Wat zegt de Bijbel?
In deze rubriek zijn de volgende onderwerpen opgenomen:
1. Vijf Evangeliën
2. Kingdom Now - Koninkrijk van God
3. Dodenrijk of hel?
4. Kernpunten van de Reformatie
5. Geweld in de Bijbel
6. Het Koninkrijk van God - deel 1
7. Het Koninkrijk van God - deel 2
8. Die moeilijke Hebreeënbrief!
9. Zij zullen de leugen geloven
10. Offers in het Vrederijk?
11. Dertig dagen zonder klagen
12. Achter de schermen van het wereldgebeuren
13. De Sabbat
14. Genesis, Exodus en Leviticus in vogelvlucht
15. Zegenen en Gezegend worden
16. Wet op de Melaatsheid
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Vijf Evangeliën?
Inleiding
Evangelie komt van het Griekse woord euangelion (τό εὐαγγέλιον), dat 'beloning voor de bode van goed nieuws (geluksbode)', 'goede boodschap' en '(christelijke) heilboodschap' betekent. Het woord betekent niet ‘blijde boodschap’, maar het goede nieuws is zeker verblijdend voor wie gelooft en kan ook met blijdschap verkondigd worden. De term evangelie wordt vooral gebruikt in het christendom, het eerst in de brieven van Paulus en later in de eerste regel van het oudste evangelie, dat van Markus (66-73 n.Chr.). Maar euangelion komt ook al eerder voor bij bijvoorbeeld Homerus en in de kalender inscriptie van Priëne (9 v.Chr.) over keizer Augustus als verlosser, een politieke propagandaboodschap. Het woord 'Evangelie' komt al voor in de Septuagint en in deze Griekse vertaling het Oude Testament vinden we de volgende tekst in het boek Jesaja: ‘O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie [hier] is uw God!’ (Jes.40:9 SV). De verkondiging van het evangelie van Gods genade gaat samen met de prediking van het koninkrijk van God. Immers, de Heer Jezus is de ons door God aangewezen Verlosser én de door God aangestelde Koning der koningen. De Heer is de barmhartige verlosser én de rechtvaardig heerser. Paulus zei tot de oudsten van de gemeente te Efeze: ‘Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop volbreng en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, om het evangelie van de genade van God te betuigen. En nu, zie, ik weet dat u allen onder wie ik ben rondgegaan om het koninkrijk te prediken, mijn gezicht niet meer zult zien. Want ik heb niet nagelaten u de hele raad van God te verkondigen’ (Hand.20:24-27 - TELOS).
Het Evangelie van het Koninkrijk
Dit is het Goede Nieuws dat God voornemens is op aarde te vestigen, ter vervulling van het Davidische verbond (2Sam.7:16), een koninkrijk, politiek, geestelijk, Israëlisch, universeel, waarover Gods Zoon, Davids erfgenaam, Koning zal zijn, en die gedurende duizend jaar de manifestatie van de gerechtigheid van God zal zijn in menselijke aangelegenheden. Twee verkondigingen van dit evangelie worden genoemd, één in het verleden, beginnend met de bediening van Johannes de Doper, voortgezet door de Heer Jezus en zijn discipelen, en eindigend met de Joodse verwerping van de Koning. De andere is nog toekomstig (Mat.24:14), tijdens de grote verdrukking, en onmiddellijk voorafgaand aan de komst van de Koning in heerlijkheid.
Het Evangelie van de genade van God
Dit is het goede nieuws dat Jezus Christus, de verworpen Koning, aan het kruis is gestorven voor de zonden van de wereld, dat Hij uit de dood is opgewekt voor onze rechtvaardiging, en dat door Hem allen die geloven van alle dingen worden gerechtvaardigd. Deze vorm van het evangelie wordt op vele manieren beschreven. Het is het evangelie 'van God' (Rom.1:1) omdat het zijn oorsprong vindt in Zijn liefde; 'van Christus' (2Kor.10:14) omdat het voortvloeit uit Zijn offer, en omdat Hij het enige voorwerp is van het evangeliegeloof; van 'de genade van God' (Hand.20:24) omdat het hen redt die door de wet worden vervloekt; van 'de heerlijkheid' (1.Tim1.11; 2Kor.4:4) omdat het gaat om Hem die in de heerlijkheid is, en die de vele zonen tot heerlijkheid brengt (Heb.2:10); van 'onze zaligheid' (Ef.1:13) omdat het de 'kracht van God tot zaligheid is voor een ieder die gelooft' (Rom.1:16); van 'de onbesnedenheid' (Gal.2:7) omdat het geheel zonder vormen en verordeningen redt; van 'vrede' (Ef.6:15) omdat het door Christus vrede maakt tussen de zondaar en God, en innerlijke vrede schenkt.
Het eeuwig Evangelie (Op.14:6)
In Openbaring 14:6 is er sprake van het ‘eeuwig evangelie’ dat gepredikt moet worden aan de aardbewoners aan het einde van de grote verdrukking en onmiddellijk voorafgaand aan het oordeel van de naties (Mat.25:31v.). Het is noch het evangelie van het koninkrijk, noch van genade. Hoewel de last een oordeel is, geen redding, is het goed nieuws voor Israël en voor degenen die tijdens de verdrukking zijn gered (Op.7:9-14; Luk.21:28; Ps.96:11-13; Jes.35:4-10).
‘Mijn’ Evangelie
Dat is wat Paulus 'mijn evangelie' noemt (Rom.2:16). Dit is het evangelie van genade van God in zijn volste ontwikkeling, maar omvat de openbaring van het resultaat van dat evangelie in de roeping van de kerk, haar relaties, positie, voorrechten en verantwoordelijkheid. Het is de onderscheidende waarheid van Efeziërs en Kolossenzen, maar dringt door in alle geschriften van Paulus.
Een ‘ander’ Evangelie
Er is 'een ander evangelie' (Gal.1:6; 2 Kor.11:4) dat niet 'een ander' is, maar een verdraaiing van het evangelie van de genade van God, waarvoor we gewaarschuwd worden. Het heeft vele verleidelijke vormen, maar de test is één - het ontkent steevast de toereikendheid van genade alleen om te redden, te behouden en te vervolmaken, en vermengt zich de genade met een soort van menselijke verdienste. In Galilea was het wet, in Kolosse fanatisme (Kol.2:18 etc.). In welke vorm dan ook, de leraren liggen ervan onder de verschrikkelijke vervloeking van God.
Diverse aantekeningen
De verschillende typen van de goede boodschap verschillen doordat ze betrekking hebben op verschillende aspecten: de zender van de boodschap, de inhoud van de boodschap, de ontvangers van de boodschap. Ook de inhoud van de boodschap heeft verschillende aspecten (hoofdpersoon, koninkrijk van God, genade, vrede, heerlijkheid), die tot uitdrukking komen in de aanduiding, bijvoorbeeld 'evangelie van de vrede'.
(1) Het evangelie van het koninkrijk is de goede tijding dat het Koninkrijk van God nabij is gekomen (Mat.4:23; Luk.4:43).
(2) Het evangelie van Jezus Christus is de goede boodschap van het heil dat God ons door hem aanbiedt (Mark.1:1).
(3) Het evangelie van de genade van God is de goede boodschap dat God ons het heil aanbiedt uit genade, niet op grond van onze werken (verdiensten). Uit de onverdiende goedgunstigheid van God worden wij, als wij in de Heer Jezus geloven, behouden. Vandaar dat Paulus spreekt van ‘het evangelie van de genade van God’ (Hand 20:24).
(4) Het evangelie van God is de goede boodschap die van God afkomstig is (Rom.1:1; 15:16; 2Kor.11:7; 1Thes.2:2, 8, 9; 1Pet.4:17). Het is geen woord van mensen, maar een woord van God. Het spreekt van Gods heilsplan voor ons en van Zijn liefde en genade jegens ons. (Rom1:1; 1Thes2:13)
(5) Het evangelie van Gods Zoon (Rom.1:9) of van Christus (Rom.15:19; 1Kor.9:11; 2Kor.2:12; 9:13; 10:14; Gal.1:7; Fil.1:27; 1Thess.3:2) of van onze Heer Jezus (2Thes.1:8) is de goede boodschap die door Jezus Christus tot ons gekomen is en/of op Zijn heilswerk ziet. Paulus geeft een belangrijk deel van de boodschap weer in de volgende Schriftplaatsen: 1Kor.15:1-8).
(6) Het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God of van de heerlijkheid van Christus gaat over Gods en Jezus' heerlijkheid, waaraan wij, zovelen die in Hem geloven, deel zullen hebben (1Tim.1:11; 2Kor.4:4; Kol.1:27).
(7) Het evangelie van behoudenis (van heil) is goede boodschap dat wij door genade, door het geloof in Jezus Christus behouden worden (Ef.1:13).
(8) Het evangelie van de vrede is de goede boodschap dat wij, die van nature (wegens onze zondige natuur) vijandig gezind zijn jegens God en dingen doen die tegen zijn wil, die goed is, indruisten, - dat wij vrede met Hem kunnen krijgen, doordat Hij vrede met ons maakt, de grondslag daarvoor gelegd heeft, door het bloed van het kruis van Christus (Kol.1:20; Ef.6:15).
(8) Het evangelie van de besnedenen is de goede tijding die aan de Joden wordt gebracht. Dat van de onbesneden wordt aan de niet-Joden verkondig (Gal.2:7).
(9) Timotheüs bracht aan Paulus de goede boodschap van het geloof en de liefde van de Thessalonikers (1Thes.3:6).
Kenmerken van Profeten
Profeten waren gelovigen die in dienst van God stonden met een speciale opdracht om tot het volk te spreken in zijn Naam. Sommige, zoals Elia en Elisa, hebben grote daden verricht, we denken maar aan Elia die het helemaal alleen moest opnemen tegen vierhonderdvijftig Baälpriesters (1Kon.18:18vv.). En toch was hij mens van gelijke natuur als wij! (Jak.5:17). Nee, wij worden waarschijnlijk niet zoals Elia geroepen om soortgelijke daden te verrichten, maar wanneer we ons een klein beetje verdiepen in de kerkgeschiedenis dat horen we van gelovigen die in naam van God, honderden, ja, soms duizenden verslagen hebben. Denken we alleen maar aan de ‘Great Afweking’ in de Verenigde Staten van Amerika in het begin van de 18e eeuw en het einde van de 20e eeuw. Enkele van de meest invloedrijke predikers tijdens de Great Wapening waren George Whitefield, Jonathan Edwards. Natuurlijk waren het bijzondere mensen, geroepen door God in een speciale tijd met een speciale boodschap, maar tegelijkertijd waren mensen, evenals de profeten van het Oude Testament, gelijk ons wij van dezelfde natuur!
Ze waren zichzelf
De voorloper van de profeet Elisa was Elia, een sterke persoonlijkheid, en omdat Elisa zo’n tien jaar met hem optrok, zou het niet vreemd zijn geweest bij hem dezelfde karaktertrekken te zien. Maar Elisa bleef zichzelf. Een van de bemoedigende zaken die we kunnen opmerken in de Bijbel over de personen die daarin voorkomen, is hun verschil. God, is de God van Abraham, Izaäk en Jakob – drie verschillende mensen, en elk van hen diende God op zijn manier, ieder naar zijn bekwaamheid (Mat.25:15). Toen de Heer Jezus de twaalf apostelen koos, zien we ook twaalf van elkaar verschillende mannen. Johannes de poëtische, Petrus de impulsieve, Thomas de twijfelende en zelfs Judas, de onbetrouwbare. Deze variëteit zien we ook bij de profeten in het Oude Testament: Elia was een eenling, maar Elia had behoefte aan menselijke kontakten. Elia verborg zich in afzondering in een grot, maar Elia riep een muzikant en wachtte tot de Heer hem riep (2Kon.3:15). Elia’s vertrek uit de wereld was dramatisch, in een vurige wagen, maar Elisa stierf en werd begraven. Beide waren origineel, en beiden werkten voor de Heer. Elia dienst werd gekenmerkt door storm, vuur van de hemel en een aardbeving, maar Elia’s werk werd meer in stilte gedaan. God schiep elk mens afzonderlijk (Ps.139:13-16), redde ons afzonderlijk een heeft voor elk van ons een geestelijke route uitgestippeld (Ef.2:10). Eenheid als volk of Gemeente, hoeft niet ten koste van individualiteit te gaan!
Ze waren gehoorzaam (1Kon.19:19-21)
Zoals veel andere Godsmannen in de Schrift – Mozes, Gideon, David, Petrus Andreas, Johannes en Jakobus – was Elia aan het werk toen God hem riep. Elia was de laatste van twaalf mannen die op het veld aan het ploegen waren (2Kon.19:19vv.). Misschien laat dit ons zien dat Elisa’s vader hem niet spaarde om zwaar werk te doen. Joodse rabbijnen schijnen te zeggen: ‘Hij die zijn zoon niet leert werken, leert hem te stelen!’. De basis voor die uitspraak is Spreuken 18:9, waar staat: ‘Hij, die traag is in zijn arbeid, is reeds een broeder van de verderver’. De Bijbel heeft niets goed te zeggen over luie mensen (Spr.6:6).
Toen God onverwacht en plotseling, door middel van Elia, Elisa tot zijn dienst riep, maakte deze een complete breuk met zijn verleden en volgde Elia zonder aan de verleiding toe te geven om terug te keren met waar hij mee bezig was. Tegenwoordig zouden we zeggen ‘dat hij zijn bruggen achter zien opblies’. Elisa verbrandde zijn ploeg, zoals later sommige discipelen hun vissersboten en netten achter zien lieten en Jezus volgden. ‘Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en achteromkijkt, is geschikt voor het koninkrijk van God’ (Luk.9:62) zei de Heer Jezus.
Ze hadden respect voor het verleden (2Kon.2:1-8)
Elia wist dat zijn vertrek aanstaande was (2Kon.2:5) en wilde daarom nog een laatste ontmoeting hebben met de mannen van de profetenschool die Samuël had opgericht. Elia liet Elisa voor zichzelf beslissen of hij de reis wilde maken of niet, gelukkig koos hij ervoor om zijn ‘meester’ te volgen. ‘Nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle hoeken en gaten’, dat wil zeggen dat nieuwe medewerkers of nieuwe leiders de zaken vaak grondig willen aanpakken en veranderen, maar ze moeten de kennis niet vergeten die oude medewerkers of oude leiders, op grond van hun ervaring, die ze in het verleden hebben opgedaan!
De plaatsen die de twee profeten bezochten stonden in verband met een belangrijke gebeurtenissen uit Israëls verleden. Ze begonnen met Gilgal, daar waar God ‘de smaad van Egypte van had afgewenteld’ (Joz.5:12). De besnijdenis, het verbondsteken, de verlossing uit Egypte, en de Wetgeving op de Sinaï waren belangrijke gebeurtenissen en Elisa moest hieraan herinnerd worden. Van Gilgal trokken ze naar Bethel, wat herinnerd aan Abraham en Jakob (Gen.12:8; 13:3; 28:10-22; 35:1-8) en ook Samuël (1Sam.7:16; 10:3). In hun tijd was Bethel een plaats waar aan afgoderij werd gedaan, en koning Jerobeam daar, maar ook in Dan, het gouden kalf had opgericht. Hoewel Elia en Elisa afgoderij haatten, bleven ze in die stad tot de dag dat koning Josefat de afgoden had verwijderd en het volk opriep de Here te dienen (2Kon.23:15-23). Tenslotte kwamen ze in Jericho en de Jordaan waar Jozua en het volk Israël betekenisvolle gebeurtenissen hadden meegemaakt (Joz.3:6). Elia vertrouwde God dat hij de wateren van de Jordaan zou openen, opdat ze naar de overzijde konden gaan. Elia verliet het Beloofde Land daar waar jaren eerder Israël was binnen gegaan en Elisa ging er naar binnen zoals eens Jozua.
In de antieke wereld werden herinneringen aan vorige leiders vaak verwijderd opdat aan hen geen herinnering overbleef, maar dat doet God niet. Het verleden is geen anker dat ons vasthoudt, maar een roer dat ons leiding kan geven, en de leider die met het verleden geen rekening houdt, loopt het risico te falen. Iemand heeft eens gezegd: Er zijn veel manieren van werken, maar er zijn maar weinig principes, methodes kunnen veranderen, principes niet!
Ze hadden een levend geloof (2Kon.2:9-18)
Voordat Elisa zou weggaan wilde hij Elisa nog een laatste gift geven. Elisa was een geestelijk mens, wat bleek uit het antwoord, dat hij gaf. ‘En zodra zij overgestoken waren, zei Elia tot Elisa:’ Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen? En Elisa zei: Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn’ (2Kon.2:9). De woorden ‘een dubbel deel’ wil niet zeggen dat Elisa tweemaal zoveel van de Heilige Geest wilde als Elia, wat op die manier kunnen we niet over de Heilige Geest spreken. Ook wil het niet zeggen geef mij tweemaal zoveel enthousiasme als Elia had tentoongespreid in zijn leven. Elisa dacht hierbij waarschijnlijk aan het boek Deuteronomium, waar staat: ‘Maar de eerstgeborene, de zoon van de niet-beminde, moet hij erkennen door hem een dubbel deel te geven van alles wat het zijne zal blijken te zijn, want deze is de eersteling van zijn kracht: hem behoort het eerstgeboorterecht’ (Deut.21:17). Wat Elisa eigenlijk wilde was dat hij de geestelijke erfgenaam van Elia wilde zijn om zijn bediening in de kracht van God wilde voortzetten. Meer dan iets anders wilde hij de zegen van God over zijn toekomstige bediening.
Elia was plotseling weg, maar de God van Elia was nog steeds op zijn troon. Ja, ieder dienstknecht is belangrijk voor God, en elk lid van het Lichaam van Christus is nodig, maar of we het nu leuk vinden of niet, sommige mannen of vrouwen hebben een krachtiger bediening dan anderen, met het oog op de taak waarvoor God ze roept. Elisa vertrouwde erop dat God de wateren voor hem zou open, zoals hij eerder voor Jozua en Elia had gedaan, en God beschaamde zijn vertrouwen niet. God veranderd van dienstknechten, maar elke werker moet Hem dienen door geloof, vertrouwend op Zijn leiding en kracht voor de hem opgedragen taak. Elisa begon zijn dienst daar waar Elia ze had beëindigd en gaf God de eer.
Ze verwachten tegenstand (2Kon.2:23-25)
Zo gauw Elisa zijn dienst begon kwam er tegenstand en men begon hem in het openbaar belachelijk te maken. We moeten ons daarover niet verwonderen, want ‘allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden’ (2Tim.3:12) en daar ontkomt zelfs een profeet niet aan; integendeel zou ik zeggen. Het is nog maar de vraag of de knapen die de spot met Elisa dreven en tegen hem zeiden: ‘Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op’, wel zo onschuldig waren zoals weleens wordt gedacht. Ook al waren het kleine kinderen, ze hadden geen respect en waren best in staat om de profeet uit te schelden. Trouwens waar waren de ouders om hen terecht te wijzen? Ik denk dat we dan ook eerder aan opgeschoten knapen moeten denken die samen Elisa uitscholden. En niet alleen werd er gespot met Elisa maar ook met de hemelvaart van Elia! Tevens moeten we in gedachten houden dat Betel een plaats was verbonden met afgodendienst en er geen ontzag voor God was, laat staan voor zijn profeten. Een reden waarom deze mensen een lesje nodig hadden van Gods macht en gezag, want God laat niet met zich spotten! Ze moesten eraan herinnerd worden dat, ook al was het volk geestelijk in verval, dat Gods verbond met hen niet beëindigd of herroepen was. God bleef trouw aan zijn verbond en ook als het volk ongehoorzaam was aan Zichzelf. God tuchtigde hen zoals voorzegt was: ‘Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn’ (Lev.26:21-22).
Ze hadden een hart voor God (2Kon.2:19-8:6)
Zoals gezegd, Elia, maar ook alle andere profeten, waren mensen met een gelijke natuur als wij, dat wil zeggen dat ze ook hun zwakke momenten hadden. Ze dienden God en het volk, zowel Elia als Elisa. De doortocht door de Jordaan was de eerste van vele wonderen van zo’n veertien andere die nog volgen zouden. Zelfs gebeurde nog een wonder, die zelfs na de dood van Elisa gebeurde (2Kon.13:20-21). Elisa maakte het water van de bron van Jericho gezond (2Kon.2:19v.). Hij zorgde voor water voor het leger van de koning Joram, wat deze van pas kwam om de koning van Moab te verslaan (2Kon.3). Evenals Elia hielp Elisa een weduwe aan olie zodat ze haar schulden kon betalen (2Kon.4:1v.). Elisa zorgde dat een onvruchtbare vrouw alsnog een zoon kreeg en toen die zoon stierf wekte hij hem uit de dood op (2Kon.4:14v.). Teruggekeerd in Gilgal maakte hij de moes in de pot weer gezond en vermenigvuldigde het brood voor het volk (2Kon.4:38v.). Een van de grootste en meest bekende wonder was de genezing van Naäman van zijn melaatsheid waarna deze overging op Gechazi, de knecht van Elisa (2Kon.5). Tijdens de bouw van een verblijfplaats, bij het omhakken van bomen, viel een bijl in het water, maar Elisa het deed boven drijven en gaf het aan de eigenaar terug. Elisa, bad tot God om de ogen van de vijanden te sluiten en de ogen van zijn dienstknecht te openen, zodat hij de vurige wagens en paarden rondom Elisa kon zien. Elisa voorzei het einde van de hongernood van een belegerde stad in Samaria (2Kon.6-7). Zelfs op zijn sterfbed zorgde Elisa ervoor dat de koning Joas een overwinning kon behalen op Aram. Tenslotte, ná zijn dood, toen men een dode man in het graf van Elisa wierp en daarmee in aanraking kwam, werd deze weer levend. (2Kon.13:14vv.).
Al deze gebeurtenissen spreken van een interesse in de belangen van anderen. Een leider moet zichzelf opofferen en dienen, want dat zijn de kenmerken van een dienstknecht van God en echte leiderschap. We dienen leiders zijn die dienen, en dienaars die leiden. We worden wellicht niet, zoals de profeten en apostelen, geroepen om soortgelijke wonderen te verrichten, maar we kunnen wel onze gaven en bekwaamheden gebruiken om anderen te dienen. In veel gemeenten zijn veel leiders die zich voorstaan op hun belangrijkheid en te weinig dienaren. De Heer heeft gezegd: ‘Ik echter ben in uw midden als Degene die dient’ (Luk.22:27), en Hij is het voorbeeld dat wij dienen na te volgen (Fil.2:1-12).
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Kingdom Now
-
Koninkrijk van God
Voorwoord
Dit artikel wil een korte inleiding zijn op een veelomvattend en moeilijk onderwerp dat het onderwijs van de gehele Bijbel bestrijkt, namelijk het Koninkrijk van God. Omdat er christenen zijn die geloven dat het Koninkrijk van God al is aangebroken en geestelijk verstaan moet worden en zich in onze tijd manifesteert is een bezinning op het onderwerp ‘het Koninkrijk van God’ zeker op zijn plaats. Met andere woorden de Kingdom-Now leer, ook bekend onder de naam ‘New Apostolic Reformation’, waar ik op doel en die gevolgd en gepropageerd wordt door de Emerging Church en veel ingang vindt in de evangelische en pinkster kerken, vraagt om een duidelijk antwoord met betrekking tot het onderwerp ‘het Koninkrijk van God’. Het onderwijs van de Kingdom-Now leer is verwarrend, mede, omdat ze een toekomstig Koninkrijk van God uitsluiten. Ook de overtuiging dat het volk Israël geen toekomst meer heeft en dat de Heer Jezus het Koninkrijk van God niet, of pas nadat de Gemeente dat gerealiseerd zal hebben, zal oprichten en vestigen, zorgen ervoor dat veel gelovigen in onzekerheid verkeren. Het substitutionalisme, of de vervangingstheologie, de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen, heeft zijn ‘kop’ weer opgestoken, en maakt deel uit van de Kingdom-Now leer. Het is daarom niet overbodig eens na te gaan wat het Koninkrijk van God dan eigenlijk wel is. Daarover gaat artikel, dat geen bestrijding wil zijn van de Kingdom-Now leer, daarvoor kunt u op het internet wel terecht. Toch lijkt het mij wel nuttig om na te gaan welke de beginselen zijn van deze beweging, voordat we ons gaan bezig houden met het eigenlijke onderwerp van dit artikel ‘het Koninkrijk van God’.
Kingdom-Now in het kort
Kingdom-Now is een leer binnen de charismatische beweging, vooral in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland. Kingdom-Now voorstanders geloven dat God de controle over de hele wereld heeft verloren aan satan, toen Adam en Eva zondigden. God zou nu op zoek zijn naar mensen die hem zullen helpen de heerschappij terug te nemen. Degenen die zich overgeven aan de autoriteit van Gods apostelen en profeten besturen de koninkrijken van deze wereld. In de Kingdom-Now leer wordt het duizendjarig rijk vergeestelijkt. Het duizendjarig rijk staat volgens hen voor de gehele christelijke bedeling, vanaf de hemelvaart van Christus tot zijn wederkomst. Het gevolg van deze overtuiging is dat men denkt nu al in het duizendjarig rijk te leven. Volgens de Kingdom-Now leer is satan gebonden en heeft geen recht meer op de heerschappij over onze steden, streken, volken. Niet de satan maar wij, als gemeente, horen op de troon te zitten. We moeten als gemeente het heft in handen nemen. We moeten door geestelijk oorlog te voeren de macht van satan over onze steden en landen breken en in Jezus’ naam de macht overnemen. God heeft, volgens deze leer, geprobeerd om de controle over de wereld te herstellen door te zoeken naar een speciale groep van gelovigen (bekend als ‘verbondsvolk’, ‘overwinnaars’ of ‘Joel’s leger’). Door middel van deze mensen zouden alle sociale instellingen, ook overheden en wetten, onder het gezag van God worden gebracht. Men gelooft dat een niet-christelijke samenleving nooit zal slagen. Vandaar dat Kingdom-Now zich verzet tegen een scheiding van kerk en staat. De overtuiging is vanuit deze leer dat, omdat de Heilige Geest in ons woont, wij alle macht in de hemel en op de aarde hebben. Onze woorden hebben kracht en hiermee kunnen we dingen in beweging zetten. Volgens de Kingdom-Now leer zal onder leiding van de profeten en apostelen, het leger van gezalfde christenen de eindopdracht van het lichaam van Christus op zich nemen. De eindopdracht is het voor God innemen en veroveren van de gehele aarde, het winnen van alle mensen en de gehele wereld voor de volledige heerschappij van Christus. Als de gemeente met behulp van de elite van gezalfde christenen, onder leiding van de nieuwe profeten en apostelen, de wereld voor Christus heeft veroverd, dan zal volgens deze leer, Christus terugkomen. Voorstanders van Kingdom-Now geloven niet in de opname, die wordt uitgelegd als een gevoel van blijdschap of opwinding wanneer de Heer terugkeert wanneer Hij volgens deze leer het koninkrijk zal ontvangen van uit onze handen. Men leert ook dat alle profetieën met betrekking tot de toekomst van Israël, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament van toepassing zijn geworden op de kerk. Het idee dat de kerk Israël heeft vervangen en dat de vervulling van de profetieën aan Israël betrekking hebben op de kerk staat bekend als de Vervangingstheologie, en is on-Bijbels.
Een oude dwaalleer
Uit de kerkgeschiedenis is bekend dat de eerste christenen geloofden in een terugkeer van de Heer Jezus vóór het 1000-jarig Vrederijk. Daarbij werd een toekomstig herstel van Israël niet uitgesloten. Deze situatie veranderde, zowel maatschappelijk, maar ook theologisch in de derde en vierde eeuw, en wel door de komst van de keizer Constantijn de Grote (273-337), en twee kerkvaders, Origenes (ca. 185-253/254) en Augustinus (354-430). Met Origenes veranderde de methode van Bijbeluitleg in de allegorische, een alles vergeestelijkende uitleg van de Bijbeltekst, met miskenning van de letterlijke betekenis. Met Augustinus kwam het amillenialisme de kerk binnen. Amillennialisme is een benaming voor het geloof dat er geen letterlijke 1000-jarige regeringstijd van Christus zal komen, maar ook geen toekomstig herstel van Israël. Men geloofde dat het 1000-jarig Rijk symbool stond voor de tijd tussen de eerste en de tweede komst van Christus. Eigenlijk geloofden de aanhangers van deze leer dat we nu in het Vrederijk leven. Aanhangers van de vervangingsleer geloven dat de Joden niet langer Gods uitverkoren volk zijn, en dat God verder geen specifieke toekomstplannen heeft voor het volk van Israël. Zoals gezegd nam deze leer een dominerende plaats in de kerk in en wordt tot op vandaag de dag aangehangen, ook in Protestantse kerken. De laatste decennia is in Evangelische middens de mening, dat het Koninkrijk van God gelijk te stellen is met het tijdperk van de Gemeente, sterk toegenomen, of op zijn minst dan toch in een geestelijke vorm. Met hoort dan ook spreken van ‘Bouwen aan de vooruitgang van het Koninkrijk van God’, of iets van dien aard. Een duidelijk theologische uitleg ligt aan deze visie echter niet ten grondslag, de uitweg is dan dat men alles gaat vergeestelijken. Tot een duidelijk inzicht te komen wat het Koninkrijk van God wel is, is mogelijk maar dan op een consequente letterlijke methode. Als we dat doen dan is het Koninkrijk van God, niet iets geestelijks maar een concrete periode in de geschiedenis van deze wereld. Het Koninkrijk van God is, zoals gezegd, een toekomstige periode in de geschiedenis van de mensheid, wanneer de Here Jezus Christus, de laatste Adam, zegevierend op de aarde zal terugkeren, nadat Hij deze wereld geoordeeld heeft, zijn Koninkrijk vestigt, waarin Gods gerechtigheid de norm zal zijn op elk levensgebied.
Het Koninkrijk van God: Twee vormen
Hoe komt het dat er christenen zijn die geloven dat het Messiaanse Rijk al begonnen is? Is er een Bijbelse basis om dit te kunnen onderbouwen? Ten eerste moeten we onderscheid maken tussen het universele rijk van God en het theocratische rijk, d.w.z. het rijk, dat God door mensen of volken laat besturen. Het verschil ligt daarin, dat sommige Schriftplaatsen Gods koninkrijk voorstellen als een voortdurende aanwezigheid (Ps.93:1-2), terwijl andere Schriftplaatsen aangeven dat het bij het koninkrijk van God om een toekomstige aangelegenheid gaat (Dan.2:44-45). Ten tweede laten ons andere Schriftplaatsen zien, dat het koninkrijk direct door God wordt bestuurd (Dan.4:17, 25-26, 32), terwijl andere plaatsen ons laten zien dat het koninkrijk van God door mensen of wereldmachten wordt bestuurd (Ps.2:6-9). Ten derde tonen sommige verzen het rijk van God aan als iets wat er altijd was en is (Ps.93:1-2), terwijl andere Schriftplaatsen aangeven dat de komst van het rijk een menselijk antwoord als voorwaarde stelt (Ex.19:5; Mat.3:2, 11:14; 23:37-39). We stellen vast dat het universele rijk van God eeuwig is, alles omvattend, en onder direct bestuur van God staat. Daartegenover staat dat het theocratisch koninkrijk van God, aards is, onder Gods directe heerschappij staat en aan bepaalde voorwaarden gebonden is. Het ‘koninkrijk der hemelen’ is niet een koninkrijk in de hemel; het is een hemels koninkrijk op aarde en synoniem met het ‘koninkrijk van God’. Bijbelonderzoekers hebben altijd al deze twee vormen, het universele en het theocratische Koninkrijk van God waargenomen. Over het eerste spreekt de Schrift van een oneindig rijk, namelijk de soevereine heerschappij van de Allerhoogste God over alle domeinen. Schriftplaatsen zoals Daniël 4:31-32 en 34-35 vestigen de aandacht op dit aspect van het Koninkrijk van God. De Heer Jezus kon daarom tegen Pilatus zeggen: ‘U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven was gegeven’ (Joh.19:1). De heersers van deze wereld regeren onder Gods heerschappij (Spr.21:1). Het koninkrijk der hemelen wil zeggen dat de God des hemel regeert, de heerschappij heeft (Dan.2:18; 4:26). Deze heerschappij van God over alles wat Hij geschapen heeft is universeel, volmaakt en eeuwig. Maar de Schrift spreekt ook over een beperkt rijk, dat in omvang en tijd beperkt is, dat dus noch eeuwig of universeel is. Deze twee aspecten van het rijk van God moeten we duidelijk onderscheiden. Dit tweede aspect van het koninkrijk van God kan men het dispensationeel aspect noemen: Het is plaatselijk en in de tijd begrenst. Dat is het rijk van God op aarde, waarin zijn heerschappij zich openlijk openbaart en aan de menselijke verantwoordelijkheid wordt overgelaten. Met een dispensatie c.q. bedeling is bedoeld een periode binnen de heilsgeschiedenis die zich van andere onderscheidt door een eigensoortige relatie tussen God en de mens. Zoals gezegd, in de theologie zijn de meesten het er wel over eens dat Gods universeel rijk een tijdloze werkelijkheid is, die tot op heden bestaat. Verdeeldheid binnen de theologie gaat niet daarover, maar over de openbaring van het theocratische koninkrijk van God, dat aards is en begrenst in tijd, en of die geestelijk verstaan moet worden, of als een werkelijke toekomstige realiteit.
Het theocratisch koninkrijk van God – De wetgeving op de Sinaï
De Bijbelse geschiedenis van het rijk van God begint als een theocratie in Eden. Daar gaf God aan Adam en Eva gezag over zijn schepping (Gen.1:26-28). Dat God aan Adam opdracht gaf om de dieren namen te geven, maakt duidelijk dat God hem de autoriteit gegeven had om de schepping te besturen. We weten dat al gauw daarna de mens zijn gezag heeft verloren aan de satan (Gen.3). De satan claimt zijn gezag op het moment dat hij tegen de Heer Jezus tijdens de verzoeking in de woestijn zegt: ‘U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geef ik ze’ (Luk.4:6).
We kunnen ons afvragen waarom is een toekomstig aards koninkrijk van God eigenlijk noodzakelijk? De reden is dat de Heer Jezus daar, op de aarde, de overwinning gaat claimen, waar hij ogenschijnlijk de nederlaag had geleden. Omdat Jezus’ verwerping, door de duivel, de heerser van deze wereld, ook op aarde had plaatsgevonden, moet daar ook zijn verhoging plaatsvinden! Dat is ook de reden dat de Heer Jezus terugkomt om de wereld in gerechtigheid te richten. Dat maakt ook duidelijk waarom God, noodzakelijkerwijs een verbond met Abraham aanging, omdat daaruit het volk Israël zou voortkomen, waaruit de Verlosser zou komen (Gen.3:15; 12:3; 49:10). Die onvoorwaardelijke belofte en de latere verbonden met Abraham gesloten letterlijk te nemen, maar zijn nog nooit helemaal in vervulling gegaan. De uiteindelijke vervulling zal in het toekomstig theocratisch rijk van God plaatsvinden.
De wetgeving op Sinaï
We laten Abraham achter ons, omdat ik slechts de grote lijn van dit onderwerp wil aangeven. Het volgende onderwerp is de sluiting van het verbond met Mozes. De belangrijkste plaats, die spreekt van de werkelijkheid van een toekomstig Messiaans rijk, heeft te maken met de Wet die God op de berg Sinaï aan het volk Israël heeft gegeven. ‘Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet’ (Ps.147:19-20). Na de zondeval heeft het theocratisch Rijk opgehouden te bestaan, maar met Mozes en de wetgeving op de Sinaï keerde deze terug. Een aanwijzing daarvoor vinden we in het boek Exodus: ‘Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult’ (Ex.19:5-6). We kennen de geschiedenis van het volk Israël: hun uittocht uit Egypte, de wetgeving op de Sinaï, de aankomst in het land, de periode van de Richters en de roeping van Saul als eerste koning van Israël. ‘Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben, dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Here, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen’ (Deut.17:14-15). Het theocratisch koninkrijk, dat met Adam begonnen was, werd voortgezet door Mozes, Jozua, de verschillende Richters en daarna, door de drie koningen Saul, David en Salomo. Na de tweedeling van het rijk in Juda en Israël, onder Jerobeam en Rehabeam (1Kon.12) ging het snel bergafwaarts met het rijk, zeker in moreel opzicht. Het zuidelijk rijk Juda bleef van 722 v.Chr. tot aan de wegvoering in ballingschap in 586 v.Chr. als theocratisch rijk bestaan, hoewel in alle zwakheid. De tuchtiging van het volk door God haalde weinig uit, en uiteindelijk werd het volk in ballingschap gevoerd. ‘De Here, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des Heren zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was’ (2Kron.36:15-16).
De tijden der heidenen
Met de val van Jeruzalem en de wegvoering in ballingschap van het Joodse volk in 586 v.Chr. is de periode aangebroken, die bekend staat als ‘de tijden van de volken’. Dat is de tijd dat niet langer Jeruzalem het centrum van de wereld is, maar het volkerenhoofd (het hoofd van de opeenvolgende wereldrijken) het middelpunt van de wereld vormt. Een overzicht van die wereldmachten wordt gegeven in het boek Daniël, door het zgn. beeld van Nebukadnezar. Deze periode, de tijden der volken’ duurt tot aan de wederkomst van Christus. Dit was wat Daniël tot de koning Nebukadnezar over zijn droom zei: ‘Gij, o koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft, ja, in wiens hand Hij de mensenkinderen, waar zij ook wonen, de dieren des velds en het gevogelte des hemels heeft gegeven, en die Hij tot heerser over die alle heeft gemaakt – gij zijt dat gouden hoofd. Doch na u zal een ander koninkrijk ontstaan, geringer dan het uwe; en, weer een ander, een derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de gehele aarde; en een vierde koninkrijk zal hard zijn als ijzer; juist zoals ijzer alles verbrijzelt en vermorzelt; en gelijk ijzer, dat vergruizelt, zal dit die allen verbrijzelen en vergruizelen… Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken’ (Dan.2:37-40, 44). De ‘tijden van de volken’ worden door drie zaken gekenmerkt: (1) Er is geen Davidische koning meer op de troon, (2) De ‘sjechina’, het teken van Gods aanwezigheid woont niet meer in de tempel te Jeruzalem en (3) Er is geen openlijke erkenning van Gods kant meer dat Israël Gods volk is. Het is Lo-Ammi, ‘Niet-Mijn-Volk’ (Hos.1:9; 2:22). De profeet Hosea zegt: ‘Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4-5).
‘Lo-Ammi’, niet meer ‘Mijn volk’, geen koning en Sjechina meer in Israël (Ez.10:4, 18-19, 11:23), dat was de situatie van het volk Israël. Onder Kores kreeg Ezra toestemming om terug te keren naar Jeruzalem en iets meer dan tweeënveertigduizend Joden volgden hem (Ezr.1:1; 2:64). Wat later voegde ook Nehemia zich bij hen. De nakomelingen van deze Joden ontmoeten we in de verslagen van de vier Evangelisten. De idee van het theocratisch koninkrijk van God verdween echter niet uit de belangstelling en een groot aantal profeten zagen het komen in de toekomst (Jes.2:2-4; 11:6-9; 65:17-25). Zij beschreven het als (1) een eeuwig, maar aards rijk waar gerechtigheid en vrede het kenmerk zouden zijn, (2) onder het gezag en de heerschappij van de Messias, een nakomeling van het huis David, (3) waar het beloofde land in zijn totaliteit in bezit zou komen door het toekomstig volk Israël, (4) en waar een nieuwe tempel zou worden gebouwd, enz.
We slaan de ‘vierhonderd stille jaren’ over, jaren die tussen het Oude en het Nieuwe Testament liggen en gaan verder met ons onderwerp in het Nieuwe Testament.
Het Koninkrijk wordt aangeboden aan het volk Israël
Alle evangelisten zijn eensluidend in hun identificatie van de Heer Jezus als zijnde de beloofde Messias. (Mat.21:38, 45). Bij uitstek in het evangelie naar Mattheüs, het evangelie dat ons de Heer Jezus als de Koning van Israël beschrijft (bv. Mat.1:1; 2:2; 2:5; 4:5; 5:35 enz.). De aankondiging van het koninkrijk was de taak van Johannes de Doper, die in de geest en de kracht van Elia (Mat.11:14; Luk.1:17) voor de Heer Jezus uitging. Een roepende in de woestijn, die de mensen opriep zich te bekeren omdat ‘het koninkrijk der hemelen nabijgekomen was’ (Mat.3:2). Later werd dezelfde oproep gedaan door de twaalf apostelen (Mat.10:5-7) en de ‘zeventig’ (Luk.10:1, 9). Het werd ‘het koninkrijk der hemelen’ genoemd omdat het koninkrijk door de ‘God des hemels’ uitgeroepen was. We vinden die uitdrukking terug in Daniël 2:44, waar staat: ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid’. Het rijk dat Johannes aankondigde was bestemd voor het volk Israël, zoals blijkt uit de opdracht die de twaalf apostelen kregen van de Heer Jezus. ‘Deze twaalf zond Jezus uit en Hij beval hun aldus: Gaat niet heen op de weg van de volken en gaat geen stad van de Samaritanen binnen; maar gaat veeleer naar de verloren schapen van het huis Israëls’ (Mat.10:5-6; 15:24). De Koning was er, en de tekenen van de Messias werden verricht (Mat.11:2-6; Luk.4:18-19). De Schriften, voor wat betreft het komen van de Heer Jezus in deze wereld, werden in en door Hem vervuld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Jezus geboorte uit een maagd (Jes.7:14) en zijn geboorte te Bethlehem (Mi.5:1). Had het volk Israël de Heer Jezus als de beloofde Messias aanvaard, dan was het aardse rijk van God werkelijkheid geworden, en waren de tijden van de volken beëindigd. Helaas heeft het volk Israël haar Messias afgewezen. Het keerpunt was toen de farizeeën, een duidelijk wonder die de Heer Jezus verrichtte niet konden verklaren, en zeiden: ‘Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de overste van de demonen’ (Mat.12:24). Het koninkrijk werd van het volk Israël afgenomen, zoals blijkt uit de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden, waar de Heer Jezus zegt: ‘Hebt u nooit gelezen in de Schriften: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot een hoeksteen van de Heer; van de Heer is dit gebeurd en het is wonderlijk in onze ogen’. Daarom zeg Ik u, dat het koninkrijk van God van u zal worden weggenomen en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan opbrengt’ (Mat.21:42-43). Het volk dat de vruchten zal opbrengen is mijns inziens het toekomstig hersteld volk van Israël. En daarmee zijn we aangekomen bij de periode van de Gemeente. Het aanbod van het koninkrijk voor Israël is uitgesteld, niet beëindigd, zoals mag blijken uit hoofdstuk 24 van het evangelie naar Mattheüs (24:14-21, 30).
Het tijdperk van de Gemeente – Een verborgen Koninkrijk?
De Gemeente wordt in de evangeliën niet vermeld, dan alleen als aankondiging van iets toekomstigs. ‘En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen’ (Mat.16:13-20; 18:15-20). De visie dat het koninkrijk van God in een verborgen vorm gestalte zou hebben gekregen door de Gemeente, vindt geen steun in de Schrift. Vaak worden, als ‘bewijs’ daarvoor de acht gelijkenissen vermeld in Mattheüs 13 aangehaald. Die gelijkenissen geven ons echter eerder een beeld van de geestelijke realiteit die in de periode, die tussen Jezus’ eerste komst en tweede komst ligt. Deze gelijkenissen geven aan dat in onze tijd ‘goeden en kwaden’ naast elkaar zullen bestaan, en we zien dat ook God, maar ook de duivel aan het werk is! Niet bepaald een rijk waar God regeert! Daarom moeten we dan ook niet, ook al werkt God in onze tijd door zijn Geest in deze wereld, het rijk van God, zoals geopenbaard in het Oude Testament niet verwisselen voor een zogenaamd ‘verborgen rijk’. De Gemeente is niet het koninkrijk van God en ook niet het geestelijk Israël. In de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden (Mat.21:33-46), wordt in vers 43 gesproken dat het Koninkrijk van God gegeven zal worden aan een ‘volk’ dat de vruchten ervan opbrengt’. Dat volk is, m.i., niet de Gemeente, maar het toekomstig volk Israël dat een nieuw verbond zal sluiten (Jer.31:31), op grond waarvan het Joodse volk het Koninkrijk van God voor de tweede keer krijgt aangeboden. Vandaar dat de discipelen, nadat ze veertig dagen onderwijs hadden ontvangen van de Heer Jezus, betreffende het koninkrijk van God, de vraag stelden: ‘Heer, zult u in deze tijd het koninkrijk voor Israël herstellen?’ (Hand.1:3, 6).
Komende gebeurtenissen: De Opname van de Gemeente en het herstel van Israël
Allerlei gebeurtenissen van de laatste decennia bevestigen de overtuiging dat we in de eindtijd leven, in de periode vlak voor de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente, Israël en de volken. Eén van die gebeurtenissen, die uitermate van belang is in verband met ons onderwerp, is uiteraard het ontstaan van de staat Israël in 1948. Er zal een volk Israël moeten zijn willen de profetieën betreffende het Messiaans rijk in vervulling kunnen gaan. Maar daarvoor zal in de eerste plaats de Gemeente haar plaats moeten ‘inruilen’ voor het volk Israël. Het ‘vertrek’ van de Gemeente, is de zogenaamde Opname (1Thes.4:15-18; 1Kor.15:51v.; Joh.14:1-3). Daarna zal God de draad weer opnemen met het volk Israël, Lo-Ammi zal weer Ammi en/of Ruchama zijn (Hos.1:8-12). De profetie van Ezechiël maakt dit duidelijk: ‘Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren’ (Ez.37:11-14). Wat er in 1948 is gebeurd, het ontstaan van de staat Israël, is de aanloop tot de verdere vervulling van Ezechiëls profetie. Ná de Opname zal de laatste jaarweek van Daniels zeventig jaarweken aanbreken. In die periode zal het volk Israël gelouterd worden, de benauwdheid van Jakob zal dan aangebroken zijn (Jer.30:7). Israëls verstrooiing was al vroeg in de geschiedenis van het volk Israël aangekondigd (Deut.4:27; 28:63-65), en is voltrokken in 70 n.Chr. De ballingschap naar Babel was daarvan niet de vervulling want de duur daarvan was beperkt en ook werden ze naar één bepaald gebied gebracht, en onder Ezra en Nehemia keerde een gedeelte van de Joden terug naar Jeruzalem. De verstrooiing in het jaar 70 n.Chr. was wereldwijd, ‘onder alle volken’ (Luk.21:24). Niet alleen de verstrooiing was voorzegt, ook het herstel en de terugkeer van het volk Israël. De eerste terugkeer was, zoals gezegd, onder Ezra en Nehemia, de tweede terugkeer ligt in de (nabije) toekomst (Ez.20:33-38). Jesaja spreekt zelfs van een ‘tweede’ terugkeer, ‘wederom’: ‘En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde’ (Jes.11:11-12). Israëls bekering tot God zal plaatsvinden in de Grote Verdrukking (Mat.24:29-31; Zach.14:1vv.).
De eindvervulling van Het Koninkrijk van God – het Messiaanse Rijk
Wanneer het volk Israël, gelouterd door de ‘benauwdheid van Jakob’, teruggekeerd is tot hun God, en de Messias is gekomen kan het koninkrijk wordt opgericht. Tijdens dit duizendjarig rijk zullen alle beloften van het verbond met Abraham en Mozes in vervulling gaan, wanneer Jezus Christus in Jeruzalem de stad van de grote Koning (Mat.5:35), zal zitten op de troon van David. ‘En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige’ (Zach.14:9). Deze periode in Gods geschiedenis met deze wereld laat ons zien dat het koninkrijk van God dat in Eden verloren ging, teruggebracht en onder gezag geplaatst is van de ‘laatste Adam’, die de wereld in naam van zijn Vader zal besturen. De tijd van de heidenen zal beëindigd zijn, en Israël zal weer het ‘hoofd van de volken zijn’ (Deut.28:13; Jes.14:1-2, 60:10, 12, 14, 16).
Samenvatting
Ik wil afsluiten met een kort overzicht te geven. Lang niet alles is gezegd, maar ik hoop hiermee de grote lijn van het onderwerp ‘het koninkrijk van God’ te hebben weergegeven. Het aards koninkrijk van God komt tot uitdrukking in een theocratie waarin de verantwoordelijkheid in handen van mensen wordt gelegd. Helaas is dat in Eden verloren gegaan doordat de ‘eerste Adam’ faalde. In de verbonden met Abraham en Mozes en de profetieën van de oudtestamentische profeten bleef de gedachte aan deze theocratie bestaan, en kwam weer tot leven door de koningen van Israël, en kwam tot een eind door de ballinschap van Israël en de invoering van de ‘tijden der heidenen’. Er zat geen nazaat van David meer op de troon en Israël werd beheerst door anderen wereldmachten. In deze tijd verscheen de Heer Jezus, de rechtmatige erfgenaam van de troon van David. Had Israël de Heer Jezus toen aanvaard als de Messias, dan zou het aardse koninkrijk van God gekomen zijn. Maar helaas verwierp het volk Israël, eerst de heraut, Johannes de Doper en daarna ook de ‘Koning van Israël’, de Heer Jezus (Mat.12) wat leidde tot een uitstel van het rijk van God. Vanwege dat uitstel verklaart de Heer Jezus de geestelijke situatie die er zal zijn tot aan zijn tweede komst in de gelijkenissen van Mattheüs 13. Ook kondigde de Heer Jezus de komst van de Gemeente aan (Mat.16 en 18). Wanneer de Gemeente zal zijn weggenomen van deze aarde, zal Israël getuchtigd worden in de Grote Verdrukking en het overblijfsel zal ingaan in het Vrederijk. De heerschappij van God over zijn schepping door zijn Zoon, zal voor eeuwig duren in de nieuwe hemel en aarde. De apostel Johannes vat het zo samen: ‘En zij zullen regeren tot in alle eeuwigheid ‘(Op.22:5). Gods Koninkrijk zal zich verderzetten in het eeuwige rijk van God (Op.21-22).
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Dodenrijk of Hel?
Inleiding
In de ‘gelijkenis’ van de rijke man en de arme Lazarus (Luk.16:19-31) lezen we over het gebed van de rijke man dat niet opgemerkt werd kwam, doordat hij bad in de verkeerde plaats en hij was te laat met zijn verzoek. Want zegt Lukas 16:23 - ‘In het dodenrijk sloeg hij zijn ogen op’ en daarover – het dodenrijk – gaat dit artikel.
Vijf woorden
Abussos wordt vertaald met 'afgrond’. ‘Zij hadden over zich als koning de engel van de afgrond; in het Hebreeuws is zijn naam Abaddon; en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon’ (Op.9:11; Ef.2:2). Abaddon en Apollyon hebben beide de betekenis van ‘verderf’ of ‘verderver’. Het zelfstandig naamwoord abussos heeft de betekenis van bodemloos, onbegrensd, de afgrond, de diepte. De onpeilbare diepte van Orcus, een diep ravijn in de onderste delen van de aarde, verzamelplaats van de doden, maar vooral de woonplaats van de demonen; de engelen die hun oorsprong (oorspronkelijke staat) niet bewaard hebben’ (Judas vs.6).
Tartarus (tartaroõ) wordt slechts één keer in het Nieuwe testament vermeld en wel in 2 Petrus 2:4 waar het vertaald is met ‘afgrond’. De Tartaros (Oudgrieks Τάρταρος) of Tartarus (gelatiniseerd) is de ‘hel’ in de Griekse mythologie. Het is het onaangename deel van de onderwereld, en wel het grote, treurige rijk onder de aarde, 'even ver verwijderd van de aarde als de aarde verwijderd is van de hemel'. Tartarus is een ander woord voor afgrond - Grieks abyssos. Het gaat om de bewaarplaats van de ongehoorzame engelen uit de tijd van de vloed. We moeten hier ruwweg denken aan zoiets als de bewaarplaats van de onrechtvaardige menselijke doden (vgl. ‘de rijke’ uit Luk.16:19-31) waar die bepaalde afvallige engelen (afzonderlijk) bewaard worden tot aan hun oordeel.
Sjeool is een Hebreeuwse woord en komt vijfenzestig keer voor in het Oude Testament en wordt op verschillende manieren vertaald, onder andere als ‘het graf’, ‘hel’ en ‘put’.
Hades wordt vaak gezien als een verblijfplaats van de zielen van de gestorvenen (Hand.2:27, 31) waar het de Griekse vertaling is van ‘sjeool’ o.a. in Psalm 16:10. In Lukas 16:23-26 waar de doden in de onderwereld verblijven, wordt het woord ‘hades’ alleen gebruikt voor de plaats waar de ongelovigen verblijven. Hades wordt in het NT gebruikt als verwijzing naar de onderwereld. Het geeft de tussentoestand weer van de dood en de toekomstige opstanding. Van de elf keer dat het woord gebruikt wordt in het NT, is het in veel vertalingen onterecht vertaald met ‘hel’. In het OT ging men na de dood in het graf en het lichaam verteerde er, en de zielen werden geacht in de sjeool te zijn, het dodenrijk. Hierover wordt in het OT niet veel geopenbaard, alles is nog vaag, maar er is al wel sprake van schimmen in de sjeool, wat de NBG correct weergeeft, en ook de HSV geeft een aanvaardbare vertaling, in Jes.14:9; 26:14,19 en Ps.88:11.
Gehenna (Grieks: geenna) is de eeuwige verblijfplaats van de ongelovigen. Zoals de hades de tussentijdse toestand is, is de gehenna de eeuwige hel. Het woord wordt achtmaal gebruikt in het NT, en is altijd de aanduiding voor de plaats van eeuwige verdoemenis. De hel wordt in de Evangeliën omschreven als ‘een onuitblusbaar vuur’ (Mat.3:12; 5:22; 18:9), ‘hel’ (Mat.23:33), ‘vuuroven’ (Mat.13:42, 50), ‘de donkerheid van de duisternis’ (Jud.13), ‘de poel die van vuur en zwavel brandt’ (Op.21:8). De hel is een plaats van eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn engelen (Mat.25:41).
Samengevat: De Statenvertaling (SV, voornamelijk tot versie 1977) en de King James-vertaling (KJV) geven soms een onjuiste vertaling van de grondwoorden voor het dodenrijk van overleden mensen, en van de bewaarplaats van opstandige engelen. Deze grondwoorden worden dikwijls met hel vertaald, terwijl er een verschil in betekenis is. Het woord hel in het Oude Testament van de KJV slaat altijd op het Hebreeuwse grondwoord sjeool. Maar sjeool is niet de plaats van eeuwige bestraffing, dat is de hel. Sjeool betekent dodenrijk of ook wel graf. Het Griekse equivalent van sjeool in het Nieuwe Testament is hades, wat dan eveneens dodenrijk betekent
Lukas 16
In sommige Bijbelvertalingen wordt dit woord ‘hades’, als ‘hel’ vertaald met in plaats van dodenrijk. In het Hebreeuws is het woord voor dodenrijk ‘sjeool’ en is daar gebruikt als een tijdelijke plaats waar ongelovigen en gelovigen heengaan na hun dood. Enkele andere vertalingen van het Nieuwe Testament geven het woord hades in het Nieuwe Testament dan ook weer met ‘dodenrijk’ dat dichter bij de bedoeling ligt. Die plaats, het dodenrijk, bestaat uit twee gedeelten, zoals we kunnen lezen in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Luk.16:19:31). We zien dat er twee afdelingen zijn in de wereld van de afgestorvenen, in het dodenrijk: één voor Lazarus (of rechtvaardige doden) en één voor de rijke (of onrechtvaardige doden). De éne in vrede (‘schoot van Abraham’) maar de andere in een plaats van pijniging (‘want ik lijd smarten in deze vlam’ - vs. 24). Voor deze laatste categorie is het dodenrijk als het ware een plaats van voorarrest (tot de opstanding VAN de doden in Op.20:12, waarna het ultieme ‘proces’ volgt voor de Grote Witte Troon – Op.20:11-15). Deze plaats is gescheiden van de plaats van de goede doden door een ‘grote kloof’. Later, toen de Heer de kruisdood stierf noemde hij de plaats voor de rechtvaardige doden het paradijs (Luk.23:43), waar de rechtvaardigen verblijven in afwachting van de opstanding (UIT de doden – Mark.9:9; Luk.20:35; Hand.4:2; Fil.3:11). Dat Jezus naar dat paradijs is gegaan, in de tijd dat Zijn lichaam in het graf lag (vóór Zijn opstanding), bewijst Lukas 23:43: ‘HEDEN zult u met Mij in het paradijs zijn’.
De hel (gehenna, tartarus) daarentegen is de definitieve eindbestemming voor de ongelovigen. Op de oordeelsdag worden zowel de levenden als de doden, die Christus verworpen hebben, voor eeuwig in de hel geworpen, de poel van vuur (Op.20:11-15). ‘…het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen is bereid’ (Mat.25:41). Dat de hades (dodenrijk) en gehenna (hel) twee verschillende plaatsen zijn wordt duidelijk wanneer we Openbaring 20 opslaan waar we lezen dat op de oordeelsdag de dood en het dodenrijk geworpen zullen worden in de poel van vuur, dat is de hel. (Op.19:20; 20:13-14). De ware hel, waar de eeuwige straf plaatsvindt, werd in het Oude Testament niet geopenbaard. De hel is de gehenna en de poel van vuur (zie Op 19:20; 20:10,14,15; 21:8). Ze zal pas bestaan wanneer de verdoemden, na hun ‘uiteindelijke proces’ (voor de grote Witte Troon - Op 20) naar die poel zullen verwezen worden. De gehenna, het onuitblusselijke vuur, de poel van vuur is de plaats van eeuwige pijniging en dus de hel. Niet hades, noch sjeool is de hel. Voor hel (hell - KJV) staat hier het grondwoord gehenna. De hel is hier terecht de eeuwige straf, het onuitblusselijke vuur. Daar zal men ‘gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid’.
Daaruit blijkt dat het dodenrijk en de hel niet hetzelfde zijn. Het woord ‘dood’ verwijst naar de graven. Terwijl het graf recht doet gelden op het lichaam bij de dood, gaat het bij het dodenrijk om de ziel en/of de geest van de dode (Mat.10:28). Bij het uiteindelijke oordeel zal het lichaam van de ongelovige nog eenmaal verenigd worden om daarna geworpen te worden in de hel, de poel van vuur. We zien dat de duivel pas in Op.20:10 in de plaats van de eeuwige straf wordt geworpen, en de onrechtvaardigen komen er in Op.20:15 bij. Dit betekent dat dan pas de hel effectief bestaat. De duivel is nog steeds niet in de hel! Er is op dit ogenblik nog steeds niemand in de hel; echter wel in het dodenrijk en haar verschillende afdelingen.
Geen vagevuur
Bovenstaande heeft niets te maken met de Rooms-katholieke leer betreffende het zogenaamde ‘vagevuur’. Het vagevuur, ook wel purgatorium of louteringsberg is volgens het Rooms-Katholicisme een toestand waarin de zielen van personen die gestorven zijn in vriendschap met God, zonder dat ze volledig zuiver waren, gereinigd worden. Het is een tussentoestand waarin de zielen bestaan totdat ze de hemel kunnen binnengaan. Dat is een visie die niet door de Bijbel ondersteund wordt en dient derhalve te worden afgewezen.
Geen Annihilationisme
Annihilationisme is de leer die zegt dat de goddelozen uiteindelijk vernietigd worden, en niet eeuwig zullen lijden in de hel of de poel van vuur. Deze zienswijze wordt door een minderheid van de christenen aangehangen. De gedachte erachter is dat het eeuwige leven voorwaardelijk is, en alleen bestemd is voor diegene die het ontvangen. God zal alle zondaren vernietigen waardoor alleen de rechtvaardigen eeuwig leven zullen ontvangen. Sommige annihilationisten geloven dat zondaren eerst gestraft worden in de hel en daarna vernietigd worden. Andere geloven dat de hel een valse leer is, met een heidense oorsprong. Denominaties die het annihilationisme aanhangen zijn de zevendedags adventisten, de Jehova's getuigen en de Broeders in Christus (Christadelphians).
Waar bevinden zich Sjeool/Hades en Gehenna?
Daar wordt veel over gespeculeerd, maar het is niet goed dat te doen. In het OT ging men naar beneden, in het graf die als het ware de ‘ingangspoort’ is van het dodenrijk. Daar eindigde het zichtbare leven. Verder was er in het OT nog niet veel geopenbaard over het eeuwige leven. Dat was iets voor het Nieuwe Testament waar ‘leven en onvergankelijkheid aan het licht werd gebracht’ (2Tim.1:10). Wij moeten niet blijven stilstaan bij de schaduwen van het OT en de uitroeptekens van het NT negeren! In het NT wordt in Luk.16 meer duidelijkheid gegeven over het dodenrijk en de grote kloof tussen de verblijfplaats van rechtvaardige en onrechtvaardige doden. Maar dit betekent niet dat wij een materiële plaatsbepaling kunnen doen voor het dodenrijk. Als Mark.9 zegt dat de Zoon des Mensen in het ‘hart der aarde’ zal zijn, dan moeten we ons het dodenrijk niet in het middelpunt van de aarde voorstellen. Dit is een Hebreeuwse wijze van spreken. Zo wordt van Tyrus gezegd dat ze ‘midden in de zee’ ligt (Ez.27:4). Zo’n aardse voorstelling is wel erg simplistisch voor iets wat een aangelegenheid is van niet-aardse geestelijke wezens die zielen en geesten nu eenmaal zijn. Bedenk dat in Luk.16 de opstanding nog niet heeft plaatsgevonden en we dus niet van lichamen kunnen spreken. Na de opstanding der ‘doden’ (Op.20:12) wordt het dodenrijk opgedoekt (Op.20:14) en gaan de onrechtvaardigen met hun opstandingslichamen naar de ‘poel van vuur’ (Op.20:15), de hel. Wij kúnnen ons gewoonweg niet voorstellen hoe het dodenrijk eruit ziet (en evenzo de hel en de hemel). Wij moeten daar geen geometrische plaatsbepalingen voor zoeken. De Bijbel gebruikt de taal van de mens in zijn eenvoud en daaruit moeten wij geen antropomorfe conclusies trekken. De Bijbel zegt voldoende om ons het nodige te laten weten, door alle tijden en graden van ontwikkeling heen. Wij moeten uit die eenvoudige omschrijvingen niet opmaken dat de Bijbel leert dat het dodenrijk letterlijk ‘in de aarde’ zit, of de hemel zich letterlijk in ‘het noorden’ bevindt. Die geografische plaatsen en dimensies gaan niet letterlijk op voor geestelijke dingen, waarvan de vlees-en-bloed-gebonden mens geen begrip kan hebben. Tijd en ruimte zijn bepaald over de aarde, maar van de hemelse of onzienlijke dingen (Kol.1:16) begrijpen wij niets - deze bevinden zich achter onze waarnemings- en begripshorizon. Wie begrijpt iets van ‘oneindigheid’, ‘tijdloosheid’, en van het ‘opstandingslichaam’ van de Heer Jezus waarmee Hij plots kon ‘verschijnen’ en ‘verdwijnen’, enz.? Laat hij die een materiële (in die zin letterlijke) voorstelling van geestelijke dingen heeft die behouden, maar laat de wijzen overeenkomstig denken. Daarmee is niet gezegd dat wij de beelden in de Schrift mogen vergeestelijken, alsof deze niet zouden staan voor werkelijkheden (en in die zin niet letterlijk zouden zijn), maar deze werkelijkheden zijn niet van onze natuur. Zo is de hel een werkelijk bestaande plaats, met echte pijnervaring, waar men echt voor altijd verstoken is van Goddelijke gemeenschap - de gebruikte beelden zoals vuur, duisternis, enz. zijn duidelijk genoeg - maar wij kunnen ons daar geen materiële voorstelling bij maken. Zo ook is de Tartarus ergens een plaats, die echt bestaat, waar de opstandige geesten inderdaad verblijven, maar geen mens kan precies weten, of bevatten, hoe die eruit ziet. Als wij later bij de Heer zullen zijn, dan pas zullen wij ‘zien’. Zij die zich graag manifesteren met simpele uitleggingen, zoeken hun teksten dan ook voornamelijk in het OT, daar waar slechts de schaduwen zijn van de werkelijkheid. Maar niemand heeft daar behoefte aan - de voorstellingen in de Bijbel zijn duidelijk genoeg. Iedereen verstaat dat vuur pijn doet, en dat ‘de schoot van Abraham’ en ‘het paradijs’ de zalige plaats is van de rechtvaardige doden, en dat die ‘kloof’ in Luk.16 een voorstelling is van de onoverbrugbaarheid van twee posities, enz. Meer informatie hebben wij niet nodig, en zo heeft de Heer het goed gedacht.
Het Vaderhuis
Het paradijs is daar waar de Heer Jezus is, vandaar dat Paulus kan zeggen ‘Ik verlang er naar en heen te gaan en met Christus te zijn’ (Fp.1:23) en elders ‘wij willen liever ons verblijf in het lichaam verlaten en bij de Heer inwonen’ (2Kor.5:6-8). Maar de eindbestemming voor de gelovigen is het huis van de vader (Joh.14:1-3), voor de ongelovigen is dat de hel. De Heer Jezus zei tot de boosdoener aan het kruis: ‘Voorwaar, Ik zeg u: vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn’ en niet ‘met Mij in het Vaderhuis’ (Luk.23:43). We kunnen, met inachtneming van het bovenstaande, dan ook beter begrijpen wat Paulus bedoeld met ‘…dat wij, de levenden die overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen vóórgaan. Want bij de komst van de Heer zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen, de Heer tegemoet in de lucht’ (1Thes.4:15-17). Het dodenrijk, het paradijs is dus een tijdelijke verblijfplaats van zowel gelovigen als ongelovigen in afwachting van hun eeuwige bestemming; voor de gelovige: het huis van de Vader.
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Kernpunten van de Reformatie
Inleiding
Ik geloof dat het geen kwaad kan, zomaar, zonder enige aanleiding, onszelf eens te herinneren aan de kernpunten van de Reformatie. Ook de apostel Petrus heeft zoiets soortgelijks gedaan, want hij schreef: ‘Geliefden, dit is al de tweede brief die ik u schrijf. In beide wek ik door herinnering uw oprechte gezindheid op, opdat u terugdenkt aan de woorden die tevoren door de heilige profeten gesproken zijn en aan het gebod van de Heer en Heiland, door uw apostelen verkondigd’ (2Petr.3:1-2). Een evangelische dogmatiek is pas een paar jaar geleden verschenen van de hand van W.J. Ouweneel, vóór die tijd was men aangewezen op wat de reformatorische kerk ons te zeggen had. Maar in deze tijd, waarin de Evangelische kerkenbezoekers meer geleid worden door muziek dan door het onderwijs van het Woord van God, is het goed de ‘kernpunten van de reformatie’ weer eens, op een eenvoudige wijze, onder de aandacht te brengen.
De protestantse Reformatie is het zestiende-eeuwse schisma binnen het westerse christendom, dat ingezet werd door Maarten Luther, Johannes Calvijn en andere vroege protestanten. In zijn dispuut klaagt Luther het machtsmisbruik van de clerus aan binnen de Rooms-Katholieke kerk. Met de periode van de Reformatie wordt bedoeld die periode in de geschiedenis waarin de Protestanten hun eigen geluid lieten horen en zich gingen organiseren in afzonderlijke, protestantse kerken. Het startpunt wordt traditioneel in 1517 gesitueerd, toen Maarten Luther zijn 95 stellingen openbaar maakte. Mannen als Maarten Luther, Johannes Calvijn en een aantal andere hervormers - protesteerden tegen de valse leer, de tirannie en aanmatiging van de Kerk van Rome, en - protesteerden vóór het bijbels geluid van ‘Sola Fide, Sola Gratia, Sola Scriptura’, Solo Christo en Soli Deo Gloria (geloof alleen, genade alleen, de Schrift alleen, Christus alleen en God alleen). Dankzij de boekdrukkunst is het daarna snel gegaan met de verspreiding ervan.
Sola Scriptura (Alleen de Schrift)
‘Te strijden voor het geloof dat éénmaal aan de heiligen is overgeleverd.’ (Judas vs.3)
In de brief van Judas worden de gelovigen opgeroepen te strijden voor het geloof dat éénmaal aan de heiligen is overgeleverd. Ten tijde dat Judas zijn brief schreef, was de Bijbelse geloofsleer al voltooid en had zich gevestigd, door het apostolisch onderwijs van de apostelen, in de toen bestaande gemeenten. ‘Zij nu bleven volharden in de leer van de apostelen’ (Hand.2:42). Alleen de Bijbel is het Woord van God en dient de toegankelijk te zijn voor iedereen. De stelling, toegankelijk voor iedereen, was uiteraard enkel mogelijk dankzij de uitvinding van de boekdrukkunst. Het bekendste is de Gutenberg Bijbel die tussen 1452 en 1455 vervaardigd is. Toegankelijk betekent hier zowel verkrijgbaar (en leesbaar) als interpreteerbaar. Deze doctrine is in tegenstelling met de leer van de katholieke kerk dat de Bijbel alleen goed geïnterpreteerd kan worden door de Paus en de Bisschoppen tijdens kerkelijk overleg. Men vocht de leer van de katholieke kerk aan dat enkel de Paus en de bisschoppen het magisterium, m.a.w. de autoriteit over de religieuze leer, bezitten en de Heilige Apostlische Traditie bewaken. Deze doctrine wordt ook wel de formele oorzaak van de reformatie genoemd. Door de reformatoren werden de traditie en apocriefe boeken verworpen. Alléén met gebruikmaking van de Schrift moesten visies worden verklaard en de nadruk lag op de openbare positie van de Bijbel in de Gemeente. Sola Scriptura, door de Schrift alleen, en niet door de traditie van de Kerk of door uitspraken van de paus.
Sola Fide (Alleen geloof)
‘Heeft Hij ons behouden niet op grond van werken in gerechtigheid die wij hadden gedaan’ (Tit.3:4)
Rechtvaardiging, ‘in de juiste verhouding met God komen te staan’ komt alleen door geloof, niet door goede werken. In de klassieke protestantse traditie volgt uit het geloof het doen van goede werken. De rechtvaardigingsleer werd de leer die zich bezighield met de vraag wat de mens moet doen om gered te worden. ‘Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus’ (Rom.5:1). Deze doctrine is in tegenstelling met de katholieke leer dat geloof en goede werken zodanig samengaan dat alleen goede werken kunnen leiden tot rechtvaardiging. Het was de centrale doctrine van Maarten Luther, voornamelijk afgeleid uit de brief van Paulus aan de Romeinen, en wordt doorgaans beschouwd als de belangrijkste oorzaak van de reformatie omdat daardoor de aflatenhandel ontmaskerd werd. Paulus zegt hierover: ‘Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen’ (Ef.2:10). We worden niet behouden door geloof en werken, maar door een geloof dát werkt! Sola Fide, door het geloof alleen, en niet door het onderhouden van religieuze rituelen en geloof.
Door genade alleen (Sola Gratia)
‘Want uit genade bent u behouden, door het geloof; en dat niet uit u, het is de gave van God, niet op grond van werken, opdat niemand roemt’ (Ef.2:8-9)
De redding komt alleen door vergeving door God en niet door de verdienste van de zondaar (de mens). Deze doctrine is een reactie op de katholieke leer van de menselijke verdienste. Genade is een gave van God die ons rechtstreeks bereikt en geen bemiddeling behoeft van de clerus noch van sacramenten. ‘Dat een mens niet gerechtvaardigd wordt op grond van werken, maar alleen door geloof in Jezus Christus’ (Gal.2:16). Deze stelling viel vooral het sacrament van de biecht aan dat was ingesteld door de Kerk ter vergeving van de zonden. Tijdens de Reformatie geloofden lutherse en gereformeerde theologen over het algemeen dat de katholieke visie op deheilsmiddelen een mengeling was van het vertrouwen op de genade van God, en vertrouwen in de verdiensten van de eigen werken die in liefde werden uitgevoerd. Deze Hervormers stelden dat verlossing volledig wordt begrepen in Gods gaven (dat wil zeggen Gods daad van vrije genade), die door de Heilige Geest worden afgegeven volgens het verlossende werk van Jezus Christus alleen. Bijgevolg betoogden zij dat de zondaar wordt aanvaard zonder rekening te houden met de verdienste van zijn werken — want niemand verdient verlossing. ‘Maar door de genade van de Heer Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde wijze als ook zij’ (Hand.15:11).
Sola Gratia, door genade alleen, en niet door werken of aflaat, of door bemiddeling van Maria of de heiligen.
Alleen door Christus (Solo Christo)
‘En in niemand anders is de behoudenis; want er is onder de hemel geen andere naam onder mensen gegeven waardoor wij behouden moeten worden’ (Hand.4:12)
Alleen Christus is een tussenpersoon tussen mens en God. Maria, heiligen of priesters kunnen niet als tussenpersoon dienen of redding brengen. Deze doctrine is gericht tegen de katholieke doctrines van de tussenkomst van heiligen en de functie van de priester. ‘Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus’ (1Tim.2:5; vgl. 1Sam.2:25). De Roomse kerk leerde: Christus en je berouw van zonden schenken je vrede. Christus, èn je goede werken. Luther ontdekte: Alleen Christus! Hij heeft het Paulus nagezegd in Galaten 6: 14: Het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onze Heere Jezus Christus. Zalig worden kan alleen door het offer van Christus. ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Joh.14:6).
Solo Christo, alleen door Christus, niet door bemiddeling van wie dan ook!
Alleen God de eer! (Soli Deo Gloria)
‘De Koning der eeuwen nu, de onvergankelijke, onzichtbare, enige God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid’ (1Tim.1:17)
Alle eer komt God toe, omdat Hij de mens redt door de kruisdood van Christus en doordat God het geloof aan de mens geeft. Reformatoren geloofden dat mensen (specifiek de clerus en de adel, omdat toen de meeste priesters van adellijken bloede waren) en hun instellingen (specifiek de kerkelijke) de eer die zij kregen niet waard waren. Dus ook heiligenverering of verering van Maria wordt afgewezen. Al het goede komt enkel door God, niet door de mens. De redding is alleen mogelijk door God, niet alleen door de kruisdood van Christus, maar ook door het geven van geloof (door God aan de mens) waardoor de redding mogelijk wordt. Reformatoren geloofden dat mensen en hun instellingen (specifiek de katholieke heiligen en de Paus) de eer die zij kregen niet waardig waren. ‘Maar wanneer Hem alles onderworpen is, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen zijn aan Hem die Hem alles onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn’ (1Kor.15:28). ‘Hem die op de troon zit, en het Lam, zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid’ (Op.4:10-11; 5:12-14).
Soli Deo Gloria, alleen God de eer, niet de mens, want U bent waard te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht’.
Tenslotte
De kracht van de Reformatie lag niet in namen van mensen, ook niet in die van Godsmannen, maar in het herstel van het gezag van de Bijbel in plaats van het gezag der Kerk. Wel mogen we zeggen dat de Reformatie en haar gevolgen, Gods licht heeft doen stralen in de harten van miljoenen mensen, die daarmee traden uit de duisternis tot het licht.
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Geweld in de Bijbel
Inleiding
Geweld is er altijd geweest en zal er altijd blijven totdat het Rijk van Christus, van vrede en gerechtigheid zal komen. Geweld vinden we ook beschreven in de Bijbel en veel mensen hebben het daar moeilijk mee. Men denkt dan meestal aan het geweld met betrekking tot gebeurtenissen in het Oude Testament en dan speciaal in verbinding met het volk Israël. En ik geef toe dat is ook niet zo gemakkelijk uit te leggen, niet aan gelovigen, laat staan aan ongelovigen. Maar geweld in de Bijbel vinden niet alleen maar in het Oude Testament maar ook in het Nieuwe Testament, we denken maar aan het Boek Openbaring. Waarom is er zoveel geweld in de Bijbel, of breder: in de wereld?
Het is natuurlijk niet vreemd dat Israël zich verzette tegen de Egyptenaren. Wat zou jij doen, als je kinderen vermoord werden? Dat Israël in de woestijn oorlog voerde tegen de Amalekieten, ligt ook voor de hand. Elk volk mag zich verdedigen. Maar de verovering van het land Kanaän is veel moeilijker uit te leggen. Dat was geen verdedigingsoorlog, maar een aanvalsoorlog. Het was nota bene een oorlog, waartoe God Zelf de opdracht gaf. In het boek Deuteronomium kunt u dat lezen: ‘Mozes zei verder tegen de Israëlieten: ‘Wanneer de Here, uw God, u in het land gebracht zal hebben, dat gij in bezit gaat nemen, en Hij voor u uit vele volken verdreven zal hebben, de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten, en de Jebusieten, zeven volken, talrijker en machtiger dan gij, en de Here, uw God, hen aan u overgeleverd zal hebben, zodat gij hen verslaat, dan zult gij hen volkomen met de ban slaan; gij zult met hen geen verbond sluiten en hun geen genade verlenen’ (Deut.7:1-2).
De herkomst van het kwaad
Er zijn veel vormen van geweld, zeker in onze tijd: huiselijk geweld, partner geweld, mediageweld en zelfs zinloos geweld. We lezen daarvan al heel vroeg in de geschiedenis van de mensheid, na de zondeval, en wel door de doodslag van Kaïn op zijn broer Abel (Gen.4:8). Ook Jakobus vroeg zich af waar geweld vandaan kwam. ‘Vanwaar oorlogen en vanwaar twisten onder u? Is het niet hiervan: uit uw hartstochten?’ (Jak.4:1). Alle geweld heeft als oorsprong, het door de zonde aangetaste hart van de mens. ‘Want uit het hart komen voort boze overleggingen, moorden, overspel, hoererijen, diefstallen, valse getuigenissen, lasteringen’ zegt de Heer Jezus (Mat15:19). En u mag die lijst zelf verder aanvullen.
De maat van ongerechtigheid
‘En Hij zei tot Abram: Weet voorzeker, dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land, dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen, en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar. Doch ook het volk, dat zij zullen dienen, zal Ik richten, en daarna zullen zij met grote have uittrekken. Maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan; gij zult in hoge ouderdom begraven worden. Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat van de ongerechtigheid der Amorieten niet vol’ (Gen.15:13-16). In dit gedeelte staat dat God Zelf de opdracht gaf om het land Kanaän binnen te vallen en de volkeren die daar woonden, te verjagen. Maar wie waren die volken? Wist u dat God deze volken al noemde in de tijd van Abraham? Toen had God het al over hun misdaden. (Gen.15:14-16; Lev.18:24-28; Deut.18:9-12). Maar er staat nog iets opmerkelijks in deze tekst dat onze aandacht vereist. God spreekt ook van ‘de maat van ongerechtigheid’.
Deze uitdrukking komen we vaker in de Bijbel tegen (Dan.8:23; Mat.23:32; 1Thes.2:16), en het spreekt van een bepaalde tijd dat de verdraagzaamheid God geldt. ‘Of veracht u de rijkdom van Zijn goedertierenheid, verdraagzaamheid en geduld, zonder te weten dat de goedertierenheid van God u tot bekering leidt?’ (Rom.2:4). En ook nog in Romeinen 3:25 - ‘Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen vanwege het voorbijgaan aan de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God’. De bewoners van de Amorieten en andere volken zoals de Kanaänieten waren niet lieverdjes: ze werden gestraft voor hun verschrikkelijke gedrag. De maat was vol. Wat hun zonden waren? ‘Niet alzo zult gij de Here, uw God, dienen; want al wat de Here een gruwel is, wat Hij haat, doen zij voor hun goden; zelfs hun zonen en hun dochters verbranden zij voor hun goden met vuur’ (Deut.12:37). Mensenoffers zijn ons niet vreemd, we denken maar aan de Maya’s, Inca’s en Azteken, maar ook andere volkeren waren er niet vreemd van.
Wraakpsalmen
Die vervelende Psalm 137 toch! Want de inhoud van Psalm 137 heeft bij menigeen de wenkbrauwen doen fronsen en sommigen hebben daarmee de Bijbel helemaal maar aan de kant gezet. Vooral de laatste zin is daar debet aan: ‘Gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren’ (vs.9). Door dit vers uit zijn context te halen is het niet moeilijk te begrijpen waarom veel mensen en ook ‘christenen’ zich eraan storen. Psalm 137 is één van de zogenaamde ‘wraakpsalmen’; de andere zijn 59, 69, 83 en 109. Dus laten we eens onderzoeken wat de beweegredenen zijn geweest dat God deze Psalm door de psalmist heeft laten opschrijven. Direct gaat het in Psalm 137 over het oordeel dat over Babel besloten is. In het boek Jesaja vinden we de beschrijving van Babels oordeel en daar vinden we ook dezelfde uitdrukking weer als in Psalm 137 - ‘Hun kinderen zullen voor hun ogen verpletterd worden’. ‘Zie, de dag des Heren komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te maken en haar zondaars van haar te verdelgen. Want de sterren en de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen. Dan zal ik aan de wereld het kwaad bezoeken en aan de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal de trots der overmoedigen doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen. Ik zal de stervelingen zeldzamer maken dan gelouterd goud en de mensen dan fijn goud van Ofir. Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van de Here der heerscharen, ten dage van zijn brandende toorn. En het zal geschieden, dat zij als een opgejaagde gazel en als schapen die niemand bijeenhoudt, zich zullen wenden ieder naar zijn eigen volk, en zullen vluchten eenieder naar zijn eigen land. Ieder die men vindt, zal doorstoken worden, en elk die men grijpt, zal door het zwaard vallen; en hun kinderen zullen voor hun ogen verpletterd worden, hun huizen geplunderd en hun vrouwen geschonden’ (Jes.13:9-16). De Bijbel leert ons dat eer ooit een vergelding zal komen voor al het onrecht dat is geschied.
Goddelijke vergelding
Persoonlijk is het voor mij een hele geruststelling dat eenmaal op een rechtvaardige wijze door God het oordeel wordt voltrokken over het kwaad dat mensen hebben aangericht. Of het nu gaat om misdaden tegen de mensheid in het algemeen of, in ons geval, tegen het volk Israël en/of de Gemeente. Zo lezen we in de Bijbel over een grote witte troon waarin de ongelovigen zullen worden beoordeeld op hun daden en geoordeeld. Wat de mens zaait, zal hij oogsten! Natuurlijk kennen wij God, in Christus, als een God van liefde, maar we moeten niet vergeten dat God ook licht is, en te rein van ogen om het kwaad te zien, en dat Hij het onrecht niet kan aanschouwen (Hab.1:13). Het kwaad moet en zal geoordeeld worden. Nu biedt God de mens nog de kans om zich te bekeren en genade te vinden door geloof in Christus. Maar de Rechter staat voor de deur (Jak.5:9) en ‘Zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen?’ (Gen.18:25). Aan ons is het niet gegeven om te oordelen: ‘Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, toe, Ik zal vergelden, zegt de Heer’ (Rom.12:19-21) en ‘De God nu van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren’ (16:20).
Als u een klein beetje op de hoogte bent van de geschiedenis van het Joodse volk doorheen de eeuwen, dan kunt u ook de roep om vergelding wel begrijpen, die we vinden in het negende vers van Psalm 137: ‘Gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren’. Een roep om vergelding vinden we ook in het boek Openbaring van de ‘zielen onder het altaar’, hen die geslacht waren om het Woord van God, en om het getuigenis dat zij hadden. Zij riepen met luide stem en zeiden: ‘Tot hoelang, heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt U ons bloed niet aan hen die op de aarde wonen?’ (Op.6:10). Dezelfde roep om vergelding vinden verderop in het boek Openbaring over de grote hoer, het Babylon van de eindtijd: ‘Wees vrolijk over haar, hemel, en u, heiligen en apostelen en profeten, omdat God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht heeft’ (Op.18:20; vgl. Ps.96:11-13; Jes.44:23; 49:13; Jer.51:48).
Tenslotte
Het gaat toch tegen alle gevoelens van rechtvaardigheid in, wanneer de ‘Nimrods’ die hun macht vroeger en in het recente verleden hebben misbruikt tegen de mensheid, vrijuit zouden gaan? Ik denk aan een Hitler, Mao, Stalin en vele anderen. Het gaat tegen alle gevoelens van rechtvaardigheid in wanneer machthebbers en volken die zich vijandig tegenover Israël Gods volk hebben gedragen dat ongestraft hebben kunnen doen. Ik denk aan de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog. Maar het gaat toch ook tegen alle gevoelens van rechtvaardigheid in, wanneer zij die zich hebben misdragen tegenover volgelingen van Christus, de Gemeente, vrijuit zouden gaan? Ook vandaag worden veel gelovigen in diverse plaatsen van de wereld vervolgd. Zou een roep om vergelding dan misplaatst zijn, zoals we dat in Psalm 137 tegenkomen? Ik denk dat ieder weldenkend mens een roep om vergelding acceptabel vindt. Christenen nemen echter geen toevlucht tot het opnemen van wapens en wraak, maar laten dat aan God over. ‘Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn; want er staat geschreven: ‘Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden, zegt de Heer’ (Rom.12:19; Deut.32:35; Heb.10:30).
Trouwens aanstoot nemen aan de inhoud van de tekst van Psalm 137 is begrijpelijk wanneer je de context niet in rekening neemt, doe je dat wel dan is de roep om vergelding aanvaardbaar. Maar wat denkt u dan van geaborteerde kinderen, want wereldwijd eindigt één op de vier zwangerschappen in een abortus. Jaarlijks vinden wereldwijd meer dan 25 miljoen illegale en vaak gevaarlijke abortussen plaats. In aantallen zijn dat voor België waren er dat in 2018 zo’n 31.002 zwangerschapsafbrekingen, verricht aan onschuldigen. Raakt u dat niet, en roept dat niet om vergelding?
(Zie ook: Psalm 137 in de Rubriek: OT - Wijsheidsboeken)
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Het Koninkrijk van God
Deel 1
Verantwoording
Dit artikel wil slechts een korte inleiding zijn op een veelomvattend en moeilijk onderwerp dat het onderwijs van de gehele Bijbel bestrijkt, namelijk het Koninkrijk van God. De visie dat het Koninkrijk van God al is aangebroken en geestelijke verstaan moet worden en zich in onze tijd manifesteert, een visie die gevolgd en gepropageerd wordt door de Kingdom-Now-Theologie’, de Emerging Church en door het Preterisme, (uiteraard zou ik zeggen) is een toekomst voor het volk Israël uitgesloten. Een visie overigens waarvoor geen enkele theologische onderbouw aanwezig is! De idee dat de Gemeente zich nu al bevindt in het Koninkrijk van God is verwarrend, mede, omdat velen om die reden een toekomstig Koninkrijk van God uitsluiten. De vraag is of het volk Israël dan nog wel een toekomst heeft en of de Heer Jezus, als Messias alsnog het Koninkrijk van God zal oprichten en vestigen? Het substitutionalisme, of de vervangingstheologie, de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen, heeft een kern van het antisemitisme in zich. Het is ook om die reden denk ik nodig na te gaan wat het Koninkrijk van God dan wel is.
Inleiding
Uit de kerkgeschiedenis is bekend dat de eerste christenen geloofden in een terugkeer van de Heer Jezus vóór het 1000-jarig Vrederijk. Daarbij werd een toekomstig herstel van Israël niet uitgesloten. Deze situatie veranderde, zowel maatschappelijk, maar ook theologisch in de derde en vierde eeuw, en wel door de komst van de keizer Constantijn de Grote (273-337), en twee kerkvaders, Origenes (ca. 185-253/254) en Augustinus (354-430). Met Origenes veranderde de methode van Bijbeluitleg in de allegorische, een alles vergeestelijkende uitleg van de Bijbeltekst, met miskenning van de letterlijke betekenis. Met Augustinus kwam het amillenialisme de kerk binnen. Amillennialisme is een benaming voor het geloof dat er geen letterlijke 1000-jarige regeringstijd van Christus zal komen, maar ook geen toekomstig herstel van Israël. Men geloofde dat het 1000-jarig Rijk symbool stond voor de tijd tussen de eerste en de tweede komst van Christus. Eigenlijk geloofden de aanhangers van deze leer dat we nu in het Vrederijk leven. Aanhangers van de vervangingsleer geloven dat de Joden niet langer Gods uitverkoren volk zijn, en dat God verder geen specifieke toekomstplannen heeft voor het volk van Israël. Zoals gezegd nam deze leer een dominerende plaats in de kerk in en wordt tot op vandaag de dag aangehangen.
De laatste decennia is in Evangelische middens de mening, dat het Koninkrijk van God gelijk te stellen is met het tijdperk van de Gemeente, sterk toegenomen, of op zijn minst dan toch in een geestelijke vorm. Met hoort dan ook spreken van ‘Bouwen aan de vooruitgang van het Koninkrijk van God’, of iets van dien aard. Een duidelijk theologische uitleg ligt aan deze visie echter niet ten grondslag, de uitweg is dan dat men alles gaat vergeestelijken. Tot een duidelijk inzicht komen wat het Koninkrijk van God wel is, is wel mogelijk maar dan op een consequente letterlijke methode. Als we dat doen dan is het Koninkrijk van God, niet iets geestelijks maar een concrete periode in de geschiedenis van deze wereld. Het Koninkrijk van God is, zoals gezegd, een toekomstige periode in de geschiedenis van de mensheid, wanneer de Here Jezus Christus, de laatste Adam, zegevierend op de aarde zal terugkeren, nadat Hij deze wereld geoordeeld heeft, zijn Koninkrijk vestigt, waarin Gods gerechtigheid de norm zal zijn op elk levensgebied.
Het Koninkrijk van God: Twee vormen
Hoe komt het dat er christenen zijn die geloven dat het Messiaanse Rijk al begonnen is? Is er een Bijbelse basis om dit te kunnen onderbouwen? Ten eerste moeten we onderscheid maken tussen het Universele Rijk van God en het Theocratische Rijk, d.w.z. het Rijk, dat God door mensen of volken laat besturen. Het verschil ligt daarin, dat sommige Schriftplaatsen Gods Rijk voorstellen als een voortdurende aanwezigheid (Ps.93:1-2), terwijl andere Schriftplaatsen aangeven dat het bij het Rijk van God om een toekomstige aangelegenheid gaat (Dan.2:35, 44-45). Ten tweede laten onze andere Schriftplaatsen zien, dat het Rijk direct door God wordt bestuurd (Dan.4:17), terwijl andere plaatsen ons laten zien dat het Rijk van God door mensen of wereldmachten wordt bestuurd (Ps.2:6-9). Ten derde tonen sommige verzen het Rijk van God aan als iets wat er altijd was en is (Ps.93:1-2), terwijl andere Schriftplaatsen aangeven dat de komst van het Rijk een menselijk antwoord als voorwaarde stelt (Ex.19:5; Petr.3:2, 11, 14; 23:37-39). Dat wil zeggen dat het Universele Rijk van God eeuwig is, alles omvattend, en onder direct bestuur van God staat. Daartegenover staat het Theocratisch Rijk van God, dat aards is en onder Gods directe heerschappij en aan bepaalde voorwaarden gebonden is.
Bijbelonderzoekers hebben altijd al deze twee vormen, het Universele en het Theocratische Rijk van God waargenomen. Over het eerste spreekt de Schrift van een oneindig Rijk, namelijk de soevereine heerschappij van de Allerhoogste God over alle domeinen. Schriftplaatsen zoals Daniël 4:31-32 en 34-35 vestigen de aandacht op dit aspect van het Koninkrijk van God. ‘Nog was dat woord in des konings mond, toen er een stem nederklonk uit de hemel: U wordt aangezegd, o koning Nebukadnessar: het koningschap is van u geweken, men verstoot u uit de gemeenschap der mensen en uw verblijf is bij het gedierte des velds; gras zal men u te eten geven als aan de runderen; en zeven tijden zullen over u voorbijgaan, totdat gij erkent, dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil. Maar na verloop van de gestelde tijd sloeg ik, Nebukadnessar, mijn ogen op naar de hemel, en mijn verstand keerde in mij terug. Toen prees ik de Allerhoogste en roemde en verheerlijkte ik de eeuwig Levende, omdat zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is en zijn koningschap van geslacht tot geslacht. Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar zijn wil met het heer des hemels en de bewoners der aarde: en niemand is er, die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij?’ Tot zover de profeet Daniël.
Deze heerschappij van God over alles wat Hij geschapen heeft is universeel, volmaakt en eeuwig. Maar de Schrift spreekt ook over een beperkt Rijk, dat in omvang en tijd beperkt, dat dus noch eeuwig of universeel is. Deze twee aspecten van het Rijk van God moeten we duidelijk onderscheiden. Dit tweede aspect van het Koninkrijk van God kan men het dispensationeel aspect noemen: Het is plaatselijk en in de tijd begrenst. Dat is het Rijk van God op aarde, waarin zijn heerschappij zich openlijk openbaart en aan de menselijke verantwoordelijkheid wordt overgelaten. Met een dispensatie c.q. bedeling is bedoeld een periode binnen de heilsgeschiedenis die zich van andere onderscheidt door een eigensoortige relatie tussen God en de mens. Zoals gezegd, in de theologie zijn de meesten het er wel over eens dat Gods Universeel Rijk een tijdloze werkelijkheid is, die tot op heden bestaat. Verdeeldheid binnen de theologie gaat niet daarover, maar over de openbaring van het Theocratische Koninkrijk van God, dat aards is en begrenst in tijd, en of die geestelijk verstaan moet worden, of als werkelijke toekomstige realiteit.
Het theocratisch Koninkrijk van God – De wetgeving op de Sinaï
De Bijbelse geschiedenis van het Rijk van God begint als een theocratie in Eden. Daar gaf God aan Adam en Eva gezag over zijn schepping (Gen.1:26-28). Dat God aan Adam opdracht gaf om de dieren namen te geven, maakt duidelijk dat God hem de autoriteit gegeven had om de schepping te besturen. We weten dat al gauw daarna de mens zijn gezag heeft verloren aan de satan (Gen.3). De satan claimt zijn gezag op het moment dat hij tegen de Heer Jezus tijdens de verzoeking in de woestijn zegt: ‘U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven, want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geef ik ze’ (Luk.4:6).
Waarom was en is een aards Rijk van God eigenlijk noodzakelijk? De reden is dat de Heer Jezus daar, op de aarde, de overwinning gaat claimen, waar hij ogenschijnlijk de nederlaag had geleden. Omdat Jezus’ verwerping, door de duivel, de heerser van deze wereld, ook op aarde had plaatsgevonden, moet daar ook zijn verhoging plaatsvinden! Dat is ook de reden dat de Heer Jezus terugkomt om de wereld in gerechtigheid te richten. Dat maakt ook duidelijk waarom God, noodzakelijkerwijs een verbond met Abraham aanging, omdat daaruit het volk Israël zou voortkomen, waaruit de Verlosser zou komen (Gen.3:15; 12:3; 49:10). Dat verbond en de beloften met Abraham gesloten zijn onvoorwaardelijk en letterlijk te nemen, maar zijn nog nooit helemaal in vervulling gegaan. De uiteindelijke vervulling zal in toekomstig Theocratisch Rijk van God plaatsvinden.
We laten Abraham achter ons, omdat ik slechts de grote lijn van dit onderwerp wil aangeven. Het volgende onderwerp is de sluiting van het verbond met Mozes. De belangrijkste plaats, die spreekt van de werkelijkheid van een toekomstig Messiaans rijk, heeft te maken met de Wet die God op de berg Sinaï aan het volk Israël heeft gegeven. ‘Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet’ (Ps.147-19-20). Na de zondeval heeft het Theocratisch Rijk opgehouden te bestaan, maar met Mozes en de wetgeving op de Sinaï keerde deze terug. Een aanwijzing vinden we in het boek Exodus: ‘Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij tot de Israëlieten spreken zult’ (Ex.19:5-6). We kennen de geschiedenis van het volk Israël: hun uittocht uit Egypte, de Wetgeving op de Sinaï, de aankomst in het land, de periode van de Richters en de roeping van Saul als eerste koning van Israël. ‘Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dit in bezit genomen hebt en daarin woont, en gij dan zoudt zeggen: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals alle volken rondom mij hebben, dan zult gij over u de koning aanstellen, die de Here, uw God, verkiezen zal; uit het midden van uw broeders zult gij een koning over u aanstellen; geen buitenlander, die uw broeder niet is, zult gij over u mogen aanstellen’ (Deut.17:14-15). Het theocratisch Koninkrijk, dat met Mozes begonnen was werd voortgezet door Jozua, de verschillende Richters en ook daarna nog, door de drie koningen, Saul, David en Salomo. Na de tweedeling van het rijk in Juda en Israël, onder Jerobeam en Rehabeam (1Kon.12) ging het snel bergafwaarts met het Rijk, zeker in moreel opzicht. Het zuidelijk rijk Juda bleef van 722 v.Chr. tot aan de wegvoering in ballingschap in 586 v.Chr. als Theocratisch Rijk bestaan, hoewel in alle zwakheid. De tuchtiging van het volk door God haalde weinig uit, en uiteindelijk werd het volk in ballingschap gevoerd. ‘De Here, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des Heren zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was’ (2Kron.36:15-16).
De tijden der heidenen
Met de val van Jeruzalem en de wegvoering in ballingschap van het Joodse volk in 586 v.Chr. is de periode aangebroken, die bekend staat als ‘De tijden der heidenen’. Dat is de tijd dat niet langer Jeruzalem het centrum van de wereld is, maar het volkerenhoofd (het hoofd van de opeenvolgende wereldrijken) het middelpunt van de wereld vormt. Een overzicht van die wereldmachten wordt vermeld in het boek Daniël, door het zgn. beeld van Nebukadnezar. Deze periode, de tijden der volken’ duurt tot aan de wederkomst van Christus. Dit was wat Daniël tot de koning Nebukadnezar over zijn droom zei: ‘Gij, o koning, koning der koningen, aan wie de God des hemels het koningschap, macht, sterkte en eer geschonken heeft, ja, in wiens hand Hij de mensenkinderen, waar zij ook wonen, de dieren des velds en het gevogelte des hemels heeft gegeven, en die Hij tot heerser over die alle heeft gemaakt – gij zijt dat gouden hoofd. Doch na u zal een ander koninkrijk ontstaan, geringer dan het uwe; en, weer een ander, een derde koninkrijk, van koper, dat heersen zal over de gehele aarde; en een vierde koninkrijk zal hard zijn als ijzer; juist zoals ijzer alles verbrijzelt en vermorzelt; en gelijk ijzer, dat vergruizelt, zal dit die allen verbrijzelen en vergruizelen… Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken’ (Dan.2:37-40, 44). De ‘tijden van de volken’ worden door drie zaken gekenmerkt: (1) Er is geen davidische koning meer op de troon, (2) De ‘sjechina’, het teken van Gods aanwezigheid woont niet meer in de tempel te Jeruzalem en (3) Er is geen openlijke erkenning van God kant meer dat Israël Gods volk is. Het is Lo-Ammi, ‘Niet-Mijn-Volk’ (Hos.1:9; 2:22). De profeet Hosea zegt: ‘Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4-5).
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Het Koninkrijk van God
Deel 2
Inleiding
‘Lo-Ammi’, niet meer ‘Mijn volk’, geen koning en Sjechina meer in Israël (Ez.10:4, 18-19, 11:23), dat was de situatie waarin we het volk Israël achter ons hebben gelaten in deel 1. Onder Kores kreeg Ezra toestemming om terug te keren naar Jeruzalem en iets meer dan tweeënveertigduizend Joden volgden hem (Ezr.1:1; 2:64). Wat later voegde ook Nehemia zich bij hen. De nakomelingen van deze Joden ontmoeten we in de verslagen van de vier Evangelisten. De idee van het Theocratisch Koninkrijk van God verdween echter niet uit de belangstelling en een groot aantal profeten zagen het komen in de toekomst (Jes.2:2-4; 11:6-9; 65:17-25). Zij beschreven het als (1) een eeuwig, maar aards Rijk waar gerechtigheid en vrede het kenmerk zijn, (2) onder het gezag en de heerschappij van de Messias een nakomeling van het huis David, (3) waar het beloofde land in zijn totaliteit in bezit zou komen door het toekomstig volk Israël, (4) waar een nieuwe tempel zou worden gebouwd, enz.
We slaan de ‘vierhonderd stille jaren’ over, jaren die tussen het Oude en het Nieuwe Testament liggen en gaan verder met ons onderwerp in het Nieuwe Testament.
Het Koninkrijk wordt aangeboden aan het volk Israël
Alle evangelisten zijn eensluidend in hun identificatie van de Heer Jezus als zijnde de beloofde Messias. (Mat.21:38, 45). Bij uitstek in het evangelie naar Mattheüs, het evangelie dat ons de Heer Jezus als de Koning van Israël beschrijft (enkele voorbeelden zijn: Mat.1:1; 2:2; 2:5; 4:5; 5:5 enz.). De aankondiging van het koninkrijk was de taak van Johannes de Doper, die in de geest en de kracht van Elia (Mat.11:14; Luk.1:17) voor de Heer Jezus uitging.
Een roepende in de woestijn, die de mensen opriep zich te bekeren omdat ‘het koninkrijk der hemelen nabijgekomen was’ (Mat.3:2). Later werd dezelfde oproep gedaan door de twaalf apostelen (Mat.10:5-7) en de ‘zeventig’ (Luk.10:1, 9). Het werd ‘het Koninkrijk der hemelen’ genoemd omdat het koninkrijk door de ‘God des hemels’ uitgeroepen was. We vinden die uitdrukking terug in Daniël 2:44, waar staat: ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid’. Het rijk dat Johannes aankondigde was bestemd voor het volk Israël, zoals blijkt uit de opdracht die de twaalf apostelen kregen van de Heer Jezus. ‘Deze twaalf zond Jezus uit en Hij beval hun aldus: Gaat niet heen op de weg van de volken en gaat geen stad van de Samaritanen binnen; maar gaat veeleer naar de verloren schapen van het huis Israëls’ (Mat.10:5-6; Mat.15:24). De Koning was er, en de tekenen van de Messias werden verricht (Luk.4:18-19; Mat.11:2-6). De Schriften, voor wat betreft het komen van de Heer Jezus in deze wereld, werden in en door Hem vervuld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Jezus geboorte uit een maagd (Jes.7:14) en zijn geboorte te Bethlehem (Mi.5:1). Had het volk Israël de Heer Jezus als de beloofde Messias aanvaard, dan was het aardse Rijk van God werkelijkheid geworden, en waren de tijden van de volken beëindigd. Helaas heeft het volk Israël hun Verlosser afgewezen. Het keerpunt was toen de farizeeën, een duidelijk wonder die de Heer Jezus verrichtte niet konden verklaren, en zeiden: ‘Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de overste van de demonen’ (Mat.12:24). Het Koninkrijk werd van het volk Israël afgenomen, zoals blijkt uit de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden, waar de Heer Jezus zegt: ‘Hebt u nooit gelezen in de Schriften: ‘De steen die de bouwlieden hebben verworpen, die is geworden tot een hoeksteen van de Heer; van de Heer is dit gebeurd en het is wonderlijk in onze ogen’. Daarom zeg Ik u, dat het Koninkrijk van God van u zal worden weggenomen en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan opbrengt’ (Mat.21:42-43). Het volk dat de vruchten zal opbrengen is het toekomstig hersteld volk van Israël. En daarmee zijn we aangekomen bij de periode van de Gemeente. Het aanbod van het koninkrijk voor Israël is een uitstel, geen afstel, zoals mag blijken uit hoofdstuk 24 van het evangelie naar Mattheüs (24:14-21, 30).
Het tijdperk van de Gemeente – Een verborgen Koninkrijk?
De Gemeente wordt in de evangeliën niet vermeld, dan alleen als aankondiging van iets toekomstigs. ‘En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen’ (Mat.16:13-20; 18:15-20). De visie dat het Koninkrijk van God in een verborgen vorm gestalte zou hebben gekregen door de Gemeente, vindt geen steun in de Schrift. Vaak worden, als ‘bewijs’ daarvoor de acht gelijkenissen vermeld in Mattheüs 13 aangehaald. Die gelijkenissen geven ons echter eerder een beeld van de geestelijke realiteit die in de periode, die tussen Jezus’ eerste komst en tweede komst ligt. Deze gelijkenissen geven aan dat in onze tijd dat ‘goeden en kwaden’ naast elkaar zullen bestaan, en we zien dat ook God, maar ook de duivel aan het werk is! Niet bepaald een Rijk waar God regeert! Daarom moeten we dan ook niet, ook al werkt God in onze tijd door zijn Geest in deze wereld, het Rijk van God zoals geopenbaard in het Oude Testament niet verwisselen door een zogenaamd ‘verborgen rijk’. De Gemeente is niet het Koninkrijk van God en ook niet het geestelijke Israël. In de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden (Mat.21:33-46), wordt in vers 43 gesproken dat het Koninkrijk van God gegeven zal worden aan een ‘volk’ dat de vruchten ervan opbrengt’. Dat volk is niet de Gemeente, maar het toekomstig volk Israël dat een nieuw verbond zal sluiten (Jer.31:31), op grond waarvan het volk het Koninkrijk van God voor de tweede keer krijgt aangeboden.
Komende gebeurtenissen: De Opname van de Gemeente en het herstel van Israël
Allerlei gebeurtenissen van de laatste decennia bevestigen de overtuiging dat we in de eindtijd leven, in de periode vlak voor de komst van de Heer Jezus voor Israël en de volken. Eén van die gebeurtenissen, die uitermate van belang is in verband met ons onderwerp, is uiteraard het ontstaan van de staat Israël in 1948. Er zal een volk Israël moeten zijn willen de profetieën betreffende het Messiaans rijk in vervulling kunnen gaan. Maar daarvoor zal in de eerste plaats de Gemeente haar plaats moeten inruilen voor het volk Israël. Het ‘vertrek’ van de Gemeente, is de zogenaamde Opname (1Thes.4:15-18). Daarna zal God de draad weer opnemen met het volk Israël, Lo-Ammi zal weer Ammi en/of Ruchama zijn (Hos.1:8-12). De profetie van Ezechiël maakt dit duidelijk: ‘Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here Here: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de Here, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren’ (Ez.37:11-14). Wat er in 1948 is gebeurd, het ontstaan van de staat Israël, is de aanloop tot de verdere vervulling van Ezechiëls profetie in hoofdstuk 37 van het Bijbelboek naar hem vernoemd. Ná de Opname zal de laatste jaarweek van Daniels zeventig jaarweken aanbreken. In die periode zal het volk Israël gelouterd worden, de benauwdheid van Jakob zal dan aangebroken zijn (Jer.30:7). Israël verstrooiing was al vroeg in de geschiedenis van het volk Israël aangekondigd (Deut.4:27; 28:63-65), wat is gebeurd in 70 n.Chr. De ballingschap naar Babel was daarvan niet de vervulling want de duur daarvan was beperkt en ook werden ze naar één bepaald gebied gebracht, en onder Ezra en Nehemia keerde een gedeelte van de Joden terug naar Jeruzalem. De verstrooiing in het jaar 70 n.Chr. was wereldwijd, ‘onder alle volken’ (Luk.21:24). Niet alleen de verstrooiing was voorzegt, ook het herstel en de terugkeer van het volk Israël. De eerste terugkeer was, zoals gezegd, onder Ezra en Nehemia, de tweede terugkeer ligt in de (nabije) toekomst (Ez.20:33-38). Jesaja spreekt zelfs van een ‘tweede’ terugkeer, ‘wederom’: ‘En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde’ (Jes.11:11-12). Israëls bekering tot God zal plaatsvinden in de Grote Verdrukking (Mat.24:30-31; Zach.14).
De eindvervulling van Het Koninkrijk van God – het Messiaanse Rijk
Wanneer het volk Israël, gelouterd door de ‘benauwdheid van Jakob’, teruggekeerd is tot hun God, en de Messias is gekomen kan het Koninkrijk wordt opgericht. Tijdens dit duizendjarig Rijk zullen alle beloften van het verbond met Abraham en Mozes in vervulling gaan, wanneer Jezus Christus in Jeruzalem de stad van de grote Koning (Mat.5:35), zal zitten op de troon van David. Deze periode in Gods geschiedenis met deze wereld laat ons zien dat het Koninkrijk van God dat in Eden verloren ging, teruggebracht en onder gezag geplaatst is van de ‘laatste Adam’, die de wereld uit Naam van zijn Vader zal besturen. De tijd van de heidenen zal beëindigd zijn, en Israël zal weer het ‘hoofd van de volken zijn’ (Deut.28:13; Jes.14:1-2, 60:10,12,14,16).
Samenvatting
Ik wil afsluiten met een kort overzicht te geven. Lang niet alles is gezegd, maar ik hoop hiermee de grote lijn van het onderwerp ‘het Koninkrijk van God’ heb weergegeven. Details kunt u vinden in andere artikelen op de website.
Het aards Koninkrijk van God komt tot uitdrukking in een Theocratie waarin de verantwoordelijkheid in handen van mensen wordt gelegd. Helaas is dat in Eden verloren gegaan doordat de ‘eerste Adam’ faalde. In de verbonden met Abraham en Mozes en de profetieën van de oudtestamentische profeten bleef de gedachte aan deze Theocratie bestaan, en kwam weer tot leven door de koningen van Israël, en kwam tot een eind door de terzijdestelling van Israël en de invoering van de ‘tijden der heidenen’. Er zat geen nazaat van David meer op de troon en Israël werd beheerst door anderen wereldmachten. In deze tijd verscheen de Heer Jezus, de rechtmatige erfgenaam van de troon van David. Had Israël de Heer Jezus toen aanvaard als de Messias, dan zou het aardse Koninkrijk van God gekomen zijn. Maar helaas verwierp het volk Israël, eerst de heraut, Johannes de Doper en daarna ook de ‘Koning van Israël’ de Heer Jezus (Mat.12), wat leidde tot een uitstel van het Rijk van God. Vanwege dat uitstel verklaart de Heer Jezus de geestelijke situatie die er zal zijn tot aan zijn tweede komst in de gelijkenissen van Mattheüs 13. Ook kondigde de Heer Jezus de komst van de Gemeente aan (Mat.16 en 18). Wanneer de Gemeente zal zijn weggenomen van deze aarde, zal Israël getuchtigd worden in de Grote Verdrukking en het overblijfsel zal ingaan in het Vrederijk. De heerschappij van God over zijn schepping door zijn Zoon, zal voor eeuwig duren in de nieuwe hemel en aarde. De apostel Johannes vat het zo samen: ‘En zij zullen regeren tot in alle eeuwigheid ‘(Op.22:5). Gods Koninkrijk plan zal zich verderzetten in het eeuwige Rijk van God (Op.21-22).
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Engelen
Inleiding
Dat engelen bestaan lijdt geen twijfel, de Bijbel geeft daarvan overtuigend getuigenis. Het zijn schepselen van God opdat ze Hem zouden dienen en prijzen: ‘En laten alle engelen Gods Hem aanbidden’ (Heb1:7). ‘In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol’ (Jes.6:1-3). Ik weet niet hoe ú zich engelen voorstelt, maar het zijn niet die opgeblazen kindertjes zoals ze soms afgebeeld worden in oude prenten of te zien zijn in kerken. Kijk je op ‘Google afbeeldingen’ dan valt het op hoe vaak engelen worden afgebeeld als vrouwen! De Bijbel spreekt echter nooit van vrouwen maar, voor zover ik weet van mannelijke verschijningen, van ‘krachtige helden’: ‘Loof de Here, gijzijn engelen, gij krachtige helden, die zijn woord volvoert’ (Ps.103:20), indrukwekkende verschijningen die vrees bij de mensen teweegbracht (bv. Luk.1:13, 29; 2:9). Engelen zijn geestelijke wezens die een menselijke vorm kunnen aannemen bij eventuele verschijning aan de mensen (Gen.18). God schiep de engelen: ‘Looft Hem, al zijn engelen, looft Hem, al zijn heerscharen. Looft Hem, zon en maan, looft Hem, al gij lichtende sterren. Looft Hem, hemel der hemelen, en gij wateren boven de hemel. Dat zij de naam des Heren loven, want Hij gebood en zij waren geschapen’ (Ps.148:2-5). God schiep de engelen als een groep, in die betekenis dat hun aantal vaststaat; ze kunnen zich niet vermenigvuldigen omdat ze geslachtloos zijn (Mat.22:30). Engelen die hun oorsprong niet hebben bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, zijn demonen en kunnen niet gered worden (Jud.vs.6).
Engelen zijn ‘dienende geesten, die tot dienst uitgezonden worden ter wille van hen die de behoudenis zullen beërven’ (Heb.1:14), en die dienst strekt zich ook uit tot kinderen blijkt uit Mattheüs 18:10. Bij de schepping, toen God de aarde grondvestte, juichten de morgensterren en al de zonen Gods jubelden! (Job.38:7). De eerste keer dat we in de Bijbel horen van engelen (cherubs) is na de zondeval. ‘Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken (Gen.3:24). Er moeten wel onderscheid maken tussen ‘cherubs’ en ‘serafs’. Cherubs zijn in de Bijbel een benaming voor wezens die vaak alleen maar figuurlijk lijken te zijn, zoals de cherubs op het verzoendeksel (Ex.25:18-22) en de cherubs in Ezechiëls visioen (Ez.10). In een passage als Genesis 3:24 en Ezechiël 28 moeten we blijkbaar denken aan meer concrete engelachtige wezens. Onder serafs mogen we engelen verstaan die in een speciale verhouding tot Gods heiligheid staan (Jes.6:2).
De Heer Jezus staat ver boven de engelen (Heb.1:4) omdat Hij de Schepper (1:2), de uitstraling van de heerlijkheid van God (1:3), de Verlosser (vs.3b; 2:15) en de Koning is (vs.3, 8). Omdat de Heer Jezus een positie heeft ver boven die van de engelen, is engelenverering verkeerd (Kol.2:18; Op.22:8-9). God heeft engelen uitgezonden om de gelovigen te dienen (Heb.1:14). Engelen zijn niet een bron van kracht voor mensen of een middel om omstandigheden, personen of dingen te besturen. We bidden niet tot engelen, want ze zijn niet onze middelaars: ‘Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus’ (1Tim.2:5). Engelen aanbidden en gehoorzamen de Heer Jezus (Heb.1:6-7). De Here Jezus is niet naar de aarde gekomen om engelen te verlossen, want ‘niet engelen neemt Hij aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham aan’ (Heb.2:16). De apostel Paulus verklaart ‘dat wij engelen zullen oordelen’ (1Kor.6:3). Dit impliceert dat elke gelovige, hoe gering ook, een hogere plaats bij God heeft dan een engel. Mensen kunnen engelen ontmoeten omdat Gods engelen ten dienste staan van de gelovigen (Heb.1:14). Soms hebben mensen, die gastvrijheid boden aan vreemden, zonder het te weten engelen gehuisvest (Heb.13:2; Gen.18).
Jezus’ komst
De gebeurtenissen die in verband staan met de komst van de Heer Jezus in deze wereld brachten heel wat engelen in beweging. Wat was daarvan de oorzaak? Ze mochten nieuws brengen dat alleen maar van een goddelijke bron afkomstig kon zijn. ‘Ik verkondig u grote blijdschap, die voor het hele volk zal zijn’ (Luk.2:10). Het nieuws bestond daarin, dat de Zoon van God op de aarde zou komen – een Koning kwam in zijn gebied! (Joh.1:11). Het was gepast dat engelen deze komst aankondigden, omdat zij in de hemel God voortdurend prijzen en loven, en wat ze in de hemel al deden mochten ze nu op aarde doen! (Luk.2:13-14). Ze hadden deel aan de voorbereidingen van de intrede van de Messias in zijn schepping. Dat de eeuwige Zoon van God als Mens zijn schepping binnentrad moet hen verbaasd hebben. ‘Aan hen werd geopenbaard dat zij niet voor zichzelf, maar voor u deze dingen bedienden die nu zijn aangekondigd door de Heilige Geest die van de hemel is gezonden; dingen waarin engelen begerig zijn een blijk te werpen’ (1Petr.1:12).
De boodschap
Wat was de opdracht van de engelen, wat was hun boodschap en aan wie was die gericht? Het woord engel betekent ‘boodschapper’.
Ten eerste bracht de engel Gabriël (die voor God stond), de priester Zacharia het nieuws dat hij en zijn vrouw Elizabeth een kind zouden krijgen, ondanks het feit dat ze oud waren en Elizabeth onvruchtbaar was. Het kind dat geboren zou worden, kennen we als Johannes de doper, die de voorloper en de heraut van de Here Jezus zou worden. Zacharia vond dit moeilijk om te geloven en zijn twijfel resulteerde daarin dat hij de komende negen maanden niet meer kon spreken (Luk.1:5-25, 64).
Het tweede bezoek dat de engel Gabriël bracht was naar Maria en hij vertelde haar dat God hem had gezonden (vs.26) om haar mee te delen dat God haar had uitverkoren om de moeder van Gods Zoon te zijn. ‘En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer, God, zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde zijn’ (Luk.1:31-33). Maria vroeg hoe dat mogelijk zou zijn, vanwege het feit dat ze maagd was en een rein leven leidde met Jozef haar verloofde. Die vraag kwam niet voort uit ongeloof of twijfel. Gabriël vertelde haar dat de Heilige Geest haar zou overschaduwen. Maria onderwierp zich aan Gods wil en werd zwanger.
Jozef, Maria’s verloofde, was verward door het nieuws van haar zwangerschap. Hij had Maria lief, maar mocht ze hem ontrouw geweest zijn, zou hij haar in stilte willen verlaten. (In die cultuur stond een verloving vrijwel gelijk aan een huwelijk en hield alle verplichtingen in zonder enig voordeel). Een engel verscheen aan Jozef in een droom, en bevestigde de wijze waarop Maria zwanger was geworden en bevestigde tevens de oorsprong en geslacht van het Kind: ‘Zie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en men zal Hem de naam Emmanuel geven, dat is vertaald: God met ons’ (Mat.1:18-25). De engel vertelde de namen die aan het Kind gegeven zouden worden: Jezus (‘Jehova redt’ of ‘God is redding’) en Immanuël (‘God met ons’).
Nadat het kind Jezus in Bethlehem geboren was verscheen een engel van de Heer aan de herders in de velden buiten de stad. Door het verblindend licht van de engelen werden de herders angstig, en het goede nieuws dat ze mochten horen van de engel, was dat de Verlosser geboren was. Dit is de enige keer dat we horen dat engelen het goede nieuws verspreiden. De engel gaf de herders een teken waar zij het nieuwgeboren Kind konden vinden, waarna ze op weg naar Bethlehem gingen (Luk.2:12, 15). Na de aankondiging van de engel van de komst van geboorte van de Christus, verscheen er een menigte van engelen die God prezen en zeiden: Heerlijkheid zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen van zijn welbehagen’ (Luk.2:13-14). Vaak wordt gezegd dat de engelen zongen, maar de tekst zegt ons dat ze zeiden.
Enige tijd later kwamen ‘wijzen uit het oosten’ op zoek naar de koning van de Joden om Hem te huldigen (Mat.2:1-3). Weer verscheen er een engel in een droom aan Jozef, die hem vertelde dat hij en Maria en het Kind moesten vertrekken naar Egypte vanwege de moordplannen van Herodus (Mat.2:13). Jozef gehoorzaamde de engel en vertrok naar daar en verbleef tot de dood van Herodes. Nadat Herodes gestorven was, verscheen er weer een engel aan Jozef in een droom om hem te vertellen dat hij weer naar Israël kon gaan. (Luk.2:13, 19-20).
Het onderwerp
In het nieuws dat de engelen brachten aan de diverse personen, stond de Persoon van de Here Jezus centraal. De boodschap en taak het kind dat Zacharia en Elisabeth zouden krijgen, is dat Johannes de voorloper en heraut van de Christus zou worden. Hij zou voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten en van de vaders te doen terugkeren tot de kinderen en de ongehoorzamen in de wijsheid van de rechtvaardigen, om de Heer een toegerust volk te breiden’ (Luk.1:17). Johannes was het die aan de mensen zei: ‘Zie, het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt’ en ‘Zie, het Lam van God’ (Joh.1:29, 36). Bij Maria, ligt de nadruk op het feit dat zij was uitverkoren om het Kind Jezus te baren. ‘Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw’ (Gal.4:4). Het Woord is vlees geworden! Zo heeft de Heer Jezus op gelijke wijze deelgenomen aan bloed en vlees, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen’ (Heb.2:14). In Jozef’s leven stond de Heer Jezus centraal door de zorg die hem werd toevertrouwd voor Maria als zijn vrouw en het kind Jezus. De herders mochten op zoek gaan naar het Kind Jezus. Het doel van elke ontmoeting die de engelen hadden was het doel om hen op Jezus te wijzen.
Engelen spreken tot de verbeelding van veel mensen, ook gelovigen, maar onthoud dit: ‘Een levende en eeuwige relatie met de opgestane Heer Jezus, is zoveel meer dan een ontmoeting met een engel!
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Gods heerlijkheid
De eerste vermelding van een ontmoeting met God en de mensen vond plaats kort na de zondeval. ‘Toen zij het geluid van de Here God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de Here God tussen het geboomte in de hof. En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij’ (Gen.3-8-10). Het was een zintuigelijke waarneming waardoor Adam en Eva de aanwezigheid van God bemerkten. Wanneer we spreken over de heerlijkheid van God zouden we dat kunnen definiëren als: ‘Gods heerlijkheid is de waarneembare aanwezigheid van Hemzelf’. Na Adam en Eva heeft God zich noch vaker gemanifesteerd aan andere mensen, zoals o.a. bij Abraham en anderen door de Engel des Heren. Aan Mozes verscheen de Here als de Engel des Heren in een braamstruik die in brand stond (Ex.3:2). Bij de uittocht van het volk Israël is er sprake van een wolk- en vuurkolom (Ex.13:21-22). Dat was de wijze waarop God zich aan de mensen openbaarde. Mozes wenste Gods heerlijkheid te zien (Ex.33:18), maar ‘Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven’. Maar in Christus zien wij de heerlijkheid van God, want ‘Deze is, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen’ (Heb.1:3). ‘Christus, die het beeld van de onzichtbare God is’ (2Kor.4:4; Kol.1:15). We gaan een aantal Schriftplaatsen na waar gesproken wordt over die heerlijkheid van God.
De heerlijkheid op Sinaï (Ex.19:16-20; 24:15-17)
‘En het geschiedde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er donderslagen en bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in de legerplaats was, beefde. Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan de berg. En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat de Here daarop nederdaalde in vuur; de rook daarvan steeg op als de rook van een oven, en de gehele berg beefde zeer. Het geluid van de bazuin werd gaandeweg zeer sterk. Mozes sprak, en God antwoordde hem in de donder. Toen daalde de Here neder op de berg Sinaï, op de bergtop, en de Here riep Mozes naar de bergtop, en Mozes klom naar boven’
Om alle toekomstige voorwendsels te voorkomen door te zeggen dat de wet die Mozes op het punt stond aan Israël geven te geven zelf had bedacht, verleende God Mozes de hoogst mogelijke eer en eerbied die ooit aan stervelingen was gegeven. De 'jij' in vers 9 is enkelvoudig, maar de gebeurtenis van de komst of komst van God in een dichte, donkere wolk was openbaar. Gewoonlijk woonde God met zijn volk in een wolk- en vuurkolom; maar hier werd het dik en pikzwart, misschien met een donderslag en een bliksemflits waarmee Gods stem zijn schepping doorboorde. De stem van God die tot Mozes sprak (Deut.4:32-33) zou in het kamp hoorbaar zijn, zodat Israël en al haar ware afstammelingen zowel toen als voor altijd op Mozes 'woorden zouden vertrouwen.
De heerlijkheid in de tabernakel (Ex.40:34-38)
‘En de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel, zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon binnengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel. Wanneer de wolk zich verhief van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op, op al hun tochten. Maar indien de wolk zich niet verhief, dan braken zij niet op tot de dag, dat zij zich verhief. Want op de tabernakel rustte des daags de wolk des Heren, en des nachts was er een vuur in voor de ogen van het gehele huis Israël, op al zijn tochten.’
Zoals God had opgedragen was de tabernakel opgericht, maar er ontbrak nog iets, namelijk de heerlijkheid van God, om het ‘gebouw’ ook werkelijk betekenis te kunnen geven. Door de komst van de heerlijkheid van God, was het volk Israël klaar om te vertrekken. De belofte van een geestelijke leider was vervuld (23:20, 23; 32:34; 33:2). De Here woonde nu te midden van zijn volk als haar Koning, en Hij ging hun voor al die jaren door de woestijn. Het signaal om telkens hun reis verder te zetten was: ‘telkens wanneer de wolk zich verhief’ (13:21; 17:1; 25:22).
De heerlijkheid in Salomo’s tempel (1Kon.8:10-11)
‘Toen de priesters uit het heiligdom naar buiten traden, vulde een wolk het huis des Heren, zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid des Heren had het huis des Heren vervuld.’
Toen de priesters de ark in het Heilige der Heiligen hadden geplaats en zich hadden teruggetrokken, verscheen de heerlijkheid van God en vulde de tempel, zoals dat al eerder gebeurd was bij de oprichting van de tabernakel (Ex.40:34-35). God erkende daardoor genadig Salomo's handwerk en gaf aan dat hij van plan was bij zijn volk te gaan wonen. De heerlijkheidswolk was de zichtbare manifestatie van de aanwezigheid van God. Het concept van de gemanifesteerde glorie van God (ook wel zijn Sjechina genoemd) is een doordringend en belangrijk thema in het OT en gaat door in het NT (Joël 3:20-21).
De heerlijkheid van God in het boek Ezechiël (Ez.1:4-28)
Dit gedeelte van de Schrift vereist iets meer uitleg omdat hierover nogal veel gefantaseerd wordt, er zijn er zelfs die denken een beschrijving van een UFO. De Schrift verklaart zich ook hier zelf door van dit visioen te zeggen in 1:28 - ‘Aldus was het voorkomen der verschijning van de heerlijkheid des Heren.’ Ik geloof dat we hier meer moeten denken aan een symbolische beschrijving.
(1) De heerlijkheid geopenbaard in een stormwind (1:4). Dit symboliseert Gods oordeel over Jeruzalem. Babel komt uit het noorden. De wolk van flikkerend vuur zou de verwoesting van Jeruzalem kunnen betekenen.
(2) De heerlijkheid geopenbaard door cherubs (1:5-14). De cherubs, verschillen van engelen maar worden daarmee gelijkgesteld. Deze wezens symboliseren de heerlijkheid en de kracht van God. Ze kunnen alle kanten opkijken en bewegen zonder te draaien. De vier gezichten spreken van hun eigenschappen: de kennis van de mens; de kracht en vrijmoedigheid van de leeuw; de trouw en dienst van een os; en het hemelse van de arend. Sommigen uitleggers zien in die vier gezichten de vier evangeliën: Mattheüs de leeuw – de koning; Markus de os – dienstknecht; Lukas de mens - Zoon des mensen en Johannes de adelaar – Zoon van God. Deze wezens konden zich snel bewegen om de wil van God ten uitvoer te brengen.
(3) De heerlijkheid geopenbaard door wielen (1:15-21). Elk wezen is verbonden met een reeks wielen, twee wielen per rad. De wielen draaiden voortduren in alle richtingen. Ze waren ‘vol ogen’ (vs.18) een mogelijk symbool voor de alwetendheid van God (Spr.15:3). Dit mag spreken van Gods voortdurende bezig zijn met zijn schepping, zijn macht en heerlijkheid, zijn alomtegenwoordigheid, zijn plan met de mens, zijn voorzorg. De wereld is vol geweld en verandering, maar God is Dezelfde en volvoert zijn plan.
(4) De heerlijkheid geopenbaard in het uitspansel of firmament (1:22-27).
Het is een mooi platvorm, het uitspansel, boven de wielen en de cherubs, die de troon van God bevat. God zit nog steeds op zijn troon, en zijn wil wordt nog steeds in deze wereld ten uitvoer gebracht ook al doorgronden wij het niet. De complexe bewegingen van de cherubs en de wielen symboliseren de onnaspeurlijkheid van Gods handelen, welk Hijzelf alleen kan verstaan en beheersen (Rom.11:33-36). Er is een perfecte harmonie en orde.
(5) De heerlijkheid geopenbaard in een regenboog (1:28). In de storm verscheen er een regenboog waaruit we mogen concluderen dat God trouw is aan zijn belofte (Gen.9:11-17; Op.4:3, 10:1). Noach zag een boog ná de storm, Ezechiël tijdens de storm en Johannes vóór de storm.
(6) De heerlijkheid verwijderd (8-11). De heerlijkheid van God verschijnt opnieuw maar nu in de zondige stad Jeruzalem waarvan het oordeel steeds naderbij komt. Natuurlijk kon Gods heerlijkheid op zo’n plaats niet aanwezig blijven. In 8:4 verschijnt de heerlijkheid, maar in 9:3 stond die heerlijkheid op de drempel van de tempel op het punt om te vertrekken. De tempel was nu leeg. Dan in 10:4 verhief Gods heerlijkheid zich en in 10:18 ging de heerlijkheid van de drempel naar de Oostpoort van de tempel en uiteindelijk in 11:22-23 ging de heerlijkheid uit de tempel naar de Olijfberg. Ikabod: ‘Gods heerlijkheid’ was weg! (1Sam.4:21).
(7) De terugkeer van de heerlijkheid in de nieuwe tempel. De heerlijkheid hersteld (43:1-12). In de hoofdstukken 40-48 ziet de profeet een hersteld volk Israël en de heerlijkheid van het koninkrijk. Hij beschrijft de herstelde stad en tempel, groter dan Israël ooit heeft gekend. In 43:1-6 ziet hij de terugkeer van Gods heerlijkheid, die op dezelfde berg terugkeert zoals hij was weggegaan. Natuurlijk de Heer Jezus is de heerlijkheid van God en Hij zal in die heerlijkheid terugkeren tot het volk van God, Israël. Deze terugkeer van Gods heerlijkheid is niet gebeurd toen de Joden terugkeerden na hun ballingschap naar het land, dus moet die vervulling van die profetie nog toekomstig zijn.
De aarde zal vol zijn van de heerlijkheid van God (Hab.2:14)
‘Want de aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken’ (Hab.2:14).
Het is Gods blijvende bedoeling dat zijn 'heerlijkheid' de hele aarde zal vullen zoals ze ook zijn huis vervulde, en dat de mensheid die kennis ten volle zou moeten beseffen, die zo wijd als de zee zal zijn in zijn lengte, breedte en diepte. Dit houdt in dat alles wordt verwijderd dat zulke 'kennis' afwijst, waarvan het Babylonische karakter en de aspiraties een beeld zijn. De zinsnede 'de heerlijkheid van de Heer' wordt gebruikt voor de zichtbare aanwezigheid van God, waardoor bij uitstek de grootsheid van zijn karakter en handelingen worden onthuld. Het wordt het meest duidelijk verbonden met de tabernakel en de tempel, en vooral met de cherubs boven de ark waar de Heer verscheen en over Israël heerste, waarbij zijn soevereine majesteit de kern is van zijn 'heerlijkheid'. De Heer in zo'n 'heerlijkheid' te kennen, betekent daarom dat de trotse autonomie van de Babyloniërs – en alle andere volken en machthebbers – hun positie opgeven en hem als Heer eren.
‘Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des Heren de ganse aarde vervullen zal’ (Num.14:2).
‘En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol’ (Jes.6:3).
‘En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen’ (Ps.72:19).
______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Die moeilijke Hebreeënbrief!
Hebreeën 6:4-6
Inleiding
Deze verzen, samen met Hebreeën 10:29-39, hebben bij veel bijbellezers de indruk gewekt dat een gelovige alsnog verloren kan gaan, dat komt omdat ze mogelijk verkeerd begrepen en toegepast worden. Ik geloof niet dat hier het onderwerp ‘Kan een gelovige verloren gaan?’ aan de orde is. Dat het geen gemakkelijke passage is om uit te leggen mag blijken uit de verschillende interpretaties die u hieronder kunt vinden.
De eerste visie is dat de schrijver (Paulus?) van de brief ons waarschuwt tegen de zonde van afgoderij, willens en wetens Jezus de rug toekeren en terugkeren naar het oude leven. Volgens deze visie, zou zulk een persoon voor altijd verloren zijn, maar er zijn vragen verbonden aan deze visie.
a) Om te beginnen dient gezegd te worden dat het Griekse woord apostasia (geloofsafval) in dit gedeelte niet gebruikt wordt. Het werkwoord voor ‘afvallen’ (Heb.6:6) is parapipto, dat kan worden vertaald als: ‘afvallen van de realiteiten en feiten van het geloof.’
b) Ten tweede, we interpreteren bijna altijd eerst het onduidelijke dan het voor de hand liggende. Er zijn veel Bijbelverzen die ons verzekeren dat een echte gelovige nooit verloren kan gaan. In werkelijkheid is een van de sterkste argumenten voor de zekerheid van behoudenis, het laatste gedeelte van dit hoofdstuk (Heb.6:13-20; zie ook Joh.5:24; 10:26-30; Rom.8:28-39). Hen die beweren dat een gelovige toch nog verloren kan gaan, leren bijna altijd dat een dergelijke persoon ook weer hersteld kan worden. Maar dit gedeelte (Heb.6:4-6) leert ons precies het tegenovergestelde: ‘want het is onmogelijk… weder opnieuw tot bekering te brengen!’ Is er dan geen vergeving mogelijk??
2. Anderen beweren dat de mensen aan wie de brief geschreven werd geen ware gelovigen waren. Ze hadden wel deelgehad (wat dat ook mag inhouden!) aan de Heilige Geest, maar waren niet werkelijk wederom geboren! Laten we de beschrijving van deze mensen eens onderzoeken om te zien of ze werkelijk behouden waren.
a) Ze waren ‘eens verlicht geweest’ (Heb.6:4) Het ‘eens’ betekent ‘verlicht eens en voor altijd.’ De wijze waarop ditzelfde werkwoord wordt gebruikt in Hebreeën 10:32 geeft een ervaring van werkelijk geloof aan (zie 2Kor.4:4-6).
Ze hadden ‘geproefd van de hemelse gave’ (Heb.6:4b), en ‘het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw’ (Heb.6:5). Om te zeggen dat deze mensen hebben ‘geproefd maar niet gegeten’ is moeilijk te geloven.
b) ‘Geproefd’ heeft de idee van ‘ervaren’ in zich. Deze Hebreeuwse gelovigen hadden de gave van het heil ervaren, het woord van God, en de kracht van God. Duidt dit op werkelijk geloof?
c) Ze waren ‘deelgenoten van de Heilige geest’ (Heb.6:4c). Proberen te verklaren dat ze tot op zekere hoogte deel hadden gekregen aan de Heilige Geest, gaat voorbij aan de betekenis van het werkwoord ‘deelhebben aan’. Ze waren niet slechts ‘deelgenoten van de Heilige Geest,’ maar ook ‘deelgenoten van de hemelse roeping’ (Heb.3:1) en ‘deelgenoten van Christus’ (Heb.3:14).
Gelet op het bovenstaande concludeer ik dat deze mensen werkelijke gelovigen waren, en niet slechts belijders. Bovendien, hoe kunnen ongelovige mensen de Zoon van God kruisigen en openlijk te schande maken?
3. Een derde visie is dat deze zonde alleen gedaan kon worden door Hebreeuwse gelovigen in de eerste eeuw, omdat de tempeldienst nog bestond. Als dit zo zou zijn, waarom verbindt de schrijver deze aansporing dan met het ‘hemelse’ priesterschap van onze Heer en de betekenis van geestelijke volwassenheid? Het schijnt mij vruchteloos als we deze verzen begrenzen tot christenen uit de eerste eeuw.
4. Wat wil de schrijver ons dan proberen te zeggen? Het is mogelijk dat hij een hypothetische zaak beschrijft om te bewijzen dat een ware gelovige nooit verloren kan gaan. Zijn standpunt in Heb.6:9 lijkt deze mening te ondersteunen. ‘Maar, geliefden, wij zijn wat u betreft overtuigd van de betere en met de behoudenis verbonden dingen, ook al spreken wij zo.’ Zijn argumentatie gaat zo: ‘Laten we aannemen dat je niet groeit in het volwassen worden in het geloof. Betekent dat dan dat je terugkeert tot het niveau van een veroordeelde, dat je je behoudenis verliest? Onmogelijk! Als je al je behoudenis zou kunnen verliezen, dan zou het onmogelijk zijn om nog een te vernieuwen tot bekering; en dit zou oneer toebrengen aan Christus. Hij zou voor jou weer gekruisigd moeten worden, en dat kan nooit gebeuren.’ In Heb.6:4, verandert de schrijver de persoonlijke voornaamwoorden ‘wij’ en ‘ons’ in ‘hen’. Deze verandering geeft ook aan dat hij een hypothetische zaak op het oog had.
5. Hoe dan ook, er is nog een ander mogelijke interpretatie die geen hypothetische achtergrond vereist. Men dient acht te geven dat de woorden ‘kruisigen’ en ‘maken’ in Hebreeën 6:6 in het Grieks geschreven zijn in de tegenwoordige tijd: ‘terwijl zij hem kruisigen… en terwijl zij Hem openlijk te schande maken.’ De schrijver zegt niet dat deze mensen nooit tot bekering kunnen komen. Hij zegt dat ze niet tot bekering konden komen zolang zij Jezus Christus behandelden op een schaamtevolle manier. Eenmaal dat ze daarmee stopten, zouden ze tot bekering kunnen komen en hun gemeenschap met God vernieuwen.
Tenslotte
Welke mogelijkheid je ook voorstaat, houd er rekening mee dat het doel van de schrijver was om de mensen te bemoedigen en niet om ze bang te maken. Als hij ze had willen bang maken, dan zou hij om het even welke zonden genoemd kunnen hebben die Jezus Christus zou onteren; maar dat deed hij niet. In feite, vermeed hij het woord afgoderij en gebruikte daarvoor in de plaats ‘ernaast vallen’ (Zie Gal.6:1 voor een gelijkaardig woord). Christenen kunnen ‘zondigen tot de dood’ (1Kor.11:30-32; 1Joh.5:16-17). Dit staat in verband met Gods tucht, een onderwerp dat de schrijver van de Hebreeën in hoofdstuk 12 behandelt. Voor hen die toch geloven dat een gelovige nog verloren kan gaan, moet men wel bedenken dat men bij de uitleg van veel andere Bijbelteksten de grootste moeilijkheden zal ontmoeten. We denken maar aan Johannes 10:28-29, 6:39; 17:12, 18:9; Rom.8:31-39. We geloven niet dat de bijbel met zichzelf in tegenspraak is.
______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Zij zullen de leugen geloven…’
2 Thessalonicenzen 2:8
Inleiding
Het onderwijs met betrekking tot de Opname van de gelovigen c.q. de Gemeente, had Paulus al in zijn eerste brief aan de gelovigen te Thessaloniki uiteengezet. In deze brief, en in het bijzonder in dit hoofdstuk, legt hij aan hen uit dat de ‘dag des Heren’ nog niet gekomen was en dat deze niet eerder zou komen voordat er een aantal zaken moesten gebeuren. Waarom dachten de gelovigen in Thessaloniki dat de ‘dag des Heren’ al gekomen was? Ze hadden namelijk een brief ontvangen, als van Paulus geschreven, dat die dag al aangebroken zou zijn. Hij vraagt hen dat ze rustig blijven, en vertrouwen bij het onderwijs te blijven dat hij eerder had gegeven betreffende de ‘bijeenvergadering tot Christus’, en zich niet zo snel van de wijs te laten brengen. Mogelijk hadden ze niet goed opgelet, of waren bepaalde onderdelen van Paulus’ onderwijs op de achtergrond geraakt, want Paulus verwijst naar het onderwijs over het onderwerp toen hij bij hen was geweest (2:5).
De Dag des Heren
Het onderwijs van de eerste brief aan de Thessalonicenzen gaat over de Opname waardoor de gelovigen de Heer tegemoet gaan in de lucht. Dit kan elk moment gebeuren en er hoeven geen gebeurtenissen aan vooraf te gaan. Het onderwijs in Paulus’ tweede brief aan de Thessalonicenzen gaat over Christus zichtbare komst op aarde voor Israël en de volken en daaraan gaat de zgn. ‘dag des Heren’ aan vooraf. De ‘dag des Heren’ is duidelijk een dag van oordeel en verschilt in ernstige mate van de bijeenvergadering van de gelovigen tot Hem. De ‘dag van de Heer’ is een dag van oordelen die aan het Messiaaanse rijk voorafgaan en is synoniem met: ‘de tijd van benauwdheid’ – ‘het uur van de verzoeking’ – ‘de dag van de verbolgenheid des Heren’ – ‘gramschap’ – ‘toorn’ – ‘de grimmigheid’. Voor de ‘dag des Heren’ zie: Jes.2:12, 13:6, 9; Ez.13:5, 30:3; Joel1:15, 2:1, 11, 31, 3:14; Am.5:18, 20; Ob.vs.15; Zef.1:7, 14; Zach.14:1; Mal.4:5; Hand.2:20; 1Thes.5:2; 2Thes.2:2; 2Petr.3:10. En daarover was verwarring ontstaan: had God zijn programma veranderd? Had Paulus niet gezegd dat ze gered zouden worden voor de komende toorn (1Thes.1:10: 5:9)? Paulus geeft daarop als antwoord dat de ‘dag des Heren’ niet eerder komt dan dat eerst een aantal gebeurtenissen plaatsvinden.
Overzicht van de gebeurtenissen
Ten eerste, de afval moet eerst plaatst vinden (2:1-3).
Hier wordt niet gesproken over ‘verval’ van het bijbels geloof, maar over de ‘afval’ daarvan! Verval van de Bijbelse leer, normen en waarden is er altijd geweest, maar de afval daarvan gaat verder. Er is een kenmerkend verschil met de begintijd van het christendom en de eindtijd! ‘Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof’ (1Tim.4:1). En: ‘Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: 2want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, 3liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, 4verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, 5die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben’ (2Tim.3:1-5). De symptomen van de eindtijd zijn nu al duidelijk zichtbaar in het christendom. In één generatie, van ná de tweede-wereldoorlog tot op vandaag zijn de veranderingen groot. De kerken lopen al decennialang leeg en het Woord van God is schaars geworden (1Sam.3:1), en dat vooral in Europa.
Ten tweede, de tempel moet herbouwd zijn (2:4-5).
Het is heel bijzonder dat in 1948 de staat Israël ontstaan is als een voorvervulling van de bijbels profetieën die een herstel daarvan aankondigen. Wie de laatste jaren Jeruzalem bezocht heeft weet dat er plannen zijn om de tempel te herbouwen. In de oude stad Jeruzalem is er zelfs een pand waarin een organisatie huist, The Temple Institute’, die de bouw van een nieuwe tempel actief promoot en voorbereid.
Ik heb dat Instituut een paar jaar geleden mogen bezoeken en me van de voorbereiding kunnen overtuigen. Hoe dit zich verder zal ontwikkelen is af te wachten maar de plannen zijn er. Deze tempel zal er in elk geval zijn wanneer de mens van de zonde zich openbaart en zich daarin gaat plaatsnemen.
Ten derde, de mens van de zonde moet geopenbaard worden (2:6-12).
Wie is die ‘mens van de zonde’ of ‘de zoon van het verderf’? Algemeen wordt aangenomen dat dit de, elders in het Nieuwe Testament, aangekondigde antichrist is. Dat voert ons naar het boek Openbaring waarin we daarover nog meer bijzonderheden vermeld vinden. Daar wordt in hoofdstuk 13 gesproken over twee beesten, waarvan de ene, die uit de zee opstijgt, het Hoofd van het herstelde Romeinse Rijk is, en de ander, die uit de aarde opstijgt, de zgn. valse profeet, die twee horens had gelijk een lam en hij sprak als de draak. Deze zal ervoor zorgen dat er voor het beest een beeld gemakt zal worden, en we denken dan aan de ‘gruwel der verwoesting’ waarvan gesproken is door de profeet Daniël (Mat.24:15). We kunnen hierin een valse drie-eenheid ontwaren: het beest uit de zee, het beest uit de aarde en het beest, de satan (Op.20:10).
Ten vierde, de tegenhouder moet weggenomen zijn (2:13-17).
De tegenhouder is de heilige Geest die zal worden ‘weggenomen’ van de aarde met de Opname van de gelovigen’. Dat wil echt niet zeggen, zoals sommigen menen dat Gods Geest daarna niet meer kan werken. De Geest werkte voordat Hij op aarde kwam wonen en zal dat daarna ook nog kunnen. Het boek Openbaring spreekt over een grote schare uit de grote verdrukking die voor het Lam staan (Op.7:9-12) en dat is toch zonder tekort te doen aan menselijke activiteit, een werk van Gods Geest! Over dit vierde punt is heel wat discussie gevoerd. Zie daarvoor mijn artikel in de rubriek Eschatologie: De weerhouder.
Ze zullen de leugen geloven
Wat moeten we daaronder verstaan? Wat is dan die leugen, waaruit bestaat ze? De Heer Jezus had daar al eerder naar verwezen toen Hij zei: ‘Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en u neemt Mij niet aan; als een ander komt in zijn eigen naam, die zult u aannemen’ (Joh.5:43).
Maar laten we eerst eens kijken wanneer en in welke tijd de mensen met deze leugen zullen geconfronteerd worden? Het zal een tumultueuze tijd zijn, vol van unieke gebeurtenissen, om het met de woorden van Lukas te zeggen: ‘Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid door het bruisen van de zee en watergolven (dit zijn de volkeren), terwijl de mensen het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk zullen komen; want de krachten van de hemelen zullen wankelen’ (Luk.21:25-26). Elders heeft de Heer Jezus aangekondigd: ‘Vele valse profeten zullen opstaan en zij zullen velen misleiden. En omdat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van de velen verkoelen’ (Mat.24:11-12). Het centrum van de toekomstige gebeurtenissen zal liggen in Israël, in Jeruzalem beter gezegd. Verder zal het herstelde Romeinse Rijk, dan bestaande uit tien landen, geregeerd worden door een dictator, het beest uit de zee (Op.13:1) wat gepaard zal gaan met grote politieke spanningen vooral in Europa. Het Midden-Oosten zal gekenmerkt worden door militair geweld en zal gericht zijn op het land Israël. De onverklaarbare verdwijning wereldwijd van een groot aantal mensen – de Opname – zal dan juist achter de rug zijn. En dan, in die wereld zal er iemand opstaan en zeggen dat hij de messias is die vrede en orde zal brengen, de Antichrist, en dat is het moment en de man waarop veel mensen hebben gewacht! Iemand die orde zal brengen in een wanordelijke wereld! De komst van die valse messias zal gepaard gaan ‘met allerlei kracht en tekenen en wonderen van de leugen, en met allerlei bedrog van de ongerechtigheid’ (2Thes.2:9). Het zal een indrukwekkend gebeuren zijn! Er zal zelfs een beeld voor hem gemaakt worden, die men dient te aanbidden. De mensen zullen een merkteken krijgen op hun rechterhand of hun voorhoofd, waardoor men wel of niet deel kan blijven uitmaken van de maatschappij. Onvoorstelbaar? Misschien vijftig jaar geleden, maar nu toch niet meer?
Ja, zij zullen de leugen geloven. Wie? Wel de mensen ‘die de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen om behouden te worden’ (2Thes.2:10). En wat doet God? Geeft Hij ze een tweede kans? Neen, Hij zendt hun een werking van de dwaling om de leugen te geloven; ze zullen het oor van de waarheid afkeren en zich tot de fabels wenden (2Tim.4:4). Ze zullen hem aannemen die komt in zijn eigen naam, de antichrist, de vader van de leugen, de mensenmoordenaar van de beginnen.
Verblind God de mensen voor de waarheid?
God heeft toch de mensen lief en wil toch dat allen tot de kennis van de waarheid komen? (1Tim.2:4). Maar er is ook zoiets al verharding, die God toepast als een mens voortdurend ongehoorzaam is (Ex.4:21). Of als iemand alle zegeningen die hij ontvangen heeft als normaal aanvaard en het verkrijgen daarvan aan zichzelf toeschrijft (Deut.8:11-20). Of in opstand tegen God komt vanwege tegenslag en lijden en daarbij een houding ontwikkeld die God de schuld geeft (Ps.95:7-9). Verwerping van een verdiende tuchtiging door God (Spr.29:1). Weigeren om te luisteren dat tot het verlies van onderscheid lijdt (Zach.7:11-14). Weigeren om te luisteren met het voornemen niet te gehoorzamen (Mat.13:11-16).
Verblind God de mensen? Om dat te kunnen begrijpen moeten we weten Wie God is. (1) God is rechtvaardig (Ps.11:7). (2) God schiep een wereld die goed was maar door de val van de mens in zonde in gevallen (Rom.5:12). Er komt een moment waarop God herstel voor deze wereld komt brengen ((Op.21:1). (4) God is sterker dan de boze en het kwaad (Mat.13:41-43; Op19:11-21). (5) God laat het kwaad zijn gang gaan maar heeft er controle over. God heeft het kwade niet geschapen, en geeft kracht aan iedereen die erover wil heersen (Mat.11:28-30). (6) God gebruikt het goede en het kwade om tot zijn doel te komen (Gen.50:20; Rom.8:28).
De Bijbel toont ons dat er een dag komt waarop God, die het kwade haat, dat voor eens en altijd zal wegdoen (Op.20:11-15). God verleidt niemand tot het kwade. Zij die zich echter toeleggen om het kwade te doen, kunnen van kwaad tot erger vervallen om onder het oordeel van God te vallen (Ex.11:10). Het is niet nodig dat wij alles te weten komen hoe God deze wereld bestuurd om een volmaakt vertrouwen te hebben in Hem die absolute macht en gezag heeft over het kwade en zijn totale liefde voor ons (Rom.11:33-36). En vergeet niet, wij hebben te maken met een heilige God, die te rein van ogen is om het kwaad te zien, en die het onrecht niet straffeloos kan aanschouwen! (Hab.1:13).
Een oproep
‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij. Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb.Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt’ (Openbaring 3:20-22)
______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Offers in het Vrederijk?
Inleiding
Zullen er in het Vrederijk weer offers gebracht worden zoals dat in het Oude Testament het geval was? Of is de beschrijving van de bouw van de tempel zoals in Ezechiël 40-48 beschreven geestelijk te verstaan en gaat het niet om een nieuw te bouwen tempel in Jeruzalem? Voor hen die de Bijbel letterlijk nemen zoals ik, is het zeker geen gemakkelijke taak om deze vraag te beantwoorden. Er zijn er ook die deze vraag behandelen door de inhoud te vergeestelijken, allegoriseren. Maar dan moet men namelijk, de vraag niet beantwoorden, maar wat met de negen hoofdstukken van het slot van het boek Ezechiël, waar het gedeelte over de offers staat, hoe ga je dat uitleggen of toepassen! Een hele opgave, waarbij dan de vraag als vanzelf naar boven komt, waarom God zoveel aandacht aan een te bouwen tempel schenkt als het geestelijk verklaard dient te worden…? En als je het ene gedeelte van de Bijbel vergeestelijkt dan moet je, wil je consequent zijn, dat met de andere gedeelten ook doen. Maar daar zit juist het probleem! Neem bijvoorbeeld Jesaja 9, het gedeelte over de geboorte van de Messias. Het vijfde vers, wat gaat over Jezus’ eerste komst, neemt men letterlijk, het daaropvolgende volgende vers 6, wat gaat over de troon van David en zijn toekomstig koninkrijk, wordt dan weer vergeestelijkt! Wie dat kan begrijpen, mag het zeggen. Trouwens er is geen enkele oudtestamentische profetie die door de Heer Jezus vergeestelijkt wordt, Hij neemt ze allemaal letterlijk en dat moet ons toch iets te zeggen hebben!
Dan zijn er mensen die om andere redenen met offers in een toekomstig vrederijk (of niet), moeilijk hebben, om reden van dierenliefde. Maar je moet dat ook weer niet overdrijven want er zijn maar weinig mensen die vinden, dat wanneer men een maaltijd gaat gebruiken, een stukje vlees mag ontbreken. Let wel, vlees eten is geoorloofd want: ‘Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten’ (Gen.9:3-4). Petrus spreekt zelfs van redeloze dieren die van nature voortgebracht zijn om gevangen en omgebracht te worden’ (2Petr.2:12).
Anderen moeten niets weten van een God die door bloedige offers gediend moet worden. Een ‘bloedloze theologie’ is het gevolg. Een God die gediend, tevredengesteld of verzoend moet worden met bloedige offers is voor hen ondenkbaar. Die visie gaat niet alleen uit van foute vooronderstellingen, en staat daarom ver van het Bijbels getuigenis, zodat we daar verder geen aandacht aan hoeven te schenken. Trouwens het was de Heer Jezus Zelf die het offerlam was en ons van onze zonden verlost heeft door zijn bloed? (Op.1:6)
Doel van de offers
Offers gebracht in het Oude Testament wil men eventueel nog wel aannemen, maar in de toekomst, in het Vrederijk - als men daar al in gelooft - nee, toch! Maar laten we eerst eens zien wat de bedoeling van de offers waren in het Oude Testament? We stellen dan vast dat het onmogelijk is dat het bloed van stieren en bokken zonden konden wegnemen. ‘Want daar de wet een schaduw heeft van de toekomstige goederen, niet het beeld van de dingen zelf, kan zij met dezelfde slachtoffers die men voortdurend elk jaar offert, hen die naderen nooit volmaken. Zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, omdat zij die de dienst verrichtten, eenmaal gereinigd geen enkel geweten van zonder meer zouden hebben gehad? Maar in deze offers is elk jaar een in herinnering brengen van zonden. Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken zonden wegneemt’ (Heb.10:1-4). Dat is duidelijke taal: de offers konden geen zonden wegnemen, maar dienden om zonden in herinnering te brengen. Hoe konden de zonden dan wel worden weggenomen, juist door bloed, maar zoals gezegd niet door het bloed van stieren en bokken, maar door het bloed van Christus! ‘Zonder bloedstorting is er geen vergeving!’ en ‘het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde’ (Heb.9:22; 1Joh.1:7). Het eerste offer dat wij tegenkomen in de Bijbel is het offer dat gediend heeft om Adam en Eva te bekleden. ‘En de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede (Gen.3:21). Die vellen of huiden waarmee ze bekleed werden wijzen er al op dat er een dier gedood is geworden. Dat is al een duidelijke verwijzing naar de Heer Jezus, het Lam van God, Hij heeft ons bekleed met klederen des heils! (Jes.61:10). Zo is het ook met alle andere offers, ze wijzen heen naar de Heer Jezus. Het is dan ook niet moeilijk te zien dat de offers die in het vrederijk gebracht gaan worden, verwijzing naar het offer van de Heer Jezus in het verleden. We kunnen er daarom zeker van zijn dat de offers die worden genoemd in Ezechiël 43 niets te maken hebben met verzoening voor zonden. Hun functie zal parallel lopen aan die van het Avondmaal, dat de Heer Jezus heeft vastgesteld als een gemeenschapsverordening tijdens ons huidige gemeente-tijdperk. Het avondmaal van brood en wijn is echter alleen voor deze huidige bedeling bedoeld. Jezus zei: 'Dit doet ter herinnering aan Mij ... want zo vaak als je dit brood eet en de beker drinkt, verkondig je de dood van de Heer totdat Hij komt' (1Cor.11: 24-26). Maar in de tijd van het duizendjarig vrederijk, wanneer de Heer Jezus Christus terug zal komen om de heerschappij van God over de hele aarde op te richten, welk type van gemeenschap zal dan ons huidig Avondmaal van brood en wijn vervangen? Blijkbaar zal het weer in de vorm van offers zijn, maar zonder enige verzoenende functie.
De nieuwe tempel
Maar liefst negen hoofdstukken worden gewijd aan de beschrijving van de tempel, niet alleen in het boek Ezechiël ook op andere plaatsen vinden we van die tempel een vermelding (Ez.20:40-41; 43:18-46:24; Zach.14:16; Jes.58:6-8, 66:21; Jer.33:15-18). Ezechiël 44-46 handelen dan over een hersteld priesterschap en de dienst die daarmee verbonden is. Er zal een altaar zijn maar de ark niet, want de heerlijkheid van Christus zal de tempel vervullen (Jer.3:16; Hag.2:8-10). Men gaat er terecht van uit dat de tempelprofetie in Ezechiël verwijst naar een toekomstige tijd, omdat deze tot op heden nooit is vervuld. Hoewel het waar is dat er in 516 v.Chr. een Joodse tempel voltooid was, na de voorspelling van Ezechiël (gemaakt rond 580 voor Christus), waren er toch veel verschillen tussen de lay-out van de tweede tempel en de specificaties van deze tempel met zijn terrein. De renovatie van Herodes, hoe groots ook, voldeed niet aan de vereisten van de blauwdruk van Ezechiël. Geen enkele tempel heeft op deze plek gestaan (afgezien van islamitische moskeeën) sinds de totale vernietiging van de tweede tempel in 70 n.Chr. Het is niet mogelijk om deze vijf hoofdstukken (met zelfs meer gedetailleerde bijzonderheden dan de beschrijving van de eerste tempel in 1 koningen) te construeren als een symbool van de nieuwtestamentische kerk, als de geestelijke tempel van Christus. Trouwens de heerlijkheid des Heren, die in de tempel van Salomo aanwezig was maar daaruit weg is gegaan is nog steeds niet weergekeerd, ook niet in de tweede tempel (Ez.1:28; 3:23; 8:4; 10:4, 18; 11:23) en is dus nog toekomstig, geheel in overeenstemming met de Schrift (Ez.43:4-8; Zach.14:4).
Samenvatting
Sommigen verwerpen deze interpretatie, omdat zo'n systeem retrogressie is. Als wordt beweerd dat het instellen van een dergelijk systeem achteruitgang is, laat ons dan opmerken dat Ezechiël dit systeem (43:1-6) ziet als de grootste manifestatie van de heerlijkheid van God die de aarde heeft gezien, afgezien van de glorie van God in het aangezicht van Jezus Christus. Als het systeem door God wordt gepland als een gedenkteken van Jezus Christus, kan het niet meer als een terugval van de 'zwakke en armzalige elementen' worden beschouwd dan dat het brood en de wijn als zwakke en armoedige gedenktekens van het gebroken lichaam kunnen worden beschouwd en vergoten bloed van Christus, zo redeneert men. Deze hele discussie roept de vraag op van verlossing in het millennium. Een dergelijk beeld zoals het wordt gepresenteerd, wordt door sommigen gedeeld om het kruis te minimaliseren en om de waarde van het kruis tot het huidige tijdperk te beperken. Zo'n bewering kan niet juist zijn. Het nieuwe verbond (Jer.31:31) garandeert aan allen die het Vrederijk zullen binnengaan en aan allen die in het millennium geboren worden en die aldus verlossing nodig hebben (1) een nieuw hart (Jer.31:33), (2) de vergeving van zonden (Jer.31:34), en (3) de volheid van de Geest (Joël 2:28-29). Het Nieuwe Testament maakt heel duidelijk dat het nieuwe verbond gebaseerd is op het bloed van de Heer Jezus Christus (Heb.8:6; 10:2-18; Mat.26:28). Dat bevestigd dat de zaligheid in het millennium gebaseerd zal zijn op de waarde van de dood van Christus en toegeëigend zal worden door geloof (Heb.11:6) net zoals Abraham zich aan Gods belofte had gehouden en gerechtvaardigd was (Rom.4:3). De uitdrukking van dat reddende geloof zal verschillen van de uitdrukkingen die tegenwoordig nodig zijn, maar de offers moeten worden gezien als louter uitingen van geloof en niet als middel tot verlossing. De glorieuze visie van Ezechiël onthult dat het onmogelijk is om zijn vervulling te vinden in een tempel van het verleden die Israël heeft gekend, maar het moet wachten op een toekomstige vervulling na de tweede komst van Christus wanneer het millennium is ingesteld. Het offersysteem is geen opnieuw ingesteld Judaïsme, maar de vestiging van een nieuwe orde die zijn doel heeft het werk van Christus in herinnering te brengen waarop onze redding is gebaseerd. De letterlijke vervulling van de profetie van Ezechiël zal een middel zijn tot Gods verheerlijking en tot zegen van de mens in dat Vrederijk.
____________________________________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
‘Dertig dagen zonder klagen’
Inleiding
In Vlaanderen startte begin 2018 een nieuwe actie: ‘30 dagen zonder klagen’. In de drukte van de overgang naar het nieuwe jaar hebt u de aankondiging van deze actie misschien gemist, maar vanaf maandag 15 januari 2018 kon u deze actie uitproberen, waarbij deelnemers op een positieve instelling moesten focussen. Een actie die bovendien de steun kreeg van Vlaams minister van Welzijn, Jo Vandeurzen (CD&V).
‘Onze vrij negatieve standaardinstelling kunnen we met een actie van dertig dagen veranderen in een meer positieve instelling’, zegt initiatiefneemster Greet Van Hecke. ‘Sinds er 15 jaar geleden een nieuwe wind door de psychologie begon te waaien, namelijk die van de positieve psychologie, is er heel veel onderzoek rond positiviteit gedaan’, zegt Van Hecke. ‘Daaruit blijkt dat we ervoor kunnen zorgen dat bepaalde linken in ons brein anders gelegd worden, zodat we niet automatisch het negatieve maar wel het positieve zouden zien. Ook Martin Seligman, voortrekker van de positieve psychologie, heeft daar al veel onderzoek naar gedaan: zo zou het goed zijn voor ons succes, onze gezondheid en onze relaties.’ Als we geloven dat we in de eindtijd leven, weten we dat ‘de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldzuchtig, grootsprekers, hoogmoedigen, lasteraars, de ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, onverzoenlijk, kwaadsprekend, onbeheerst, ruw, zonder liefde tot het goede, verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers van genot dan liefhebbers van God’ (2Tim.3:1-3). Hoe staan wij, als christenen, in deze wereld? Zij wij anders dan de mensen zoals door Paulus beschreven? Zijn wij geheel anders (Ef.4:20)? Het is goed daarover eens na te denken. Klagen wij ook? En zo ja, zou het dan voor ons ook niet beter zijn om meer naar de positieve dingen te zien dan naar de negatieve, en in plaats van te klagen God te danken voor alles wat we in Christus Jezus hebben ontvangen?
Graaicultuur
‘Wie geld liefheeft, wordt van geld niet verzadigd, noch wie rijkdom liefheeft, van inkomsten’ (Pred.5:9).
Met ‘graaicultuur’ wordt een cultuur bedoeld waarin inhaligheid en hebzucht een belangrijke rol spelen. Door de graaicultuur bij de grote banken is de kredietcrisis ontstaan. Het ligt in de aard van de mens om steeds meer te willen bezitten en niet het minst geld! Een bekende Vlaamse politicus heeft gezegd: ‘Geld is voor mij heel belangrijk!’. Dat geldt echter niet alleen voor hem maar ook voor veel andere mensen. Ook de christen is daarvoor niet immuun; het is van alle tijden. Het is opmerkelijk hoe veel en hoe vaak de Bijbel ons voor de invloed van geld waarschuwt. In de gelijkenis van de zaaier verwijst de Heer Jezus naar ’het bedrieglijke van de rijkdom en de begeerte’ (Mark.4:19). De apostel Paulus volgt de Heer daarin, want, schreef hij aan Timotheüs: ‘Wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik en in vele onverstandige schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te streven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord’ (1Tim.6:10). En wij, gelovigen, worden opgeroepen om deze dingen te ontvluchten (vs.11). Hebzucht wordt omschreven als een sterke drang om veel voor jezelf te willen hebben en die drang geldt zeker voor geld! Paulus noemt de hebzucht ‘afgodendienst’ en dat is toch wel ernstig! ‘Met geld kan je veel dingen kopen, maar je moet oppassen dat je de dingen die je niet met geld kan kopen niet verliest! In de brief aan de Hebreeën worden we dan ook ertoe opgeroepen dat onze wandel zonder geldzucht zou zijn en dat we tevreden zouden zijn met wat we hebben, want Hij heeft Zelf gezegd: Ik zal u geenszins begeven en u geenszins verlaten (Hebr.13:5). ‘Daarom moeten we niet bezorgd zijn, door te zeggen: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmee zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen zoeken de volken; want uw hemelse Vader weet dat u al deze dingen nodig hebt. Zoekt echter eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden. Weest dan niet bezorgd voor morgen; want morgen zal voor zichzelf bezorgd zijn; voor elke dag is zijn eigen kwaad genoeg’ (Mat.6:31-34). En dat brengt ons bij ons volgende onderwerp: tevredenheid.
Wees tevreden
‘Hebben wij echter voedsel en kleding, dan zullen wij daarmee tevreden zijn’ (1Tim.6:8).
Tevredenheid wordt wel gedefinieerd als een gevoel dat je hebt als alles is zoals je het wenst. Daar zou de apostel Paulus het niet mee eens zijn geweest toen hij in Rome in de gevangenis zat. Dat was geen verblijf dat hij had gewenst, maar hij had geleerd tevreden te zijn in en met de omstandigheden waarin hij toen verkeerde en had zelfs het voordeel ervan ontdekt, namelijk dat het tot bevordering van het evangelie had gediend’ (Fil.1:12vv.). Tijdens mijn vele reizen in het buitenland heb ik veel gelovigen ontmoet die in grote armoede verkeerden, en terwijl ze in mijn ogen alle aanleiding hadden om te klagen, heb ik daar nooit iets van vernomen. Ze hadden geleerd tevreden te zijn! Daarin zijn zij tot voorbeelden voor ons, want hoe anders is dat in onze wereld, waar ondanks alle overvloed enorm geklaagd wordt en de mensen vaak ontevreden zijn. Een andere definitie van tevredenheid is dat het een gemoedstoestand is waarbij het individu niet méér verlangt dan er reeds aanwezig is. Deze definitie past meer op de situatie van een christen.
Voedsel en kleding, is het wel het minimum waarmee een gelovige tevreden mee moet zijn? Overdrijft de apostel daarmee niet? Ik geloof het niet, want als u zich een klein beetje verdiept in de tijd waarin hij dat geschreven heeft, zult u het wel begrijpen. De eerste brief aan Timotheüs is geschreven ongeveer tussen de jaren 61 - 66, dus in de tijd dat keizer Nero de gelovigen onbarmhartig vervolgde. Ook de brief aan de Hebreeën werd vermoedelijk in diezelfde periode geschreven, waarin de vervolgde gelovigen ‘de roof van hun bezittingen met blijdschap aanvaarden’ (Hebr.10:34). De brief die Paulus aan de gelovigen in Rome schreef, zal voor hen dan ook wel van grote betekenis zijn geweest tijdens de vervolgingen onder Nero. ‘Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, benauwdheid, vervolging, honger, naaktheid, gevaar, of zwaard? - zoals geschreven staat: ‘Om U worden wij de hele dag gedood; wij zijn geacht als slachtschapen’. - Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad. Want ik ben verzekerd dat dood noch leven, noch engelen, noch overheden, noch tegenwoordige noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Heer’ (Rom.8:35-39). Met dat in gedachten kunnen we ons afvragen: Hoe zouden wij nog durven te klagen?
Niet graaien, maar zaaien!
‘Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen; terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden’ (Spr.11:24).
In zijn toespraak tot de oudsten van de gemeente te Efeze, heeft de apostel Paulus de woorden van de Here Jezus aangehaald die we niet in de Evangeliën vinden en die we volgens hem in herinnering moeten houden, namelijk: ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’ (Hand.20:35). Dat is precies het tegenovergestelde van graaien! ‘Hij die rijk was, is arm geworden’ (2Kor.8:9).
Het gaat niet over onze geestelijke zegeningen, daarin zijn we allemaal gelijkelijk rijk, maar over de financiële welvaart, daarin kunnen we verschillen. Geld op zich is neutraal en naast de vele nadelen zijn er ook voordelen, ook voor gelovigen. ‘Beveel de rijken in de tegenwoordige eeuw, niet hoogmoedig te zijn en hun hoop niet gevestigd te houden op de onzekerheid van de rijkdom, maar op God die ons rijkelijk geeft om te genieten, om goed te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, om voor zichzelf een goed fundament te leggen voor de toekomst, opdat zij het werkelijke leven grijpen’ (1Tim.9:17).
Hier komt het rentmeesterschap om de hoek kijken. Hoe gaan we om met de goederen, geestelijke (Mat.25:14-30) en materiële, die God u en mij heeft toevertrouwd? Stoppen wij ze in de grond of investeren wij ze in Gods koninkrijk? Paulus noemt het geven voor de behoeften van de heiligen een ‘dienst aan de heiligen’. En in verband daarmee schrijft hij: ‘Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam maaien; en wie rijkelijk zaait, zal ook rijkelijk maaien. Laat ieder geven naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen; niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief’ (2Kor.9:6-7). De mogelijkheden om te investeren zijn te veel om op te noemen. Zo kun je financieel bijdragen in de ondersteuning van hen die uitgaan voor Gods Woord (1Kor.9:14; Fil.4:15), van de behoeftigen (2Kor.9:12), of van de gemeente, die het weer op haar beurt kan besteden aan bijvoorbeeld de weduwen (1Tim.5:14-16). Om kort te gaan: ‘Laten wij niet moedeloos worden in goeddoen, want te gelegener tijd zullen wij oogsten, als wij niet verslappen. Laten wij dus, wanneer wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten van het geloof’ en God zal u rijkelijk zegenen! (Gal.6:9-10). We kunnen niet God dienen en de Mammon (een Aramees woord voor rijkdom, geld), maar we kunnen God wel dienen met de Mammon!
Tel uw zegeningen
‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten in Christus’ (Ef.1:3).
Klagen komt voort uit een vermeend gemis, maar wanneer we werkelijk beseffen hoe rijk wij in Christus zijn, zullen we nooit meer klagen, wat we ook missen en wat de omstandigheden ook zijn. Mozes moet wel een groot inzicht hebben gehad in Wie de Christus zou zijn. Toen hij een keuze moest maken tussen de schatten van Egypte en de smaad van Christus, gaf hij aan deze laatste de voorkeur omdat hij de smaad van Christus grotere rijkdom achtte (Hebr.11:26). Veel gelovigen weten niet hoe rijk ze zijn, omdat ze niet op de hoogte zijn van de rijkdom die in Christus te vinden is. Zou dat komen doordat we niet bezig zijn met de dingen die Boven zijn? Want: ‘In Christus immers, zijn al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen’ (Kol.2:3). Wij die arm waren, zijn rijk geworden door Hem die ons liefheeft (2Kor.8:9).
Waaruit bestaat onze rijkdom dan? Nee, niet zozeer uit materiële zaken, hoewel we daar ook dankbaar voor mogen zijn, maar meer specifiek uit geestelijke zegeningen. Bijvoorbeeld onze uitverkiezing van vóór de grondlegging der wereld, het zoonschap waartoe we bestemd zijn, de begenadiging in de Geliefde, de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen naar de rijkdom van zijn genade, dat we erfgenamen in Christus zijn geworden, dat we zijn verzegeld met de heilige Geest tot het moment van onze verlossing en, ten slotte, dat we het eeuwige leven dat ons beloofd is door Christus, zullen beërven (Ef.1). Dat alles overziende, is alles wat deze wereld te bieden heeft niets in vergelijking met wat ons te wachten staat. Dan begrijpen we ook de vermaning van de Heer Jezus ‘geen schatten op de aarde te verzamelen, maar schatten in de hemel’ (Mat.6:19).
Ten slotte
Het is mij niet bekend of de actie ‘Dertig dagen zonder klagen’ succes heeft gehad; ik denk het niet, want ik hoor de mensen nog steeds klagen. En dat was ook wel te verwachten, want tevredenheid is een zaak van het hart en zolang dat niet veranderd is, komt er geen verbetering in de houding van de mensen. Maar hoe is het met ons? Hopelijk bent u na het lezen van dit artikel tot het besef gekomen dat u geen reden hebt om te klagen, maar eerder reden tot dankbaarheid. Dan heb ik (of beter God) met het schrijven van dit artikel mijn doel bereikt! Daarom: ‘laat de vrede van God heersen in uw harten, waartoe u ook in één lichaam geroepen bent; en wees dankbaar’ (Kol.3:15). Dus geen: ‘Dertig dagen zonder klagen’ maar ‘Alle dagen zonder klagen!’
______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Achter de schermen van het Wereldgebeuren
Inleiding
Eén definitie van ‘achter de schermen’ is: ‘daar waar men het niet ziet’, en daarover gaat dit artikel, wat zien we niet en is er toch? Mensen die zich bezighouden met allerlei komplottheoriën, stellen zich deze vraag om te weten te komen wat zit erachter, is er een verborgen agenda of is er een plan? Ze proberen dan een blik achter de schermen te krijgen om duidelijkheid te vinden. Ook wij hebben ons wellicht weleens afgevraagd: Is er een plan en wat zit achter het wereldgebeuren? Zo ja, waaruit bestaat dan het plan, wie of wat zit erachter, wat is het doel en hoe kunnen we daarover meer te weten komen?
In de geschiedfilosofie omschrijft men dat als metahistorie, dat is een ‘geschiedenis’ achter de gewone zichtbare geschiedenis en die deze beïnvloedt. Geschiedfilosofie, ofwel wijsbegeerte der geschiedenis, is een tak van de filosofie die zich enerzijds bezighoudt met de betekenis die mogelijk kan worden toegekend aan de menselijke geschiedenis en anderzijds de praktijk van geschiedschrijving analyseert. De klassieke variant speculeert ook over een mogelijk achterliggend teleologisch principe in deze ontwikkeling, waarbij typische vragen worden gesteld als: is er een ontwerp, een doel, een richtinggevend beginsel dat de geschiedenis beheerst? Teleologie is in de filosofie de zoektocht naar het doeleinde achter de dingen.
Historische samenhang?
Is er in het historisch wereldgebeuren een samenhang te herkennen? Met andere woorden: is er een structuur in te ontdekken die duidelijk kan maken dat er een doel is, of staan de lotgevallen van de verschillende culturen en volken los van elkaar? Als bekend verschijnsel zijn de gebeurtenissen die zich voordeden aan het begin van de zesde eeuw vóór Christus, toen de denkers een mythische denkwijze deze vervingen voor een rationele. Eigenlijk lag daar het begin van de filosofie. Filosofen waren onder andere Thales, Anaximander en Heraclitus, die zochten naar het oerbeginsel van de werkelijkheid. In diezelfde periode van de mensheid trad er een opmerkelijke verandering plaats in de geestesgeschiedenis van de mensheid, de zogenaamde ‘Spilperiode’. Onafhankelijk van elkaar ontstonden in China het Confusionisme, in India het Jainisme, Boedisme en in Iran het Zoroastrisme en in Israël leefden, tijdens de ballingschap van het volk Israël, de grote profeten Jeremia, Ezechiël en Daniël. Toeval of bestaat er een onderling verband in het gelijktijdig voorkomen van dit fenomeen?
Twee benaderingen
We kunnen de geschiedenis op twee manieren benaderen een lineaire en een cyclische. De teleologische theorie of lineaire theorie is het idee van een (goddelijk) plan, waarin de gebeurtenissen - hoe vreselijk ze ook mogen zijn - zin zouden hebben. Beroemd is de mijmering van Augustinus van Hippo in zijn De Civitate Dei, (Over de stad Gods) hoe het kwam dat het heidense Romeinse Rijk zo succesvol was terwijl het in de christelijke tijd in verval geraakte.
De cyclische benadering is de theorie van de voortdurende herhaling van gebeurtenissen. Zo sprak Plato bijvoorbeeld over 'Het Grote Jaar', waarbij na een periode van ca. 10.000 jaar (afhankelijk van de bronnen) zon, maan en planeten eerst vernietigd zouden worden, terug verschijnen op de oorspronkelijke positie en de geschiedenis zich vervolgens op dezelfde manier zou herhalen.
In de ontwikkeling van Gods plan met deze aarde zien we in de Bijbel de lineaire benadering. Teksten in het boek Jesaja ondersteunen die gedachte: ‘Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is’ (Jes.46:10; 45:11; 41:22,23). God werkt toe naar een doel en dat is wanneer de Heer Jezus ‘het koninkrijk aan God de Vader overgeeft, wanneer Hij alle overheid en alle gezag en kracht te niet gedaan heeft’ (1Kor.15:24).
Twee machten
We onderscheiden twee machten die elkaar aanvullen: (1) Onzichtbare machten in de hemelse sferen; transcendente (boven-wereldlijke) en (2) zichtbare machten op aarde; immanente (binnen-wereldlijke). Dit vinden we duidelijk terug in het boek Daniël, waar we lezen over de vorsten van de rijken Perzen en Griekenland waartegen Michaël te strijden had (Daniël 11). Het is duidelijk dat het hier gaat om transcendente, boven-wereldse machten terwijl de strijd zich afspeelt op de aarde, met zichtbare machten. Met andere woorden de transcendente onzichtbare machten in het boven-wereldlijke hebben invloed of besturen de immanente binnen-wereldlijke machten. We gaan daar in op dit uitermate boeiend onderwerp in dit artikel niet verder op in, maar voor hen die zich hierin graag verder willen verdiepen verwijs ik naar de geraadpleegde lectuur zoals onderaan dit artikel vermeld.
Openbaring
Slecht vanuit het ‘boven-wereldlijke’ (God of de Bijbel) kan er licht komen over het ‘binnen-wereldlijke’. De Bijbel, Gods woord leert ons dat ‘onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten in de hemelse gewesten’ (Ef.6:12). We hebben te maken met de grote tegenstander van de God de satan of de duivel. Die is niet alomtegenwoordig maar wordt geassisteerd door demonen (engelen) die meegetrokken zijn in zijn val. ‘De duivel en zijn engelen’ (Mat.25:41; Op.12:3-7). De werkzaamheden van de geestelijke machten is helaas sterk miskend. Maar daar waar zij wel onderkend werden, ging dat soms ten koste van het besef van de menselijke verantwoordelijkheid. Om een voorbeeld te gebruiken: de zondeval is in de wereld gekomen doordat Eva verleid werd door de slang als ‘onzichtbare macht’ (2Kor.11:3) maar dat ontzegt de mens (Adam en Eva), als zichtbare macht’ haar verantwoordelijkheid niet.
In dit artikel willen we aandacht besteden – hoe onaantrekkelijk dat ook mag lijken - aan deze onzichtbare macht die zich terdege manifesteert in onze leefwereld en waarmee wij als gelovigen rekening mee hebben te houden: ‘Opdat de satan geen voordeel op ons zou behalen, want zijn gedachten zijn ons niet onbekend’ (2Kor2:11).
Oorsprong
We moeten helaas vaststellen dat we over het ontstaan van de duivel en zijn komen op aarde geen directe Bijbelse gegevens hebben. Toch hebben wij de beschikking over twee gedeelten uit het Oude Testament die toch wel een tip van de sluier kunnen oplichten. Het eerste is een gedeelte van de profetie over Babel in Jesaja 14:12-17. De tweede is een gedeelte uit de profetie over de vorst van Tyrus in Ezechiël 28:16-19. Iedereen die deze twee gedeelten leest en overdenkt zal toch moeten instemmen met de gedachte dat deze profetieën de directe betekenis en toepassing ver overstijgt. Vooral vers 13 van Ezechiël 28 waar staat: ‘In Eden waart gij, Gods hof’ maakt dat wel duidelijk, maar ook de volgende teksten: ‘Gij waart een beschuttende cherubs met uitgespreide vleugels’ (vs.14), ‘Van de berg der goden verbande Ik u’ (vs.16) en ‘Ter aarde wierp Ik u neer’ (vs.17). Dit allemaal toe te passen op de vorst van Tyrus is niet mogelijk. Dat geldt ook voor wat we in Jesaja 14 vinden, ook die profetie is niet volledig toepasbaar op Babel. ‘Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken!’ (Jes.14:12-14).
Naar de betekenis van zijn naam is satan de tegenstander van God en zo manifesteren de duivel en zijn demonen zich ook op aarde, als Gods tegenstander. Maar wanneer is hij dan in deze wereld gekomen? Omdat daarover Schriftgegevens ontbreken plaatsen de voorstanders van de zgn. ‘Gap-theorie’ de val van satan tussen Genesis 1:1 en 2. De Gap Theory – ook als restitutieleer bekend - houdt in dat er tussen Genesis 1:1 en 1:2 een lange periode wordt verondersteld, een kloof (Eng. gap) van miljoenen of zelfs miljarden jaren. Tijdens deze periode zou dan de val van satan geplaatst kunnen worden. Het laatste woord hierover zal nog wel niet gezegd zijn. Maar hoe dan ook de satan wordt in de Bijbel de ‘overste van de wereld’ en ook de ‘overste van de lucht’ genoemd (Joh.14:30; Luk.4:6; Ef.2:2).
Organisatie
De tekst: ‘Zij hadden over zich als koning de engel van de afgrond; in het Hebreeuws is zijn naam Abaddon (verderver); en in het Grieks heeft hij de naam Apollyon’ (Op.9:11). Een koning beschikt over een land en onderdanen. Dat de duivel over een georganiseerd geheel beschikt kunnen we concluderen uit Efeze 6:12, waar gesproken wordt van: ‘overheden, machten, wereldbeheersers en geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten’. De Heer Jezus noemt de duivel de overste van de demonen (Mat.12:24) en spreekt verder over: ‘het eeuwige vuur dat voor de duivel en zijn engelen is bereid’ (Mat.25:41). Demonen zijn gevallen engelen, door de satan meegetrokken in zijn val (Op.12:3-4). Het zijn engelen die gezondigd hebben (2Petr.2:4). Van demonen kunnen we verder nog zeggen dat ze onrein zijn (Mat.10:1), boos (Mat.13:19; 12:45; Mark.5:1-20), ‘gelovig’ (Jak.2:19; Luk.8:28, 31) en ze geloven in het oordeel dat over hen gaat komen (Luk.8:31). In het boek Daniël zien we dat de satan speciale engelen ter beschikking heeft die hem terzijde staan (Dan.10:13).
Werkwijze
Gelijk in het begin, kort na de schepping van de mens, treedt de duivel op in de gedaante van een slang; hij wordt daarom ook de ‘oude slang’ genoemd (Gen.3:1; Op.20:2). Zó verleidde hij Eva door haar sluwheid (2Kor.11:3) en stortte de mensheid in het verderf. De Heer Jezus zegt later in zijn gesprek met de Joden dat de duivel ‘een mensenmoordenaar van het begin af aan was’. Let erop dat de Heer Jezus het bestaan van de duivel niet ontkend, zoals veel mensen en zelfs ‘christenen’ in onze tijd doen, maar duidt hem aan als de ‘mensenmoordenaar van het begin’ en ‘vader (d.i. oorsprong) van de leugen’ (Joh.8:44). Hij wordt ook de ‘aanklager’ genoemd (Op.12:10) en in die hoedanigheid zien we hem in het boek Job. ‘Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan. En de Here zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de Here: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb’ (Job 1:6-7). Verder waarschuwt de apostel ons voor de duivel als een tekeer gaat als ‘brullende leeuw’, en ik denk dat Petrus de duivel zo typeert omdat hij leefde in de tijd van keizer Nero toen er grote vervolgingen tegen de christenen ontstonden, waarvan Petrus zelf ook het slachtoffer is geworden (1Petr.4:12; 5:8). Als u mij zou vragen hoe manifesteert de duivel zich in onze tijd dan denk ik meer als de duivel als een ‘engel van het licht’ (2Kor.11:4). Hij is in staat de ongelovigen zo verblinden dat ‘de lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus, die het beeld van God is, hen niet zou bestralen’ (2Kor.4:4). Is het dan ook geen wonder dat er in onze tijd en plaats nog maar zo weinig mensen tot geloof komen? Op allerlei manieren worden ze ‘verblind’!
Slagveld
Daar zouden we toch niet aan gedacht hebben dat er ‘in de synagoge een mens was die de geest van een onreine demon had’ (Luk.4) en toch was het zo. We zouden er toch niet aan gedacht hebben dat in de kerk de duivel ook bezig kan zijn, maar dan als een engel van het licht. Paulus werd er in zijn dagen al mee geconfronteerd, en spreek over ‘valse leer, broeders en apostelen’ (2Kor11:13, 26) en het is in onze tijd niet anders. Het is verbijsterend vast te moeten stellen dat in één generatie, van ná de Tweede Wereldoorlog tot nu, veel kerken leegstaan, valse leer overal aanwezig is en de misstanden op seksueel gebied in de kerk volop aanwezig zijn! Maar niet alleen in de kerk ook in het gezin is de vijand volop aanwezig en bezig. Het aantal echtscheidingen zijn in de laatste decennia explosief gestegen en daardoor worden de sociale instanties overstelpt met hulpvragen. De visies die men tegenwoordig over morele zaken heeft komen niet meer overeen met wat de Bijbel leert. ‘Zie het woord des Heren hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben? (Jer.8:9). Dat is m.i. de oorzaak van de verloedering van onze maatschappij. ‘De vrome is verdwenen uit het land en een oprechte is er onder de mensen niet’ (Mi.7:2). Wat kunnen wij dan doen om ook niet mee onder te gaan in deze wereld? Geef de duivel geen plaats! (Ef4:27).
Tenslotte
Zoals al opgemerkt hebben de demonen kennis van een toekomstig oordeel (Luk.8:28; Mat.8:28). Ook de duivel zelf heeft daar kennis van, want hij weet dat hij weinig tijd (over-) heeft (Op.12:12). Al aan het begin van de Bijbel is zijn definitieve val aangeduid. Want God zegt daar tegen de slang: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen’ (Gen.3:15). Het zaad van de vrouw is uiteraard Christus die op het terrein van de sterke kwam en hem versloeg (Mat.12:29). ‘Zou een machtig man zijn buit ontnomen kunnen worden, of de gevangenen van een rechtvaardige kunnen ontkomen? Maar zo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen van een machtig man zullen hem ontnomen worden, en de buit van een geweldpleger zal ontkomen’ (Jes.49:24-25). ‘Christus heeft de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het kruis over hen getriomfeerd’ (Kol.2:15). Eenmaal zal dat moment aanbreken dat de God van de vrede de satan zal verpletteren (Rom.16:20). In het laatste boek van de Bijbel de Openbaring vinden we de beschrijving van het einde van de duivel: ‘Een de duivel die hen misleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel waar zowel het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid’ (Op.20:1-3). Daar zien we naar uit wanneer Christus zal heersen van eeuwigheid tot eeuwigheid en wij voor eeuwig in zijn nabijheid mogen zijn!
Geraadpleegde literatuur
De Civitate Dei (Over de stad Gods), Augustinus van Hippo
Oriëntatie in de filosofie, Dr. G. van den Brink
Als goden sterven, Dr. F. de Graaff
Het geheim van de wereldgeschiedenis, Dr. F. de Graaff
Ambrosius van Milaan en de geschiedenis, Dr. G.H. Kramer
De Negende Koning, Willem J. Ouweneel
De zesde kanteling, Willem, J. Ouweneel
Wijsheid voor denkers, Willem J. Ouweneel
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De Sabbat
Judas, de broer van de Heer Jezus had het voornemen om de gelovigen te schrijven over het gemeenschappelijke heil. Maar hij zag zich helaas genoodzaakt om de gelovigen te waarschuwen en aan te sporen om tot het uiterste te strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd, Judas vs.3. Judas was een tijdgenoot van de apostel Petrus die de gelovigen in zijn tweede brief waarschuwde dat, zoals er vroeger valse profeten onder het volk geweest waren, er ook onder hen valse leraars zullen zijn die verderfelijke afwijkingen in de leer zullen doen binnensluipen (2Petr.2:1). Jammer genoeg is het vandaag de dag niet anders. Internet, Facebook, e.d. bieden een gemakkelijk platvorm waardoor allerlei verderfelijke afwijkingen in de leer verspreid kunnen worden. Daarom dienen wij voortdurend alert te zijn op gebeurtenissen die plaatsvinden op het christelijke erf, deze te evalueren en indien nodig te veroordelen en de gelovigen te waarschuwen, zodat de gezonde leer bewaard blijft. Dit artikel, die als onderwerp de Sabbat heeft, wil een middel zijn om u enerzijds te waarschuwen voor hen die u weer onder het juk van de Wet proberen te brengen door te beweren dat wij ons allemaal aan de sabbat moeten houden; anderzijds om u een gedegen antwoord op die gedachte te geven zodat u gewapend bent.
‘Geliefden, daar gij het nu van tevoren weet, weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen medegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid; maar wast op in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid’ (2Petr.3:17,18)
1. Waar komt de sabbat vandaan?
In Gen.2:2-3 lezen we: ‘Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken’. Na alles in zes dagen te hebben gemaakt rustte God op de zevende dag en Hij zegende en Hij heiligde die dag. Deze rustdag van God wordt vaak gezien als de eerste sabbat, hoewel het woord sabbat zelf ontbreekt. Hier in Gen.2:2-3 wordt dan ook slechts vermeld wat God doet, zonder dat hier al sprake is van een opdracht voor de mens. Het is in de eerste plaats een dag waarop God rustte van al Zijn scheppingswerk. Dit rusten van God is trouwens geen uitrusten maar het is een ophouden met scheppen. Ook op de zevende dag blijft het ingrijpen van God immers nodig om de schepping in stand te houden en te laten functioneren. Als God nog maar één seconde zou rusten in de zin zoals wij rusten verstaan, dan zou het leven ogenblikkelijk ophouden te bestaan. Pas veel later, bij de instelling van de sabbat voor het volk Israël, wordt er naar deze rustdag van God terugverwezen. Een belangrijke vraag die vandaag de dag onder veel christenen leeft is of dit rusten van God op de zevende dag als voorbeeld en norm gegeven is aan de gehele mensheid? Hieronder vindt u alvast een uiteenzetting waarom het de overtuiging van de oudsten is dat dit NIET zo is.
2. De sabbat is gegeven aan Israël
Vooreerst moet gewezen worden op de volgende twee observaties: (1) De verzen uit Gen.2:2-3 bevatten geen enkele opdracht voor de mens om voortaan ook op elke zevende dag te moeten rusten en dus hetzelfde te doen als wat God gedaan heeft. Deze verzen vertellen ons gewoon (beschrijvend en dus niet voorschrijvend) dat God rustte. Er staat op geen enkele wijze vermeld dat God de mens oplegde om voortaan ook elke zevende dag te rusten. Als dit zo belangrijk was zoals vaak beweerd wordt; zou je dit hier wellicht mogen verwachten. (2) Er zijn ook geen aanwijzingen in de Bijbel dat mensen als Adam, Eva, Kaïn, Abel, Henoch, Noach, Abraham, Job, e.a. de sabbat zouden hebben gekend, laat staan gehouden. Zelfs van een mogelijk vrijwillig rusten op deze zevende dag is er helemaal niets terug te vinden. Vanaf Adam tot Mozes kun je nergens ook maar één gebod of aanwijzing terugvinden dat God ook maar één iemand zou hebben geboden om de sabbat te onderhouden. Als het rusten van God op de zevende dag als voorbeeld en norm gegeven zou zijn aan de gehele mensheid is het op zich al een vreemde vaststelling dat daar voor de komst van Mozes en de bevrijding van Israël uit Egypte helemaal niets over vermeld wordt in de Schrift. De periode van Adam tot Mozes omspant toch een periode van niet minder dan 26 generaties. Op zich is deze vaststelling alleen al een sterke aanwijzing dat de sabbat niet bedoeld kan zijn als norm voor de hele mensheid.
Pas in Ex.16:23-30 vermeldt de Bijbel voor het eerst de zevende dag als volkomen rustdag. De functie ervan is een heilige (apart gezette) dag voor de HERE. Op de zesde dag verzamelden de Israëlieten in overeenstemming met het gebod van Mozes een dubbele hoeveelheid manna (16:5,22). En dan blijkt ook dat de leiders van de gemeenschap dit houden van de sabbat helemaal niet kenden en dat het voor hen iets volkomen nieuw was. Er staat immers geschreven dat deze leiders Mozes vertelden dat het volk op die zesde dag een dubbele hoeveelheid manna verzamelden, mocht dit wel? We lezen dan ook in vers 23 dat Mozes hen moest uitleggen wat de Heer daarover tegen hem gesproken had en dat het dus goed was dat het volk een dubbele hoeveelheid verzamelde. De opdracht in Ex.16 om op de zesde dag een dubbel deel manna te verzamelen kan gezien worden als een voorbereiding op het gebod dat er weldra zou komen bij de sluiting van het verbond bij de berg Sinaï. Over dit gebod lezen we een beetje verder in Ex.20:8-11. ‘Gedenk de sabbatdag, dat u die heiligt. Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares, noch uw vee, noch uw vreemdeling die binnen uw poorten is. Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee, en al wat erin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die’ Pas hier In Ex.20:10 is voor het eerst te lezen hoe de Heer deze dag als verplichte rustdag aan de Israëlieten heeft opgelegd. Het is van belang om op te merken dat dit gebeurd is bij de sluiting van het verbond bij de Sinaï. Dit wordt ook bevestigd door Nehemia 9:13-14.
Het verbond bij de Sinaï is geen verbond dat gesloten is met de hele mensheid, maar het is enkel gesloten met het volk Israël dat God op wonderlijke wijze uit Egypte had geleid. Verderop in de Schrift wordt dan ook duidelijk dat de opdracht om de sabbat te onderhouden alleen gegeven is aan Israël. Er wordt zelfs meerdere keren vermeld dat de sabbat een speciaal teken is tussen de Heer en Israël:
-Ex.31:13 U dan, spreek tot de Israëlieten en zeg: U moet zeker Mijn sabbatten in acht nemen, want dat is een teken tussen Mij en u, al uw generaties door, zodat men weet dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt.
-Ex.31:16-17 Laat de Israëlieten dan de sabbat in acht nemen, door de sabbat te houden, al hun generaties door, als een eeuwig verbond. Hij zal tussen Mij en de Israëlieten voor eeuwig een teken zijn.
-Lev.23:2-3 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: De feestdagen van de HEERE, die u moet uitroepen, zijn heilige samenkomsten. Dit zijn Mijn feestdagen: Zes dagen mag er werk verricht worden, maar op de zevende dag is het sabbat, een dag van volledige rust, een heilige samenkomst. Geen enkel werk mag u doen. Het is in al uw woongebieden een sabbat voor de HEERE.
-Ez.20:12 Ook heb Ik hun Mijn sabbatten gegeven, om een teken te zijn tussen Mij en hen, zodat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben Die hen heiligt.
-Neh.9:13 Op de berg Sinai zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun rechtvaardige verordeningen, betrouwbare wetten, goede inzettingen en geboden gegeven.
-Ps.147:19-20 Hij heeft Jakob zijn woorden bekendgemaakt, Israël zijn inzettingen en zijn verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja.
Al deze teksten vertellen heel duidelijk dat de sabbat gegeven is aan ISRAËL; en nergens staat er te lezen dat ze (ook) gegeven is aan andere volken. Nergens kunnen we in Gods Woord lezen hoe er een ander volk wordt opgeroepen om de sabbat te houden. Deuteronomium 5:13-15 koppelt de gave van de sabbat zelfs aan de slavernij in Egypte: ‘Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen, u, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienaar, noch uw dienares, noch uw rund, noch uw ezel, noch enig vee van u, noch uw vreemdeling, die binnen uw poorten is, opdat uw dienaar en uw dienares rusten zoals u. Want u zult in gedachten houden dat u slaaf geweest bent in het land Egypte en dat de HEERE, uw God, u vandaar uitgeleid heeft met sterke hand en uitgestrekte arm. DAAROM heeft de HEERE, uw God, u geboden de dag van de sabbat te houden’.
Het is God zelf die Israël verlost heeft uit hun lichamelijke slavernij en DAAROM heeft de Heere hen geboden om de sabbat te houden. God gaf de sabbat aan Israël zodat zij hun slavernij in Egypte en de bevrijding door de HEER zouden gedenken, niet de schepping. Het moet toch duidelijk zijn dat dit alles enkel en alleen gezegd kan worden van Israël. In Lev.23 wordt het sabbatsgebod dan ook genoemd tezamen met de andere Bijbels-Joodse feesten die God eveneens aan het volk Israël gegeven heeft: Pascha, vs.5-8 en Loofhutten, vs.34-43.
CONCLUSIE:
Ruim tweeduizend jaar na de schepping en het rusten van God op de zevende dag, werd de sabbat aan de Israëlieten als instelling gegeven na de uittocht uit Egypte. Er is geen enkele aanwijzing dat de generaties vóór Mozes de sabbat zouden hebben gekend laat staan gehouden. Pas meer dan tweeduizend jaar na de schepping van Adam is te lezen hoe de sabbat aan Israël gegeven werd als onderdeel van het verbond dat gesloten werd bij de Sinaï. De sabbat fungeert als een teken van dat verbond. Zoals de regenboog het teken is van het verbond met Noach -Gen.9:12- en zoals de besnijdenis het teken is van het verbond met Abraham -Gen.17:11- zo is de sabbat het teken van het verbond met Israël. De wekelijkse onderhouding van de sabbat moest het volk er telkens aan herinneren dat God hen uit Egypte heeft geleid en ze een door God geheiligd (apart gezet) volk waren. Nergens in het OT worden de volken opgeroepen om de sabbat te onderhouden. Ook worden ze nergens veroordeeld omdat ze het niet doen; iets wat heel vreemd zou zijn als de sabbat bedoeld zou zijn als een universeel gebod voor alle volken.
3. Christenen zijn niet gebonden aan het sabbatsgebod
Vanuit het Oude Testament lijkt het voldoende duidelijk dat de sabbat door God gegeven is aan het volk Israël. Maar hoe zit het dan met de gemeente sinds Pinksteren; de gemeente die bestaat uit Joden en heidenen, 1Kor.12:13? Welk houding moeten volgelingen van de Heer Jezus aannemen tegenover de sabbat? Jezus hield tenslotte ook de sabbat. Hieronder vindt u zeven argumenten waarom christenen zich niet moeten houden aan de sabbat.
3.1 Christenen zijn niet onder der Wet van Mozes
Het verbond bij de berg Sinaï is met het volk Israël gesloten, niet met de gemeente. Het Nieuwe Testament leert dan ook heel duidelijk dat wij niet onder deze Wet staan. Romeinen 6:14 vermeld ‘U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade’, en verder ‘Christus is het einde der Wet’ (Rom.10:4.) Dit betekent echter niet dat een christen zonder wet is of wetteloos is. Een christen staat onder een andere wet. Paulus noemt dat in 1Kor.9:21 en Gal.6:2 ‘de wet van Christus’. Hij schrijft: ‘Voor hen die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet – hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus – om hen te winnen die zonder de wet zijn” en ook “Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van Christus’.
De wet van Christus heeft niets te maken met onze rechtvaardiging. Wij worden gerechtvaardigd door het geloof, buiten de wet om, Ef.2:8-9; Rom.3:21,5:1. In die zin zijn wij niet onder de wet, maar onder de genade. De wet van Christus is dus geen methode om rechtvaardig te worden, maar het is een leefregel die bestaat uit de geboden van Jezus zoals we die terugvinden in de evangeliën en in de brieven van het Nieuwe Testament. Daar staan allerlei opdrachten, voorschriften, geboden en aansporingen in. Dat zijn de regels waar wij ons als christenen moeten aan houden. Een algemeen bekend stukje is bijvoorbeeld Jezus’ onderwijs in de Bergrede (Mat.5,6,7). Het is opvallend dat in Mat.28:19 de Heer Jezus de opdracht aan Zijn leerlingen heeft nagelaten om anderen te leren wat HIJ (niet Mozes!) hun geboden heeft. Wat onderwezen moet worden is dus Christus en niet in de eerste plaats Mozes. We staan nu eenmaal niet onder de wet van Mozes, maar onder de wet van Christus.
3.2 Geen sabbatsgebod in het Nieuwe Testament
Een christen staat dus niet onder de wet van Mozes maar onder de wet van Christus. Uit het Nieuwe Testament blijkt nergens dat het sabbatsgebod deel uitmaakt van de wet van Christus. Nergens in het Nieuwe Testament is te lezen dat het onderhouden van de sabbat opgelegd is aan christenen uit de heidenen. De vraag kan trouwens gesteld worden dat als christenen de sabbat zouden moeten houden, ze dan ook niet de andere Joodse feestdagen zouden moeten houden? In Lev.23 wordt het sabbatsgebod (vs.2-3) immers genoemd tezamen met andere feestdagen, zoals een gedenkdag (vs.23-25), de verzoendag (vs.26-32), en het Loofhuttenfeest (vs.33-36). Dit zijn toch ook allemaal ‘feestdagen van de Heere’ zoals Lev.23:37-38 zegt en niet enkel de sabbat. In het Nieuwe Testament komen we echter nergens het idee tegen dat niet-Joodse gelovigen zich aan deze dagen zouden moeten houden. Als dit echt zo belangrijk zou zijn zou je dit toch mogen verwachten! Het is opvallend dat we overal in het Nieuwe Testament waarschuwingen tegenkomen aan het adres van christenen, waarschuwingen voor allerlei zonden; maar nergens vinden we een waarschuwing voor het breken van de sabbat. De enige logische verklaring voor het ontbreken van zo’n waarschuwing is de verklaring dat het niet nodig was om daarvoor te waarschuwen om het eenvoudige feit dat niet-Joodse gelovigen zich niet aan de sabbat moesten houden. Het kon dus ook nooit een zonde zijn als ze dit niet zouden doen.
3.3 De beslissing in Jeruzalem
Reeds van bij het ontstaan van de gemeente waren er Joodse stemmen die eisten dat gelovigen uit de heidenen zich aan de Wet zouden houden. Maar deze Joodse stemmen vertolkten niet de gedachten van de Heer. De gedachten van onze Heer over hoe heidenen die tot geloof gekomen zijn moeten omgaan met de Wet en de sabbat vinden we in de volgende Schriftgedeelten:
•Hand.15:28-29 ‘Want het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht u verder geen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: dat u zich onthoudt van afgodenoffers, van bloed, van het verstikte en van hoererij. Als u zich ver van deze dingen houdt, zult u juist handelen. Vaarwel’.
•Hand.21:25 ‘Maar wat de heidenen betreft die geloven, hebben wij geschreven en goedgevonden dat zij niets dergelijks in acht hoeven te nemen, behalve dat zij zich moeten wachten voor afgodenoffers, voor bloed, voor het verstikte en voor ontucht’.
Uit deze verzen blijkt dat heidenen die tot geloof gekomen zijn zich niet moeten houden aan de Wet (die Joden trouwens zelf ook niet konden dragen, (Hand.15:10); maar zich enkel moesten houden aan die geboden die eerder ook al aan Noach waren gegeven (Gen.9:1-7). De Heilige Geest en de apostelen vonden het blijkbaar niet nodig om de sabbat op te leggen aan christenen uit de heidenen. Sterker nog: het Nieuwe Testament waarschuwt zelfs tegen het verplicht opleggen van de sabbat (Kol.2:16-17).
3.4 Een waarschuwing tegen het verplicht opleggen van de sabbat
Paulus schrijft in Kol.2:16-17 ‘Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken (spijswetten), of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten. Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar het lichaam is van Christus’. Al in de gemeente van Kolosse waren er Joodse christenen die leerden dat de sabbat verplicht was. Als je de sabbat niet hield, dan werd je door hen veroordeeld. Paulus schrijft dan ook: ‘Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan of de sabbatten’. De Kolossenzen moesten zich dus niet laten verontrusten door mensen die beweerden dat je geen varkensvlees mocht eten en het Loofhuttenfeest moest vieren en de sabbat moest houden, en … want deze zaken zijn nooit geboden geweest aan gelovigen uit de heidenen waartoe ook de Kolossenzen behoorden, maar alleen aan de Israëlieten.
Als niet-Joodse gelovige moet je je dus niet laten veroordelen als je als christen de sabbat niet onderhoudt of de andere door Mozes voorgeschreven feestdagen (Lev.23), of de wetten over rein en onrein voedsel (Lev.20:25).
Ook in Rom.14:1-6 verbiedt Paulus trouwens degenen die zich aan de sabbat houden (ongetwijfeld Joodse gelovigen) om hen te veroordelen die dit niet doen (gelovigen uit de heidenen). In deze verzen spreekt hij over zwakken en sterken. De zwakken onderscheiden zich van de sterken in hun standpunt aangaande het eten van vlees, maar ook in hun standpunt over het houden van de Joodse sabbat. Paulus wil niet dat Joodse gelovigen het houden van de sabbat als een wet gaan opleggen aan hun broeders uit de heidenen. Tegelijk moeten ook de heidense gelovigen hun joodse broeders de vrijheid geven om de sabbat te onderhouden. Men mag elkaar daar niet om minachten of veroordelen, vs.4,10,13, maar elk moet in zijn eigen geest ten volle overtuigd zijn.
Wat Paulus in Kol.2:16 en Rm.14:1-6 schrijft gaat rechtstreeks in tegen de wet van Mozes! Want in de wet van Mozes staat: ‘Gedenk de sabbatdag dat gij die heiligt …’ (Ex.20:8) en ‘ieder die op de sabbatdag werk verricht, zal zeker ter dood gebracht worden’ (Ex.31:15); maar Paulus lijkt dit dus helemaal af te zwakken. Er lijkt een tegenspraak te zijn tussen Mozes en Paulus, maar dat is het niet, als je begrijpt dat: (1) De opdracht om de sabbat te houden gericht was tot het volk Israël en (2) de waarschuwing tegen het verplicht opleggen van de sabbat gericht is tot christenen die niet onder de wet van Mozes staan
Alsof bovenstaande nog niet genoeg is, lezen we daarnaast ook nog eens in Gal.4:10-11 hoe Paulus zijn grote bezorgdheid uitspreekt over de Galaten die zich houden aan dagen (sabbat), maanden (nieuwemaansdagen, Num.28:11-15), tijden (feesten, Lev.23) en jaren (jubeljaar, Lev.25). Hij vreest dat hij zich misschien tevergeefs voor hen heeft ingespannen. ‘U houdt zich aan dagen, maanden, tijden en jaren. Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen’.
3.5 Alle dagen zijn gelijk
Paulus zegt in de Romeinenbrief dat voor de ‘sterken’ alle dagen gelijk zijn. Het zijn in Rom.14:5 de zwakken die de ene dag boven de andere stellen maar voor de sterken zijn alle dagen gelijk. Op de website www.toetsalles.nl staat hierover het volgende te lezen: ‘Er waren in de gemeente van Rome twee groepen gelovigen. De ene groep bestond uit christenen met joodse achtergrond, de andere uit christenen met heidense achtergrond. Dit leidde tot spanningen over het onderhouden van het ceremoniële gedeelte van de wet van Mozes. Tot spanningen over bijvoorbeeld het houden van de sabbat en de joodse feesten en over het toepassen van de voedselwetten. Sommige christenen uit Joodse achtergrond bleven, ook nadat ze tot geloof in Jezus waren gekomen, leven naar de wet van Mozes, inclusief voedselwetten en speciale dagen. Ze begrepen niet dat ze in Christus vrij van deze inzettingen waren. Vandaar dat Paulus ze ‘zwak in het geloof’ (Rom.14:1,2) noemt. Ze legden zichzelf ten onrechte nog steeds de wet van Mozes op. De anderen wisten dat ze in Christus vrijgemaakt waren van de wet van Mozes. Daarom onderhielden ze de voedselwetten en de feestdagen niet meer. Zij waren sterk in hun geloof. Paulus roept op tot wederzijdse verdraagzaamheid, maar intussen geeft hij wel aan welke groep gelijk had. Degenen die nog steeds de ene dag boven de andere stellen en die denken dat ze bepaald voedsel niet mogen eten, worden zwak in het geloof genoemd. Belangrijk is dat we in alles de Heere dienen, vs.8. En de Heer moet niet enkel gediend worden op zaterdag of zondag, maar elke dag moeten we Hem aanbidden.
3.6 De eerste christenen kwamen bijeen op de eerste dag van de week
Reeds van bij het ontstaan van de gemeente kwamen de gelovigen samen op de eerste dag van de week. De brief van Barnabas uit de 1e eeuw spreekt in dit verband over ‘de achtste dag die in vreugde werd doorgebracht; het is de dag waarop Jezus opstond van tussen de doden’. Ignatius (rond 110 n.C.) zegt van de christenen dat zij ‘de sabbat niet meer vieren maar de dag des Heren in acht nemen waarop ons leven is opgebloeid door Hem en zijn dood’. Justinus de Martelaar die van 110 tot 165 n.Chr. leefde schreef in zijn Eerste Geloofsverdediging, hoofdstuk 67 dat de christenen hun bijeenkomsten hielden op de ‘dag van de zon’, omdat het de dag was van Jezus’ opstanding uit de dood. De ‘dag van de zon’ was in die tijd de gebruikelijke terminologie voor onze zondag. Verder: ‘En op de dag genoemd zondag, allen die in steden of op het land wonen, vergaderen op één plaats. ... Zondag is de dag waarop wij allen onze algemene bijeenkomst houden, want die is de eerste dag waarop God, toen hij de duisternis en de stof veranderde, de wereld schiep, en Jezus Christus onze Heiland verrees op diezelfde dag uit de doden.’ Justinus vermeldt ook dat de maaltijd des Heren op die dag werd gevierd.
De reden dat de christenen van het eerste uur ervoor kozen om op zondag samen te komen lijkt vooral te maken te hebben met:
•De opstanding van Jezus. Op de sabbat lag Jezus nog in het graf; maar toen die voorbij was, vroeg op de eerste dag van de week vond men dat zijn graf leeg was, Mat.28:1-7; Mark.16:1-8; Luk.24:1. Die dag was de opstandingsdag. We zien hiervan reeds de schaduw in Lev.23:7-11, 34-39. Interessant is dat reeds daar gesproken wordt over een heilige samenkomst op de eerste dag van de week daags na de sabbat, vgl. 1Kor.15:20.
•Op die dag verscheen de Heer ook voor het eerst aan zijn discipelen, en precies een week later herhaalde Hij dit Joh.20:19-29.
•Het was ook zeven weken later op de Pinksterdag, dus opnieuw op de eerste dag van de week dat Hij de HG uitstortte, Hand.2. En vs.1-2 vertelt ons dat zij allen tezamen bijeen waren.
•Het was op de eerste dag van de week dat de gelovigen van Troas bijeenkwamen. Het lijkt erop dat Paulus, die blijkbaar op een maandag was aangekomen in Troas zeven dagen wachtte, Hand.20:6, tot de eerste dag van de week omdat hij wist dat de gelovigen op zondagen samenkwamen. Handelingen 20:7 vertelt dat zij op de eerste dag van de week bijeengekomen waren om brood te breken. Op deze eerste dag was er dus een samenkomst waarop er avondmaal gevierd werd. De voorstanders van de sabbatsviering wijzen er dan weer op dat uit deze vermelding in Hand.20:7 niet kan worden afgeleid dat deze eerste dag hun dag van samenkomst was. Maar we kunnen er toch moeilijk omheen dat de broodbreking hier in elk geval het uitdrukkelijke doel was waartoe men was samengekomen; de discipelen waren bijeengekomen ‘om brood te breken’. Deze vermelding is dan ook een belangrijke aanwijzing dat de vroege kerk geregeld op de eerste dag van de week bij elkaar kwam tot eredienst.
•Het was ook op de eerste dag van de week dat de Korintiërs wekelijks geld apart moesten leggen voor Paulus’ collecte zodat er een aanzienlijk bedrag gereed zou liggen wanneer hij komt, 1Kor.16:2. Paulus noemt hier de ‘eerste (dag) van de week’ (de zondag) als de dag om iets opzij te leggen. De reden hiervoor zal zijn dat dit ook de dag is waarop de gemeente bijeenkomt, onder meer om het Avondmaal te vieren, Hand.20:7.
Dat zowel de dag van de opstanding alsook de dag van de uitstorting van de HG heeft plaatsgevonden op de eerste dag van de week; dat zijn reeds van oudsher belangrijke redenen geweest om op deze dag als christenen samen te komen.
3.7 Een christen is de rust ingegaan
Als Christus in je leven gekomen is, dan ben je in Zijn rust ingegaan. De sabbat die God gegeven heeft aan de Joden was niet de goddelijke rust die Hij hen wilde geven. Integendeel: ze kwamen onder de slavernij van de wet die hen wel elke zevende dag liet uitrusten van hun werk, maar de werkelijke Rust hadden ze daarmee niet ontvangen (Heb.3:10-11). Het houden van het sabbatsgebod biedt ook geen enkel uitzicht op die werkelijke rust. Alleen als Christus in je leven komt kun je in Zijn Rust binnengaan. Hebreeën 4:3-7 zegt ‘Wij die tot geloof gekomen zijn, gaan immers de rust binnen, zoals Hij gezegd heeft: Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan! En dat terwijl Zijn werken al sinds de grondlegging van de wereld voltooid zijn. Want Hij heeft ergens over de zevende dag als volgt gesproken: En God heeft op de zevende dag van al Zijn werken gerust. En op deze plaats opnieuw: Zij zullen Mijn rust niet binnengaan! Omdat dus het feit blijft dat sommigen deze rust binnengaan, en dat zij aan wie het Evangelie eerst verkondigd was, niet binnengegaan zijn vanwege hun ongehoorzaamheid bepaalt Hij opnieuw een zekere dag, namelijk heden…‘ Het gedeelte gaat als volgt verder ‘Heden, als u Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet. Want als Jozua hen al in de rust gebracht had, zou God daarna niet gesproken hebben over een andere dag. Er blijft dus nog een sabbatsrust over voor het volk van God, want wie Zijn rust binnengegaan is, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, zoals God van de Zijne’. De rust die God geeft betekent: voorgoed tot rust komen van de eigen werken; blijvende vrede met God; ingaan in de innerlijke rust die blijft tot in eeuwigheid. Zij die uit de Geest geboren zijn, zijn deze werkelijke rust binnengegaan. Nergens in het NT staat dan ook te lezen hoe gelovigen uit de heidenen geroepen worden om op de zevende dag de sabbat te houden, integendeel … onze rust wordt gevonden in een Persoon en niet in een dag. Heeft Jezus niet gezegd: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel’ (Mat.11:28-29).
De sabbat was, net als alle andere onderdelen van de ceremoniële wet, een schaduw van wat we als christenen nu al beleven in Christus. Wij rusten in het volbrachte werk van Christus, daar leven we uit. We zijn de ware sabbatsrust ingegaan en blijven ook in die rust, ‘want wie Zijn rust binnengegaan is, die heeft zelf ook van zijn werken gerust, zoals God van de Zijne’ (Heb.4:10). Het was dan ook niet nodig dat de Heer ons daarnaast ook nog eens een bepaalde dag van rust (sabbat) zou geven. De geestelijke Rust in het hart van de gelovige, is door een waarachtige bekering in plaats van de lichamelijke sabbatsrust gekomen. Waarom zouden wij dan teruggaan naar een afschaduwing hiervan terwijl wij de werkelijkheid kennen in Christus?
CONCLUSIE:
Er is helemaal geen sabbatsgebod voor de christen, omdat een christen niet onder de wet van Mozes maar onder de wet van Christus staat. Het sabbatsgebod is niet overgenomen in de wet van Christus. In het onderwijs van de apostelen wordt het sabbatsgebod dan ook niet herhaald; het wordt zelfs niet eens vernoemd door de apostelen die in Jeruzalem bijeengekomen waren om te debatteren over de verhouding van de heidenen tot de Wet. Sterker nog; in het Nieuwe Testament staat er juist een ernstige waarschuwing tegen het verplicht opleggen van de sabbat. Voor een sterke christen, die begrijpt dat hij niet onder de wet van Mozes staat, zijn alle dagen gelijk. Een christen vindt zijn rust immers niet in het houden van de sabbat maar in Christus; Hij is onze Rust. Sinds het ontstaan van de kerk hebben christenen er dan ook van meet af aan voor gekozen om samen te komen op de dag van de opstanding van Christus. Op deze eerste dag van de week komen we samen om te herdenken dat we tot rust gekomen zijn in Hem.
4. Tegenargumenten
Zoals hierboven voldoende aangetoond kan noch vanuit het Oude noch vanuit het Nieuwe Testament worden aangetoond dat christenen de sabbat moeten houden. Het Oude Testament laat duidelijk zien dat het sabbatsgebod gegeven is aan Israël als teken van het verbond dat met hen bij de Sinaï gesloten is. Dat dit verbond niet gesloten is met de andere volken wordt alleen maar bevestigd door het Nieuwe Testament. Op geen enkele wijze worden gemeenten uit de heidenen aangespoord om de sabbat te gaan houden, integendeel. En hoewel er heel wat vermaningen gegeven worden voor allerlei zonden, ontbreekt elke vermaning voor het niet houden van de sabbat. Toch worden door de sabbatvierders heel wat tegenargumenten aangevoerd. De belangrijkste hiervan willen we hieronder kort weergeven. Deze tegenargumenten zijn (met schriftelijke toestemming van de auteur) vooral ontleend aan www.toetsalles.nl.
4.1 Geen enkele jota of tittel van de Wet zal vergaan zei Jezus, dus ook de sabbat niet
Voorstanders van de sabbat beroepen zich nogal vaak op Mat.5:17-19 waar Jezus zegt ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is. Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen’. In deze verzen lezen we inderdaad hoe Jezus heeft gezegd dat Hij niet gekomen is om de Wet te ontbinden en dat wie ‘een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, de geringste genoemd zal worden in het Koninkrijk der hemelen’. Hier zou je dus kunnen uit afleiden dat zelfs het kleinste gebod van de Wet van Mozes niet ontbonden mag worden en dus ook voor ons nog steeds geldig is; inclusief de sabbat. In een Bijbelstudie in de Evangelische Kerk Bourgoyen gehouden in 2016 legt Guido Dekegel uit waarom deze afleiding in strijd is met de rest van de Schrift en een aantal ernstige problemen schept:
•Als Jezus inderdaad heeft willen leren dat de Wet onverminderd van kracht blijft, dan betekent dit dat dit niet enkel geldt voor de sabbat maar voor alle geboden van de Wet: de besnijdenis, de spijswetten, de reinheidswetten, etc. Het is dan niet aan ons om daar een selectie uit te maken maar dan moet je ook echt consequent alle geboden naleven. Want vs.19 zegt dat zelfs het kleinste gebod niet ontbonden mag worden. In de praktijk betekent dit dat je dan ook echt als Jood moet gaan leven.
•Als Jezus inderdaad heeft willen leren dat de Wet onverminderd van kracht blijft, dan betekent dit dat Hij Zichzelf tegenspreekt, want in Mark.7:14-23 lezen we dat Hij alle spijzen rein verklaarde. En in Hand.10 lezen we hoe Petrus het bevel krijgt om onreine dieren te slachten en te eten. Uitspraken als deze druisen regelrecht in tegen de spijswetten uit de Wet, Lev.11, Lev.20:25.
•Als Jezus inderdaad heeft willen leren dat de Wet onverminderd van kracht blijft, dan betekent dit dat Paulus de Bergrede verkeerd begrepen heeft; want in Ef.2:15 staat geschreven dat Christus de Wet van de geboden die uit bepalingen bestond tenietgedaan heeft, buiten werking gesteld heeft; ze moet dus niet meer worden toegepast. Ook op andere plaatsen schrijft Paulus herhaaldelijk dat wij niet onder de Wet zijn: Rom.6:14,15; Gal.5:18.
•Als Jezus inderdaad heeft willen leren dat de Wet onverminderd van kracht blijft, dan betekent dit dat de H.G. en de apostelen in Jeruzalem een foute beslissing hebben genomen. In Hand.15:28-29 staat immers het volgende te lezen: ‘Want het heeft de Heilige Geest en ons goedgedacht u verder geen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen: dat u zich onthoudt van afgodenoffers, van bloed, van het verstikte en van hoererij. Als u zich ver van deze dingen houdt, zult u juist handelen. Vaarwel’.
Hoe moeten we de woorden van Jezus in Mat.5:17-20 dan wel begrijpen? ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen’ Jezus is niet gekomen om de Wet af te schaffen of te ontbinden, te ontmantelen, te vernietigen; maar Hij is gekomen om deze te vervullen. Maar wat betekent vervullen? Het is interessant om te zien hoe het woord vervullen keer op keer gebruikt wordt in het Mattheüs-evangelie: 1:20-23, 2:13-18,23, 4:13-15, 8:16-17, 26:53-56; het komt maar liefst 13 keer op deze manier voor. Vervullen betekent dat wat eerder geschreven is in de Wet, plaats zal vinden in de Persoon, het werk en het leven van Christus. Het oude verbond staat tot het nieuwe verbond zoals een belofte staat tot een vervulling. Het oude testament bevatte types en schaduwen, die hun volledige betekenis en essentie in Christus vinden. Jezus, in Zijn komst naar de aarde, is de belichaming van die vervulling. Christus heeft de wet niet ontbonden, maar juist op een volkomen wijze naar haar ware bedoeling gehoorzaamd en Hij heeft de boeken van de profeten niet ongeldig verklaard, maar profetieën waarover zij spraken werkelijkheid laten worden. En zo zal Jezus het volledige oude testament vervullen. Alle beloften van God zijn opgenomen in het leven en wezen van Christus. In Hem wordt het ganse oude testament vervuld zonder dat het wordt vernietigd. Het oude testament blijft totdat de hemel en de aarde verdwijnen en ‘totdat alles gebeurd zal zijn’. ‘Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is’
Alle teksten uit de Wet die betrekking hebben op de Heer Jezus moeten allemaal tot vervulling komen, en dat zullen ze! Het is bijzonder dat reeds in de Wet gesproken is met het oog op Christus. Zo lezen we bijvoorbeeld in Deut.18:15 hoe er gesproken wordt over een profeet als Mozes; zeg maar van het niveau van Mozes; en ‘naar Hem zullen ze luisteren’. Mozes was de eerste Wetgever, maar reeds in Deut.18:15 zien we de aankondiging van de komende nieuwe Wetgever naar wie ze zullen luisteren. Christus is deze nieuwe Wetgever en de Bergrede vormt een belangrijk onderdeel van de Wet van Christus. Dat Christus die nieuwe Wetgever is blijkt wel uit het verdere onderwijs in Mat.5:21,27,31 waar de Heer Jezus zegt “Gij hebt gehoord dat er gezegd is (= oude Wet), maar Ik zeg u (= nieuwe Wet), vgl. ook Mark.1:27 (nieuwe leer). Dat Christus die nieuwe Wetgever is blijkt ook uit de hemelse bevestiging; twee keer heeft God zelf gesproken: hoort naar Hem! De Heer Jezus benadrukt heel krachtig dat de Wet onverkort tot in de kleinste details van kracht blijft; maar dit zal niet altijd zo blijven; er is wel degelijk een vervaldatum: ‘totdat hemel en aarde voorbijgaan’, d.w.z. tot het einde van deze wereld, Op.20:11, 21:1, 2Petr.3:10, Heb.12:27. Wanneer de huidige hemel en aarde zullen verdwijnen zal ook de Wet verdwijnen. We moeten ons echter wel realiseren dat de woorden van Jezus Christus zullen blijven bestaan zelfs nadat het heelal verdwijnt: ‘Hemel en de aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen’ (Mat.24:35). Dit betekent dat de woorden van Jezus Christus de woorden van het oude testament vervangen, toen, nu en in de toekomst. De Wet zal verdwijnen, maar de woorden van Jezus zullen blijven bestaan. De Wet zal verdwijnen wanneer alles geschied zal zijn. Wanneer alles wat in de Schrift staat zijn vervulling zal hebben gevonden in Christus zal de Wet daarmee ook Zijn relevantie verloren hebben; ze zal dan ook niet langer geldig zijn. Op dit moment is nog niet alles vervuld. De profetieën die betrekking hebben op Christus tweede komst, op het Vrederijk, op de nieuwe hemel en aarde moeten nog allemaal tot vervulling komen. Maar Christus laat zien dat geen enkel deel van de wet of van de Schrift onvervuld zal blijven. ‘Wie dan een van deze geringste geboden afschaft en de mensen zo onderwijst, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en onderwijst, die zal groot genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen’. Belangrijk om deze tekst goed te begrijpen is het voor ogen houden van de tijd waarin Jezus deze woorden gesproken heeft, nl. aan het begin van Zijn driejarige bediening. Deze periode moet gezien worden als een overgangsperiode tussen oud en nieuw. Tijdens de driejarige bediening van Christus zou de Wet tot vervulling gebracht worden met als absolute climax: Golgotha. Daar werd de ganse offerdienst vervuld. Tegelijk heeft de Heer Jezus aan het einde van Zijn bediening het nieuwe verbond geïntroduceerd. En dit nieuwe verbond is van kracht geworden na Jezus’ dood en opstanding. Door Zijn dood en opstanding is er een verandering van Wet gekomen (Heb.7:12). Deze driejarige periode moet dus gezien worden als een overgangsperiode van oud naar nieuw, maar tijdens deze driejarige periode moet het oude verbond wel degelijk nog volop worden toegepast; vandaar vers 19. Op het moment dat Jezus deze woorden sprak was de Wet nog in al Zijn aspecten volop geldig, want Hij was toen nog niet gestorven en opgewekt. De wet van het oude verbond moest dan ook nog volledig worden toegepast tot het zijn vervulling gevonden zou hebben in Christus. Maar daarna komt wel de wet van het nieuwe verbond; en onder deze wet van het nieuwe verbond, deze wet van Christus, leven wij. En het belangrijkste artikel van deze nieuwe wet is: LIEFDE.
Hoe het nieuwe verbond zich verhoudt tot het oude verbond is niet zo makkelijk te begrijpen. James M. Arlandson verduidelijkt de relatie tussen beiden met de volgende illustratie: ‘Laten we veronderstellen dat een oud huis het oude verbond vertegenwoordigt, en een nieuw huis het nieuwe verbond van Christus’ openbare optreden en het nieuwe testament. Christus breekt het oude huis niet af, maar houdt het intact. In plaats daarvan bouwt hij Zijn nieuwe huis ernaast en verbindt het er zelfs mee, en zij delen dezelfde goddelijke fundering. Christenen leven in het nieuwe huis dat indrukwekkender en groter is en dat nieuw meubilair heeft. Zij mogen het oude huis binnentreden. Dat wil zeggen zij mogen de Psalmen, Spreuken, Profeten, de geschiedenis, de Thora etc. lezen. Zij kunnen leren van de verhalen en de principes daarin, net zoals een bezoeker aan het oude huis kan leren en genieten van het oude meubilair en de oude architectuur. Maar dit oude huis is niet hun thuis, zij wonen in het nieuwe huis’.
Deze analogie helpt ons om te begrijpen dat het oude huis niet afgebroken maar bewaard moet worden, terwijl het nieuwe huis ernaast kan staan of er zelfs mee verbonden kan zijn. Wanneer christenen naar het oude huis teruggaan (het oude testament), mogen zij geen voorwerpen breken. Zij mogen geen oud bord oppakken (een gebod) en het op de vloer kapot gooien. In plaats daarvan, moeten zij dingen laten zoals zij het vonden wanneer zij naar het nieuwe huis (het nieuwe testament) terugkeren. Dingen zo laten als ze zijn is niet hetzelfde als het te breken. Bovenal moeten christenen als zij leraren worden van het woord, anderen niet leren dingen te breken in het oude huis. Zij moeten hun medechristenen onderwijzen om het oude huis als geheel te respecteren en het oude huis en alle dingen daarin in ere te laten. Als wij het oude huis binnengaan, bekijken wij het door de visie van Jezus en de wijze waarop Hij het vervuld heeft. Hij is bij wijze van spreken onze betrouwbare reisgids. Zoals gezegd spreekt Jezus in Mat.5 de Bergrede uit tot de leerlingen die nog onder het oude verbond leven. Na de preek openbaart Hij geleidelijk aan een nieuwe richting. Hij maakt een overgang van het oude naar het nieuwe en bouwt het nieuwe huis zonder het oude af te breken. Wanneer het evangelie culmineert in het laatste hoofdstuk, draagt Jezus zijn discipelen op om alle volkeren alles te onderwijzen wat ‘Hij’ geboden heeft (Mat.28:20). Als de vervuller van Gods beloften, moet Hij prioriteit krijgen.
Betekend dit dan dat het volledige oude testament afgeschaft is? Niet ‘zolang hemel en de aarde bestaan’ en niet ‘totdat alles gebeurd zal zijn’. Het oude huis staat nog steeds zonder dat er één stuk ontbreekt of vervreemd is. Alle voorwerpen en meubilair zijn er nog steeds. Jezus richt onze blik echter op het nieuwe huis en roept ons daar naar binnen. Elk gebod in het oude testament kan nog gelezen, onderwezen en in praktijk worden gebracht voor opbouw en zegen. Maar zij moeten nu worden gelezen door de vervulling van het werk van Jezus Christus. Wanneer christenen bijvoorbeeld over dierlijke offers lezen in Leviticus, richten zij zich op Christus’ offer, zich realiserend dat het oude offersysteem op Hem gericht was. Zij praktiseren het, door God een dankoffer aan te bieden: ‘Laten we met Jezus’ tussenkomst een dankoffer brengen aan God’ (Heb.13:15). Paulus zegt ook dat wij onze lichamen moeten aanbieden als levende offers: ‘heilig en welgevallig voor God – want dat is de ware eredienst voor u’ (Rom.12:1). Jezus Christus inspireert alle gelovigen om hun visie voorbij het letterlijke dierenoffer te verheffen en naar Hem te kijken, het letterlijke en unieke offer voor ééns en voor altijd en voor alle tijden. Dan brengen zij hun eigen geestelijk offer. Daarom is het oude testament hierin vervuld.
De wet was gericht op Jezus en Zijn onderwijs; dus wordt er juist aan gehoorzaamd door naar Zijn woord te leven. Het uitoefenen van de geboden van de wet moet worden bekeken in het licht van de vervulling door Jezus. Het is de wet zoals die vervuld is door Jezus die moet worden nageleefd, niet de wet in de originele vorm. Als christenen dienen wij het oude testament te interpreteren in Jezus Christus. Hoewel er dus geen sprake is van een ontbinden van het gezag van het OT, is het wel zo dat de wet en de wil van God nu in een nieuwe gedaante verschijnen, een nieuw huis, en dat de beloften en eisen van het Koninkrijk van God die van het oude verbond overtreffen, vgl.Mat.5:21-48. De wet behoudt dus zijn geldigheid, echter niet in zichzelf, maar in de vervulling. Of zoals Rom.10:4 stelt: Christus is het einddoel van de Wet.
4.2 Jezus hield zelf ook de sabbat
Jezus hield zelf ook de sabbat, maar we mogen natuurlijk niet over het hoofd zien dat Jezus geen gelovige uit de heidenen was, maar dat Hij een Jood was. Hij was geboren onder de Wet en leefde dan ook naar de Wet en hield Zich volledig aan de Wet van Mozes. Jezus sprak dan ook als een Jood, en ging gekleed als Jood met kwasten aan Zijn kleed, ging op sabbat naar de synagoge, onderhield de Bijbelse feesten, …maar met Zijn dood en opstanding is er een verandering van Wet gekomen (Heb.7:12). Hij heeft in Zijn vlees (dat wil zeggen, in zijn lichaam) de wet die bestaat in geboden en inzettingen (dat is de wet van Mozes) buiten werking gesteld. Zo staat het in Efeze 2:15: ‘doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft’. En precies omdat die verandering van Wet er gekomen is kan Paulus zeggen dat voor een christen alle dagen gelijk zijn (Rom.14:5). Als je echter toch vindt dat je de Wet moet houden omdat ook Jezus dit heeft gedaan; dan moet je natuurlijk consequent zijn en Christus navolgen in de volledige onderhouding van de Wet van Mozes. In de praktijk betekent dit dat je dan ook zelf als Jood moet gaan leven.
4.3 Ook Paulus hield de sabbat
Dat Paulus de sabbat hield zou blijken uit Hand.18:4. Maar uit datzelfde vers blijkt vooral waarom hij besprekingen hield in de synagoge op de sabbat; nl. om Joden en Grieken te overtuigen. De dag van de sabbat was voor Paulus gewoon de beste gelegenheid om Christus te brengen, dan waren de Joden immers vergaderd. Paulus ging dus niet zozeer omwille van de sabbat, maar vooral omwille van de gelegenheid om er te prediken.
4.4 In de eindtijd is er nog steeds de sabbat
In Mat.24:20 zegt Jezus ‘Bidt, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat’. Deze tekst wordt soms gebruikt door christenen die vinden dat we nog steeds de sabbat moeten houden. Men zegt dat als de sabbat nog gehouden zal worden vlak voor de wederkomst van Christus deze dus niet afgeschaft kan zijn. Anders was het immers niet nodig geweest om te bidden dat het moment om te vluchten niet op een sabbat valt. Dit ene vers mogen we echter niet losmaken van de bredere context waarin het geschreven staat en de context is de grote verdrukking die Christus wederkomst zal voorafgaan, een verdrukking die in hoofdzaak gericht zal zijn tot de Joden; het is de tijd van grote benauwdheid voor Jakob waar Jer.30:7 over spreekt. Mat.24:16 spreekt dan ook over de bergen van Judea. De context waarin Mat.24:20 staat is dus deze van grote verdrukking voor het volk van Israël. In Mat.24:15 wordt gezegd wat het teken is dat deze grote verdrukking op het punt staat om te beginnen. Als de Joden die op dat moment in het land Israël zijn dat teken zien, dan moeten ze onmiddellijk met grote haast vluchten. En in verband met die plotselinge vlucht van het Joodse volk uit Judea zegt Jezus: ‘Bidt, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat’. Deze aansporing om alzo te bidden is niet gericht aan gelovigen in België of Nederland; maar is gericht tot de Joden die op dat moment in het land Israël zullen wonen. Mat.24:16 zegt ‘laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen’. Deze Joden zullen op een bepaald moment overhaast moeten vluchten en daarom moeten ze bidden dat de situatie gunstig zal zijn om die vlucht mogelijk te maken. Vluchten in de winter is zwaarder en ook het vluchten op sabbat is moeilijker; al was het maar omdat het openbaar vervoer dan (gedeeltelijk) stilligt. Gezien hier gesproken wordt over Judea en over de sabbat moeten we hier dan ook niet denken aan gelovigen waar ook ter wereld; maar moeten we vooral denken aan het Joodse volk. Het Joodse volk is een volk dat in meerderheid de Heer Jezus verwerpt en nog steeds (gedeeltelijk, cultureel) vasthoudt aan de wet van Mozes en dus ook de sabbat nog steeds houdt. Op de sabbat zijn er geen treinen, geen bussen en geen openbaar vervoer. Ook de winkels zijn dan gesloten. Als de vlucht op zo’n dag zou moeten plaatsvinden, zou dit dus nog rampzaliger zijn. De oproep om te bidden dat de vlucht niet zal vallen op sabbat is dan ook begrijpelijk. Mat.24:20 mag dan ook niet ‘gebruikt’ worden om te beargumenteren dat gelovigen wereldwijd de sabbat moeten houden.
4.5 Het sabbatsgebod is altoosdurend
Zo lezen we het bijvoorbeeld in Ex.31:16 ‘De Israëlieten zullen de sabbat onderhouden, door de sabbat te vieren, zij en hun nageslacht, als een altoosdurend verbond’. De volgende vraag dient dan ook gesteld te worden: als de Schrift zegt dat de sabbat een eeuwig verbond is; hoe is het dan mogelijk dat deze niet meer geldig zou zijn? Als we de Schrift onderzoeken, dan stellen we inderdaad vast dat het Gods bedoeling was dat het sabbatsgebod een eeuwig gebod zou zijn. En zo zou het ook gegaan zijn; als tenminste het volk Israël het verbond met Mozes niet had verbroken! Maar het volk heeft het verbond -waarvan het sabbatsgebod een onderdeel was- verbroken. Het gevolg is dat God dit verbond terzijde heeft geschoven. En zo is er een verandering van Wet gekomen (Heb.7:12). De Wet van Mozes werd vervangen door de Wet van Christus. Vele geboden en voorschriften zijn in beide Wetten terug te vinden; maar dit geldt niet voor alle geboden en voorschriften. Sommige voorschriften die zijn opgenomen in de Wet van Mozes zijn niet opgenomen in de Wet van Christus; denk aan de besnijdenis van het vlees, spijswetten, rituele offers, sabbat, e.a. Het is trouwens zo dat niet enkel van de sabbat geschreven staat dat het een eeuwige verordening is; dit wordt wel van meerdere zaken gezegd. Ook van het priesterschap van de zonen van Aaron staat geschreven dat het gaat om een ‘eeuwig priesterschap, al hun generaties door’, Ex.40:15. Toch is ook dat priesterschap opzij geschoven door een verandering van wet (Heb.7:12). Ook van heffingen waar de priesters recht op hadden, wordt gezegd dat ze altoosdurend zijn (Num.18:19). En toch is het Aäronitische priesterschap afgeschaft en daarmee ook de heffingen. We moeten voor ogen houden dat de eeuwig blijvende geldigheid van deze inzettingen gekoppeld was aan het verbond; maar het verbond is verbroken. En omdat dit verbond niet langer van kracht is, zijn ook deze eeuwige instellingen niet langer van kracht. Door de dood en opstanding van Jezus is de wet veranderd, en daarmee is ook het priesterschap van de zonen van Aaron alsook het sabbatsgebod opgeheven. En als je desondanks toch wil staande houden dat het sabbatsgebod eeuwig is, dan is het nog altijd zo dat dit dan toch voor de Israëlieten is en niet voor de gelovigen uit de heidenen. De tekst zegt nu eenmaal “De Israëlieten zullen de sabbat onderhouden, door de sabbat te vieren, zij en hun nageslacht, als een altoosdurend verbond.” En wie is zo gek om te beweren dat alle mensen Israëlieten zijn?
4.6 Ook in het duizend jarig rijk zal de sabbat worden gehouden
Het klopt inderdaad dat in het duizendjarig rijk de sabbat weer zal worden gehouden; dit blijkt uit gedeelten als Ez.44:24, 45:17, 46:1,3,4,12; Jes.56:1-8, 66:23. Maar die tijd is helemaal anders dan onze tijd. Het gaat daar om een andere periode, een andere bedeling, met gedeeltelijk andere regels. Jezus zal bij zijn wederkomst het duizendjarig rijk oprichten. Hij zal vanuit Jeruzalem de gehele wereld gaan besturen. En er zullen ook een aantal nieuwe regels worden ingevoerd waaronder de opdracht om de sabbat weer te gaan houden. Maar ook regels zoals het brengen van brandoffers, graanoffers, plengoffers, het houden van de feesten (Ez.45:17, 46:1-7). Maar deze dingen slaan dus niet op de huidige tijd maar op de tijd dat de Heer Jezus Koning zal zijn over de gehele aarde. Ook het woord uit Zach.14:16 zal dan tot vervulling komen ‘Het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de HEERE van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren’. Laat ons ervoor waken de tijden niet allemaal op een en dezelfde hoop te gaan gooien alsof God altijd op elk moment op dezelfde manier werkzaam is.
4.7 Terug naar de Joodse wortels en het authentieke christendom
Christenen die zich plots geroepen weten om de sabbat en andere Mozaïsche voorschriften te gaan houden doen dit vaak omdat ze onder invloed zijn geraakt van de Hebrew Roots beweging. Deze beweging leert dat wij als christenen losgeraakt zijn van onze Joods-Hebreeuwse wortels en dat we in onze theologie en in onze gebruiken ‘vergriekst’ zijn. Ze hebben dan ook de overtuiging dat we moeten terugkeren naar de Joodse wortels van het christelijk geloof. Dit is de basistheorie van de Hebrew Roots beweging. Een belangrijk onderdeel van deze ‘terugkeer’ naar de joodse wortels is het herstel van de sabbat (op zaterdag); want alleen dan beleef je het echte authentieke originele christelijke geloof uit de tijd van de apostelen; zo gelooft men. Maar deze theorie klopt niet. Er is geen enkel historisch bewijs dat in de eerste eeuwen van het christendom de christenen de sabbat en de joodse feesten nog hielden. Meer nog, uit de Bijbel blijkt dat de christenen uit de joodse synagogen werden geworpen. Zo was het ook door Jezus aangekondigd (Joh.16:2). De eerste christenen werden door de Joden tegengewerkt en vervolgd (1Thes.2:15, Op.2:9. Daarom begonnen zij met eigen samenkomsten (Hand.19:9). In het boek Handelingen wordt beschreven hoe op deze manier overal eigen christelijke gemeenten ontstonden. De christelijke gemeenten die op die manier ontstonden, werden onderwezen door Paulus en de andere apostelen. We weten welk onderwijs die eerste gemeenten kregen, want we hebben documenten uit die tijd in de vorm van de brieven van het Nieuwe Testament. Wat daarin staat, werd de christenen onderwezen. In de brieven staat het onderwijs over de verandering van de wet van Mozes naar de wet van Christus. Een verandering die het gevolg was van de dood van Christus. De apostelen sporen in hun brieven de christenen nergens aan tot het houden van de sabbat, integendeel. Paulus zegt dat we nu leven in een realiteit waar de sabbat niet meer dan een schaduw is van de toekomstige dingen (Kol.2:17, Heb.10:1). Dus niet wat de Hebrew Roots beweging leert, namelijk hun onbewezen stelling dat de eerste christenen de sabbat bleven vieren, maar wat Paulus leert is het werkelijke authentieke christendom. In zijn onderwijs haalt Paulus elke religieuze motivatie om de sabbat te houden onderuit. Vaak zie je trouwens dat mensen die onder de invloed geraakt zijn van de ‘terug-naar-de-Joodse-wortels-gedachte’ (Hebrew Roots) zich niet beperken tot het houden van de sabbat maar er in de praktijk nog vele andere zaken bijnemen: Het vieren van de Joodse feesten. Het zich verdiepen in de Talmoed en andere buiten-Bijbelse Joodse tradities. Ze beginnen over Jeshua te spreken, in plaats van over Jezus. Ze raken het onderscheid tussen Israël en de gemeente kwijt. Ze vermengen de Wet en de genade, net zoals de Judaïsten uit Paulus dagen die leerden dat een mens wel behouden wordt door het geloof in Jezus, maar dat hij daarnaast ook verplicht is om de wet van Mozes te houden (Hand.15:5). De volledige Galatenbrief is tegen hen geschreven.
4.8 Het is toch niet verboden
Soms hoor je wel eens de gedachte dat de Bijbel ook niet verbiedt om de sabbat te houden, je mag daar zelf in kiezen. Ook Paulus heeft dit vrij gelaten. Rom.14:5 zegt ‘Deze [immers] stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd’. Maar ook hier weer is het van groot belang om te letten op de context waarin Paulus dit heeft geschreven. In de gemeente van Rome waren twee groepen christenen. Een groep gelovigen uit Joodse achtergrond en een groep christenen uit heidense achtergrond. Velen van de gelovigen met Joodse achtergrond waren nog niet los van de wet van Mozes en daarom bleven ze de sabbat houden, de voedselwetten toepassen en de andere feesten houden. Paulus zegt dat de andere christenen geduld met deze groep moesten hebben. Maar hij noemt die groep wel zwak in het geloof (Rom.4:1,2). Zij hadden nog niet begrepen dat de dood van Christus hen vrijgemaakt had van de wet van Mozes. Christenen uit de heidenen kun je natuurlijk niet vergelijken met deze christenen uit de Joden. Niet-Joodse christenen zijn nu eenmaal niet opgevoed met de Wet van Mozes en hebben niet het excuus dat ze daar nog niet los van zijn zoals dat het geval was met de gelovigen met een Joodse achtergrond in de gemeente van Rome. Hier gaat het om evangelische christenen die vrijwillig terugkeren naar deze inzetting van de wet van Mozes. Ze keren terug naar de wet, naar de dingen die van de aarde zijn, naar de schaduwen (Kol.2:17-3:3). En dat doen ze omdat ze geloven dat ze door het gaan houden van de sabbat (op zaterdag) terugkeren naar het authentieke christendom wat helemaal niet het geval is.
Dat er meer en meer christenen zijn die de sabbat beginnen te houden en/of de feesten beginnen te vieren is een zorgelijke en on-Bijbelse ontwikkeling en wel om verschillende redenen:
•Het richt je op uiterlijke dingen en niet op wat je in de Here Jezus bent en hoe je uit Hem moet leven in de kracht van God (Kol.2:16-3:17). We moeten ons niet concentreren op de schaduwen en ceremonieën van de Wet van Mozes; maar we moeten ons concentreren op het nieuwe leven van Christus dat in ons is; dat moeten we uitleven en uitwerken. Als je gericht blijft op de oudtestamentische ceremonieën, dan richt je jezelf op de dingen die op aarde zijn en blijf je leven op Oudtestamentisch niveau, vgl.Kol.2:16-17 en Kol.3:1-2. Niet wat op de aarde is moeten we bedenken (sabbatten, feestdagen, voedselwetten, …; maar de dingen die boven zijn moeten we zoeken (wie je bent in Christus, leiding van de HG, …). Het gaat dus om de juiste gerichtheid. We moeten ons niet richten op het vieren van de sabbat of op joodse feesten. Daar moet onze aandacht niet naar uitgaan, daar moeten we onze tijd en energie niet aan besteden. Die dingen moeten we niet in het centrum van ons christelijke leven plaatsen. Die dingen maken ons geen geestelijke overwinnende christenen. Je hebt niets aan sabbat houden in de geestelijke strijd tegen de boze machten waar iedere christen mee te maken heeft (Ef.6:10-18).
Vaak erkennen sabbatvierders dat het niet verplicht is om de sabbat te houden, maar tegelijk wordt er dan ook vaak bij gezegd dat je dan wel een bijzondere zegen mist als je het niet doet; en dan is het dus eigenlijk toch wel nodig om de sabbat te houden. Deze argumentatie hoor je ook i.v.m. de feesten. Vastheid zoeken in een ritueel in plaats van in de genade. Heb.13:9 spreekt over het zoeken van vastheid in spijzen. Bijvoorbeeld in de voedselwetten van de wet van Mozes. Mensen kunnen vastheid zoeken voor hun hart in dit soort wetten en ceremonieën. Dat kun je doen met de voedselwetten van de wet van Mozes, maar ook met de sabbatviering. Daar steun je dan op, in plaats van op de genade, in plaats van op het werk van Christus en op het werk van de Heilige Geest in je. Ze richten zich op de Thora in plaats van op het evangelie en de brieven van het Nieuwe Testament. Ze richten zich op Mozes in plaats van op Jezus. Ze richten zich op de wet in plaats van op de waarheid en de genade. Ze richten zich op de schaduw, op het ritueel, in plaats van op de werkelijkheid. Ze richten zich op uiterlijkheden in plaats van op innerlijke realiteit. Ze richten zich op aardse dingen in plaats van op de hemelse.
CONCLUSIE:
De argumenten waarmee wordt geprobeerd om te bewijzen dat wij als christenen nog steeds de sabbat moeten houden, zijn verre van overtuigend en kunnen allemaal weerlegd worden. De verwarring onder christenen die denken dat ze de sabbat moeten houden heeft te maken met het gebrekkig onderscheiden van: (1) Israël en de gemeente. De inzettingen die God heeft opgelegd aan Israël in het verbond van Mozes zijn niet automatisch toe te passen op de gemeente van het NT. (2) De verschillende perioden of bedelingen waarin God handelt. Zo is er met de dood van Christus een verandering van Wet gekomen (Heb.7:12). Christus is het einddoel van de Wet (Rom.10:4).
5. Is de zondag gekomen in plaats van de sabbat?
Tot slot willen we graag nog even ingaan op de vraag of de zondag er gekomen is in plaats van de sabbat. Het enige juiste antwoord daarop is NEE. Nergens kun je in de Bijbel terugvinden dat de zaterdag vervangen werd door de zondag. Beide dagen hebben dan ook hun eigen onderscheiden betekenis. Zaterdag -de zevende dag- is duidelijk verbonden met het beëindigen van de oude schepping (Gen.2:1-3). Zondag -de eerste dag- viert de opstanding en de nieuwe schepping in Christus. Christenen zijn een nieuwe schepping (2Kor.5:17). De sabbatdag was ook een gedenkdag van wat de Heer gedaan had onder het oude verbond, de verlossing uit de slavernij van Egypte. De eerste dag van de week is een gedenkdag van wat God gedaan heeft onder het nieuwe verbond, de verlossing uit de slavernij van de zonde door Zijn volbrachte werk op het kruis en de opstanding uit de dood. De zondag is dan ook geen sabbat, het is ook geen verplichte feestdag, en het is ook geen specifieke rustdag. Soms wordt wel eens ten onrechte beweerd dat een paus of keizer Constantijn in zijn Zondagswet van 321 n.C. de sabbat voor de christenen gewijzigd zou hebben in de zondag. In 321 heeft Constantijn de christenen inderdaad de zondagswet gegeven, maar zij hielden zich toen al meerdere eeuwen aan deze eerste dag. Reeds omstreeks het begin van de tweede eeuw werd de viering van de zondag als dag van eredienst alom gepraktiseerd buiten het land Israël. Deze eerste dag was immers de dag van de opstanding. Wat werkelijk veranderde door Constantijn is dat deze dag nu ook echt een verplichte rustdag werd. Het werd dus voor de christenen alleen maar makkelijker om -zoals toen al eeuwen gebruikelijk was- op deze dag samen te komen. Omdat ze nu niet langer meer moesten werken op zondag konden ze voortaan ook gewoon overdag samenkomen i.p.v. ’s-avonds. Wij kunnen alleen maar dankbaar zijn voor de zegen dat we op zondag kunnen samenkomen en dat het voor ons geen werkdag is; maar de eerste christenen moesten wel gewoon werken. In de Bijbel is de eerste dag van de week een gewone werkdag. Er is geen enkele reden om de zondag als een heiliger dag te beschouwen dan een andere. Dat de christenen van het eerste uur op de eerste dag van de week zijn gaan samenkomen is een gewoonte geworden, maar het is geen voorschrift of gebod. In het samenkomen op zondag volgen evangelische christenen simpelweg de gewoonte van de eerste christenen, zonder dat ze dit samenkomen verbinden met de sabbat. Het zijn in Rom.14:5 de zwakken die de ene dag boven de andere stellen, voor de sterken zijn alle dagen gelijk. De zondagswet was dus geen anti-Joods initiatief zoals door sabbatvierders vaak beweerd wordt. Al ver voor Constantijn de Grote toen het Romeinse rijk nog heidens was, is aan te tonen dat christenen op de eerste dag bijeenkwamen. Dat er ook Joodse christenen waren die ook de sabbat hielden was vooral om duidelijk te maken dat ze de band met hun volk niet wilden doorsnijden. Paulus zegt zelf ook dat hij niets heeft gedaan tegen zijn volk of de voorvaderlijke gewoonte (Hand.28:17). Op de sabbat ging hij dan ook naar de synagoge, maar op de eerste dag naar de christenen uit de heidenen. Deze heidenen wisten dat de Joden de sabbat hielden, maar onderhielden de sabbat zelf niet. De sabbat is nog steeds de sabbat en zondag is gewoon een andere dag; het is de dag dat Jezus is opgestaan uit de dood. De zondag is dus geen christelijke versie van de sabbat of zo. De Heer Jezus heeft geen wetten ingesteld voor Zijn volgelingen dat ze voortaan sabbat moesten houden op zondag. De sabbat is een dag van volkomen rust, maar de zondag is dit niet. Het enige wat de Bijbel ons laat zien is dat de zondag de dag is waarop de gelovigen van oudsher samenkomen om de dood en opstanding van de Heer Jezus te herdenken. Woorden als zondagsrust of zondagsheiliging komen in de Bijbel dan ook niet voor. Er zijn geen verplichtingen op zondag voor christenen zoals dat wel het geval is voor Joden op sabbat.
P.S.: Ik zou er nog iets aan willen toevoegen. Er worden in de Nieuwtestamentische brieven tenminste zeven lijsten van zonden gegeven, en niet eenmaal, ik herhaal, niet eenmaal wordt sabbatschending vernoemd, hetgeen toch heel wonderlijk is. In het O.T. werden sabbatschenders gestenigd. Voor die lijsten zie: Rom.1:28-32; 1Kor.5:9-11; Gal.5:19-21; Ef.4:25-32; Col.3:5-10; 1Tim.1:8-10 en 2Tim.3:1-5.
Bronnenlijst:
•Koekkoek, H.G. (2013), Moeten christenen de sabbat houden? Alphen aan den Rijn: Stichting Het Licht des Levens
•Brown, M.L. (2007), Zestig vragen van christenen over opvattingen, gebruiken & tradities binnen het Jodendom. AB Doorn: Het Zoeklicht
•Ouweneel, W.J. (2011), De Kerk van God II, ontwerp van een historische en praktische ecclesiologie. Heerenveen: Medema
•Ouweneel, W.J. (2001), Hoe lief heb ik uw Wet, de eeuwige Torah tussen Oude en Nieuwe Verbond. Vaassen: Medema
•Moeten Christenen de Sabbatsdag in ere houden? Geraadpleegd 03 juli 2017, van https://www.gotquestions.org/Nederlands/Sabbatsdag.html
•De zondagsdwaling? Geraadpleegd 03 juli 2017, van http://www.eo.nl/magazines/visie/artikel-detail/de-zondagsdwaling/
•Are the Sabbath laws binding on Christians today? Geraadpleegd 03 juli 2017, van https://www.gty.org/library/questions/QA135/are-the-sabbath-laws-binding-on-christians-today
•Why do Christians worship on Sunday instead of Saturday, the Sabbath? Geraadpleegd 03 juli 2017, van https://www.gty.org/library/questions/QA32/why-do-christians-worship-on-sunday-instead-of-saturday-the-sabbath
•Fischer, R. Gelovigen worden betoverd door de Hebreeuwse Wortels Beweging. Geraadpleegd 03 juli 2017, van http://www.verhoevenmarc.be/PDF/Hebrew-Roots.pdf
•Geelhoed, A. Wat zegt de Bijbel over de sabbat? Geraadpleegd 03 juli 2017, van http://www.toetsalles.nl/htmldoc/sabbat.ha.htm
•Arlandson, J. Hoe Jezus Christus het oude testament vervult. Een analyse van Matteüs 5:17-20. Geraadpleegd 03 juli 2017, van http://www.answering-islam.org/Dutch/arlandson/jezusoudetestamentvervult.htm
•Moet een christen de zondag of de sabbat houden? Geraadpleegd 03 juli 2017, van http://www.deboodschap.org/websiteIII_bestanden/sabbat.htm
•Bijbel getoetste kritiek op 119 ministries, Geraadpleegd 03 juli 2017, van http://www.rejoicenow.nl/page/119-ministries
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Genesis, Exodus en Leviticus in vogelvlucht
Inleiding
‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (Joh.5:17). Ik ga ervan uit dat, de Heer Jezus door dit te zeggen, doelt op het verlossingsplan dat God voor de in zonde gevallen mens voorzien had. Dat ‘werk’ is begonnen onmiddellijk ná de zondeval en is tot een einde gekomen toen de Heer Jezus aan het kruis uitriep: ‘Het is volbracht!’ (Joh.19:30). In het zgn. Hogepriesterlijk gebed heeft de Heer Jezus het gezegd met de woorden: ‘Het werk wat U Mij te doen hebt gegeven Ik voleindigt’ (Joh.17:4).
In de eerste drie boeken van de Bijbel, Genesis, Exodus en Leviticus kunnen we, van dat plan van God met betrekking tot de mens, al de contouren zien. In het boek Genesis lezen we over de schepping van de mens en diens val en daarmee onmiddellijk verbonden de aankondiging van een toekomstige Verlosser (Gen.3:15). God verlaat zijn handelingen met het mensdom door uit alle volken Abraham te roepen met wie Hij grote plannen heeft en waardoor Hij het volk Israël uit liet voortkomen. De geschiedenis van Jozef verklaard hoe het volk in Egypte is terechtgekomen. We bevinden ons dan in het boek Exodus en lezen over Mozes die het volk bevrijdde uit de macht van de farao en ze op weg bracht naar het beloofde land. Ook in Exodus lezen we over de oprichting van de tabernakel, want God kwam in het midden van het volk wonen. Maar hoe kon een zondig volk met Hem gemeenschap hebben? Daarover lezen we in Leviticus over de beschrijving van de offers. Het probleem van de zonde kon niet opgelost worden tenzij door het bloed van de offers, dat heen wijst naar het Lam van God, de Heer Jezus. Leviticus spreekt ook over het priesterschap en de zegen die klaar ligt voor hen die God willen gehoorzamen en dienen.
Genesis
De geschiedenis van de mensheid en van Israël
Wanneer we beginnen met het lezen van het boek Genesis zullen we ontdekken dat de eerste elf hoofdstukken erg beknopt zijn in de beschrijving van de gebeurtenissen, terwijl de rest van het boek uitvoerig en gedetailleerd ingaat op de gebeurtenissen van de vier hoofdpersonen: Abraham, Jakob, Isaak en Jozef. Het eerste gedeelte van Genesis (1-11) gaat over de algemene geschiedenis van de mensheid en de intrede van de zonde, terwijl het tweede gedeelte in het bijzonder gaat over het ontstaan van het volk Israël. Dit geeft aan dat het de bedoeling van het boek Genesis is om het begin van het ontstaan van de mens en de intrede van de zonde te verklaren, en tevens Gods heilsplan met betrekking tot de gevallen mens en het volk Israël. Eigenlijk is een van de hoofdthema’s van het boek Genesis de goddelijke verkiezing.
We beginnen met ‘de hemel en de aarde’ maar dan gaat het verder over de aarde en niet over de hemel; vanaf dan is het onderwerp Gods plan met betrekking tot de aarde. Omdat Gods keuze naar de aarde uitgaat, gaat Hij voorbij om het ontstaan van de engelen (ook de gevallen) te beschrijven en kiest ervoor om met de mens te handelen. Van Adams vele zonen, kiest God Set (4:25). Van Sets nakomelingen (Gen.5) kiest God Noah (6:8), en van Noachs nakomelingen Sem (11:10), Tenach (11:27) en tenslotte Abraham (12:1). De verkiezing van Abraham brengt een verandering in Gods handelen teweeg, namelijk: van toen af ‘liet God de volkeren op hun eigen wegen gaan (Hand.14:16, 17:30; Rom.1:24, 26, 28) en kiest hij uit die volken Abraham met wie Hij verder gaat in het ontsluiten van zijn heilsplan. Abraham had veel kinderen, maar Isaak is de uitverkorene (21:12). Isaak had twee zonen, Jakob en Esau, en God kiest Jakob om de ontvanger van zijn zegen te zijn. Dit laat ons Gods uitverkiezing zien. Geen een van de vermelde personen verdiende deze eer; zoals het ook is voor alle gelovigen, want ook hun verkiezing is door Gods genade tot stand gekomen. Samen met Gods uitverkiezing laat Genesis ons verder Gods kracht en uitzonderlijke voorzienigheid zien. De mens is ongehoorzaam aan God en twijfelen aan Hem, toch zegeviert Gods plan en komt Hij tot zijn doel met de mens. Was dit plan van God gefaald in het boek Genesis, dan zou eeuwen later geen Messias in Bethlehem geboren geweest zijn.
Exodus
Gods macht en verlossing – Gods gerechtigheid en heiligheid - Gods genade en herstel
Genesis is het boek waar alles mee begon; Exodus is het boek van de verlossing. Het boek vermeld hoe het volk geleidelijk aan in de macht is gekomen van de farao die hen slecht behandelde en onderdrukte. Niet moeilijk om in te zien dat de gevallen mens geleidelijk aan steeds meer een slaaf van de zonde wordt. Uit die macht van de farao kon het volk Israël zichzelf niet redden en er moest dan ook een Verlosser komen. Ook de in zonde gevallen mens kan zichzelf niet redden, vandaar dat Heer Jezus in deze wereld is gekomen om de satan (de farao) te verslaan en ons uit zijn macht te verlossen (Kol.1:13; 2:15). Zo is Mozes dan als verlosser voor Israël gekomen. Naast de verlossing van het volk uit Egypte, vinden we in Exodus het ontvangen van de Wet en de daarbij behorende handelingen. Deze zaken geven ons een beeld van de verlossing die Christus aan het kruis heeft verworven. Er zijn veel typen en symbolen van Christus en de gelovige in Exodus, speciaal in de dienst en ceremonies behorende bij de dienst aan de tabernakel. Het is moeilijk allerlei nieuwtestamentische onderwerpen te begrijpen zonder het boek Exodus te raadplegen.
Zoals gezegd, God bevrijdde het volk van de slavernij, maar die verkregen vrijheid moet leiden tot gehoorzaamheid, die op haar beurt zal resulteren in verheerlijking van God. Gescheiden van aanbidding, glijdt vrijheid af naar wetteloosheid en gehoorzaamheid wordt onderdrukking. ‘Als de Zoon u zal vrijmaken, zult u werkelijk vrij zijn’ (Joh.8:36). Maar ook de vrijheid in Christus moet leiden tot dienstbaarheid, niet tot anarchie. We zijn wel vrijgemaakt van de Wet van Mozes, maar we mogen die vrijheid niet gebruiken als een aanleiding voor het vlees (Gal.5:13). We zijn dan wel vrij van de Wet van Mozes, maar onderworpen aan de Wet van Christus (Gal.6:2).
Leviticus
Gods oplossing voor de zonde - Het Priesterschap - Gods beloften voor zegen
Genesis beschrijft de zondige mens en zijn veroordeling, terwijl Exodus het boek van de verlossing is. Leviticus handelt met betrekking tot afzondering en gemeenschap. Exodus beschrijft hoe het volk uit Egypte was geleid en in de Sinaï was gekomen, maar in Leviticus spreekt God van de tabernakel (Lev.1:1) en legt uit hoe een zondige mens in gemeenschap met God kan wandelen. Het woord ‘heilig’ en ‘heiligheid’ komen we meer dan tachtig keer tegen in dit boek. Het eerste gedeelte van het boek behandelt de offers, omdat we niet tot God kunnen naderen dan door bloed. Het woord ‘bloed’ vinden we achtentachtig keer in het boek Leviticus.
Het tweede gedeelte van Leviticus gaat over de wet op reinheid, en geeft aan hoe het volk in heiligheid dient te leven om God te behagen. God had het volk bevrijd van de slavernij; nu wenste Hij het volk te zien wandelen tot zijn eer in reinheid en heiligheid. Wanneer we gered zijn door het bloed van het Lam en bevrijd zijn van de slavernij van de wereld, dan behoren we te wandelen in gemeenschap met God (1Joh.1:5-10). We hebben het bloed van Chrishtus nodig, het Volmaakte Offer, om ons te reinigen van de zonden, en we dienen ons te onderwerpen aan Gods Woord en in reinheid en heiligheid te wandelen in deze tegenwoordige boze wereld. Dit alles wordt weergegeven in typen en beelden in Leviticus.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Zegenen en Gezegend worden
Dat zelfs iemand als Esau zoveel waarde hecht aan de zegen van zijn vader Isaäk, moet verklaard worden uit het feit, dat in het Oosten er veel meer betekenis gegeven wordt aan een woord, in dit geval zegenen, dan bij ons (Gen.27:30-40). De zegen bracht geluk of voorspoed, de vloek het ongeluk (Deut.28). De priesterzegen of Aäronitische zegen, was van hoge waarde voor Israël, dat daarin de bescherming van God op zich gelegd kreeg (Num.6:22-24).
In de evangelische kerken in Cuba bijvoorbeeld, is het gebruikelijk elkaar Gods zegen toe wenst met de woorden: ‘Dios te bendiga’, vertaald: ‘Dat God je mag zegenen’. Gelovigen in Engelssprekende landen gebruiken ook vaak het ‘God bless’, ‘Gods zegen’ in een brief of begroeting.
We dienen wel onderscheid dient te maken met: ‘Iemand Gods zegen toe te wensen’ en ‘Iemand zegenen met Gods zegen’. Om het met de woorden van de brief aan de Hebreeën te zeggen: ‘Zonder enige tegenspraak nu wordt het mindere gezegend door het meerdere’ (Heb.7:7; Gen.14:18-20). De meerdere in dat geval Melchizedek zegent de mindere Abraham.
Wanneer men iemand zegent dan stelt men zich, waarschijnlijk onbewust, boven de andere gelovige. Dat in kerken of gemeenten door de voorganger of dienstleider vaak de zegen vermeld in Numeri 14 wordt uitgesproken over de aanwezige gelovigen zie ik persoonlijk dan ook meer als een wens dan als bediening waarin het mindere (de aanwezige gelovigen) door de meerdere (de voorganger) gezegend wordt.
Resumerend: Bidt of wens iemand maar Gods zegen toe zoveel als je wilt in het besef dat we allemaal gelijk voor God zijn als zijn kinderen. ‘Want één is uw Meester, en u bent allen broeders en zusters’ (Mat.23:8).
______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De wet op de Melaatsheid
Leviticus 13 - 14
Voorwoord
Melaatsheid was een veel voorkomende ziekte in Israël dat blijkt uit de volgende twee Bijbelverzen: ‘Ook waren er veel melaatsen in Israël in de tijd van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, maar wel Naäman, de Syriër’ (Luk.4:27). Ook nog: ‘En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan’ (Luk.17:12). Er zijn zelfs twee hoofdstukken in het Oude Testament gewijd aan de melaatsheid en hoe ermee te handelen; dat duidt wel op het belang van deze plaag. Maar nog belangrijker dan dat is de geestelijke betekenis ervan, waarop ik ook wil ingaan in dit artikel! Wat ook de melaatsheid beschreven in Leviticus 13 en 14 behoren tot de Bijbelse onderwerpen die tot onze lering geschreven zijn (Rom.15:4 en 1Kor.10:6).
Inleiding
Toen de Heer Jezus op aarde diende, genas Hij melaatsen, zoals u dat kunt lezen op meerdere plaatsen in de evangeliën. Dit werd reiniging genoemd, omdat melaatsheid zowel als onreinheid en als ziekte werd beschouwd. De melaatse werd uitgesloten van de normale samenleving en mocht niet in de tempel komen. De twee hoofdstukken in Leviticus 12 en 13 die over melaatsheid gaan zijn een type van de zonde, en ze illustreren wat Christus heeft gedaan om zondaars te reinigen. Als Israëlieten dachten dat ze melaats waren, moesten ze naar de priester gaan voor een onderzoek.
A. Melaatsheid is dieper dan de huid (13:3)
Melaatsheid of lepra was niet alleen een uitbarsting aan de oppervlakte; het was dieper dan de huid. Gelijk aan de zonde! Het probleem ligt niet aan de oppervlakte. Dieper dan de huid ligt het probleem in de zondige menselijke natuur. De Bijbel heeft niets goeds te zeggen over het vlees (de oude natuur), omdat onze zondige natuur de bron is van zoveel van onze problemen. Zondaars kunnen niet worden veranderd door middel van oppervlakkige behandelingen; het is noodzakelijk dat hun innerlijk, hun hart veranderd. (Zie Jer.17:9; Rom.7:18; Ps.51:5; Job.14:4).
B. Melaatsheid verspreidt zich (13:7)
Melaatsheid was geen geïsoleerde zweer op een deel van het lichaam; het had in zich dat het zich over het hele lichaam verspreidde om die te verontreinigen. De zonde verspreidt zich ook: het begint met een gedachte, dan volgt een verlangen, dan een daad, dan de verschrikkelijke gevolgen (Jakobus 1:13-15). Lees 2 Sam.11 en zie hoe de zonde zich in Davids leven verspreidde. David verliet zijn leger toen hij had moeten vechten; hij liet zijn blik afdwalen naar de vrouw van zijn buurman; hij begeerde; hij pleegde overspel; hij loog; hij maakte Uria, de buurman, dronken; en ten slotte vermoordde hij de man.
C. Het verontreinigt (13:44:46)
Dit betekent natuurlijk ceremoniële verontreiniging; melaatsen mochten niet deelnemen aan de religieuze diensten. Ze werden gedwongen zichzelf als melaatsen kenbaar te maken en te roepen: 'Onrein! Onrein!' om de mensen om hen heen te waarschuwen. Iedereen die een melaatse aanraakte, werd ook verontreinigd. Dit is de tragedie van de zonde: het verontreinigt de geest, het hart, het lichaam en alles wat het aanraakt. Eén zondaar kan een heel huishouden verontreinigen; denk aan Achan en lees Jozua 7! Niemand is ooit schoner geworden door de zonde, want zonde is de grote bevuiler van de mensheid.
D. Het isoleert (13:46)
'Hij zal alleen wonen!' Wat een droevige woorden. 'Buiten de legerplaats' op de plaats van afzondering was de enige plaats voor een melaatse. Zonde isoleert mensen altijd. Het leidt hen weg van familie, vrienden en uiteindelijk van God. Toen Christus voor ons tot zonde werd gemaakt, riep Hij uit: 'Waarom hebt u mij verlaten?' Zonde scheidt mensen van God - en dat is wat de hel is.
E. De kleding is bestemd voor het vuur (13:52)
Elk kledingstuk dat met melaatsheid verontreinigd werd gevonden, werd verbrand. Er is maar één plaats voor de zonde, en dat is het vuur van het oordeel. Jezus beschreef de hel als een plaats waar het vuur nooit uitgeblust raakt (Mark.9:43-48). Het is droevig om te bedenken dat miljoenen 'geestelijke melaatsen' zijn getekend voor hun leven en dat hun einde het eeuwige vuur van het oordeel is, omdat ze nooit op Christus hun vertrouwen hebben gesteld als hun Verlosser. Hoe belangrijk is het dat we de wereld het goede nieuws van het evangelie vertellen! Mensen kunnen lachen om zonde, het verdoezelen, of proberen het weg te redeneren, maar voor God is zonde een ernstige zaak.
F. De reiniging van de zondaar (14)
In dit hoofdstuk wordt het ritueel uitgelegd voor de ceremoniële reiniging van melaatsen, zodat ze weer in de samenleving kunnen komen.
A. De priester gaat naar de melaatse (14:3)
Natuurlijk mocht de melaatse niet in de legerplaats komen, dus moest de priester 'buiten de legerplaats' naar hem toe. Wat een prachtig beeld van Christus die naar ons toe kwam en stierf 'buiten de legerplaats' opdat wij gered zouden worden (Hebr.13:10-13). We hebben Hem niet gezocht; Hij kwam om de verlorenen te zoeken en te redden (Luk.19:10).
B. De priester brengt de offers (14:4-7)
Deze ceremonie is een prachtig beeld van het werk van Christus. De priester nam een van de twee vogels en hield het boven een aarden pot met levend water, en slachtte het. Natuurlijk zijn de vogels niet gemaakt om geslacht te worden maar om te leven, en in de lucht te vliegen. Christus verliet gewillig de hemel en nam een lichaam op Zich, plaatste Zich als het ware in een aarden vat, opdat Hij voor ons zou sterven. Merk op dat de vogel werd gedood boven stromend water, een afbeelding van de Heilige Geest. De priester nam dan de levende vogel, doopte hem in het bloed van de dode vogel en liet hem vrij. Hier is een levendige illustratie van Christus' opstanding. Christus stierf voor onze zonden en stond weer op, en Hij nam het bloed (geestelijk gesproken) terug naar de hemel, opdat we van de zonde gereinigd zouden worden. De priester sprenkelde tenslotte wat van het bloed op de melaatse, want 'zonder bloedvergieten is er geen vergeving' (Hebr.9:22-28).
C. De melaatse wordt gewassen en dient te wachten (14:8-9)
De priester had hem al rein verklaard, dus hij werd geaccepteerd wat zijn verhouding tot God betrof, maar nu moest hij zichzelf ritueel acceptabel maken. Deze wassing is een beeld van de gelovige die zichzelf reinigt van de onreinheid van het vlees en de geest (2Kor.7:1). Nadat we gered zijn, is het onze verantwoordelijkheid om ons leven onberispelijk en heilig te houden omwille van Hem. Merk op dat de melaatse wachtte tot de achtste dag, want acht is het getal van de opstanding, het nieuwe begin.
D. De melaatse brengt de offers (14:10-13)
Hij was nu terug in de legerplaats bij de ingang van de tabernakel. Hij bracht een schuldoffer, een zondoffer en een brandoffer. Het zondoffer zorgde voor zijn verontreiniging; het brandoffer vertegenwoordigde zijn hernieuwde toewijding aan God. Waarom het schuldoffer? Omdat de man, terwijl hij verontreinigd was, God niet had kunnen dienen zoals hij zou moeten, en hij was God een grote schuld verschuldigd. Het schuldoffer was zijn enige manier om de schade te herstellen die door dat verspilde deel van zijn leven was aangericht. Elke verloren zondaar berooft God van zijn eer en schade vanwege Zijn naam, en elke dag wordt de schuld groter.
E. De priester brengt het bloed en de olie aan (14:14-20)
Dit is een belangrijk onderdeel van het ritueel. De priester nam het bloed en bracht het aan op het rechteroor, de rechterduim en de rechter grote teen van de man, wat symboliseert dat zijn hele lichaam gekocht was en aan God toebehoorde (1Kor.6:19-20). Hij moest luisteren naar Gods Woord, werken voor Gods glorie, wandelen in Gods wegen. Toen deed de priester olie op het bloed, wat de kracht van de Geest van God symboliseerde voor het doen van Gods wil. Het bloed kon niet op de olie worden gesmeerd; de olie moest op het bloed worden gesmeerd. Want waar het bloed is aangebracht, kan de Geest van God werken. De rest van de olie werd op het hoofd van de man gegoten en zo werd hij gezalfd voor zijn nieuwe leven. Als je Leviticus 8:22-24 leest, zul je zien dat een soortgelijke ceremonie werd uitgevoerd voor de wijding van de priesters. Met andere woorden, God behandelde de melaatse zoals hij een priester zou behandelen.
Natuurlijk wordt dit alles vandaag de dag bereikt door geloof in Jezus Christus. Hij ging 'buiten de legerplaats' om ons te zoeken. Hij stierf en stond weer op om ons te redden. Als we Hem vertrouwen, brengt Hij het bloed en de olie in ons leven aan en herstelt Hij ons in de gemeenschap met God. Op een dag zei een melaatse tegen Christus: 'Als U wilt, kunt U mij reinigen'. Hij antwoordde: 'Ik ben wil: word gereinigd'. Zie Markus 1:40-45. Christus is bereid om te redden én in staat om te redden.
2. Voorbeelden van melaatsheid
(1) Melaatsheid als teken (Ex.4:6)
‘De HEERE zei verder tegen hem: Steek toch uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem en haalde hem weer tevoorschijn, en zie, zijn hand was melaats, wit als sneeuw. En het zal gebeuren, als zij u niet geloven en niet naar de boodschap van het eerste teken (de staf die een slang werd) willen luisteren, dat zij dan toch wel de boodschap van het laatste teken zullen geloven.
(2) Melaatsheid als straf
De joodse opvatting is dat melaatsheid een straf van God is en wel op die van de tong. We zien dat geïllustreerd bij Mirjam, die opstond tegen Mozes. ‘Mirjam nu sprak met Aäron over Mozes naar aanleiding van de Ethiopische vrouw, die hij genomen had, want hij had een Ethiopische vrouw genomen, en zij zeiden: Heeft de Here soms uitsluitend door Mozes gesproken, heeft Hij ook niet door ons gesproken?’ ‘Waarom hebt gij u dan niet ontzien tegen mijn knecht Mozes te spreken? 9Daarom ontbrandde de toorn des Heren tegen hen en Hij ging heen. Toen nu de wolk van boven de tent geweken was, zie, Mirjam was melaats als sneeuw; toen Aäron zich tot Mirjam omwendde, ziedaar een melaatse! (Num.12:1-2, 8-10).
(3) Een tweede voorbeeld is dat van de knecht van Elisa, Gechazi.
‘Nadat hij binnengekomen was en voor zijn heer was gaan staan, vroeg Elisa hem: Vanwaar Gechazi? En hij antwoordde: Uw knecht is nergens heen geweest. Maar hij zeide tot hem: Ben ik in de geest niet meegegaan, toen die man zich omkeerde van zijn wagen af u tegemoet? Was het de tijd om dat zilver aan te nemen of om klederen aan te nemen of olijfbomen en wijngaarden, schapen en runderen, slaven en slavinnen? Daarom zal de melaatsheid van Naäman u en uw nakomelingen aankleven, voor altoos. Toen ging hij van hem weg, melaats als sneeuw’ (2Kon.5:25-27).
(4) Uzzia – werd melaats aan het voorhoofd
Een laatste voorbeeld is dat van koning Uzzia: ‘Maar toen hij machtig geworden was, werd zijn hart zo hoogmoedig, dat hij zeer snood handelde en ontrouw werd jegens de Here, zijn God, door de tempel des Heren binnen te gaan om op het reukofferaltaar reukwerk te ontsteken. Maar de priester Azarja ging hem achterna en met hem tachtig priesters des Heren, flinke mannen, en zij stelden zich tegenover koning Uzzia en zeiden tot hem: U komt het niet toe, Uzzia, reukwerk te ontsteken voor de Here, maar de priesters, de zonen van Aäron, die geheiligd zijn om reukwerk te ontsteken. Ga uit het heiligdom, want gij zijt ontrouw en het zal u niet tot eer gerekend worden door de Here God. Toen werd Uzzia toornig; het wierookvat om reukwerk te ontsteken was in zijn hand. En terwijl hij tegen de priesters toornde, brak de melaatsheid uit aan zijn voorhoofd ten aanschouwen van de priesters, in het huis des Heren bij het reukofferaltaar. De hogepriester Azarja en al de priesters keerden zich naar hem toe en zie, hij was melaats aan het voorhoofd; toen dreven zij hem haastig vandaar weg, en ook hij zelf haastte zich naar buiten te gaan, want de Here had hem geslagen. Koning Uzzia nu was melaats tot de dag van zijn dood. En als melaatse woonde hij in een afgezonderd huis, want hij was uitgesloten van het huis des Heren. Zijn zoon Jotam beheerde het paleis des konings en bestuurde het volk des lands’ (2Kron.26:16-21). Ligt in het hoofd de zetel van onze wil, juist daarom wordt hier gesproken dat Uzzia aan zijn voorhoofd, omdat hij ongehoorzaam was aan Gods Woord en weigerde de raad van tachtig (!) priesters.
Tenslotte
Melaatsheid is een ernstige zaak in Gods oog, maar nog ernstiger is de zonde in het leven van een gelovige.
_____________________________________________________________