Wat zegt de Bijbel?
In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:
1. De doop met de Heilige Geest (B)
2. Lessen uit drie Opstandingen
3. Maakte het kruis deel uit van Gods plan?
4. De symboliek in de Bijbel
5. Kenmerken van een christen
6. Moeten Christenen de sabbat houden?
7. Licht en Duisternis
8. Je bent niet alleen
9. Zaterdag of zondag?
10. Ziekenzalving
_____________________________________________________________
De doop met de heilige Geest (B)
Voorwoord
Voor een goed verstaan van de uitleg van de onderwerpen: doop van de heilige Geest en het spreken in talen is het raadzaam om onderstaande artikelen als een eenheid te lezen.
De doop met de heilige Geest – Rubriek: Bijbelse Onderwerpen
Is zuchten tongentaal? – Rubriek: Vraag & Antwoord
Profetie en Talen – Rubriek: Bijbelse Onderwerpen
Kracht van Boven! - Rubriek: Nieuwe Testament – Handelingen
Inleiding
Het zelfstandig begrip ‘doop van de Heilige Geest’ kent het Nieuwe Testament niet; u zult er in een concordantie vergeefs naar zoeken. Op de vraag van de Joden aan Petrus ‘wat moeten wij doen?’, geeft hij als antwoord: ‘U zult de gave van de heilige Geest ontvangen’ (Hand.2:38).
Wat er gebeurde op die Pinksterdag, staat beschreven in Hand.2:1-13, het was de uitstorting van de Heilige Geest zoals die beloofd en aangekondigd werd door de Heer Jezus (Joh.7:39; 16:7; Hand.1:6; 2:33).
Wat is de betekenis geweest van die uitstorting? Dat vinden we beschreven in 1 Kor.12:13, waar geschreven staat: ‘Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt’. De Heilige Geest heeft ‘de verstrooide kinderen van God tot één vergaderd’ (Joh.11:52; 10:16).
De Gemeente wordt onder meer voorgesteld door het Lichaam (Ef.1:16-23; 4:7-16; Kol.1:15-18; Rom.12:4-8; 1 Kor.10:16-17; 12:8-13).
De uitstorting van de Heilige Geest is een eenmalig gebeuren geweest, met een eenmalig doel, namelijk de vorming van de Gemeente (1Kor12:13). Iedere zondaar die nu tot geloof komt, ontvangt de Heilige Geest en wordt toegevoegd aan het Lichaam van Christus, de Gemeente. In Handelingen 8 en 10 vinden we nog twee groepen die aan de Gemeente toegevoegd moesten worden, namelijk de Samaritanen en de heidenen.
Wat we wel lezen in Hand.2:4 is, dat de gelovigen ‘vervuld werden met de Heilige Geest’, en dat is ook een opdracht voor ons (Ef.5:18)!
Het Nieuwe Testament leert ons niets over een zgn. ‘tweede ervaring’ of doop met de Heilige Geest waarmee het spreken in tongen gepaard zou moeten gaan.
Welke Bijbelplaatsen spreken over de doop met de Heilige Geest?
Behalve een aantal tekstplaatsen in de evangeliën waar gesproken wordt over de ‘doop met de Heilige Geest (Mat.3:11; Mark.1:7; Luk.3:16; Joh.1:33), vinden we het verder in het NT slechts op drie andere plaatsen vermeld.
Twee keer komt het voor in het boek Handelingen, de eerste keer in Hand.1:5: ‘Want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest worden gedoopt, niet vele dagen hierna’. De tweede plaats is Hand.11:15-16, maar dat is slechts een verwijzing van Petrus naar de gebeurtenis in Handelingen 2. De laatste plaats in het NT is 1Korinthiërs 12:13: ‘Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt’.
Het begrip ‘doop met de Heilige Geest’ vinden we niet in de Bijbel, net zo min bijvoorbeeld als het begrip ‘drie-eenheid’ of ‘opname van de Gemeente’, maar uit het verdere onderwijs van de Bijbel blijken deze er wel te zijn.
Is de doop met de Heilige Geest een eenmalige historische gebeurtenis?
Uit de woorden van de Heer Jezus kunnen we concluderen dat met ‘de belofte van de Vader’ de doop met de Heilige Geest bedoeld wordt (vgl. Hand.1:4-5). De gebeurtenis die in Jeruzalem plaatsvond op de Pinksterdag (Hand.2:1-13), wordt dan ook door Petrus aangemerkt als de vervulling van deze belofte van de Vader (Hand.2:33).
De Heer Jezus zelf heeft de Geestesdoop voorzegd. Na zijn opstanding zei Hij tegen zijn volgelingen (Luk.24:49): ‘En zie, Ik zend de belofte van de Vader op u; u echter, blijft in de stad totdat u wordt bekleed met kracht uit de hoogte.’ Blijkens Hand.1:8 wordt hier de gave van de Geest bedoeld. De ‘belofte van mijn Vader’ is dat wat de Vader beloofd heeft: de Heilige Geest, die al door de profeten was aangekondigd (Jes.32:15; 44:3; Ez.36:27; 37:14; Jl.2:28).
De Heilige Geest kan strikt genomen maar één keer uitgestort worden – er kan maar één Pinksteren zijn, zoals er ook maar één ‘Golgotha’ is geweest, en de Gemeente kan maar één keer ontstaan zijn.
Is de doop met de Heilige Geest hetzelfde als de vervulling met de Heilige Geest?
Daarover bestaat veel verwarring. Vooral in zgn. ‘Pinksterkringen’ wordt veel gesproken over de doop met de Heilige Geest als een tweede ervaring. Vaak bedoelen ze daar dan mee de ‘vervulling met de Heilige Geest’.
Ik geloof niet dat we de ‘doop met de Heilige Geest’ mogen gelijkstellen met de ‘vervulling met de Geest’, hoewel de ‘vervulling’ vaak dat is wat andere gelovigen met de Geestesdoop bedoelen.
Iemand heeft gesproken van ‘verkeerde benaming – echte ervaring’ en ‘de term is niet het punt’. Hoe we het ook noemen, het is belangrijk dat het volledige pakket aan doopzegeningen in ons tot leven gewekt wordt, hoe dat ook gebeurt. De pinksterwerkelijkheid is veel belangrijker dan de terminologie.’
Dit mag geen vrijbrief zijn om Bijbelse begrippen naar willekeur te gebruiken. Als de Bijbel spreekt over de ‘doop met de Heilige Geest’, dienen we te beseffen dat dat een eenmalige historische gebeurtenis was, met als doel de vorming van de nieuwtestamentische Gemeente, het lichaam van Christus. Elke volgende interactie tussen de gelovige en de Heilige Geest valt onder het hoofd ‘vervullingen’. Deze ‘vervullingen’ kunnen telkens weer optreden – zij zijn niet alleen bedoeld voor het begin van ons leven als christen, maar zijn telkens weer herhaalbaar.
Maar hoe u beide begrippen ook gebruikt, de opdracht voor elke gelovige blijft: ‘wordt vervuld met de Geest!’ (Ef.5:18).
Moet ik ook met de Heilige Geest worden gedoopt?
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat naast de waterdoop geen tweede Geestesdoop nodig is. ‘Want, wij allen zijn door één Geest tot één Lichaam gedoopt!’ (1 Kor.12:13). Zonder hier verder op in te gaan, kunnen we zeggen dat de volgorde is: de bekering, daarna de waterdoop en dan het ontvangen van Gods Geest. Wat wel mogelijk is, is dat door gebrek aan onderwijs, veel gelovigen niets weten over het ontvangen en de inwoning van de Heilige Geest (vgl. Hand.19:2) en dat daardoor ook niets van de vrucht van de Geest in hun leven terug te vinden is.
Wat is de betekenis van de doop met de Heilige Geest?
Zoals gezegd: naast de twee vermeldingen in het boek Handelingen, is de vermelding van de doop met de Heilige Geest in 1Korinthiërs 12:13 de enige andere, maar wel zeer belangrijke vermelding, want daaruit kunnen we leren wat de betekenis is. ‘Immers, wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt’. Het ‘lichaam’ is een van de metaforen van de NT-Gemeente. Andere zijn o.a. Huis van God en Bruid van het Lam. In de brief aan de Efeziërs 1:22, maar ook wel op andere plaatsen, vinden we daarvan een bevestiging: ‘En Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen en Hem als hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is.’
De Geestesdoop heeft, zoals gezegd, op de Pinksterdag plaatsgevonden (Hand.2), waardoor de Gemeente is ontstaan. Op de Pinksterdag zijn de afzonderlijke gelovigen door de Geestesdoop tot het ene lichaam samengevoegd, en als mensen tot geloof komen in de Heer Jezus worden zij aan dat lichaam toegevoegd.
Door de Heer Jezus is deze ‘samenvoeging’ verwoord en aangekondigd in Johannes 10:16 ‘En Ik heb nog andere schapen, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik toebrengen, en zij zullen naar mijn stem horen; en zij zullen één kudde, één herder worden.’
Conclusie
Zoals altijd, dienen we Gods woorden met zorgvuldigheid en in hun juiste betekenis te gebruiken. We moeten ook oog hebben voor de terminologische verwarring die er op het christelijke erf soms heerst en ons kunnen inleven in de gedachtewereld van die ‘andere gelovige’, die vaak met andere woorden hetzelfde bedoelt. Zoals in dit artikel, dat iemand, als hij of zij spreekt over de ‘doop met de Heilige Geest’, de ‘vervulling met de Geest’ bedoelt! Iemand heeft gezegd: ‘de ervaringen met God die pinkstermensen hebben, zijn beter dan hun uitleg ervan’.
Ik hoop dat uw uitleg van de doop met de Heilige Geest net zo goed is als de vervulling met de Geest in uw leven!
_________________________________________________________________
Lessen uit drie
Opstandingen
Inleiding
‘…doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie’ (Mat.11:5).
Zonder twijfel heeft de Heer Jezus meerdere doden opgewekt dan de evangeliën vermelden maar we tellen er maar drie: de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, de zoon van de weduwe van Naïn en een speciale vriend van de Heer Jezus, Lazarus. Wanneer we deze drie opstandingen nader bekijken kunnen we enkele basis waarheden ontdekken in verband met het geestelijk leven dat ontstaat wanneer je de Heer Jezus leert kennen en een nieuw leven in Hem ontvangt. Het dochtertje van Jaïrus was slechts twaalf jaar oud toen ze stierf. De zoon van de weduwe was een jonge man, misschien in zijn late tienerjaren, maar ook hij stierf. We krijgen de indruk dat Lazarus al een wat oudere man was, maar ook Hij stierf. Wat we van deze drie personen kunnen leren is dat de dood geen rekening houd met leeftijd. ‘En hij stierf’ is het terugkerend refrein in Genesis 5. Jonge mensen kunnen sterven, oude mensen moeten sterven. De dood is het gevolg van de zonde en betreft het hele menselijke ras. ‘Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben’ (Rom.5:12).
Het dochtertje van Jaïrus (Luk.8:40-42; 49-56)
‘Zij stond dadelijk op en Hij beval, dat men haar te eten zou geven’ (Lk8:55).
Toen de Heer Jezus aankwam bij het huis van Jaïrus was het meisje juist gestorven. De ontbinding van het lichaam was nog niet begonnen waardoor het leek alsof ze sliep. Daarom lachtten de mensen Jezus uit omdat zij wisten dat zij gestorven was. Het was voor iedereen duidelijk dat het dochtertje dood was en haar opstanding was dan ook een groot wonder. Het vond plaats voor de ogen van haar ouders die versteld stonden over het gebeurde. De Heer Jezus vatte de hand van het kind en zei: Kind, sta op! en de geest van het meisje keerde terug (vgl. Pred.12:7) en zij stond dadelijk op. Doden opwekken is niet gegeven aan mensen, alleen God kan dat. ‘Want gelijk de Vader de doden opwekt en doet leven, zo doet ook de Zoon leven, wie Hij wil’ (Joh.5:21). Als de opstanding van de doden een beeld is van de geestelijke opwekking van een dode zondaar, dan zouden allen die hun vertrouwen op Christus hebben gesteld als bewijs daarvan een wandel in nieuwheid van leven moeten hebben. ‘Opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen’ (Rom.6:4). ‘Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn’ (Kol.3:1-2). Door het ontvangen van een nieuwe natuur ontstaat er ook een verlangen naar de dingen van God. Zoals kleine kinderen verlangen naar voedsel, zo zou er bij ons een verlangen moeten zijn naar Gods Woord (1 Petr.2:2-3) daarom beval Jezus dat men haar te eten zou geven. We herkennen de stem van de Goede Herder, de stem die ons uit de doden riep, en zullen geen bedriegers volgen (Joh.10:4-5; 27-30). Alleen de Goede Herder kan ons weiden in grazige weiden en ons verzadigen met zijn Woord. Zo vaak uw woorden gevonden werden, at ik ze op, uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten; want uw naam is over mij uitgeroepen, HERE, God der heerscharen (Jer.15:16). Dat is de les die we kunnen leren uit de opstanding van het dochtertje van Jaïrus een wandel in nieuwheid van het leven en een oprecht verlangen naar de dingen van boven.
De zoon van de weduwe van Naïn (Luk.7:11-17).
‘De dode richtte zich op en begon te spreken’ (Luk.7:15).
Was het toevallig dat Jezus juist die dag naar Naïn reisde en deze begrafenisstoet ontmoette? Naar joods gebruik werd de doden dezelfde dag nog begraven dus de zoon van de weduwe was nog niet lang geleden gestorven (Deut.21:23; Hand.5:5-10). Het sterven van haar zoon moet een grote teleurstelling voor de moeder geweest zijn omdat ze ook haar man al eerder ten grave had moeten dragen. De Man van Smarten kon volledig met haar meevoelen want Hij werd met ontferming over haar bewogen toen Hij haar zag. Die ontferming en medeleven die de Heer Jezus hier openbaarde mag ons vrijmoedigheid geven om te naderen tot de troon van genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd (Hebr.4:16). Medeleven is wel eens gedefinieerd als: ‘jouw pijn in mijn hart!’. Hier geen aanraking van de Heer Jezus met de dode maar met de baar, maar wel sprak hij tot de jongeling: ‘Jongeling, Ik zeg u, sta op!’ Ook hier was iedereen overtuigd dat de jongeling dood was en vrees beving allen toen de dode overeind ging zitten en begon te spreken. Wat de jongeling gezegd heeft zouden we natuurlijk graag willen weten maar we vernemen er niets over. Misschien had hij evenals Paulus ook onuitsprekelijke woorden gehoord en was het hem niet geoorloofd om te spreken (2 Kor.12:4). In elk geval als er nieuw leven in ons hart is ontstaan dan zal dan zichtbaar worden in wat we zeggen. Als mijn hart veranderd door het geloof in Christus, dan zal mijn spreken ook veranderd moeten zijn want ‘uit de overvloed des harten spreekt de mond’ (Mat.12:34). Het is verbazend hoeveel nadruk Gods Woord legt op ons spreken. ‘Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander’ (Ef.4:25). Dat is de positieve benadering; de negatieve is Kolosse 3:9 ‘Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd’. Onze woorden dienen in overeenstemming te zijn met onze positie in Christus dus ‘moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond’ (Kol.3:8). ‘Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos; gij moet weten, hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven.’ (Kol.4:6). ‘Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid.’ (Ef.4:31). Geen verbaal geweld! Ons spreken zal God dienen te verheerlijken. Zou de indruk juist zijn dat de jongeling nooit is opgehouden te spreken over Jezus en wat Deze voor hem gedaan had? ‘Komt, hoort, en ik wil vertellen, gij allen die God vreest, wat Hij gedaan heeft aan mijn ziel’ (Ps.66:16). ’Want wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben’ (Hand.4:20). Van de Heer Jezus staat geschreven dat ‘woorden van genade, van zijn lippen kwamen’ (Luk.4:22), is dat bij ons ook het geval? De les die we uit de opstanding van de zoon van de weduwe kunnen leren is ons afte vragen wat en hoe wij spreken.
Jezus’ vriend Lazarus (Joh.11:32-44)
‘Jezus zei tegen de omstanders: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan’ (Joh.11:44).
Lazarus’ lichaam was al in staat van ontbinding want het was al de vierde dag en je kon de lijklucht al ruiken! (Joh.11:39). Mocht er aan de andere twee opstandingen nog twijfel bestaan of ze werkelijk gestorven waren, hier was het meer dan duidelijk. Lazarus bewees dat hij leefde door uit het graf te komen ook al was hij nog gebonden met grafdoeken, wat op zich al een wonder was. De ervaring die Lazarus meemaakte is een mooie illustratie wat er gebeurt met een zondaar wanneer hij tot geloof komt. Lazarus was dood, zoals alle zondaars dood zijn. Lazarus stond uit de dood op door de kracht van God, en iedere zondaar die in Jezus gelooft en nieuw leven heeft ontvangen gaat van de dood over naar het leven. Lazarus werd bevrijd van zijn grafkleren en ontving nieuwe. Waarom zou een levende persoon gekleed gaan als een dode en ruiken naar de dood? Wellicht heeft de apostel Paulus gedacht aan Lazarus toe hij aan de gelovigen in Efeze schreef: ‘Dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten, dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, en de nieuwe mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid’ (Ef.4:22-24). Mensen die tot geloof in de Heer Jezus zijn gekomen hebben behoefte om hun grafkleren uit te doen om de nieuwe kleren aan te trekken. ‘Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd, en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper. Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld’ (Kol.3:9-10, 12). Die tot leven zijn gekomen door het geloof in Christus zullen daarvan getuigenis geven door in ‘nieuwheid van dit leven te wandelen (Rom.6:4).
We vinden Lazarus later zitten aan de tafel met Jezus (Joh.12:2), zoals alle gelovigen met Christus gezeten zijn in de hemelse gewesten (Ef.2:6) en genieten van het geestelijk voedsel en de gemeenschap met Christus. Vanwege de grote verandering van Lazarus, die dood geweest was en weer leefde, wilde iedereen hem zien. En deze ‘levende getuige’ werd door God gebruikt om mensen tot geloof te brengen (Joh.12:9-11). Er zijn geen woorden die Lazarus gesproken zou hebben vermeld in het evangelie, maar zijn dagelijkse wandel was genoeg om mensen te overtuigen. Vanwege zijn sterk getuigenis werd Lazarus vervolgd door de religieuze leiders die hem wilden doden om het bewijs van zijn opstanding te doen verdwijnen.
Tenslotte
Jezus Christus heeft niet alleen maar het leven en geeft het leven; Hij is het leven. Hij heeft gezegd dat een ander nooit kan zeggen: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven’ (Joh.11:25-26). De apostel Johannes schreef: ‘Het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is’ (1 Joh.1:2). ‘In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen’ (Joh.1:4). Daarom is het van groot belang dat zondaars in de Heer Jezus gaan geloven omdat zij op alleen op die manier eeuwig leven kunnen ontvangen ‘En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.’ (1 Joh.5:11-12). Wat een paradox: Hij stierf opdat wij zouden leven! Wat een tragedie: dit leven is beschikbaar voor iedereen die in Jezus gaan geloven, en toch zijn er zo weinig die zich bekeren en geloven. Als het maar niet is omdat wij verzuimd hebben om hun het Goede Nieuws te vertellen!
_________________________________________________________________
Maakte het kruis deel uit van Gods plan?
Iemand heeft eens de vraag gesteld: ‘Was het van het begin af Gods bedoeling dat Jezus naar het kruis zou gaan? Ik denk dat het antwoord op de vraag beantwoord moet worden met ‘Neen!’. Ik denk niet dat Jezus dat aan het begin van zijn loopbaan heeft gedacht. Hij kwam met de overtuiging dat de mensen Hem zouden volgen, niet doden. Tot zover de onbekende vraagsteller. Het is gemakkelijk aan te tonen dat deze vraagsteller op grond van Gods Woord ongelijk heeft met zijn stelling en dat de kruisiging van de Heer Jezus geen toevallige gebeurtenis was – een niet te voorziene gebeurtenis – maar dat het deel uitmaakte van het Goddelijk plan om de wereld te redden. Gods Woord maakt duidelijk dat het kruis van Christus geen overweging was die later is opgekomen, ook geen menselijk falen, maar dat de Heer Jezus ‘het Lam was geslacht vanaf de grondlegging der wereld’ (Op.13:8). Eerder had Petrus in zijn toespraak op de Pinksterdag gezegd dat de Heer Jezus, ‘door de bepaalde raad en voorkennis van God was overgegeven’ (Hand.2:23). Petrus was erbij toen het gebeurde; hij wist dat Golgotha geen verassing voor de Heer Jezus was. Jaren later, toen hij zijn eerste brief schreef, noemde Petrus de Heer Jezus het Lam was ‘voorgekend van vóór de grondlegging van de wereld (1 Petr.1:20). Kan het nog duidelijker? Paulus stemde overeen met Petrus dat het kruis een centrale plaats innam in het hart van God. Want, als God eeuwig leven beloofde ‘vóór de tijden der eeuwen’ (Tit.1:2), en als hij ‘ons in Hem heeft uitverkoren van vóór de grondlegging van de wereld’ (Ef.1:4) en onze namen schreef in het boek van het leven vanaf de grondlegging der wereld (Op.13:8) dan behoort Gods grote heilsplan tot zijn eeuwige goddelijke raad. Toen de Heer Jezus op aarde kwam, wist Hij dat Hij kwam om te sterven. ‘Want Jezus van het begin af wie het waren die niet geloofden, en wie het was die Hem zou overleveren’ (Joh.6:64). Luister ook maar eens hoe de Meester Zelf de Schriften verklaard aan de twee ontmoedigde discipelen op de weg naar Emmaüs toen hij tot hen zei: ‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan?’ (Luk.24:26) Het kruis was een Goddelijke afspraak, geen menselijk ongelukje; het was een door God gegeven mogelijkheid, geen menselijke optie. Later diezelfde avond, verscheen de Heer Jezus aan de elf apostelen en zei: ‘Zo staat er geschreven dat de Christus moest lijden en uit de doden opstaan op de derde dag’ (Luk.24:46). De Heer Jezus werd niet vermoord; Hij legde zijn leven vrijwillig af voor zijn schapen (Joh.10:15-18; 19:30; 2 Tim.2:5). Zijn dood was een noodzakelijkheid in het plan van God. Het is dan ook zeer ongewenst om stellingen over het christelijk geloof te poneren zonder het Woord van God te kennen. De Heer Jezus zegt in Mattheüs 22:29 tegen de Sadduceeën (die niet geloofden in de opstanding en in een engel of geest): ‘U dwaalt, daar u de Schriften niet kent, noch de kracht van God.’ Het is daarom erg belangrijk dat wij Gods Woord kennen om van daaruit een visie te onderbouwen De Heer Jezus opende de Schriften aan de Emmaüsgangers en het verstand van de discipelen opdat zij de Schriften verstonden (Luk.24:33,45). Daarvoor lezen we dat ze ‘de Schriften nog niet kenden’ (Joh.20:9). Paulus schrijft: ‘En wij hebben niet de Geest van de wereld ontvangen, maar de Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons door God geschonken zijn’ (1 Kor.2:12). Later schrijft Paulus aan Timotheüs ook: ‘omdat je van jongs af de heilige schriften kent, die je wijs kunnen maken tot behoudenis door het geloof dat in Christus Jezus is’ (2 Tim.3:15). Geen of weinig kennis bezitten van Gods Woord is een grote tekortkoming in het leven van een gelovige en zal zich daardoor zelf nadeel berokkenen. Veel erger is wanneer mensen die belijden tot het volk van God te behoren het Woord van zich stoten: ‘Zie, het Woord des Heren hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?’ (Jer.8:9).
_________________________________________________________________
De symboliek van de bijbel.
In de bijbel wordt veel gebruik gemaakt van de symboliek die vaak ontleend is aan de levenloze natuur, plantenwereld, dierenwereld, mensenwereld en/of de cultuurwereld.
Onder symbolisme verstaat men in de hermeneutiek*: ‘Een symbool die op een beeldende wijze inzicht geeft in een werkelijkheid die aan het normale waarnemings-vermogen onttrokken is. Het wijst boven zichzelf uit naar verborgen diepten van de werkelijkheid, en alleen door het symbool – en op geen enkele andere manier – kunnen we toegang krijgen tot deze verborgen werkelijkheid.
Verklaringswijzen
Toekomstige gebeurtenissen worden geopenbaard door types, gelijkenissen, dromen, gezichten en symbolen. In deze korte studie beperken we ons tot de symboliek in het boek Openbaring. De bijbelse symboliek verklaren is niet zo gemakkelijk en het wordt wellicht daarom te pas en te onpas gebruikt, of moet ik zeggen misbruikt? In het algemeen gesproken kan men vier verklaringswijzen aanvoeren voor de verklaring van de bijbelse symboliek. Ten eerste, rechtstreeks uit een bijbelboek verklaarde symbolen. Ten tweede, uit de samenhang van een bijbelboek verklaarde symbolen. Ten derde, uit het geheel van de bijbel verklaarde symbolen en tenslotte, uit niet-bijbelse bronnen verklaarde symbolen.
Enkele voorbeelden
We beperken ons tot enkele symbolen vermeld in het boek Openbaring.
1. Rechtstreeks uit een bijbelboek verklaarde symbolen.
- Openb.1:16, 20 - Zeven sterren = engelen van de zeven gemeenten.
- Openb.1:13, 20 - Zeven kandelaars = zeven gemeenten.
- Openb.17:1, 15 - Vele wateren = volken, menigten, naties.
2. Uit de samenhang van een bijbelboek verklaarde symbolen.
- Openb.9:1 De uit de hemel op de aarde gevallen ster blijkt in Openb.9:1 de engel van de afgrond te zijn.
- Openb.17:1, 5) – De hoer = de grote stad Babylon (17:18) = de vrouw op de zeven heuvelen (= Rome 17:9) en wordt verklaard door het contrast met de bruid, de vrouw van het Lam (17:1 en 21:9).
- Openb.19:11-16, 19) – De ruiter op het witte paard blijkt volgens de beschrijving Christus te zijn.
3. Uit het Oude Testament verklaarde symbolen.
- Openb.2:7 – Het verborgen manna (Ex.16:33v.; Hebr.9:4)
- Openb.5:5 - De leeuw uit de stam van Juda (Gen.49:9).
- Openb.19:20 – de poel van vuur (Jes.30:33).
4. Uit niet-bijbelse bronnen verklaarde symbolen.
- Openb.2:17 – de witte steen. Komt nergens verder voor in de bijbel. Diverse mogelijkheden worden gegeven uit de (Romeinse) cultuur.
- Openb.3:18 – de ogenzalf. De plaats Laodicea was bekend om haar ogenzalf.
- Openb. 5:1; 6:1-17; 8:1) – Het boek met de zeven zegels. Deze boekrol was een papyrusrol die opgerold was en niet eerder kon worden gelezen totdat de zegels verbroken werden.
Symbolisch of letterlijk?
Sommige bijbelonderzoekers nemen alles letterlijk, anderen nemen alles symbolisch.
Anderen zeggen: ‘wat je letterlijk kunt nemen moet je letterlijk nemen, en wat je niet letterlijk kunt nemen moet je symbolisch opvatten.’ Maar daarmee is het probleem nog niet voldoende opgelost. Alles symbolisch verklaren brengt grote problemen met zich mee. Hoe kun je alles verklaren? Wat betekenen bomen, bergen, rivieren, afgrond, gras, graan enz. als ze niet voldoen aan de hierboven geschetste mogelijkheden tot verklaring van de symbolen? Over wat we letterlijk of symbolisch dienen op te vatten is het laatste woord nog niet gesproken en we dienen dan ook voorzichtig te zijn met onze conclusies.
Getallen
Dit is een ingewikkelde kwestie. Als er gesproken wordt in Openbaring 7 en 14 over de 144.000 verzegelden moeten we ons afvragen is dit een exact aantal of is het een symbolisch getal dat het om een volmaakte hoeveelheid hoeveelheid gaat namelijk 12 x 12.000?
Een verklaring van de getallen in de bijbel zijn in meerdere werken te vinden en kortheidshalve verwijs ik naar de hieronder vermelde literatuurlijst.
Aangehaalde werken:
Pentecost, J.D., Things to Come, 1958, Dunham Publishing Company, USA.
Ouweneel, W.J., De Openbaring van Jezus Christus, 1988, uitg.Medema, Vaassen.
Van der Haagen, C., Profetisch Perspectief, zonder jaar, Zoeklicht, Doorn.
Grant, F.W., The Numerical Structure of Scripture, 1899, New York.
Den Heyer, Cees, Symbolen in de Bijbel, 2000, uitg. Meinema, Zoetermeer.
_________________________________
*Hermeneutiek is de studie en toepassing van de methodologische beginselen van het interpreteren en uitleggen; in het bijzonder het algemene beginsel van bijbelse interpretaties (exegese)’.
__________________________________________________________________
Kenmerken van een christen
1 Petrus 2:21-24
Inleiding
‘Als dat een christen is, dan geef mijn portie maar aan Fikkie’ was eens de titel van een traktaat. Veel ongelovigen weten precies wat een christen wel en niet mag doen en als ze niet voldoen aan hun normen dan heeft voor hen het christelijke geloof afgedaan. De Indiase geweldloosheidsactivist Mahatma Ghandi (1869-1948) schijnt ooit eens gezegd te hebben: ‘Iedereen zou meer moeten leven als Jezus Christus’. Gandhi was een christen geweest als hij niet door christenen was behandeld als uitschot. Hij was een Hindu, maar had een erg nauwe band met het christendom en bewonderde Jezus enorm. Vaak citeerde hij uit de Bergrede (Mat.5-7). Toen de zendeling E. Stanley Jones, Gandhi ontmoette vroeg hij hem: ‘Meneer Gandhi, u citeert vaak de woorden van Christus, waarom is er dan zo’n duidelijke afkeer bij u om een volgeling van Hem te worden?’. Gandhi antwoordde: ‘O, ik verwerp Christus niet. Ik houd van hem. Het is alleen dat zoveel christenen niet lijken op hun Christus’. Hij voegde eraan toe: ‘Als christenen echt zouden leven naar wat ze lezen in de bijbel, zou heel India nu christen zijn’. Gandhi stond jaren daarvoor op het punt christen te worden toen hij in Zuid-Afrika woonde en werkte. Hij ontdekte dat er een kerkdienst bij hem in de buurt was en besloot er naartoe te gaan. Bij de deur werd hij tegengehouden door een blanke man die tegen hem zei. ‘Waar ga jij naartoe, kleurling?’ En hij werd de deur gewezen. De apartheid van de blanke christen ging lijnrecht in tegen de woorden van Degene die hij zei te volgen. Gandhi besloot geen christen te worden. Hoog tijd om te onderzoeken wat de bijbel zegt waaraan we dienen te voldoen opdat wij geen struikelblok voor een ander zouden zijn.
1. Aannemen is volgen
Om een kind van God te worden moet je de Heer Jezus aannemen, zo leert het evangelie van Johannes ons. ‘Allen die Hem aangenomen hebben, hun gaf Hij het recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven’ (Joh.1:12v.). Dat is mooi. Maar wat betekent ‘aannemen’ hier? Voor waar aannemen wat ons over Jezus verteld is? Heel wat meer dan dat. Je moet Hem niet alleen aannemen als je Verlosser, maar ook als Heer en Meester. Wat dat is, zien we bijvoorbeeld bij Paulus toen hij de gelovigen in Thessaloniki schreef: ‘u bent navolgers geworden van ons en van de Heer, nadat u het woord aangenomen hebt onder veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest’ (1Thes.1:7). Echt de Heer en het woord van God aannemen leidt ertoe dat je leeft vanuit de kracht en blijdschap van de Heilige Geest en dat je een navolger van de Heer wordt. En dat zal, als het echt is, net als bij de Thessalonicenzen voor iedereen zichtbaar worden. De Heer navolgen kun je niet in het verborgene doen. Gelijk een stad, die op een berg ligt niet verborgen kan blijven (Mat.5:14). ‘Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden, die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen’ (1Petr.2:21-24).
‘Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zó te wandelen, als Hij gewandeld heeft’ (1Joh.2:6).
2. Volgen is gehoorzamen
‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft’ (Joh.3:16). Dit is de meest bekende tekst in de hele bijbel. Maar wat betekent ‘geloven’ hier? Het antwoord op die vraag vinden we in hetzelfde hoofdstuk. Volgens vs.36 staat het tegenover ‘ongehoorzaam’ zijn: ‘Wie in de zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem’! In de Zoon geloven houdt dus op z’n minst in: de Zoon gehoorzamen. ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’ (Joh.14:21). De apostel Paulus wilde heidenen tot gehoorzaamheid brengen door woord en daad’ (Rom.15:18). Veel bijbellezers hebben het moeilijk met de hardheid waarmee God optrad tegen Israëlieten die zondigden. Neem bijvoorbeeld de ‘sabbatschender’ in het boek Numeri die, omdat hij op de sabbat hout sprokkelde, ter dood gebracht moest worden (Num.15:32-39). Wij zouden ons daar wellicht niet zo druk over maken, maar God wel. Zondigen betekent aan Gods wet en wil ongehoorzaam zijn, op die manier is de zonde in de wereld gekomen! Het boek Numeri maakt wel onderscheid tussen opzettelijke zonden (met voorbedachten rade) en onopzettelijke zonden (Num.15:22-31). De sabbatschender behoorde op de hoogte te zijn van Gods wil betreffende de geboden in verband met de sabbat (Ex.20:8-11; 31:12-17) en kon zich niet beroepen op onwetendheid. Hij sprokkelde hout voor het maken van een vuur, maar dat was verboden want er staat geschreven: ‘Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag’ (Ex.35:3). Het ‘harde’ handelen van God staat hier niet ter discussie, maar wel de ongehoorzaamheid van de mens. Een kenmerk van een gelovige behoort er een te zijn van gehoorzaamheid aan Gods Woord. ‘Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is’ (Rom.6:17).
‘Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?’ (Luk.6:46).
3. Gehoorzamen is overgave
‘Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (Rom.10:8-10). Hier is niet eens sprake van de zondenkwestie -– hoewel die op zichzelf natuurlijk heel belangrijk is – maar van overgave aan Christus. Er is geen behoudenis mogelijk als je Jezus niet als Heer (Meester) belijdt, allereerst in je woorden, en vervolgens ook in je daden, die de oprechtheid van je woorden moeten aantonen. ‘Heiligt Christus als Heer in uw harten’ (1Petr.3:15). Overgave betekent ook een volledig vertrouwen hebben op God in alle situaties van het leven: ‘Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?’ (Hebr.13:5-6). Hoe wij slapen kan soms een bewijs zijn in hoeverre we op God vertrouwen (Ps. 4-5). Overgave wordt soms omschreven als een totale toewijding. Het bidden met opgeheven handen kan een uitdrukking betekenen van overgave, zoals soldaten die hun handen opheffen wanneer ze de strijd niet meer aankunnen (1Tim.2:8). Wij mogen al onze bezorgdheid op Hem werpen, want Hij zorgt voor ons (Petr.5:7). ‘Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden’ (Mat.6:31-33).
‘Met Christus ben ik gekruisigd: ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij’ (Gal.2:19-20).
4. Overgave is voor Jezus leven
De apostel Petrus deelde zijn leven op in twee delen; vóór en ná zijn bekering (1Petr.4:2-3). De rest van zijn tijd was volledig aan de Heer gewijd, want het was Paulus duidelijk dat Christus voor allen gestorven is, ‘opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt’ (2Kor.5:15). ‘Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij’ (1Petr.4:3). Als je zegt dat de Heer voor jou en je zonden is gestorven, zie dan hier de consequentie: Hij is voor jou gestorven opdat jij niet meer voor jezelf leeft, maar voor Hem. Je kunt iemand pas een gelovige noemen als je aan zijn leven kunt zien, dat hij echt voor de Heer leeft. ‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf; want hetzij wij leven, wij leven voor de Heer; hetzij wij sterven, wij sterven voor de Heer; hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer’ (Rom.14:7v.). Wij leven door het offer van de Heer Jezus in het verleden gebracht (1Joh.4:9) en in de toekomst zullen we voor altijd met de Heer leven (1Thes.4:18) en intussen mogen we voor de Heer leven (2Kor.5:15).
‘Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’ (Fil.1:21)
5. Voor Jezus leven is vrucht dragen
‘Wat baat het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, maar hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem soms behouden?’ (Jak.2:14). Precies! Een zogenaamd geloof dat niet door goede werken waargemaakt wordt, is een dood geloof (vs.17). En dus kunnen we iemand pas een echte gelovige noemen als zijn geloof zichtbaar is geworden in zijn werken. Een boom die goed genoemd wordt, maar geen goede, of zelfs helemaal geen vruchten voortbrengt, is gewoon niet goed. ‘Elke rank in Mij die geen vrucht draagt, neemt Hij weg’ (Joh.15:2). We mogen geen oordeel uitspreken over iemands behoudenis want we kennen het hart van de ander niet, maar wel mogen we letten op zijn belijdenis in woord en daad. ‘Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis’ (Rom.10:9-10). ‘De Here kent de zijnen, en: Een ieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid’ (2Tim.2:19). We dienen vrucht voor te brengen die in overeenstemming met onze bekering is (Mat.3:8). Paulus zei tegen koning Agrippa: ‘Daarom ben ik dat hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest, maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming’ (Hand.26:19-20).
‘Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt’ (Mat.3:8).
6. Vrucht dragen betekent heilig leven
Ook gelovigen kunnen zondigen, maar de belofte dat, wanneer wij onze zonden belijden, God getrouw en rechtvaardig is om ons de zonde te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid, helpt ons er weer bovenop (1Joh.1:9). Prachtig, dat is volkomen waar. Maar waaraan kunnen wij onder andere zien of die belijdenis werkelijk oprecht was, en of de belofte van de vergeving dus inderdaad van toepassing is? Salomo zegt: ‘Wie zijn overtredingen (…) belijdt en nalaat, die vindt ontferming’ (Spr.28:13). Wie zijn zonden belijdt, maar er vervolgens gewoon in blijft volharden, alsof er niets gebeurd is, hoeft niet op Gods vergeving te rekenen. Ik heb het er niet over dat een gelovige toch weer in een bepaalde zonde kan vallen, en dan na belijdenis opnieuw vergeving ontvangt, maar ik heb het over mensen die hun zonden wel belijden, maar gewoon blijven doorleven in die zonden alsof er niets veranderd is. En misschien is er bij hen ook wel niets veranderd. ‘Wanneer hij nu aan een van deze dingen vermeld in Leviticus 5:1-5 schuldig is, dan zal hij belijden, waarin hij gezondigd heeft’. David zei: ‘Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden’ (Ps.32:5)
‘En velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden’ (Hand.19:18)
Ten slotte
Je zou het allemaal zo kunnen samenvatten. Het gaat er niet alleen om dat je weet hoe je in de hemel kunt komen, maar vooral ook dat je weet hoe je de aarde moet doorkomen. Als je weet dat de Heer Jezus voor je zonden is gestorven, heb je de weg naar de hemel gevonden. Je bent ‘bekwaam om deel te hebben aan het erfdeel van de heiligen in het licht’ (Kol.1:12). Maar je moet hier op aarde zijn wat er vlak aan voorafgaat: ‘vervuld met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Heer waardig te wandelen tot al zijn welbehagen, terwijl u in alle goed werk vrucht draagt en opgroeit door de kennis van God, met alle kracht bekrachtigd, naar de sterkte van zijn heerlijkheid, tot alle volharding en lankmoedigheid, met blijdschap’ (Kol.1:9-11).
_________________________________________________________________
Moeten Christenen de Sabbat houden?
Het eerste bericht over de zevende dag
Het eerste bericht over de zevende dag, als een bijzondere dag, vinden we in Genesis 2: ‘Toen nu God op de zevende dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God heeft de zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij op daarop gerust heeft van al Zijn werk, dat God geschapen had, om te volmaken’ (Gen.2:2-3). God rustte op de zevende dag, en zegende en heiligde die. Hij was uiteraard niet moe van Zijn scheppingswerk, want Hij wordt niet moe of mat (Jes.40:28). Hij rustte omdat Zijn werk volbracht was. Dit betekent niet dat Hij nooit meer zou gewerkt hebben. De schepping was wel voltooid maar ze moest onderhouden worden. Van Christus wordt gezegd: ‘Hij draagt alle dingen door Zijn krachtige woord’ (Heb.1:3). Er moest gewerkt worden; werken hoort bij de schepping. Ook Adam en Eva moesten werken, zowel vóór de zondeval als erna. Dit onderhouden van de schepping deed niets af aan de scheppingsrust van God.
Gods rust verstoord
De zondeval verstoorde Gods scheppingsrust. Door de zonde van Adam en Eva kwam er een vloek over de aarde. De Heer moest nu werken aan het werk van de verlossing. Dit komt tot uiting in Joh.5:17: ‘Maar Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’. Dit zei de Heer Jezus toen Hij iemand op de sabbat genezen had. Dit toont duidelijk aan dat de sabbatsrust van de schepping verstoord was en God nu het verlossingswerk moest volbrengen. Dat werk werd voltooid op Golgotha, na een lange weg sinds de zondeval.
De sabbat niet aan Adam en Eva opgelegd
Nergens in Genesis vinden we de sabbat voorgeschreven. Pas nadat Israël uit Egypte gevoerd werd wordt voor het eerst over het houden van de sabbat gesproken, bij het verschaffen van het manna: ‘Morgen is de rust, de heilige sabbat des HEEREN! ... Zes dagen zult gij het [manna] verzamelen; doch op de zevende dag is het sabbat ... Ziet, omdat de HEERE u de sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u op de zesde dag voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op de zevende dag! ... Alzo rustte het volk op de zevende dag’ (Ex.16:23-30).
Uit deze verzen volgt duidelijk dat de sabbat bij Israël nog niet bekend was. Als dan in Exodus 20 de wet gegeven wordt, bij de Sinaï, wordt het sabbatsgebod herhaald als het vierde van de tien geboden.
Aan Israël gegeven
In de Schrift lezen we duidelijk dat de wet aan Israël is gegeven en niet aan de heidenen. De Joden zijn ‘onder de wet’ - de heidenen zijn ‘zonder wet’ (Rom.2:12, 14, 17; 3:19; 1 Kor.9:20, 21). Mensen die beweren dat de sabbat vanaf de schepping de mens is opgelegd, kunnen dat onmogelijk aan de hand van de Schrift bewijzen. In de hele geschiedenis van de aartsvaders wordt over de sabbat met geen woord gerept. Een gebod over de sabbat wordt dus voor het eerst aan het volk Israël gegeven. We lezen: ‘Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen u … Dat dan de kinderen Israëls de sabbat houden, de sabbat onderhoudende in hun geslachten, tot een eeuwig verbond’ (Ex.31:13, 16; zie ook Ez.20:12).
De sabbat is een teken van het verbond dat de Heer met Israël gemaakt had. Deze uitspraak zou zijn betekenis verliezen indien de sabbat aan de hele mensheid was opgelegd. Lees ook: ‘Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt, en dat de HEERE, uw God, u van daar heeft uitgeleid door een sterke hand en een uitgestrekte arm; daarom heeft u de HEERE, uw God, geboden, dat gij de sabbatdag houden zult’ (Deut.5:15). Ook volgend Schriftwoord toont aan dat de sabbat specifiek aan Israël werd voorgeschreven: ‘Met een wolkkolom hebt U hen overdag geleid en met een vuurkolom 's nachts, om de weg waarop zij zouden gaan voor hen te verlichten. Op de berg Sinaï bent U neergedaald en hebt U vanuit de hemel met hen gesproken, en U hebt hun rechtmatige bepalingen, betrouwbare wetten en goede verordeningen en geboden gegeven. Uw heilige sabbat hebt U hun doen kennen, en geboden, verordeningen en een wet hebt U voor hen uitgevaardigd door de dienst van Mozes, Uw dienaar’ (Neh.9:12-14). Kan het nog duidelijker…?
Uit werken van de wet geen rechtvaardiging
De sabbat of rustdag op de zevende dag, behoort tot de wet waarvan God had gezegd dat als de mens deze zou gehoorzamen hij daardoor zou leven (Lev.18:5). Nu horen we in het Nieuwe Testament dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet (Rom.3:20; Gal.2:16; 3:11). De wet is goed maar wij konden wegens onze vleselijkheid haar niet gehoorzamen - ze heerste over ons (Rom.6:14). Het sabbatsgebod behoort tot deze wet welke de mens niet kon houden en rechtvaardigen. Van het wetsbestel verlost
Na Jezus’ offer op Golgotha geldt voor ieder die in Hem gelooft dat hij niet meer onder het wetsbestel staat maar onder de genade: ‘Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade’ (Romeinen 6:14). Sommigen zeggen nu dat wij niet meer onder de ceremoniële wet staan maar nog wel onder de morele wet, maar als we verder lezen zien we dat dit niet juist is: ‘Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn?’ (Rom.6:15). Het gaat hier wel degelijk over de morele geboden, die van ‘Gij zult”‘ en ‘Gij zult niet’.
Het is niet zo dat omdat wij niet onder de wet staan, wij daarom mogen zondigen. Negen van de tien geboden worden in het Nieuwe Testament teruggevonden, maar niet als onderdeel van het wetsbestel. Dit wetsbestel getuigde van slavernij (Gal.4:1-3, 10; 5:1-3), maar de nieuwtestamentische geboden zijn voorschriften van genade. Een eerste voorbeeld: ‘Leg daarom de leugen af en spreek de waarheid, ieder met zijn naaste; wij zijn immers leden van elkaar’ (Ef. 4:25). Dit voorschrift komt neer op ‘Gij zult niet liegen’ maar de motivatie ervan houdt nu verband met wat wij in Christus geworden zijn: leden van elkaar en leden van het Lichaam van Christus, de Gemeente. Een tweede voorbeeld: ‘Wie gestolen heeft, moet niet meer stelen, maar moet zich liever inspannen om met de handen goed werk te doen, opdat hij iets kan meedelen aan wie gebrek heeft’ (Ef.4:28).
Het ‘Gij zult niet stelen’ krijgt hier nu een positieve benadering: goed werken opdat je aan anderen kan geven, in plaats van hen iets af te nemen. Dit gaat verder dan de wet. Enkel de genade leert ons hoe we moeten handelen - zie Tit.2:11 - ‘Want de zaligmakende genade van God is verschenen aan alle mensen. Zij voedt ons ertoe op - met verloochening van de goddeloosheid en de wereldse begeerten - bezonnen en rechtvaardig en godvruchtig te leven in deze tegenwoordige wereld, waarbij wij verwachten de zalige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en onze Zaligmaker, Jezus Christus. Hij heeft Zichzelf voor ons gegeven, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid en voor Zichzelf een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Spreek over deze dingen, roep ertoe op en weerleg met alle gezag. Laat niemand u verachten’ (Tit.2:11-15). Wanneer we geleid worden door het genadebestel en ons door de liefde van Christus laten leiden, vervullen wij de wet (Rom.13:10, vgl. Rom.8:1-4) én doen we meer dan wat de wet.
Geen Sabbat opgelegd
Negen van de tien geboden van de wet worden op een of andere manier in het Nieuwe Testament herhaald, maar dan in genadetermen. Enkel het sabbatgebod komt er niet in voor. Het houden van bepaalde dagen wordt zelfs helemaal niet voorgeschreven, integendeel: ‘Laat dus niemand u veroordelen inzake eten of drinken, of op het punt van een feestdag, een nieuwe maan, of sabbatten. Deze zaken zijn een schaduw van de toekomstige dingen, maar de belichaming ervan is Christus’ (Kol.2:16-17). Dit Schriftwoord veroordeelt juist het houden van de sabbat. Zie ook Gal.4: ‘U onderhoudt dagen en maanden en tijden en jaren. Ik vrees voor u dat ik mij misschien tevergeefs voor u heb ingespannen’ (Gal:10-11). Paulus maakt voor de sabbat geen uitzondering! Mag men dan geen bepaalde dagen in acht nemen? Toch wel, als men daar maar geen gebod van maakt. Wij leven immers in de vrijheid van de Geest (2Kor.3:17; Gal.2:4; 5:1). Zie wat Paulus zegt: ‘De een acht de ene dag boven de andere dag, maar de ander acht al de dagen gelijk. Laat ieder in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd zijn. Wie de dag in ere houdt, houdt hem in ere voor de Heere en wie de dag niet in ere houdt, houdt hem niet in ere voor de Heere’ (Rom.14:5-6a).
De eerste dag van de week
Op de sabbat lag Jezus in het graf! Pas toen die voorbij was, vroeg op de eerste dag van de week, vond men Zijn graf leeg (zie Mat.28:1-7; Mark.16:1-8; Luk.23:56 - 24:6). Die dag was de heerlijke opstandingsdag. Op die dag verscheen de Heer ook aan Zijn discipelen (zie Joh.20:19-29). Hieruit volgt het gebruik (geen gebod!) van het vieren van het Avondmaal op de eerste dag van de week, de zondag: ‘En op de eerste dag van de week, toen de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, sprak Paulus hen toe’ (Hand.20:7).
Dit komt overeen met de feesten vermeld in Leviticus 23 waar gesproken wordt over ‘de dag na de sabbat’ (23:11,15). In vers 11 heeft dat betrekking op de eerstelingsgarve, een type van de opstanding van Christus die opstond op de eerste dag van de week; de dag na de sabbat. Daarna wordt het wekenfeest beschreven, type van het Pinksterfeest. We lezen: ‘U moet dan vanaf de dag na de sabbat gaan tellen, vanaf de dag dat u de schoof van het beweegoffer gebracht hebt. Zeven volle weken zullen het zijn. Tot de dag na de zevende sabbat moet u vijftig dagen tellen. Dan moet u de HEERE een nieuw graanoffer aanbieden.’ Aanvankelijk kwamen de gelovigen nog elke dag bij elkaar om het Avondmaal te vieren (‘brood te breken’; Hand.2:42, 46). In Handelingen 20:7 zien we echter dat men dit elke eerste dag van de week is gaan doen … ‘totdat Hij komt’ (1Kor.11:26).
Geen ‘Dag des Heren’ ingesteld
Velen begrijpen uit de term ‘de dag des Heeren’ in Op.1:10 dat Johannes op ‘zondag’ zijn visioenen kreeg. Daaruit trekt men de conclusie dat de eerste dag van de week ‘de dag des Heren’ kan genoemd worden en als zodanig is ingesteld. Dit is een vergissing. Wat is ‘de dag des Heren’ in Op.1:10? Johannes kwam ‘in’ of ‘op’ (Grieks: en, dat zowel in als op kan betekenen) ‘de dag des Heren’. De meesten denken dat hier de eerste dag van de week, de zondag, is bedoeld, maar anderen geven er de voorkeur aan om in Op.1:10 aan de alom bekende ‘dag des Heren’ (OT: ‘dag van Jahweh’) te denken, het thema van het boek Openbaring.
In tegenstelling tot het wetsverbond is er in het nieuwe verbond (Nieuwe Testament) geen enkele dag ingesteld, en dus ook geen dag des Heren. Men kan wel spreken van een ingestelde Avond-maalviering (1Kor.11:23-26) en een vroeg gebruik (Hand.20:7) om op de eerste dag van de week het Avondmaal te vieren. Maar in de gehele Bijbel slaat de uitdrukking ‘de dag des Heren’ ALTIJD op de tijd van de eindgerichten, en nooit op iets anders. Johannes kwam in de geest IN ‘de dag des Heren’, de eindtijd van de gerichten; hij kwam niet OP de zondag ‘in de geest’. Trouwens, er is iets wat dit kracht bijzet: Johannes hoorde achter zich ‘een luide stem, als van een bazuin’. De Bazuin kondigt ‘de dag des Heren’ aan: Jl.2:1-2; Zef.1:14-16. Zie verder alle schriftplaatsen over ‘de Dag des Heren’: Jes.2:12, 13:6, 9, 10; Ez.13:5; 30:3; Joël 1:15; 2:1, 11, 31; 3:14; Am.5:18-20; Ob.15; Zef.1:7, 14; Mal.4:5; Hand.2:20; 1Thes.5:2; 2Petr3:10; Op.1:10.
De Rust ingaan
Temidden van een goddeloze en afvallige wereld is er voor de gelovigen rust: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel’ (Mat.11:28). Dit is de rust van het geweten en de geest van de mens, die hij verkrijgt door bekering en geloof in Christus’ verlossende werk, en door een discipel van Hem te worden. In de toekomst komt er nog een sabbatsrust voor Gods volk. Israël zou na de woestijnreis rust vinden in Kanaän, maar door hun ongehoorzaamheid vielen ze in de woestijn (Heb.4:6). De rest van het volk kwam in Kanaän maar ze vonden geen rust. Het Messiaanse koninkrijk van rust en vrede kon niet opgericht worden. Zij die Kanaän binnengingen waren even zondig als zij die in de woestijn vielen. Daarom gaf God door David een nieuwe boodschap van rust: ‘Heden, indien u Zijn stem hoort, verhard uw hart niet, zoals te Meriba, zoals in de dagen van Massa in de woestijn … Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan!’ (Ps.95:7, 8, 11).
Met het voorbeeld van het volk dat Zijn rust niet inging worden zij gewaarschuwd. Zij hadden toen niet geluisterd, en ook niet toen Jezus op aarde was. Maar die rust blijft Gods plan, maar werd toekomstig wanneer Christus’ koninkrijk zal opgericht worden. Er blijft een sabbatsrust over voor Gods volk (Heb.4:9). Het gelovige deel van Israël zal de rust ingaan in het beloofde land (Jes. 32:1-4, 16-20). Christenen zullen de rust genieten wanneer ze met Christus zullen regeren in Zijn koninkrijk (Rom.8:17). Maar in geestelijke zin is voor ons de rust reeds aangebroken doordat wij rusten in het werk van Christus. Dit is een voortdurende geloofswandel en niet zomaar een wekelijkse rust op een ingestelde dag, zoals de sabbatdag.
---------------------------------------------------------------------------------------
Deels verwerkt bronmateriaal: ‘Zaterdag of Zondag?’ - J.G.Fijnvandraat.
Bron: Verhoeven Marc, Website
Alle Schriftaanhalingen komen uit de Statenvertaling (1977 of HSV)
Licht en Duisternis
‘Wie in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat’ (Joh. 12:35)
Inleiding
De viering van Kerstmis wordt geassocieerd met licht. Mensen versieren hun huizen met kleurige lichtjes, zowel binnen als buiten, en van de dorpen tot de grootste steden worden de winkelstraten versierd om de ‘kerstsfeer’ op te roepen en te stimuleren. Zelfs de president van de Verenigde Staten verlaat jaarlijks zijn Oval Office om de verlichting van de kerstboom van het Witte Huis te ontsteken.
Kerstverlichting is meer dan decoratie, het is ook herinnering wat gebeurde op die eerste ‘Kerstmis’ zolang geleden. Toen Jezus Christus werd geboren, was de wereld in duisternis gehuld en leefde men in angst voor de dood. ‘Het volk, dat in duisternis gezeten is, heeft een groot licht gezien, en voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, is een licht opgegaan’ zegt Mattheüs 4:16; een aanhaling van Jesaja 9:2. ‘Ik ben als een licht in de wereld gekomen’, heeft Jezus gezegd, ‘opdat een ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve’ (Johannes 12:46). Dat is de derde en de laatste keer in het Evangelie van Johannes dat Hij naar Zichzelf verwijst als ‘het Licht van de wereld’ (zie: Johannes 8:12; 9:5).
Het enige letterlijke ‘licht van de wereld’ dat we hebben is de zon, het centrum van ons universum en een beeld van onze God (Psalm 84:12; Maleachi 4:2). Gods heerlijkheid wordt vergeleken met de zon (Mattheüs 17:2; Handelingen 26:13-15; Openbaring 1:16), en het licht van de zon brengt leven op aarde. Als de zon niet zou schijnen, is er op aarde geen leven mogelijk; en als het licht en warmte te hoog zouden oplopen zou alles verbranden en sterven. De priester Zacharia vergelijkt de geboorte van Jezus met het aanbreken van een nieuwe dag voor een wereld in duisternis. De Heer zou aan zijn volk willen geven ‘kennis van heil in de vergeving van hun zonden, door de innerlijke barmhartigheid van onze God, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien, om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes’ (Lukas 1:77-79). Je kan concluderen dat Zacharia bekend was met de tekst van Jesaja 9.
Het licht van Gods heerlijkheid wekte en alarmeerde de herders en de blijde boodschap van de engelen deed hen naar Bethlehem gaan om de Heiland te zien. Het licht van de ster leidde de wijzen naar Jeruzalem, en het licht van Micha’ profetie, samen met de ster, leidde hen naar Bethlehem (Mattheüs 2:1-12; 2 Petrus 1:19). De herders en de wijzen zouden, samen met David, kunnen zeggen: ‘In uw licht zien we het licht’ (Psalm 36:10). Omdat God het licht van zijn heerlijkheid zond, het licht van de ster, en het licht van zijn Woord, waren de herders en de wijzen in staat om het Licht van de wereld te ontdekken.
De oude Simeon zag Jezus en zei tegen de Heer: ‘mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël’ (Lukas 21:30-32). Het licht van Gods heerlijkheid was niet meer waargenomen op aarde vanaf het vertrek uit de tempel in de dagen van de joodse ballingschap (Ezechiël 10-11) maar nu was het teruggekeerd! ‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid’ (Johannes 1:14). Maar het licht van het heil was ook bestemd voor de volkeren, want Mattheüs past Jesaja’s profetie toe op de volkeren of heidenen (Mattheüs 4:12-17). Inderdaad is Jezus ‘het licht van de wereld’ en ‘de Heiland van de wereld’ (1 Johannes 4:14).
Waarom zien behoeftige zondaars het Licht niet waardoor ze, door genade, behouden kunnen worden? Sommigen hebben nog nooit gehoord van ‘de tijden van grote vreugde’, en het is onze verantwoordelijkheid hen daarvan op de hoogte te brengen. Sommigen verontschuldigen zich in plaats van eerlijk te zijn met zichzelf en de Heer en minachten Gods boodschap. Anderen wandelen zo in geestelijke en morele duisternis dat ze weigeren om tot het Licht te komen. ‘Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever gehad hebben dan het licht, want hun werken waren boos. Want een ieder, die kwaad bedrijft, haat het licht, en gaat niet tot het licht, opdat zijn werken niet aan de dag komen’ (Johannes 3:19-20). Deze Kerst maakt het ook voor u mogelijk ‘om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petrus 2:9). Of heeft u nog geen antwoord gegeven op Gods aanbod?
Licht en duisternis. We gaan na wat de Bijbel daar nog meer over heeft te zeggen in het verleden, heden en toekomst.
1. Verleden (Verlossing)
‘Gedurende drie dagen kon niemand een ander zien, noch van zijn plaats opstaan; maar alle Israëlieten hadden licht, waar zij woonden’ (Ex. 10:23).
Het verhaal van de tien plagen is bekend. We beperken ons dan ook tot de gebeurtenissen tijdens de laatste drie plagen.
De achtste plaag bracht gedurende drie dagen al een vorm van duisternis teweeg door de sprinkhanen die in grote aantallen aanwezig waren: ‘Zij bedekten de gehele oppervlakte van het land, zodat het land erdoor verdonkerd werd en zij vraten al het veldgewas af en alle vruchten van de bomen, die de hagel had overgelaten, zodat er geen groen meer overbleef aan boom of veldgewas in het gehele land Egypte’ (Exodus 10:5, 15)
De negende plaag bracht totale duisternis: ‘er was gedurende drie dagen een dikke duisternis in het gehele land Egypte. Gedurende drie dagen kon niemand een ander zien’ (Exodus 10:22-23). In Exodus 11 zien we hoe Mozes direct na de negende plaag aan de farao de tiende, laatste en vreselijkste plaag aankondigt: de eerstgeborenen van Egypte zullen te middernacht sterven. Deze plaag zal aan Israël voorbijgaan, maar niet zomaar vanzelfsprekend: de eerstgeborenen van Israël zijn van nature immers niet beter dan de eerstgeborenen van Egypte? Alleen door te schuilen achter het bloed van het paaslam, dat onschuldig in hun plaats sterft, zullen zij veilig zijn wanneer de verderfengel met het oordeel voorbijgaat (Pascha = Voorbijgaan). ‘Ook ons Pascha is geslacht: Christus (1 Kor. 5:7). Tijdens de drie dagen van dikke duisternis hebben de Israëlieten licht in hun woonplaatsen want hebben zij het paaslam al in huis; in de nacht na deze drie dagen sterven de eerstgeborenen van Egypte, en slacht Israël in elk gezin het paaslam, eet het en brengt het bloed aan op de deurposten. In alle huizen van Egypte is groot verdriet, maar de Israëlieten trekken eindelijk met grote blijdschap en in haast weg uit Egypte.
Het Pascha moesten de kinderen Israëls voortaan elk jaar vieren, als een gedachtenismaaltijd vanwege de bescherming tegen de verderfengel (door het bloed van het lam) en de verlossing uit Egypte. Zo hebben zij het ook gevierd bij de aanvang van de woestijnreis bij de berg Sinaï (Num. 9:1-14) en bij de aankomst in het beloofde land (Joz. 5:10v.). Direct aansluitend op het Pascha moesten zij het ‘feest van de ongezuurde broden’ vieren: alle ‘zuurdeeg van slechtheid en boosheid’ (vgl. 1 Kor. 5:8) moes uit hun huizen worden weggedaan. Ook dat moest elk jaar worden herhaald: wie eenmaal achter het bloed van het Lam geschuild heeft en aan het oordeel ontkomen is, moet ook verder een leven van ‘reinheid en waarheid’ leiden (1 Kor. 5:7v.). Heeft u ook hét Lam in huis? Zo ja, dan bent u niet in de duisternis zoals de mensen van deze wereld maar heeft u ‘Licht’ in uw huis.
2. Heden (Wandel)
‘Wederom dan sprak Jezus tot hen en zeide: Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben’ (Joh.8:12).
Wie eenmaal achter het bloed van het Lam geschuild heeft en aan het oordeel ontkomen is, moet ook verder een leven van ‘reinheid en waarheid’ leiden (1 Kor. 5:7v.) hebben we hierboven gezegd. Daar juist de eerstgeborenen achter het bloed geschuild hadden, werden zij op bijzondere wijze Jahweh toegewijd (Ex. 13:1v., 13-16; 34:19). De gelovigen in Thessaloniki hadden begrepen dat ‘tot geloof komen’ ook een vervolg moest hebben. ‘Want zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten’ (1 Thes. 1:9-10). En aan Titus schrijft de apostel Paulus: ‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus’ (Tit. 2:11-13). Veel mensen maken zich er al te gemakkelijk vanaf door te beweren dat ze God kennen terwijl ze Hem niet dienen in deze wereld. Zacharia (de vader van Johannes de Doper) dacht er anders over en profeteerde: ‘dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen’ (Luk. 1:74-75).
Het volk Israël werd ook verlost opdat ze God zouden dienen. We vinden tot zes keer de oproep vermeld in het boek Exodus: ‘laat mijn volk gaan, om Mij te dienen in de woestijn’ (Ex. 7:16; 8:1, 20 9:1, 13; 10:3). Het volk Israël en ook wij zijn verlost met een doel! De verlossing is niet alleen het einde van ons oude leven, maar het begin van een nieuw leven. De apostel splitst zijn leven in tweeën wanneer hij schrijft over de ‘tijd die nog rest’. ‘Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde, om niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd, die nog rest in het vlees, te leven. Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij’ (1 Petr. 4:1-3). Hij spreekt hier over de tijd vóór en ná zijn bekering. Hoe ziet uw leven na uw bekering eruit?
‘Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen des lichts’ (Efeze 5:8).
3. Toekomst (Vreugde)
‘En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden’ (Openbaring 22:5).
Aan alles komt een einde, ook aan onze dienst voor de Heer hier in deze wereld. Het is een groot voorrecht om verlost te zijn door het bloed van het Lam. Het is een eer het Lam te dienen en te volgen waarheen het ook gaat (vgl. Openb. 14:4). Het is een geweldig vooruitzicht straks het Lam te ontmoeten in zijn heerlijkheid. Dan zal het verlangen van de Heer Jezus vervuld worden, Hij heeft immers aan de Vader gevraagd: ‘Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt’ (Joh. 17:24). We kunnen niet bevroeden hoe het dan zal, het gaat ons voorstellingsvermogen te boven, gelijk geschreven staat: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben’ (1 Kor. 2:9).
De apostel beschrijft het nieuwe Jeruzalem als een stad waarvan de poorten nooit gesloten zullen worden des daags, want daar zal geen nacht zijn (Openb. 21:25). Daar zal geen nacht meer zijn (Openb. 20:5). Hier komen de eerste en de laatste bladzijden van de Bijbel bij elkaar. ‘In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren. En God zeide: Er zij licht; en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht‘ (Gen. 1:1-5). God maakte scheiding tussen het volk Israël en het volk Egypte, tussen gelovigen en ongelovigen en in de toekomst zal er geen nacht (duisternis) meer zijn en zullen wij geen licht van zon meer nodig hebben, want God zal ons verlichten. God is liefde, God is Licht.
__________________________________________________________________
Je bent niet alleen!
Inleiding
Vaak ontstaat de bewustwording van het feit dat je als gelovige niet alleen bent, enige tijd na je bekering. Je bent persoonlijk door God geroepen en hebt persoonlijk de Heer Jezus aangenomen als je Heiland en Verlosser. Maar dan, na enige tijd, kom je tot de ontdekking dat je niet alleen bent en te maken hebt met andere gelovigen, en dat je daar samen mee moet leven in hetzelfde huis, de Gemeente. Men zegt dat wij vandaag de dag in een ik’-tijdperk leven, een tijd van individualisme. Soms noemen we dat wel een ‘ik-cultuur’, dat tegenovergesteld staat aan de ‘wij-cultuur’. Een gemeente zou gekenmerkt moeten worden door een wij’-cultuur, want je bent niet alleen!
Om dit beter te begrijpen is het goed aandacht te schenken aan een aantal beelden die we in het Nieuwe testament van de Gemeente kunnen vinden.
We zijn kinderen dezelfde familie.
“Ziet, welk een liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen van God genoemd zouden worden, en wij zijn het ook!” (1 Joh. 3:1). Wij zijn kinderen van God geworden door het wonder van een nieuwe geboorte, want “Ieder die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren” (1 Joh. 5:1). Het is een wonder dat God ons tot zijn kinderen gemaakt heeft! Wie kan dat wonder bevatten als we beseffen dat we deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur, dat we nu al mogen genieten van zijn liefde en zorg, en dat we eenmaal zijn heerlijkheid mogen binnengaan!
Maar Gods familie is groot en bevindt zich in de hele wereld en strekt zich uit over vele generaties. Ik heb het voorrecht gehad veel te mogen reizen en heb in veel landen en culturen andere gelovigen ontmoet. Nationale, culturele of kerkelijke muren speelden eigenlijk nooit een rol in het erkennen van elkaar als kinderen van God, want we behoren allen tot dezelfde Vader ‘die God en Vader is van allen’ (Efeze 4:6).
Ook al weten we dat God volmaakt is, zijn ‘familie’ op aarde is dat niet. En waar je ook komt in de wereld, je zult merken dat mensen overal hetzelfde zijn. Dat je in elke gemeente of kerk gelovigen tegen komt waarop je trots kunt zijn, maar ook gelovigen waarover je dat minder kunt zijn. We zullen dat moeten aanvaarden en ernaar streven de ander liefde te hebben.
We zijn leden van hetzelfde Lichaam
Meerdere plaatsen in het Nieuwe testament beschrijven de Gemeente als een lichaam, in het bijzonder 1 Korinthiërs 12:12-31. Paulus beschrijft daar, dat het lichaam bestaat uit vele leden met elke een eigen functie (vs.14). Hij zou dit beeld gebruikt kunnen hebben omdat we allemaal een lichaam hebben en weten hoe het functioneert, en omdat het lichaam het ideale beeld is van eenheid en diversiteit. Iedere gelovige behoort tot het lichaam van Christus, de Gemeente, want “wij zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt” (vs.13). En in dit lichaam heeft iedere een taak te vervullen op zo’n wijze dat het lichaam zou groeien en goed zou functioneren. Iedereen is nodig en niemand mag er vanuit gaan dat het ene lid belangrijker is dan de ander. (Dat was het probleem in de gemeente van Korinthe.) Een geestelijk gezonde gemeente is die waarin de verschillende ‘leden’ hun gave kennen en gebruiken in de dienst van Christus en zijn Lichaam. ‘Samen in de Naam van Jezus’ dient de slogan te zijn voor een gemeente die goed wil presteren. Met andere woorden, er zijn geen ‘individualisten’ die denken dat ze het alleen wel kunnen!
We zijn soldaten van hetzelfde leger.
Sommige mensen houden niet van de militaire beelden die we in de bijbel vinden (2 Tim. 2:1-4; Efeze 6:10-18), dat kan komen omdat ze het misschien niet goed begrijpen. Het Nieuwe testament spreekt overduidelijk van een vijand, strijd en wapens. ‘Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten’ (Efeze 6:12). ‘Want de wapens van onze strijd zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God, tot afbreking van bolwerken” (1Kor. 10:4). In een leger heb je verschillen in rang en verantwoordelijkheid, maar één ding is duidelijk ‘een oorlog voer je niet alleen!’ In een leger heb je een opperbevelhebber die bevelen geeft, geen verzoeken waarover gedebatteerd gaat worden door de soldaten! Als alle ‘soldaten’ die bevelen gehoorzamen en uitvoeren bestaat er een grotere kans de vijand te overwinnen. Overwinning hangt af van de strategie, diversiteit van bekwaamheden, flexibiliteit en energie. Onze wapens (energie) zijn, gebed, het Woord van God en de kracht van de inwonende Heilige Geest. Maar je dient ook flexibel te zijn opdat je de strategie kan aanpassen aan de veranderde omstandigheden. Geestelijke principes veranderen nooit, strategieën om die principes uit te voeren wel. Toegewijde soldaten houden hun ogen open en zijn waakzaam en helpen hun kameraden in de strijd, zelfs al het zover komt dat ze hun eigen leven op het spel moeten zetten. In tegenstelling wat je vaak ziet in oorlogsfilms, is er geen plaats voor een ‘éénmansoorlog’ in het echt. Het is ‘één voor allen, allen voor één! We zijn een Band of Brothers’
We zijn atleten in hetzelfde team.
Paulus gebruikt beelden uit de atletiek in zijn brieven, zoals rennen (Gal. 2:2; Filp. 2:16, 3:12-14), worstelen (Kol. 4:12), boxen (1 Kor. 9:25-27), en kampvechten (2 Tim. 2:5). Hij benadrukt het werken als een team, want zonder teamwerk kan er geen overwinning zijn. Filippi 1:27 en 4:3 gebruiken het ontwerp van ‘teamwerk’ in de dienst van de lokale gemeente. Het Griekse woord is sunathleo dat ‘samen streven’ betekent. Filp. 4:3 kan worden omschreven als ‘die mijn teamleden waren in de zaak van het evangelie.’ Als je een Gemeente vind waar God de eer krijgt en waarvan de leden geen aanspraak op ‘wie wat’ gedaan heeft, dan heb je een ‘dreamteam’ gevonden. Jammer genoeg zijn er altijd mensen die deel uitmaken van het team en toch ‘de eerste willen zijn’ (3 Joh. :9) en het daardoor de anderen moeilijk maken. Wat voor verschil maakt het wie er de punten ‘scoort’ als je de wedstrijd wint? Zeker zijn er in de wereld superatleten, maar die winnen niet altijd omwille van hun bekwaamheid. Supersterren zijn ‘super’ omdat ze beseffen dat zij niet de enige sterren zijn in het heelal en dat ze vallende sterren zouden zijn geweest als het team er niet geweest was. Stel je voor dat je een voetbalwedstrijd alleen zou moeten spelen!
Besluit
Er zijn nog andere beelden mogelijk voor de Gemeente waar we naar zouden kunnen kijken en het gegeven benadrukken dat we als gelovige niet geïsoleerd kunnen leven en ons ten volle ontplooien met ons van God gegeven gaven.
We horen bij elkaar, we beïnvloeden elkaar, en we hebben elkaar nodig. Het beeld is duidelijk: je bent of onbezorgde gelovige en gaat alleen je weg, of je bent een zorgzame gelovige die samen met andere gelovigen op weg gaat. Dat is wat Paulus in gedachten had toen hij schreef: ‘Doet niets uit partijzucht of uit ijdele roem, maar laat elk in nederigheid de ander uitnemender achten dan zichzelf, laat ieder niet alleen op zijn eigen belangen, maar ieder, ook op die van anderen zien’ (Filp. 2:2-3).
Anderen… in de familie… in het Lichaam… in het leger… in het team… Anderen. Je bent niet alleen!
Zaterdag of Zondag ?
Een humoristisch stukje
In het Nieuw Israëlitisch Weekblad las ik eens een humoristisch stukje. De schrijver vertelde dat hij naast een christelijke dame gewoond had, die hem graag tot het christelijk geloof wilde bekeren. Op een keer opende ze het gesprek met de woorden: ‘Ja, jullie vieren op zaterdag zondag, niet waar?’. Welwillend merkte hij in zijn artikel op, dat hij maar niet geprobeerd had dit misverstand weg te nemen.
Aan dit voorval moest ik denken toen de redaktie van het Zoeklicht mij vroeg een artikel te schrijven over de vraag waarom we als christenen de zondag als een bijzondere dag vieren en niet de zaterdag. Ik heb daarin graag toegestemd, maar wil daarbij niet een andere fout maken door te stellen dat wij op zondag de joodse sabbat houden. Hoe ik dat bedoel zal wel duidelijk worden.
Genesis 2:2,3
Het eerste bericht over de zevende dag als een bijzondere dag treffen we aan in Gen. 2: 2 en 3. We lezen daar dat God op de zevende dag rustte van al het werk, dat Hij gemaakt had en dat Hij de zevende dag zegende en heiligde omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk dat Hij scheppende tot stand gebracht had.
Uiteraard rustte God niet op de zevende dag omdat Hij moe zou zijn van het scheppingswerk. We lezen immers van Hem dat Hij niet moede of mat wordt (Jes. 40:28). God rustte omdat het werk volbracht was. Van het scheppingswerk kon gezegd worden, dat het zeer goed was (Gen.1:31). De Here God kon dus met voldoening terugzien op dat werk en Hij deed dat op de zevende dag. Het valt dan ook niet te ontkennen, dat God toen aan de zevende dag een bijzondere plaats gegeven heeft.
Uit het rusten van God op de zevende dag van de scheppingsweek mogen we niet concluderen dat God daarna nooit meer gewerkt zou hebben. Het scheppingswerk was wel voltooid, maar de schepping moest daarna onderhouden worden. We lezen dat God de zon doet opgaan, dat Hij regen en dauw schenkt, enz. In het Nieuwe Testament staat dat Christus alle dingen draagt door het woord van zijn kracht (Hebr. 1:3). Dat is zeker niet alleen van toepassing op de schepping na de zondeval, maar gold ook al daarvoor. Een argument voor deze stelling is, dat Adam en Eva de opdracht kregen om de hof te bebouwen en te bewaren. Er moest dus gewerkt worden. Werken is niet een gevolg van de zondeval, maar hoort bij de schepping. Dit geeft reden aan te nemen dat God ook gewerkt heeft om de schepping te laten gedijen. De schepping is niet een onafhankelijke grootheid, niet een zichzelf in leven houdend systeem. Dit onderhouden van de schepping tastte echter de scheppingsrust van God niet aan.
De zondeval
Er heeft zich evenwel iets voorgedaan, dat de scheppingsrust van God wel verstoord heeft en dat is de zondeval. De schepping is niet die zeer goede zaak gebleven die ze was. Adam en Eva zijn in opstand gekomen tegen God en over de aarde is een vloek gekomen. Gods rust was verstoord. De Here God moest aan een nieuw werk beginnen, het werk van de verlossing. Dit komt heel duidelijk uit in Joh. 5:17. De Here Jezus zegt daar:‘Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook’. Dat zegt de Heiland als de Joden Hem hebben aangevallen omdat Hij de verlamde bij het badwater Bethesda op de sabbat genezen had. Dit illustreert duidelijk dat de sabbatrust van de schepping verstoord is en God een nieuw werk, het verlossingswerk moest volbrengen. Dat werk zelf vond plaats op Golgotha, maar de weg erheen werd vanaf de zondeval bereid.
Adam en de sabbat
Vaak wordt gezegd, dat het onderhouden van de sabbat al aan Adam en Eva is voorgeschreven. We lezen echter met geen woord in Gen. 2 dat dit gebeurd is. Eerst als het volk Israël geroepen is uit Egypte wordt bij het verstrekken van het manna gesproken over de sabbat. Als het volk op de zesde dag tweemaal zoveel inzamelt als anders zegt Mozes: ‘Dit is wat de Here gezegd heeft: een rustdag, een heilige sabbat is het morgen voor de Here’ (Ex. 16:23). In vers 26 lezen we ‘zes dagen zult gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat’ Vers 29 onderstreept het sabbatsgebod nog eens met de woorden: ‘Bedenkt, dat de Here u de sabbat gegeven heeft’. Het gevolg van dit voorschrift lezen we in vers 30: ‘Toen rustte het volk op de zevende dag’. Uit deze verzen laat zich duidelijk afleiden, dat de sabbat bij Israël nog niet bekend was.
In het kader van de wetgeving bij de Sinaï wordt het sabbatsgebod herhaald als het vierde van de tien geboden.
Nu blijkt uit de Schrift duidelijk dat de wet aan Israël is gegeven en niet aan de heidenen is opgelegd. We lezen immers van Joden ‘onder de wet’ en van volken ‘zonder wet’ (zie Rom. 2:12,14,17; 3:19;1Kor. 9:20,21). Als men beweert, zoals sommigen doen, dat de sabbat vanaf de schepping aan de mens is opgelegd dan is dat een bewering die niet vanuit de Schrift bewezen kan worden.
Nu kan men een vergelijking trekken met het voorschrift aangaande de reine en de onreine dieren en stellen dat bij de wetgeving eerst officieel aan Israël de voorschriften aangaande reine en onreine dieren werden gegeven, maar dat dit onderscheid toch ook aan Noach al bekend was (vgl. Lev. 11 met Gen. 7:2). Zo kan het sabbatsvoorschrift dus ook al gegolden hebben voordat we van een officieel gebod daarover lezen.
Dit mag zo zijn maar ten opzichte van de sabbat vinden we een dergelijke aanwijzing juist niet. Als het sabbatsgebod wel aan de mensheid zou zijn gegeven, maar door ontrouw zou zijn veronachtzaamd dan mochten we enige aanwijzing hierover verwachten maar bij het sluiten van het verbond met Noach en in heel de geschiedenis van de aartsvaders wordt over de sabbat met geen woord gerept. En als men een parallel wil trekken met het voorschrift voor reine en onreine dieren, laat men dan bedenken, dat dit voorschrift voor christenen uit de heidenen is opgeheven (zie Hand. 10:9-16; 1Tim. 4:4).
Israël en de wet
Een gebod aangaande de sabbat wordt dus eerst aan het volk Israël gegeven. In Ex. 31:13 lezen we: ‘maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u’. Dit wordt nog eens herhaald in vers 17: ‘Tussen Mij en de Israëlieten is deze (de sabbat) een teken voor altoos’ (zie ook Ezech.20:12). De sabbat gold voor Israël als een teken van het verbond dat de Here met het volk had gemaakt. Deze uitspraak zou zijn waarde verliezen wanneer het sabbatsgebod algemeen aan de mensheid was opgelegd. Men kan dan niet meer van een specifiek teken voor Israël spreken.
Kenmerkend is ook de verklaring van het sabbatsgebod aan Israël in Deut. 5:15. Deze luidt: ‘want gij zult gedenken, dat gij dienstknechten in het land Egypte geweest zijt, en dat de Here, uw God, u vandaar heeft uitgeleid met een sterke hand en met een uitgestrekte arm; daarom heeft u de Here, uw God, geboden de sabbatdag te houden’.
Tenslotte is er nog het woord van Neh. 9:14:‘Ook hebt gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes’. Ook dat bewijst dat specifiek aan Israël de sabbat is voorgeschreven.
Betekenis van de sabbat voor Israël
Het geven van de sabbat aan Israël had tweeërlei karakter. Enerzijds was het een goedgunstige gavevan God als een herinnering aan Gods rusten op de zevende dag. God verplichtte het volk dat als het ware model stond voor de mensheid, niet zeven dagen achter elkaar te werken, maar schonk de mens een rustdag ‘zes dagen zult gij uw werk doen, maar op de zevende dag zult gij rusten, opdat uw rund en uw ezel uitrusten en de zoon van uw slavin en de vreemdeling adem scheppen’ (Ex. 23:12). Hier zien we uitkomen wat de Here Jezus later gezegd heeft: ‘De sabbat is gemaakt om de mens, en niet de mens om de sabbat’ (Mark. 2:27). Dat is echter niet het enige aspect. De sabbat werd aan Israël ook opgelegd als een gebod en daarvan geldt hetzelfde als van het voorschrift aangaande het verzamelen van het manna, dat God daarmee Israël op de proef stelde of het zou wandelen naar zijn wet (zie Ex. 15:25; 16:4).
Wat de joodse sabbat betreft gaf God duidelijke voorschriften. Iemand die op die dag hout verzamelde moest gedood worden (Num.15:32-36). Op die dag mocht men geen last dragen (Jer. 17:21) en in huis geen vuur aansteken (Ex. 35:3).
Het bovenstaande moet ons als christenen er al voor waarschuwen om het sabbatsgebod dat aan de Joden is gegeven van de zaterdag naar de zondag over te brengen. We hebben namelijk geen enkel recht om de sabbat van dag te laten veranderen. De zondag is de eerste dag van de week en die spreekt niet van Gods scheppingsrust, de zevende dag doet dat wel. Bovendien hebben we geen enkel recht de eisen van het sabbatsgebod af te zwakken.
‘Maar, zal iemand zeggen, ‘hebben we dan wel het recht de sabbat af te schaffen?’. De vraag is echter wat God onthult over de christen en de wet en daarmee over de christen en de sabbat.
Uit werken der wet geen rechtvaardiging
Het gebod om op de zevende dag te rusten was begrepen in de geboden waarvan God gezegd had dat als de mens die zou doen, hij dan leven zou (Lev. 18:5). Nu weten we uit het Nieuwe Testament en het kon al afgeleid worden uit het Oude Testament, dat de mens niet gerechtvaardigd kon worden uit werken van de wet (Rom. 3:20; Gal. 2:16; 3:11). De wet is in wezen goed, maar ze was zwak vanwege onze vleselijke natuur(Rom. 6:14).Welnu het sabbatsgebod behoort dus tot een wetsysteem, dat de mens niet rechtvaardigen kan.
Niet meer onder de wet
Nadat Jezus Christus het verlossingswerk op Golgotha had volbracht, geldt van ieder die in Hem gelooft, dat hij niet meer onder het bestel van de wet staat, maar onder het bestel van genade. We lezen dit heel duidelijk in de brief aan de Romeinen, waarin de leer van het heil wordt beschreven. Rom. 6:14 luidt: ‘Immers de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade.’
Veelal wordt deze tekst zo uitgelegd, dat we niet meer onder de ceremoniële wet staan maar wel onder de morele wet. Dat klopt echter niet, want vers 15 vervolgt met: ‘Zullen wij zondigen omdat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn?’
Het gaat dus wel degelijk om de morele geboden. Met deze opmerking gaat Paulus in tegen een gevolgtrekking die men ook nu nog wel maakt. Zodra een gelovige zegt, dat hij niet onder de wet is (een zuiver schriftuurlijke uitspraak !!) krijgt hij veelal de tegenwerping te horen: ‘ Wou jij dan beweren dat je wel stelen mag en liegen.....’. Dat is echter een totaal foute conclusie!
Negen geboden in nieuwe verpakking
Het feit dat we ons niet onder het wetsbestel van de Sinaï bevinden, wil namelijk niet zeggen dat we mogen doen wat we zelf willen. God is onze Heer, Hij is onze Gebieder. We hebben dus met zijn woord rekening te houden. Het uiterst merkwaardige is nu, dat in de brieven van het Nieuwe Testament negen van de tien geboden teruggevonden worden. Ze worden echter niet voorgeschreven als onderdelen van een wetsbestel van‘Gij zult’ en ‘Gij zult niet’. Een wetsbestel dat voor Israël getuigde van slavernij (Gal.4:1-3,10; 5:1-3). Nee, ze worden gegeven als voorschriften van de genade. Een tweetal voorbeelden zijn voldoende om het verschil te laten zien. In Ef. 4:25 schrijft Paulus: ‘Legt daarom de leugen af en spreekt de waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander’.
Dit voorschrift komt op hetzelfde neer als: ‘Gij zult niet liegen’ en toch is het anders, de motivatie houdt verband met wat we in Christus geworden zijn: leden van elkaar als leden van het Lichaam van Christus, dat wil zeggen van de Gemeente.
Het tweede voorbeeld is nog sprekender. In vers 28 van Ef. 4 lezen we: ‘Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan meedelen aan de behoeftige’.
In plaats van het negatieve: ‘Gij zult niet stelen’ hier een positieve benadering: met je handen goed werk verrichten zodat je wat kunt meedelen aan een ander in plaats van anderen iets af te nemen. Hier zien we wat het betekent dat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn. Het is de genade, die ons onderwijst hoe we te handelen hebben, zie daarvoor Titus 2:11-15! Als we ons door de genade laten onderwijzen en door de liefde van Christus laten leiden, vervullen we de wet (Rom.13:10, vgl. Rom. 8:1-4), ja doen we meer dan wat de wet eist.
Geen sabbatsvoorschrift
Zo worden alle geboden van de wet op de een of andere manier in het Nieuwe Testament herhaald, maar ‘in de verpakking van genade’. Alleen één gebod komen we niet tegen en dat is het vierde gebod betreffende de sabbat. Nu zou iemand kunnen zeggen: ‘Maar dat gebod is zo vanzelfsprekend, dat het niet herhaald behoeft te worden’. Maar het omgekeerde is juist waar. Dat je niet mag stelen, liegen, doodslaan enz. is veel en veel vanzelfsprekender dan dat we de sabbat zouden moeten houden. Welnu, waarom negen geboden wel en het sabbatsgebod niet?! Dat is op zichzelf al een aanwijzing, dat wij niet onder het sabbatsgebod staan. Maar dat is niet alles. Het is namelijk niet zo, dat er niets over het houden van bepaalde dagen gezegd wordt. Dat gebeurt wel degelijk! Maar hoe?! Het houden van bepaalde dagen wordt in die gevallen namelijk helemaal niet voorgeschreven. Integendeel, neem het woord uit Kol. 2:16 ‘Laat dan niemand u blijven oordelen in zake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moet, terwijl de werkelijkheid van Christus is’ Dit woord betreft het onderhouden van dagen en veroordeelt juist dat men iemand de sabbat wil voorschrijven.
Eveneens wordt in Gal.4:10,11 in afkeurende zin gesproken over hen, die van het houden van feesten en dagen een probleem maken. We lezen daar ‘Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar. Ik vrees, dat ik mij wellicht tevergeefs voor u ingespannen heb’
Met geen woord lezen we hier dat Paulus voor de sabbat een uitzondering maakt! Mag men dan geen bepaalde dagen in acht nemen? Zeker wel, mits men er maar geen gebod van maakt. We leven in de vrijheid van de Geest en Paulus brengt dat heel duidelijk naar voren met de volgende woorden: ‘Deze (immers) stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef tenvolle overtuigd. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here...’ (Rom. 14:5,6a).
De eerste dag van de week
Nu is er wel degelijk een dag waar het Nieuwe Testament bijzondere aandacht aan schenkt. Dat is echter niet de zevende dag van de week, maar de eerste. Jezus Christus werd door zijn volk verworpen en op vrijdag gekruisigd en door Jozef van Arimatheá in diens nieuwe graf gelegd. Op de sabbat lag Jezus in het graf.!! Wat een schril contrast met de sabbat van rust na de scheppingsweek. Toen de sabbat voorbij was, zeer vroeg op de eerste dag van de week gingen de vrouwen naar het graf om hun Meester te zalven, want daarvoor hadden ze op vrijdag geen tijd gehad. Ze kwamen bij het graf en vonden het leeg. Jezus Christus, de Heer, was opgestaan op de eerste dag van de week. (zie Matth. 28:1-7;Mark. 16:1-8; Luk. 23:56-24:6).Wat een glorieuze dag, deze eerste dag van de week. Het is de opstandingsdag. Op de avond van die dag verschijnt Jezus Christus te midden van zijn discipelen en toont hun de tekenen in zijn handen en in zijn zijde om te laten zien, dat Hij het zelf is, de opgestane Heer. Thomas is er die eerste keer niet bij en daarop verschijnt de Heiland op de volgende eerste dag der week opnieuw in de kring van de discipelen om zich ook aan Thomas te openbaren (zie Joh. 20:19-29). De discipelen hebben het belang van die eerste dag leren begrijpen. In 1Kor. 16: 9 geeft Paulus immers deze aanwijzing: ‘Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb: elke eerste dag van de week legge ieder van u naar vermogen thuis iets weg, en hij spare dit op....
Het bijzondere karakter van deze dag komt ook uit in Hand. 20:7 waar we lezen: ‘En toen wij op de eerste dag van de week samengekomen waren om brood te breken...’ In het begin kwamen de gelovigen elke dag bij elkaar om het avondmaal te vieren (‘brood te breken’, Hand. 2:42,46). Uit dit vers 7 van Hand. 20 laat zich afleiden dat ze het elke eerste dag van de week zijn gaan doen. Op de opstandingsdag kwamen ze bij elkaar om te denken aan hun Heer die zijn leven gegeven had, maar die ook de dood had overwonnen. Bij de tekenen van brood en wijn dachten ze aan zijn lijden en sterven en aan zijn opstanding. Zo verkondigden zij zijn dood. Als discipelen van Hem mogen ook wij dat doen: ‘totdat Hij komt’ (1Kor. 11:26).
Des Heren dag
Graag wil ik wijzen op nog een tekst die het belang van de eerste dag van de week onderstreept al wordt die aanduiding niet gebruikt. Ik denk aan Openb.1:10.waar Johannes getuigt: ‘Ik nu was in vervoering des geestes op de dag des Heren’. Velen menen dat de uitdrukking ‘dag des Heren’ hier de toekomstige oordeelstijd aanduidt. Johannes zou dan in geestvervoering in de tijd verplaatst zijn naar die toekomende dag. Er zijn echter twee redenen om hier niet aan de dag des Heren in de gebruikelijke zin te denken. Ten eerste wordt er in het boek de Openbaring veel beschreven wat aan de eigenlijke dag des Heren voorafgaat. Ten tweede is de uitdrukking hier anders. De volgorde is omgedraaid. Om het met een Nederlandse weergave duidelijk te maken: er staat niet ‘de dag des Heren’, zoals op andere plaatsen (zie bijv. 1Thess. 5:2), maar ‘des Heren dag’. Eenzelfde constructie als ‘des Heren avondmaal’ (1Kor.11:20). Het gaat dus om de dag die de Here toebehoort en dan is er reden om aan de eerste dag van de week, ofwel aan de zondag te denken.
Geen sabbatsgebod, wel een bijzondere dag
We hebben geen sabbatsgebod, maar bezitten wel een bijzondere dag die we aan de Here mogen wijden: de eerste dag van de week. Op die dag komen we samen om te denken aan onze opgestane Heer. Dan wijden we die dag aan Hem. Leven we in landen waar we op die dag vrij hebben dan zullen we dat als een bijzondere zegen van de Heer ervaren en die dag op gepaste wijze doorbrengen. Christenen die leven in een moslimland zullen dikwijls gedwongen zijn op die dag gewoon hun werk te doen. Er zijn er die dan ‘s morgens vroeg of ‘s avonds na het werk samenkomen om de christelijke bijeenkomst te houden tot eer van God en tot zegen van henzelf.
Laten we waar mogelijk van die dag een feestdag maken, een dag aan de Here gewijd.
Rust
Dit artikel wil ik besluiten met een woord over ‘rust’. De zevende dag van de schepping sprak van rust. Zoals gezegd is Gods sabbatrust verbroken. God is gaan werken aan het werk van de verzoening. Te midden van een onrustige, van God afgevallen wereld is er nu een rust, een rust voor de gelovigen. Jezus Christus heeft gezegd: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven’ (Matth. 11:28). Dat is de rust voor het geweten van de mens, die als zondaar zich tot God bekeert met belijdenis van zijn zonden en die gelooft in Jezus Christus als Degene die voor zijn schuld wilde sterven op Golgotha’s kruis.
Ieder die zo tot Jezus Christus komt wordt een leerling van Hem en door te leren van de Meester vinden we rust voor onze ziel (Matth. 11:29). We hebben dan rust en vrede voor ons hart te midden van alle moeite en zorg hier op aarde.
Vervolgens is er in de toekomst een sabbatrust voor het volk van God. Aan Israël werd die rust in het vooruitzicht gesteld. Het volk zou na de woestijnreis rust vinden in het land Kanaän. Door hun ongehoorzaamheid vielen de Israëlieten echter in de woestijn (Hebr. 4:6). De rest van het volk werd door Jozua wel in het land gebracht, maar werkelijke rust vonden ze niet. Het messiaanse koninkrijk van rust en vrede kon niet worden opgericht. Het volk dat het land introk was even boos en zondig als zij die in de woestijn vielen. Daarom liet God door David een nieuwe boodschap van rust aankondigen, wanneer Hij zegt ‘Och of gij heden naar zijn stem hoordet! Verhardt uw harten niet...’ En Hij ze waarschuwt met het voorbeeld van het volk dat zijn rust niet inging (Ps. 95:7,8 en 11). Het volk heeft toen echter niet geluisterd en ook niet toen Jezus Christus op aarde kwam. Daarmee is de rust niet uit Gods agenda geschrapt, maar ze wordt aangekondigd als een rust in de toekomst wanneer Christus Zijn koninkrijk zal oprichten. Er blijft inderdaad een sabbatrust over voor het volk van God (Hebr. 4:9). Het gelovige deel van Israël zal die rust ingaan in het beloofde land (Jes. 32:1-4, 16-20). De christenen zullen met Christus de rust genieten als ze met Hem regeren in Zijn koninkrijk, want ze zijn erfgenamen van God en mede-ërfgenamen van Christus ( Rom. 8:17).
In geestelijke zin is voor ons de rust al aangebroken doordat we rust gevonden hebben in het werk van Jezus Christus. God geve dat!
Wat zegt de Bijbel?
Ziekenzalving
Een verklaring van het gebruik van het zalven van zieken en bidden voor de zieken.
(Jakobus 5:14-16)
‘Lijdt iemand onder u? Laat hij bidden. Is iemand welgemoed? Laat hij lofzingen. Is iemand onder u ziek? Laat hij de oudsten van de gemeente bij zich roepen en laten zij over hem bidden en hem zalven met olie in de naam van de Heer. En het gebed van het geloof zal de zieke behouden en de Heer zal hem oprichten; en als hij zonden gedaan heeft, zal het hem vergeven worden. Belijdt dus elkaar de zonden en bidt voor elkaar, opdat u gezond mag worden.’ (Vertaling Telos/Voorhoeve)
De laatste jaren wordt er steeds meer het ‘zalven met olie van gelovigen’ gepraktiseerd. Ik heb gehoord dat er zelfs voorgangers zijn die een flesje olie op zak hebben, in geval van… Het geeft de indruk dat het een ‘tovermiddel’ is, die te pas en te onpas gebruikt mag worden. Ik denk niet dat Jakobus ons een ‘blanco formule’ gegeven heeft om zieken te genezen. Uit mijn eigen ervaring is het toch zo geweest dat sommigen genezen werden en anderen ziek bleven of zelfs stierven. Er is namelijk ook: ‘zonde tot de dood’ waarvoor we niet hoeven te bidden (1Joh.5:16; 1Kor.11:30). ‘Bidden, heeft iemand eens gezegd, is niet dat de wil van de gelovige in de hemel geschied, maar dat Gods wil op aarde geschied!’
Ik ben van mening dat het hier in Jakobus 5 gaat om een lid van de gemeente die gezondigd heeft en onder tucht van de gemeente is geplaatst. Ik plaats dit gedeelte dan ook in die context, maar wil ook nog opmerken dat het boek Jakobus de gelovigen ziet als verbonden aan de Joodse wet en gebruiken. Laten we dit gedeelte wat nader bezien.
De persoon is ziek vanwege zonden (vss. 14-16).
De Griekse tekst luidt: ‘Als hij door blijft gaan met zondigen.’ Dit sluit aan bij 1Korinthe11:30 - ‘Daarom zijn er onder u vele zwakken en zieken en nogal velen zijn ontslapen.’ Jakobus beschrijft een lid van de gemeente die ziek is en onder de tucht van God en Gemeente staat. Dat verklaart waarom de oudsten van de Gemeente erbij geroepen worden. Deze mens kan niet naar de gemeente komen om zijn zonde te belijden, en vraagt daarom om de komst van de leiders van de gemeente. De oudsten hebben de taak om toe te zien op de tucht van de gemeente (vgl. Mat.16:19; 18:15-20).
Ziekte kan een gevolg van zonde zijn, zo zegt David in Psalm 41:5 het volgende: Ik zeide: Here wees mij genadig, genees mij, want tegen U heb ik gezondigd. De Heer Jezus zei het volgende tegen de man die bij de vijver van Bethesda lag: ‘Zie, u bent gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers overkomt’ (Joh.5:14; vgl.8:11). Maar ook een ongezonde levensstijl kan een nadelige invloed op iemands gezondheid hebben. Ik denk aan roken, drinken, overmatig eten ed.
De betreffende persoon belijdt zijn zonden (vs. 16).
In de eerste gemeenten werd tucht in de Gemeente uitgeoefend, 1Korinthe 5 is daarvan een goed voorbeeld. Paulus deelde de gelovigen in de Gemeente mee de zondaar uit hun midden weg te doen totdat hij/zij zich bekeerde van zijn/haar zonden. Het kleine woordje ‘daarom’ in vers 16 in enkele vertalingen verduidelijkt dit: ‘Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt (5:16). Sommige vertalingen spreken van ‘misdaden’ en niet van ‘zonden. Het Griekse woord ‘hamartia’ staat wel degelijk voor zonden. Hetzelfde woord wordt in Jakobus 1:15 gebruikt.
De betreffende persoon wordt genezen door het gebed van geloof (vs. 15).
Het is niet de zalving die geneest, maar God, middels het gebed van de oudsten en/of Gemeente. Het Griekse woord wat met zalving vertaald wordt, is een medische term; het zou ook vertaald kunnen worden met ‘massage’. Dit geeft misschien aan dat Jakobus een geneeskrachtige werking verondersteld die gepaard dient te gaan met gebed om genezing door God te verkrijgen. God kan genezen met of zonder oorzaak; in elk geval, het is God die geneest.
Maar wat is ‘het gebed van het geloof’ dat de zieke geneest? Het antwoord vinden we in 1Johannes 5:14-15 ‘En dit is de vrijmoedigheid die wij jegens Hem hebben, dat als wij iets bidden naar zijn wil, Hij ons hoort. En als wij weten dat Hij ons hoort, wat wij ook bidden, dan weten wij dat wij de beden hebben die wij van Hem hebben gebeden.’ Het ‘gebed van het geloof’ is een gebed dat gedaan wordt als we de wil van de Heer kennen.’ De oudsten zoeken naar de wil van God in een zaak, en bidden in overstemming daarmee.
Bij zieken is het niet altijd duidelijk hoe we moeten bidden. Paulus had dat probleem ook; lees Rom.8:26. Is het Gods wil om te genezen? Is het Gods bedoeling zijn kind thuis te halen? Ik weet het niet; daarom dien ik te bidden, ‘als het uw wil is, genees uw kind.’ Hen die beweren dat God elke zieke geneest, en dat het Gods bedoeling is dat er geen zieken kunnen zijn, ontkennen de Schrift en de ervaring. Dat wil niet zeggen dat God er onverschillig onder blijft, maar, zoals Jesaja 63:9 zegt: ‘In al hun benauwdheden was ook Hij benauwd.’ Maar als we de innerlijke overtuiging hebben door het Woord en de Geest dat het Gods wil is te genezen, dan kunnen we het ‘gebed van het geloof’ bidden en mogen we verwachten dat God zal genezen. Let er op dat het niet de individuele persoon is die bidt – het zijn de oudsten van de gemeente – geestelijke mensen – die Gods wil zoeken en bidden. Jakobus leert ons niet om te bidden voor een genezer. De zaak ligt in de handen van de oudsten van de plaatselijke gemeente.
We vinden een aantal praktische lessen die we niet over het hoofd moeten zien. Ten eerste, ongehoorzaamheid aan God kan leiden tot ziekte. Dat was de ervaring die David had toen hij probeerde zijn zonde te verbergen (Ps.32). Ten tweede, zonde kan de hele gemeente verontreinigen. We zondigen nooit alleen, want zonde heeft in zich te groeien en te verontreinigen. Deze persoon moest zijn zonde aan de gemeente belijden omdat hij tegen de gemeente gezondigd had. Ten derde, er is genezing (fysiek en geestelijk) als met de zonde is afgerekend. ‘Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt, en nalaat, vindt ontferming’ (Spr.28:13). Jakobus schreef: ‘Maak er een gebruik van de zonden aan elkaar te belijden’ (letterlijke vertaling). Verberg je zonden niet voor elkaar en stel belijdenis niet uit. De ‘belijdenis’ waarover Jakobus schrijft werd temidden van de gelovigen gedaan. Hij suggereert niet dat we onze zonden dienen te belijden aan een priester of voorganger. We belijden onze zonden ten eerste aan de Heer (1Joh.1:9), maar we dienen ze ook te belijden aan hen die er ook door ‘geraakt’ zijn. Persoonlijke zonde dient persoonlijk beleden te worden. Publieke zonden dienen publiek beleden te worden.
Markus 6
‘En zij vertrokken en predikten dat men zich moest bekeren, en zij dreven vele demonen uit en zalfden vele zieken met olie en genazen hen’ (Mark.6:12-13). Van alle vier de schrijvers van de Evangeliën is Markus de enige die vermeld ‘en zalfden vele zieken met olie’. Hier moeten we denken aan olie ter verlichting van de zieken, niet ter genezing, hoewel God ook olie, als medicijn ter verlichting of genezing kan gebruiken. In de tekst staat het gebruik van olie ook los van de genezing: ‘zalfden met olie én genazen velen’. Uit deze tekst kan geen ‘bewijs’ worden gevonden voor een eventuele zalving van zieken zoals bedoeld in Jakobus 5:14. Het gaat hier om toepassing van olie aan ongelovigen en in Jakobus gaat het om gelovigen. In Jakobus 5 gaat het om een gelovige die de oudsten van de Gemeente bij zich laat komen en daar is in Markus geen sprake van.
Tenslotte
Het is veelbetekenend dat het woord 'zalven' aleipsantes is (‘inwrijven met olie’) en niet chriõ (ceremoniële zalving). Het eerste is het alledaagse woord en het laatste is het heilige en religieuze woord. Daarom suggereert Jakobus geen ceremonie van rituele zalving als middel tot goddelijke genezing. In plaats daarvan verwijst hij naar de gangbare praktijk om olie te gebruiken als middel om verfrissing en verzorging te schenken. De vrouw 'goot' (aleiphõ) parfum (balsem) op Jezus' voeten (Luk.7:38). Een gastheer zalft met olie (aleiphõ) op het hoofd van zijn gasten (Luk.7:46). Een persoon die aan het vasten is, zou dat niet moeten doen; bedroefd en onverzorgd zijn, maar moet 'olie' (aleiphõ) op zijn hoofd smeren en zijn gezicht wassen. ‘Maar u, als u vast, zalf uw hoofd en was uw gezicht’ (Mat.6:17). Zo wijst Jakobus erop dat de 'zwakke' (asthenei) en 'vermoeide' (kammonta) zich goed, verfrist en bemoedigd zou voelen door de ouderlingen die olie op de hoofden van de moedelozen smeerden en voor hen baden.
Laat het duidelijk zijn dat we altijd met en vóór elkaar kunnen bidden als er noden zijn. Wil men toch de zalving in de praktijk brengen dan blijft de vraag op welke wijze dat dient te gebeuren, de Bijbel geeft ons daarover geen enkel uitsluitsel. Ook vinden we nergens een vermelding dat de Heer Jezus iemand heeft gezalfd, ook niet vanwege ziekte, Hij legde hun soms de handen op.
De vraag blijft wat nemen we in de Bijbel letterlijk en wat geestelijk? De ziekenzalving zullen velen letterlijk nemen en toepassen, maar wat met de volgende voorbeelden? ‘En wat ziet u de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen ook merkt u niet? (Mat.7:3). Gaat het hier om een letterlijke splinter en balk? En hakt u uw hand of voet af, of rukt u uw oog uit, op grond van Markus 9:43-47? En wat bijvoorbeeld met de voetwassing, letterlijk of geestelijk? (Joh.14). U begrijpt wel dat alles in de Bijbel een uitleg nodig heeft en de betekenis gezocht moet worden met inachtneming van de hele Schift.
____________________________________________________________