid) tegen de heilige Geest vinden we op twee plaatsen in het oude testament: ‘Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilige Geest; daarom veranderde Hij voor hen in een vijand’ (Jes.63:10). En: ‘Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes kwalijk om hunnentwil, want zij waren tegen zijn Geest weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen’ (Ps.106:32).

Dat de heilige Geest nog niet permanent op aarde woonde blijkt wel uit twee teksten in het Johannes evangelie (Joh.7:39; 16:7) De uitstorting van de heilige Geest in Handelingen 2 zou zonder betekenis zijn geweest als de situatie in het oude testament hetzelfde zou zijn geweest.

Sommige uitleggers hebben het zo gezien dat het volk Israël in het oude testament weerspannig tegen God was, in de evangeliën tegen de Heer Jezus en in het boek Handelingen tegen de heilige Geest. Zo waren ze weerspannig tegen de drie-enige God!

4. Stéfanus de genadige voorbidder / bemiddelaar. (Hand.7:54-60)

Hoe waar is de uitspraak hier gebleken: ‘Het bloed der martelaren, is het zaad der Kerk’! Stéfanus werd gestenigd maar zijn opvolger stond erbij: Saulus, de latere Paulus, is tot grote zegen voor velen van zijn tijdgenoten geweest en door zijn geschriften die in de Bijbel zijn opgenomen ook voor ons.

Wat een groots einde van Stéfanus dat hij toch nog voor zijn vijanden kan bidden: ‘Heer reken hun deze zonde niet toe’. Hierin volgde hij zijn Meester na die gezegd heeft: ‘Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Luk.23:34). Zijn taak zat erop en hij ging de heerlijkheid in waar Christus is en ontving ‘zijn’ kroon van het leven (Op.2:10; Jak.1:12).

_______________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Lazarus, als type van een gelovige in zijn dood en opstanding.

Johannes 11 

 

'Vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden’ (Romeinen 6:19)

Voorwoord

Romeinen 6 leert ons dat de zonde niet langer heerst want: ‘Vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden’ (6:19). En toch bemerken we in ons leven als gelovige dat het niet zo gemakkelijk is om dat toe te passen, want de zonde woont nog in ons (Rom.7:17, 20). Om te weten hoe we tot Gods eer kunnen leven moeten we weten hoe wij onze oude natuur (het vlees, het lichaam van de zonde) kunnen overwinnen. Romeinen 6 van de brief geeft ons daarop het volgende antwoord: We zullen de overwinning kunnen behalen wanneer we ons realiseren dat onze oude natuur met Christus gekruisigd is en dat Christus niet alleen voor ons is gestorven, maar ook dat wij met Hem gestorven zijn. Zo zegt Romeinen 6:4-6 - ‘Want als wij met Hem één geworden zijn in de gelijkheid van zijn dood, (we zijn immers door de doop met Hem begraven) dan zullen wij het ook zijn in de gelijkheid van zijn opstanding; daar wij weten, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde te niet gedaan zou zijn, opdat wij niet meer de zonde dienen en in nieuwheid van leven zouden (kunnen) wandelen’. Toen Christus stierf, stierven wij met Hem; toen Hij opstond, stonden ook wij op in nieuwheid van leven. Dat is onze nieuwe positie in Christus, zoals dat geïllustreerd wordt in de persoon van Lazarus.

Inleiding

In het elfde hoofdstuk van het Evangelie naar Johannes vinden we het zevende wonder vermeld. Hier zien we redding uitgebeeld als een opstanding uit de dood, het schenken van het leven aan de doden. Zesendertig keer spreekt Johannes over het leven. Lazarus is op zeven manieren een beeld van de redding van een verloren zondaar.

Lazarus was dood (11:14)

De mens is niet slechts ziek, maar hij van nature een zondaar en geestelijk dood (Ef.2:1-3; Kol.2:13). Iemand die fysiek dood is reageert niet op voedsel, pijn, vreugde of wat dan ook. Wanneer een mens geestelijk dood is reageert hij ook niet op geestelijk zaken. Daarom heeft hij geen interesse in de Bijbel, Gods Woord, gelovigen of het geloof of kerk, totdat de Heilige Geest in zijn hart werkzaam wordt (Vgl. 1Kor.2:14). God had Adam gewaarschuwd dat ongehoorzaamheid tot de dood zou leiden (Gen.2:15-17), een fysieke dood, maar ook een geestelijke dood. Openbaring 20:14 spreekt van de hel als de tweede dood, dat is de eeuwige dood. Om daarin verandering te brengen is niet een of ander medicijn, een andere moraal, opleiding of religie nodig; ze hebben een nieuw leven nodig die alleen verkregen kan worden door wedergeboorte en geloof in Jezus Christus.

Lazarus was in staat van ontbinding (11:39)

In de evangeliën lezen we van drie opwekkingen. De Heer Jezus wekte een twaalf jaar oud meisje op die gestorven was (Luk.8:49-56. Verder een jonge man die al enkele uren daarvoor gestorven was (Luk.7:11-17) en een oudere man (Lazarus) die al vier dagen in het graf gelegen had (Joh.11). Dat zijn typen van drie verschillende zondaars: (1) Kleine kinderen, zoals het meisje, zijn ook zondaars maar het verderf is nog niet zichtbaar. (2) Ook jongvolwassen zijn zondaars waarin de zonde zich begint te manifesteren. (3) Tenslotte de oudere mens waarin de zonde zichtbaar aanwezig is en haar werk in de loop van de jaren al heeft gedaan. Het punt is dat alle drie personen dood waren. De één kan niet meer dood zijn dan de ander. Het verschil ligt niet daarin maar dat de ene dode in een grotere staat van ontbinding is dan de ander. Een religieus iemand is niet meer of minder bedorven als een misdadiger, hij is ook dood.

Lazarus stond op kreeg nieuw leven (11:41-44)

De zusters van Lazarus konden niets anders doen dat met hem meeleven en wenen; alleen de Heer Jezus kon leven geven. Hoe deed de Heer Jezus dat? Door het gezag van zijn woord! Op die manier wekte alle drie de doden op, zoals eerder vermeld (zie: Joh.5:24; Ef.2:10-10). Waarom wekte de Heer Jezus Lazarus uit de doden op? Omdat Hij hem liefhad (11:5, 36) en omdat Hij daardoor God verheerlijkte (11:4). Dat is ook de wijze waarop Hij ons redde. We verdienden om te sterven en naar de hel te gaan, maar vanwege zijn grote liefde, redde Hij ons (Ef.1:3-14; 2:1-10).

Lazarus werd vrijgemaakt (11:44)

Lazarus was gebonden aan handen en voeten en on zichzelf niet bevrijden. De gelovige mag niet gebonden blijven door de ‘grafdoeken’ van zijn oude leven, maar hij dient te wandelen in nieuwheid van leven. Lees Kolossenzen 3:1-17 op wat voor een manier de gelovige zijn oude ‘grafdoeken’ uitdoet en de niet ‘doeken’ aandoet. Het is een mager getuigenis wanneer een gelovige niet wandelt in nieuwheid van leven!

Lazarus getuigde tot anderen (11:45)

In Johannes 11:45 en 12:9-11, 17 lezen dat Lazarus een opschudding teweegbracht in de buurt! Mensen zagen hem en kwamen tot geloof in Christus! Hij was in feite een lopend wonder, zoals elke gelovige behoort te zijn (Rom.6:4). De grote menigte dat bijeenkwam op Palmzondag kwam niet alleen voor Jezus, maar ook vanwege Lazarus. In Johannes 12:11 dat Lazarus de aanleiding was dat mensen tot geloof in Christus kwamen, zo zou ook elke gelovige oorzaak moeten dat anderen tot geloof in de Heer Jezus zouden komen.

Lazarus had gemeenschap met de Heer Jezus (12:1-2)

In hoofdstuk 12 zien we dat Lazarus met de Heer aan tafel zit en maaltijd met Hem hield. Dat is de plaats die elke gelovige behoort in te nemen: ‘leven gemaakt… ‘opgewekt… en gezeten in de hemelse gewesten in Christus Jezus (Ef.2:5-6). Door met De Heer Jezus de maaltijd te gebruiken toonde Lazarus zijn dankbaarheid voor Jezus zijn genade en liefde. Hij leerde Gods Woord kennen wat hem kracht gaf om te wandelen met de Heer en van Hem te getuigen. Het wonder de redding geeft ons het eeuwige leven, maar moeten dagelijks wandelen met de Heer om geestelijk te kunnen groeien.

Het is interessant op te merken dat de hele familie in Bethanië ons laat zien wat het christelijk leven inhoudt. Maria wordt altijd aan Jezus’ voeten gevonden, luisterend naar zijn woord (Luk.10:38-42; Joh.11:32; 12:3). Martha is een beeld van iemand die dient; zij is bezig om iets voor de Heer te doen. Lazarus zijn leven spreekt van getuigen door zijn dagelijkse wandel met de Heer, dat anderen tot Christus kan leiden. Deze drie zaken mogen deel uitmaken van ons eigen leven als gelovige: (1) aanbidding (Maria), (2) dienst (Martha) en (3) wandel (Lazarus).

Lazarus werd vervolgd (12:10-11)

De Joden haatten Lazarus omdat hij anderen ervan overtuigde van Christus’ goddelijkheid (12:10-11). Veel overpriesters waren Sadduceeën die niet in de opstanding geloofden, en Lazarus was het bewijs dat hun visie onjuist was. Had God niet toegelaten dan hadden de priesters op Golgotha nog een kruis laten plaatsen voor Lazarus! ‘En ook allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden’ (2Tim.3:12). Satan zal altijd een levend wonder aanvallen die getuigd van Christus.

Tenslotte

Wat we over Lazarus hebben mogen lezen mag ook in ons leven werkelijkheid worden.

Het Christelijk lied ‘And Can It Be That I Should Gain’ (‘En is het mogelijk dat ik winst zou behalen?) is een christelijk lied dat geschreven is door Charles Wesley. Dit lied wordt beschouwd als een van de meest geliefde van Wesley's zesduizend liederen, geschreven in 1738 om Wesley's bekering tot het christendom te gedenken.

Wat is het verhaal van het ontstaan van het lied?

Volgens de redacteur van The Oxford editie van de werken van John Wesley, werd ‘And Can It Be’ geschreven onmiddellijk na Charles Wesley's bekering tot het christelijk geloof op 21 mei 1738. Wesley kende zijn Bijbel goed in die tijd, maar had er nog geen ervaring en bevestiging van een nieuwe geboorte of de volheid van Gods genade in zijn leven.

Wesley begint de eerste strofe van het lied met het uiten van zijn bewondering voor de liefde die Jezus toonde toen Hij voor hem stierf en vraagt ​​zich af hoe wij, die zijn dood 'nastreefden', er nu door worden gezegend. In de tweede strofe roept Wesley op tot waardering voor Gods liefde en barmhartigheid in het offer van Christus. In de derde strofe brengt Wesley de oneindige genade en barmhartigheid van Christus’ liefde en nederigheid over in de incarnatie, dood en het vinden van verloren zondaars. In de vierde strofe grijpt Wesley in op de 'gevangenschap' van zijn eigen zonde en de vrijheid die hij in Christus vond. Ten slotte bespreekt hij de resultaten van Christus' liefdevolle en barmhartig werk: er is geen veroordeling voor degenen die levend zijn gemaakt in Christus en gekleed zijn in zijn gerechtigheid; er is eerder open toegang tot de troon, aangezien we het recht hebben om de goddelijke kroon op te eisen.

Dit prachtig lied was aanleiding tot het schrijven van dit artikel over Lazarus omdat dat verslag ons op zo’n duidelijke wijze laat zien waarvan in het lied gesproken wordt, vooral in de vierde strofe dat hieronder staat. U kunt het altijd eens opzoeken en beluisteren op YouTube.

Lang lag mijn geest gevangen

Vastgebonden in de zonde en de nacht van de natuur;

Uw oog verspreidde een snelle straal,

Ik werd wakker, de kerker vlamde van licht;

Mijn ketens vielen af, mijn hart was vrij;

Ik stond op, ging heen en volgde U.

My chains fell off, my heart was free, I rose, went forth, and follow Thee!

_____________________________________________________________