Israël - Theologisch

Wat zegt de Bijbel?

In deze rubriek zijn de volgende artikelen opgenomen:

Israël in de Openbaring

Samen op Weg

De vervallen tent van David - Ezechiël 37-48

Vier verblijfplaatsen van het volk Israël

Vervangingstheologie

Is er een plan?

Israël en de Kerk (De invloed van de theologie van Augustinus) 

Terzijdestelling van Iraël.

Jeruzalem, zie uw Koning komt tot u.

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Israël in de Openbaring

Voorwoord

Er is een fundamenteel onderscheid tussen gelovigen uit Israël en gelovigen uit de heidenen, zoals duidelijk wordt in 1Korinthiërs 10:32 waar de apostel Paulus spreekt van Joden, Grieken en de Gemeente van God. De 144.000 slaven van God waarvan we lezen in Openbaring 7 zijn uit de stammen van Israël, d.w.z. een volheid van een bepaald vastgesteld aantal gelovigen joden, die verzegeld worden. Het gaat hier om een overblijfsel van Messias-belijdende joden die in de laatste dagen goddelijke bescherming ontvangen. En er is daarnaast sprake van een tweede groep, een menigte die niemand tellen kan uit alle volken en stammen en natiën en talen. In Op.11:13 wordt de verwachting uitgesproken dat het overgrote deel van het volk Israël tot bekering zal komen. Johannes ziet ook hoe dat zal gaan. We lezen in hoofdstuk 11 dat er in Israël twee getuigen, twee Godsmannen zullen optreden, die bijzonder moedig zijn. Maar uiteindelijk worden ze door het ‘beest’, de antichrist, vermoord. Maar wat gebeurt er? Na drie en een halve dag neemt God het voor de vermoorde getuigen op. Hij laat hen weer tot leven komen. Vervolgens neemt de Heer hen op in de hemel terwijl hun vijanden toekijken. Hij brengt hen in veiligheid, want op aarde zijn ze niet langer veilig.

De spot onder de volken verandert in angst. Op hetzelfde moment van de hemelvaart van de twee getuigen is er ook een grote aardbeving (vs.13). Het gevolg is dat een tiende deel van Jeruzalem instort en dat 7000 mensen sterven. Dit is in feite een gering aantal, een kleine minderheid, de overigen hebben het overleefd. Van hen lezen we dat ze ‘bevreesd worden en de God van de hemel de eer geven’. Dat wil zeggen dat ze zich bekeren en de boodschap van de twee getuigen die overleden en opgewekt zijn, gaan geloven.

En als Jeruzalem hier gezien moet worden als moeder van Israël (zoals in het jodendom veel gebeurde), dan is er sprake van een bekering van het hele volk Israël. En precies dit werd ook verkondigd door Jezus. ‘Want Ik zeg u: vanaf nu zult u Mij niet meer zien, tot het moment waarop u zegt: Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:39). En door Paulus in Romeinen 11:26 ‘En zo zal tenslotte heel Israël gered worden, volgens de woorden van de Schrift: Uit Sion zal de redder komen en Hij zal de goddeloosheid uit Jakob verwijderen.’ En zo zal tenslotte heel Israël gered worden. Zowel Jezus als ook Paulus vertellen ons over een toekomstige bekering van Israël. Dit is in het kort de gebeurtenissen in de eindtijd met betrekking tot het volk Israël.

Dat de Gemeente, ná hoofdstuk 6 en 19 niet meer gezien worden op aarde in het boek Openbaring, is de meeste gelovigen wel duidelijk, deze is opgenomen (Op.4:1) en wordt in Openbaring 4 en 5 in de hemel gezien als de vierentwintig oudsten samen met de gelovigen van het Oude Testament. Maar dat is in andere onderwerp, dat we laten we voor een andere bespreking. Maar wat met het volk Israël, worden zij wel gezien in het boek Openbaring?

Israël in Openbaring

De hoofdstukken 6-18 van het boek Openbaring is een periode van oordelen die over de aarde zullen komen. Zoals we weten is de geschiedenis van het volk Israël opgedeeld in de zeventig jaarweken zoals vermeld in het boek Daniël, hoofdstuk 9. Van deze zeventig weken zijn negenenzestig al geschiedenis, dus blijft er nog één jaarweek van zeven jaar te gaan. Deze weken zijn niet bestemd voor de Gemeente, maar voor Israël, zoals ook de eerste negenzestig weken. Daniël zegt: ‘Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad’. Dat laat aan duidelijkheid niet te wensen over! Het is dan ook moeilijk te ontkennen en te beweren dat het volk Israël in het boek Openbaring niet te vinden zou zijn. We willen dan hieronder ook zes gedeelten van het boek Openbaring onder de loep nemen waaruit wij opmaken dat het hier over een nationaal en geestelijk hersteld Israël gaat.

Christenen die het zgn. substitutionalisme (de vervangingsleer) aanhangen, dat is de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen zullen aan onderstaande behandeling niets hebben omdat zij niet geloven in een nationaal en hersteld Israël in de toekomst. Door Oud- en Nieuwtestamentische profetieën te vergeestelijken en toe te passen op kerk, is in strijd is met de Schrift. De realiteit die we nu zien sinds 1948 toen Israël als staat is uitgeroepen bevestigt dit. Aanhangers van de vervangingsleer zouden beter eerst eens kennisnemen met de artikelen in de Rubriek: Israël theologisch op deze website.

Israël in Openbaring (7:1-8)

Onmiddellijk moeten we al keuzes maken, want wie zijn die honderdvierenveertigduizend slaven van God die aan hun voorhoofd verzegeld geworden zijn? Het antwoord hoeven we niet ver te zoeken want het staat namelijk in dezelfde perikoop, het zijn ‘honderdvierenveertigduizend verzegelden uit elke stam van de zonen van Israël’ (7:4). Ze worden onderscheiden van een andere groep, namelijk de grote menigte waarvan we lezen in de verzen 9-17, dat ze afkomstig zijn ‘uit elke natie en alle geslachten en volken en talen’ (7:9). Dezen zijn het die ‘uit de grote verdrukking komen’ (7:14), de honderdvierenveertigduizend vinden we vóór de Grote Verdrukking. Nogmaals, de profetieën van Oud- en Nieuwtestament geven overtuigend bewijs dat er in de eindtijd een nationaal en geestelijk herstel van Israël zal plaatsvinden (Ez.37; Mat.19:28; Hand.1:6). En dat niet alleen, ook de twaalf stammen zullen er weer zijn (Ez.38).

Israël in Openbaring (11:1-13)

Israël en Jeruzalem zullen niet alleen weer aanwezig zijn in de eindtijd, maar ook een belangrijke rol spelen in het handelen van God met deze wereld, nadat de Gemeente is opgenomen. We hoeven Zacharia er maar op na te slaan en we worden daarin bevestigd: ‘Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen’ (Zach.12:3). Maar ook het Nieuwe Testament laat zich niet onbetuigd, want we lezen bv. in het evangelie naar Lukas: ‘Wanneer u zult zien dat Jeruzalem door legers omringd wordt, weet dan dat zijn verwoesting nabij is. Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen en wie in het midden van Jeruzalem zijn, daaruit wegtrekken en wie op de velden zijn, er niet in gaan… En zij zullen vallen door het scherp van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd onder alle volken; en Jeruzalem zal door de volken vertrapt worden, totdat de tijden van de volken zijn vervuld’ (Luk.21:20-21, 24). Het mag ons dan ook niet verwonderen dat we Israël en Jeruzalem terugvinden in het Bijbelboek Openbaring. In het opgegeven gedeelte waar we lezen over de twee getuigen, wordt gesproken over ‘de tempel van God en het altaar en hen die daarin aanbidden. En de voorhof die buiten de tempel is’ (vs.1) en ‘de heilige stad’ (vs.3). En nog: ‘De grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook hun Heer gekruisigd is’. Dit maakt voldoende duidelijk dat Israël en Jeruzalem in de eindtijd aanwezig zullen zijn.

Israël in Openbaring (12:1-5; 13-18)

We bevinden on s vanaf vers 6in het midden van de zeventigste jaarweek, de Grote Verdrukking staat op het punt aan te breken, waarin de Antichrist zich zal openbaren. Het visioen van Johannes begint met twee wonderen in de hemel (Op.12:1-6). De vrouw met het kind is het eerste wonder; de grote rode draak is de tweede. De eerste is een vrouw die een zoon baart. Aangezien dit kind wordt geïdentificeerd als Jezus Christus (vergelijk Op.12:5 met Op.19:15 en Ps.2:9), kan deze symbolische vrouw niemand anders dan het volk Israël. Het was door Israël dat Jezus Christus in de wereld kwam (Rom.1:3; 9:4-5). Door de beschrijving in Openbaring 12:1 verder te vergelijken met Genesis 37:9-10 lijkt de identificatie zeker. In het Oude Testament wordt Israël vaak vergeleken met een vrouw, en zelfs een barende vrouw (Jes.54:5; 66:7; Jer.3:6-10; Micha 4:10; 5:2-3). Het afvallige wereldsysteem wordt vergeleken met een hoer (Openb.17:1vv.), en de Kerk met een zuivere bruid (Openb.19:7vv.). De zoon wordt geboren en vervolgens opgenomen voor de troon van God (Openb.12:5). We hebben de geboorte van Christus en Zijn zegevierende hemelvaart gesymboliseerd. De benauwdheid van Jakob staat op het punt aan te breken; de Grote Verdrukking waarin Israël gelouterd zal worden. Uit het evangelie naar Mattheüs blijkt zonneklaar, ook omdat er gesproken wordt over de gruwel van de verwoesting die zal staan in de heilige plaats, het hier gaat over het volk Israël en Jeruzalem.

Israël in Openbaring (13:14-18)

Uit tekstgedeelten van 2Thes.2 weten we dat er een moment komt dat de ‘mens van de zonde, de zoon van het verderf’ geopenbaard zal worden in de tempel van God. Bedoeld is de ‘gruwel der verwoesting’ die in de Grote Verdrukking zal staan in de heilige plaats (Mat.24:15), waarvan gesproken is door de profeet Daniël (9:27; 11:31; 12:11). Het is het tweede beest, de Antichrist die we hier zien en actief bezig is dat men het eerste beest (het hoofd van het hersteld Romeins rijk) zal gaan aanbidden. Daartoe wordt er een beeld gemaakt die allen zullen moeten aanbidden op straffe van de dood (13:15; 20:4). Zoals we eerder hebben gezien en aangetoond gebeurt dit in Israël in de stad Jeruzalem (Mat.24:15-21). De eindtijd verondersteld een in het land teruggekeerd volk Israël en een bouwwerk die als tempel kan doorgaan, waarin de ‘valse profeet’ het genoemde beeld zal gaan oprichten.

Israël in Openbaring (14:1-5)

Nogmaals de honderdvierenveertig duizend verzegelden die hier onze aandacht vragen. Ze staan samen, met het Lam (!) op berg Sion. Ze komen vermoedelijk uit de Grote Verdrukking in afwachting van het ingaan van het Rijk van Christus. Dezen zijn het die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. Dezen zijn het die het Lam volgen waar het ook heengaat. Dezen zijn uit de mensen gekocht als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden, want zij zijn onberispelijk. Ook hier zien we weer dat de plaats waar dit gaat gebeuren in Israël is, op de berg Sion, die God verkozen heeft om er zijn heiligdom en het koningschap van David te vestigen. ‘Maar Hij verkoos de stam van Juda, de berg Sion, die Hij liefheeft; Hij bouwde zijn heiligdom als de hoogste bergen, als de aarde, die Hij voor altoos grondvestte. Hij verkoos David, zijn knecht, en nam hem weg van de schaapskooien; van achter de zogende schapen haalde Hij hem, om Jakob, zijn volk, te weiden, en Israël, zijn erfdeel’ (Ps.78:68; 2:6).

Israël in Openbaring (16:13-16)

‘En ik zag uit de mond van de draak en uit de mond van het beest en uit de mond van de valse profeet drie onreine geesten komen, als kikkers; want het zijn geesten van demonen, die tekenen doen en die uitgaan naar de koningen van het hele aardrijk, om hen te verzamelen tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige. Zie, Ik kom als een dief. Gelukkig hij die waakt en zijn kleren bewaart, opdat hij niet naakt wandelt en men zijn schaamte niet ziet. En hij verzamelde hen op de plaats die in het Hebreeuws genoemd wordt Harmagedon’ (Op.16:13-16).

De legers verzamelen zich in Harmageddon, een naam die vermoedelijk een verbastering is van Hebr. Har-m’giddôn en dat gebergte van Megiddo betekent. Dat gebergte zélf kan niet als slagveld dienen; bedoeld is kennelijk de grote vlakte van Jizreël, die zich aan de voet van dat gebergte uitstrekt. Zij is maar liefst 23 bij 32 groot, en er zijn in de geschiedenis meer dan tweehonderd veldslagen geleverd. Ook hier bevinden we ons weer in Israël en hebben we te maken met de volken die optrekken tegen het volk Israël en de stad Jeruzalem (Zach.14:1-6).

Tenslotte

Neen, de Gemeente zult u in de hoofdstukken 7-19 in de Openbaring als getuigenis van God op aarde niet tegenkomen, ze is opgenomen en bij haar Heer in de hemel. Wel het volk Israël, Jeruzalem, de tempel enz. Het koninkrijk van Christus staat op het punt aan te breken waarin het volk Israël aan het hoofd van de volken zal staan. Het koninkrijk voor Israël is niet afgelast maar uitgesteld, ‘Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde staan, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here hun God zoeken, en David hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4-5).

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Samen op weg’

Israël en de Gemeente

Inleiding

Israël en de Gemeente, beiden ‘Volk van God’, in veel dingen overeenkomend, in veel dingen verschillend, en toch maken ze beiden deel uit van Gods plan, in het verleden, heden en toekomst. Al vroeg in de Bijbel is er spraken van twee volken, hoewel de één – de Gemeente – toen nog onbekend, maar in type al aanwezig, de ander – Israël - al prominent aanwezig. Ik doel op Genesis 12:3; 15:5; 17:5; 22:17-18; 32:12; Heb.11:12, waar gesproken wordt van een zegen vóór Abraham en een zegen dóór Abraham. Van ‘zand aan de oever van de zee’ en ‘sterren des hemels’. Ik houd het ervoor dat geduid wordt op het volk Israël en de Gemeente. Efeze 5:32 maakt duidelijk dat de Gemeente al in Gods raad en gedachten al aanwezig was toen Adam en Eva geschapen werden, maar in het Nieuwe Testament door de dienst van de apostel Paulus geopenbaard (Ef.3:5,10, 5:25, 32). Uiteraard zijn er verschillen en overeenkomsten tussen beide volken. Om maar met enkele van die verschillen te beginnen. Israël is een aards volk, met aardse zegeningen en bestemming. Het is een volk genomen uit alle anderen volken (Deut.7:6) waar je deel van gaat uitmaken als je geboren wordt uit Joodse ouders. Israël uitverkiezing is vanaf de grondlegging van de wereld (Mat.25:34). De Gemeente is een hemels (geestelijk) volk, met geestelijke zegeningen (Ef.1:3) en bestemming. De Gemeente bestaat uit gelovigen uit alle volken. Je gaat deel uitmaken van de Gemeente door wedergeboorte. De Gemeente is uitverkoren van vóór de grondlegging van de wereld (Ef.1:4). De overeenkomsten tussen beide volken worden hieronder, meer uitgebreid, behandelt.

Dezelfde herkomst – Uit de duisternis

Israël. Het is niet moeilijk om in Egypte een beeld van de wereld te zien met al zijn materiële welvaart en mogelijkheden; ‘de schatten van Egypte’ (Heb.11:26). Die zegeningen waren aards, omdat ze het gevolg waren van de vruchtbare slib van de rivier de Nijl. De zegeningen voor de Gemeente komen van Boven en zijn geestelijke (Ef.1:3). Vierhonderdendertig jaar heeft het volk Israël in Egypte verblijf gehad voordat zij verlost werden uit de macht van Farao, een beeld van de duivel. Het initiatief om het volk te verlossen ging uit van God (Ex.6:5-6) en ook het kiezen van een leider, Mozes. Tot hem zei de Here: ‘Nu dan ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten uit Egypte te leiden’ (Ex.3:10). Hij ‘zond Mozes zijn knecht en Aäron, die Hij zich verkoren had’ (Ex.6:5-6; Ps.105:26). ‘De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.’ (Deut.7:6-8). De verlossing van het volk Israël ging niet zo gemakkelijk, want met ‘een sterke hand heeft de Here hen uit Egypte geleid’ (Ex.13:16).

De Gemeente. ‘Er waren er, die in donkerheid en diepe duisternis zaten, gebonden in ellende en ijzer. Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefd en de raad des Allerhoogsten versmaad, had Hij hun hart door moeite vernederd; zij struikelden, en er was geen helper. Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid, en Hij verloste hen uit hun angsten; Hij voerde hen uit donkerheid en diepe duisternis en verscheurde hun banden’ (Ps.107:10-14). Is dat niet de situatie waren en velen van ons zaten, en veel mensen nog zitten vandaag de dag, in diepe duisternis, gebonden en geen helper totdat ze om een verlosser roepen? Die Verlosser kwam in de Persoon van de Heer Jezus en die heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Kol.1:13). De Heer Jezus is het huis van de sterke binnengaan en heeft zijn huisraad geroofd, door de sterke te binden. (Mat.12:29). Hij heeft ons uit de duisternis geroepen tot zijn wonderbaar licht, u die vroeger geen volk was, maar nu Gods volk bent (1Petr.2:9-10).

Dezelfde verlossing - Verlost door het bloed van een lam

Israël. ‘Spreekt tot de gehele vergadering van Israël als volgt: op de tiende van deze maand zal ieder voor zich een stuk kleinvee nemen, familiegewijs, een stuk kleinvee per gezin. Maar indien een gezin te klein is voor een stuk kleinvee, dan zullen hij en de naaste buurman van zijn gezin er een nemen, naar het aantal personen; gij zult bij het stuk kleinvee rekenen met ieders behoefte. Een gaaf, mannelijk, éénjarig stuk kleinvee moet gij nemen; gij kunt dit nemen van de schapen of van de geiten. En gij zult het bewaren tot de veertiende dag van deze maand; dan zal de gehele vergadering der gemeente van Israël het slachten in de avondschemering. Vervolgens zal men van het bloed nemen en dit strijken aan de beide deurposten en de bovendorpel, aan die huizen, waarin men het eet. En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. Aldus zal er geen verdervende plaag onder u zijn, wanneer Ik het land Egypte sla’ (Ex.12:3-7, 13).

De Gemeente. De apostel Paulus grijpt terug op de verlossing van Israël wanneer hij schrijft: ‘Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht’ (1Kor.5:7). Al onmiddellijk aan het begin van het evangelie van Johannes horen we Johannes de doper uitroepen: ‘Zie, het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’ en even later: ‘Zie, het Lam van God’ (Joh.1:29, 36). Zò wordt de Heer Jezus voorgesteld aan het volk, als een Lam. Maar niet door Zijn komen in deze wereld zijn wij verlost, maar door zijn offer op het kruis van Golgotha, want zonder bloedstorting is er geen vergeving (Heb.9:22). Dat wordt bevestigd door het boek Openbaring 5:9: ‘En zij zongen een nieuw lied en zeiden: U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie’. ‘Wij zijn verlost niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, maar door kostbaar bloed, als van een vlekkeloos en onbesmet lam, het bloed van Christus’ (1Petr.1:18-19). Het is niet alleen voor individuele zondaren dat Christus Zichzelf gegeven heeft, maar voor het collectief, dat we de Gemeente noemen. Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven’ (Ef.5:25), en ‘Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed’ (Hand.20:28). Vandaar dat Johannes op Patmos in een lofzang uitbarst en schrijft: ‘Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed, en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid! Amen. (Op.1:5-6).

Dezelfde reis – Op weg naar het Beloofde Land

Israël. Zeven keer laat de Here aan farao zeggen: ‘Laat mijn volk gaan om te mijner ere in de woestijn een feest te vieren’ (Ex.5:1). De tijd om Egypte te verlaten was aangebroken, vierhonderd jaar hadden ze in Egypte geleefd en de profetie was vervuld (Gen.15:13; Ex.12:40; Hand.7:16; Gal3::17). Over de tijd van hun verblijf in Egypte, 400 of 430 jaar, is wat verschil van mening. Ze gingen op weg, na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren, uit het land Egypte. ‘Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte’ (Ex.13:18) op weg naar het beloofde land. Dat het veertig jaar zou duren voordat ze aankwamen was niet gepland, maar dat kwam door ongeloof van de tien verspieders (Num.13). Veertig jaar, een lange tijd maar daar had God ook een doel mee zoals blijkt uit Deuteronomium. ‘Gedenk dan heel de weg, waarop de Here, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden. Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat. Het kleed dat gij draagt, is niet versleten en uw voet is niet gezwollen in deze veertig jaar’ Deut.8:2-4). En na veertig jaar bereikten ze dan hun doel: het Beloofde land, een goed land een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen. Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf’ (Deut.8:7-10).

De Gemeente. Ook voor de Gemeente geldt: ‘Geen kalme reis, wel een behouden aankomst!’ De Gemeente zal ook door ‘vele verdrukking heen het koninkrijk van God moeten binnengaan’ (Hand.14:22). De geschiedenis leert ons dat de eeuwen door de christenen, en ook de Joden natuurlijk, vervolgingen hebben gekend, tot op vandaag de dag. Wij zijn nog onderweg, hoewel de nacht ver gevorderd is en de dag van Jezus komst nabij (Rom.13:12). Het is ook een lange reis met veel obstakels en ook wij verlangen naar een beter, een hemels vaderland (Heb.11.16), individueel maar ook al collectief! Nee, voor ons geen aards koninkrijk, in de zin van ‘melk en honing en meer materiële zegeningen, maar een hemels. We verlangen naar die tijd wanneer de bruid van het Lam de vrouw wordt (Op.19:7). Wat een dag zal dat zijn wanneer de Gemeente zonder vlek of rimpel voor Christus zal staan! (Ef.5:27). ‘Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, om Hem welbehaaglijk te zijn’ (2Kor.5:9) en zijn onze lenden omgord en lampen brandende (Luk.12:35), en zien uit naar Jezus’ komst. Daarom geven we acht op het profetisch woord, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in onze harten (1Petr.1:19) en we Hem zullen zien in heerlijkheid! Dan is er een eind gekomen aan onze reis en is de vreugde die voor Jezus’ lag werkelijkheid geworden (Heb.12:2). Die realiteit van eeuwig bij Hem te zijn heeft hij beloofd (Joh.14:1-3), daarvoor heeft Hij gebeden (Joh.17:24), en heeft zijn leven ervoor gegeven op het kruis! Dus houdt vol want nog een zeer korte tijd en Hij Die komt, zal komen en niet uitblijven’ (Heb.10:37).

Eenzelfde doel -De dienst aan God

Israël. ‘Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen in de woestijn’ (Ex.7:16) was het gebod dat de Farao kreeg, maar zoals we weten weigerde hij meerdere keren, waardoor de plagen over Egypte kwamen, als vervulling wat God had eerder had voorzegt (Gen.15:14).  ‘En het volk dat zij zullen dienen, zal Ik oordelen, sprak God; en daarna zullen zij uittrekken en Mij dienen op deze plaats’ dat is de berg Horeb (Gen.15:13-14; Ex.3:1; Hand.7:7). Alzo ging Gods Woord in vervulling en verliet het volk Egypte om de Here te dienen en een feest te vieren in de woestijn. De Israëlieten zouden een koninkrijk van priesters en een heilig volk voor God zijn (Ex.19:6). Toen Mozes hen deze woorden meedeelde was het antwoord: ‘Alles wat de Here gesproken heeft zullen wij doen’ (Ex.19:8). Maar zoals we weten is er van die goede bedoelingen weinig van terecht gekomen. We gaan wat verder in de geschiedenis en komen in de tijd vlak voor de komst van de Messias. We lezen in de profetie van Zacharia eenzelfde situatie, een volk dat onderdrukt wordt, een Verlosser die nabij is, en we zien dat het doel van die naderende verlossing parallel loopt met die van het Israël uit de tijd van Mozes, namelijk: ‘Dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven’ (Luk.1:74).

De Gemeente.

Van hen in Thessaloniki die tot geloof in de Heer Jezus waren gekomen staat geschreven: ‘Hoe u zich van de afgoden tot God hebt bekeerd, om de levende en waarachtig God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten’ (1Thes.1:9). Dat dienen van God kan allerlei vormen aannemen maar ook leden van de Gemeente worden ook gezien als priesters met daaraan verbonden een dienst, gelijk aan Israël. Petrus spreekt van een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren, en van een koninklijk priesterdom van die de deugden dient te verkondigen die hen uit de duisternis heeft geroepen. Een taak tot God gericht, en een taak op zich te nemen namens God aan de mensen’ (1Petr.2:3-10). Als priesters in de dienst aan God wordt er gesproken over geestelijk offers te brengen in een geestelijk huis. In het Nieuwe Testament worden meerdere offers vermeld (Heb.13:15, 16; Fil.4:18) maar ook ons lichaam (Rom.12:1). En in dat lichaam mag Christus worden grootgemaakt (Fil.1:20), zolang we hier op aarde zijn.

Tenslotte. Vier overeenkomsten tussen Israël en de Gemeente en u zult er misschien ook nog wel kunnen bedenken.

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘De vervallen tent van David weer opgebouwd’

Ezechiël 37-48

 

‘Daarna zal Ik terugkeren en de tent van David weer opbouwen die vervallen is’ (Hand.15:16)

 

1. Inleiding

Over Gods handelen met betrekking tot zijn verbondsvolk Israël laat Gods Woord ons niet in het ongewisse, er worden ons in de Bijbel een overvloed aan teksten gegeven zowel in het Oude als het Nieuwe Testament. Eeuwenlang is daar door de kerk geen aandacht aan besteed, omdat men ervan uitging dat er voor Israël geen toekomst meer was omdat haar plaats was ingenomen door de kerk. Ik doel op het zgn. substitutionalisme (de vervangingstheologie) dat is de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen. Ik denk dat het volk Israël daar veel onrecht mee aangedaan is. Sommigen gaan zover door te zeggen dat het de oorzaak is geweest tot het antisemitisme! Na het ontstaan van de staat Israël in 1948 is daar gelukkig verandering in gekomen en hebben velen afgedaan met het vergeestelijken van teksten betreffende het herstel en toekomst van Israël. Maar ook vóór 1948 waren er al velen die in een toekomstig herstel van Israël geloofden en verkondigden.

Ik hanteer een letterlijke uitleg van Gods Woord zoals ook de Heer Jezus deed. Ik voel mij daarbij in goed gezelschap omdat mij geen enkele profetie uit het Oude Testament bekend is die door de Heer Jezus vergeestelijkt wordt met betrekking tot de toekomst van het volk Israël. De profetieën zijn te gedetailleerd om vergeestelijkt te kunnen worden en om toegepast te worden op de kerk. De Heer Jezus voorzegde een toekomst voor het Joodse volk (Luk.22:29), de apostel Paulus ook (Rom.11) en de apostel Johannes (Op.22:1-6). Ook word ik door de gebeurtenissen in onze tijd die plaatsvinden rondom het land Israël keer op keer bevestigd in mijn overtuiging dat er voor het volk Israël nog een geweldige toekomst is weggelegd! De vervallen tent van David zal weer worden opgebouwd en de heerlijkheid des Heren zal weer terugkeren ook al neemt het antisemitisme wereldwijd toe en is Israël het land dat keer op keer door de VN veroordeeld wordt! (Ez.43:2).

2. Een hersteld volk (hoofdstuk 37)

Van de scheuring van het rijk in 10 en 2 stammen, dat plaats vond na de dood van koning Salomo (1Kon.12), is het volk nooit herstelt en zulk een herstel moet dus nog plaatsvinden. In Ezechiël 36 vinden we oorzaak vermeld waarom Israël onder de volken is verstrooid geworden (vs.16, 21). In datzelfde hoofdstuk wordt tevens Israëls herstel aangekondigd (vs.24-38) dat verder wordt uitgewerkt in het daaropvolgende hoofdstuk 37. Israël zal terugkeren naar het land Israël (Ez.11:17), naar uw land en naar hun land (Ez.11:17; 36:24; 37:21) en het begin van de vervulling van die profetieën daarvan was, toen in 1948 de staat Israël werd opgericht. De herrijzenis van Israël wordt beschreven in het gezicht was Ezechiël kreeg van het dorre doodsbeenderendal. Uit vers 11 kennen we de betekenis van deze dorre beenderen: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israël’. Dan volgt een beschrijving van een geleidelijk herstel: de beenderen voegden zich aaneen, er kwamen spieren op en vlees en er trok een huid overheen (vs.7-8). Dat is wat we gezien hebben de laatste decennia een geleidelijk groei van het volk Israël en het in cultuur brengen van het land. Moerassen zijn drooggelegd, steden en dorpen gesticht, het land tot ontwikkeling gebracht en vanaf 1882 zijn er meer dan 3 miljoen Joden uit alle vijf continenten teruggekeerd naar hun vaderland zodat er nu meer dan 6 miljoen Joden wonen. Wie had dat kunnen bedenken toen tijdens de twee wereldoorlog miljoenen Joden werden uitgeroeid tijdens de holocaust? Zoals zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen! (vs.11), maar dan hebben ze buiten de Here God gerekend want Hij heeft gedachten van vrede over hen en niet van onheil, om het volk Israël een hoopvolle toekomst te geven (Jer.29:11). Maar… geest was er nog niet in hen! Het meest fundamentele ontbreekt nog, hun terugkeer naar God! Iedereen die wel eens een bezoek heeft gebracht aan het land Israël weet dat er niet veel gelovige Joden zijn. Statistisch hangt 82% het joodse geloof aan maar dat is meer cultuur dan echt geloof, zoals dat ook in België of andere landen in Europa het geval is. Maar een terugkeer naar het land is niet voldoende, er moet ook een terugkeer naar de God van het land zijn!

3. De hereniging (hoofdstuk 37)

Het laatste gedeelte van hoofdstuk 37 beschrijft de hereniging van de 10 stammen van Israël en de twee stammen Juda en Benjamin. Er zal een wonder gebeuren, de twee en tien stammen zullen weer tot één volk worden, zoals de twee stukken hout tot één worden. Spreekt het eerste gedeelte van dit hoofdstuk over het recente verleden en de herrijzenis van het volk Israël, het tweede gedeelte spreekt over de hereniging van het volk in de nabije toekomst. Eén volk en één koning, want ‘mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn! (37:24, 25). Wie anders dan de Heer Jezus zal die Koning zijn! Er zal een verbond gesloten worden: ’Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal’ (Jer.31:31). ‘Mijn heiligdom, mijn woning zal voor eeuwig te midden van hen staan (vs.26-28). De beschrijving daarvan vinden we terug in de hoofdstukken 40-46. Zoals bekend verondersteld weten we dat een groep religieuze Joden al jarenlang bezig zijn met de voorbereiding van de herbouw van de tempel. Als u daar meer over wilt weten kunt u terecht op de website van The Temple Institute. Maar zover is het nog niet want er staat nog heel wat te gebeuren en ook daarvan zien we de schaduwen duidelijker en duidelijker worden, ik bedoel de situatie in het Midden-Oosten. Want niet alleen Israël is weer in het land, de vijgenboom, maar ook alle andere ‘bomen’ (landen) zijn uitgelopen. We denken maar aan Iran, Irak, Syrië, Libanon en Jordanië, stuk voor stuk staten die er honderd jaar geleden nog niet waren. Alle genoemde landen staan stuk voor stuk vijandig tegenover Israël, het bewijs van hun vijandigheid vinden we in de oorlogen die Israël in haar korte bestaan heeft moeten voeren om niet onder de voet gelopen te worden. En die vijandigheid neemt met de jaren die verstrijken toe!

We lopen even vooruit op de beschreven gebeurtenissen en geven aandacht wat Ezechiël verder nog zegt over het herstel van het volk Israël. ‘Zo zal Ik mijn heerlijkheid onder de volken brengen, en zullen alle volken het gericht zien dat Ik voltrokken heb, en de hand die Ik op hen heb gelegd. Het huis Israëls zal weten, dat Ik de Here hun God ben, van die dag af en voortaan. En de volken zullen weten, dat het huis Israëls om zijn ongerechtigheid in ballingschap is gegaan; omdat zij Mij ontrouw geworden waren, had Ik mijn aangezicht voor hen verborgen en hen overgegeven in de macht van hun tegenstanders, zodat zij allen door het zwaard vielen. Naar hun onreinheid en hun overtredingen heb Ik hen behandeld en mijn aangezicht voor hen verborgen. Daarom, zo zegt de Here Here, nu zal Ik een keer brengen in het lot van Jakob en Mij ontfermen over het gehele huis Israëls, en ijveren voor mijn heilige naam. Zij zullen de smaad en al de ontrouw, waarmee zij Mij ontrouw geweest zijn, vergeten, wanneer zij weer in hun land wonen, veilig, zonder dat iemand hen opschrikt. Als Ik hen uit het gebied der volken terugbreng en hen uit de landen van hun vijanden verzamel, dan zal Ik Mij voor het oog der talrijke volken aan hen de Heilige betonen. En zij zullen weten, dat Ik de Here hun God ben, zowel wanneer Ik hen in ballingschap wegvoer onder de volken, als wanneer Ik hen weer in hun eigen land verzamel, zonder dat Ik iemand van hen daarginds achterlaat. En Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort, luidt het woord van de Here Here (Ez.39:21-29).

4. De overwinning (hoofdstuk 38-39)

In deze hoofdstukken wordt de strijd beschreven tussen Gog, in het land Magog en ‘het land (Israël) dat zich van de krijg heeft hersteld, een volk dat uit het gebied van vele volken bijeengebracht is op de bergen Israëls’ (38:8). Uit de profetie van Daniël aangaande de zeventig jaarweken weten we dat er tot het einde toe strijd zal zijn (Dan.9:26) en deze strijd wordt in de voor ons liggende hoofdstukken 38-39 beschreven. We moeten deze strijd niet verwarren met de slag van Armageddon zoals beschreven in Openbaring 19-11-21, omdat die slag plaatsvindt aan het einde van de zevenjarige periode, de laatste jaarweek van de zeventig zoals door de profeet Daniël geprofeteerd, die volgt op de Opname van de Gemeente. Maar we moeten het ook niet verwarren met de strijd van God en Magog vermeld in Openbaring 20:7-9, want die zal plaatsvinden aan het einde van het Vrederijk van Christus wanneer satan nog één keer wordt vrijgelaten. De strijd vermeld in Ezechiël 38-39 in een tijd waarin de Joden veilige leven in hun eigen land (38:8, 11-12, 14) in de ‘toekomende jaren’ (38:8). Wanneer zal dat dan plaatsvinden? Het is mogelijk dat het zal gebeuren in de eerste helft van de Grote Verdrukking, wanneer Israël door een gesloten verbond met het Hoofd van het hersteld Romeinse Rijk, waarschijnlijk de Europese Unie, beschermd zal zijn van hun vijanden (Dan.9:26-27).

Na de opname van de Gemeente zal deze wereld overspoeld worden door allerlei gebeurtenissen. Het oude Romeinse Rijk zal hersteld zijn in Europa, geleid door een sterke leider. Hij zal erin toestemmen het Joodse volk te beschermen voor een periode van zeven jaar (Dan.9:27), wat gelijk staat met de periode van de Grote Verdrukking, de zeventigste week van Daniël (Dan.9:25-27). De eerste drie-en-half jaar van de Verdrukking zal relatief rustig verlopen, en Israël zal in vrede in het land verblijven, gegarandeerd door het hersteld Romeins Rijk. Maar Gog zal willen verrijken met de grote rijkdom van het land (38:12-13) en omstreeks het midden van de Verdrukking zal het, zonder voorafgaande verklaring, Israël binnenvallen. God zal tussenbeide komen en het invasieleger vernietigen. Deze overwinning zal zo groot zijn dat er zeven maanden voor nodig zijn om de doden te begraven (39:12), en het volk zal zeven jaar nodig hebben om de achtergelaten wapens te verbranden (39:9-10). De Romeinse leider zal zich haasten naar Israël om het verbond te handhaven, maar komt tot de ontdekking dat Gog niet langer een geduchte tegenstander is, en zal zich zetten in de tempel om zich te presenteren als de nieuwe wereldleider, met medewerking en goedkeuring van de antichrist, waardoor het zevenjarig verbond krachteloos wordt (Dan.9:27; 2Thes.2:3-10; Op.13:11-12). Dat zal de ‘gruwel der verwoesting’ zijn en het startschot voor de Grote Verdrukking op aarde (Dan.9:27; Mat.24:15).

5. De nieuwe tempel (hoofdstuk 40-46)

De rest van het boek Ezechiël gaat over de oprichting, bouw en inrichting van de toekomstige nieuwe tempel. Een tempel zoals hier beschreven is er nog nooit geweest en is dus toekomstig. Ik ga, zonder commentaar te geven, voorbij aan de visie die deze hoofdstukken geestelijk willen verklaren, omdat ik dat een onzinnig standpunt vindt. Deze tempel die gebouwd en gebruikt zal worden in het Vrederijk zal worden vervuld met Gods heerlijkheid. De heerlijkheid die er vroeger was, is weggegaan maar weer zal keren (zie: Ez.1:28; 2:12, 23; 8:4; 10:4, 18; 11:2343:4-7). Ezechiël moest deze plannen aan het volk bekendmaken zodat ze beschaamd werden over hun zonden en opstandigheid (43:10-11). We kunnen in dit artikel niet op alle bijzonderheden ingaan. Omdat de afmetingen gigantisch zijn hebben we geen zekerheid hoe dit alles tot stand zal komen. Ook is de vraag gesteld of alle praktijken, zoals bijvoorbeeld offers en het priesterschap weer opnieuw ingesteld zullen worden in het toekomstig Vrederijk en tempel, omdat in Christus typologisch zijn vervuld. Anderen denken dat ze wel zullen plaatsvinden als een gedenken aan wat Christus op het kruis heeft gedaan; een terugblik dus. Zie voor meer uitleg het artikel: ‘Offers in het Vrederijk?’ in de rubriek: Eschatologie op deze website). Wat wil er gebeuren met deze tempel? Wanneer God een nieuwe hemel en aarde schept zal er geen noodzaak voor een nieuwe tempel meer zijn (Op.21:1-5, 22). Het nieuwe Jeruzalem dat de apostel Johannes beschrijft in Openbaring 21-22 zal alles overtreffen was Ezechiël ooit heeft gezien! Geheel de heilige stad zal een tempel zijn voor de heerlijkheid van God!

6. Het nieuwe land (hoofdstuk 47-48)

Hoofdstuk 47

Het land zal een metamorfose ondergaan door de tempelbeek die onder het altaar uitkomt. Al Gods zegeningen beginnen bij het altaar. Ezechiël beschrijft het herstel van het land, de zegen die God het land dat Hij bestemde tot woonplaats voor het volk Israël. Aan dat land worden geen grenzen gesteld (47:13-21). Het westen grenst aan de Middellandse Zee; het noorden loopt er een lijn van Tyrus tot Damascus; in het oosten, de rivier de Jordaan en de Dode Zee; en het zuiden van het zuiden van de Dode Zee tot de rivier van Egypte. Dat houdt in dat het volk woont in het land en geen stammen aan de overkant van de Jordaan. We kunnen in de levendmakende rivier een type zien van Gods Geest. De oorsprong is het altaar, de dood van Christus (Joh.7:37-39). De rivier wordt steeds dieper, zodat tenslotte de profeet erin kon zwemmen. Ook wij zouden steeds dieper moeten gaan in de dingen van God in plaats van in de ondiepten te blijven! De rivier bracht genezing en leven; de heilige Geest geneest en geeft ook vandaag leven aan wie wil!

Hoofdstuk 48

We hebben het al gehad over de grenzen van het land. Dit hoofdstuk verklaard hoe de stammen door het lot hun erfenis krijgen toegewezen tijdens het Vrederijk. Alle stammen zullen ten westen van de Jordaan verblijven; het volk zal niet langer een verdeeld koninkrijk zijn. Zeven stammen zullen in het noorden van het land hun plaats hebben: Dan, Aser, Naftali, Manasse, Efraïm, Ruben en Juda. Dan zal (8-20). In het zuiden vinden we de andere stammen: Benjamin, Simeon, Issakar, Zebulon en Gad. Het heiligdom zal in het midden zijn (vs.8). Er zal een heilige heffing voor het tempelgebied komen (vs.8-20). Alle stammen zullen er zijn en God zal er zijn! De naam van de stad zal zijn ‘Jehova-Shammah’ dat is God is aldaar! (vs.35).

Tenslotte

Dit artikel is geschreven om een beknopt overzicht te geven van de gebeurtenissen met betrekking tot het volk Israël in de eindtijd. Het is dan ook niet te verwonderen dat veel vragen niet beantwoord konden worden om de leesbaarheid te garanderen. Voor allerlei details verwijs ik daarom graag naar de Website vooral naar de rubrieken Eschatologie en Vragen Eschatologie.

__________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Vier verblijfplaatsen van het volk Israël

Inleiding

De vier geografische locaties waar het volk Israël zich heeft bevonden geven ons een beeld van vier geestelijke ervaringen. In 1Kor.10:1-13 zien we dat de gebeurtenissen die het volk Israël overkwamen ‘als voorbeelden dienen en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons’. ‘Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven’ (Rom.15:4).

Egypte

Een beeld van de wereld met al zijn rijkdommen maar ook van dood en slavernij. In het boek Genesis wordt diverse keren melding gemaakt van de belofte dat Hij Abraham, Isaak en Jakob had gedaan om hen tot een groot volk te maken (Gen.12:2; 28:3; 46:3), maar in Egypte wordt voor de eerste keer melding gemaakt van Israël als ‘Gods volk’ (Ex.3:7). Egypte is een type van de wereld met zijn rijkdommen en mogelijkheden, zodat in Hebreeën 11:26 gesproken kan worden van ‘de schatten van Egypte’. Maar ondanks dat waren ze ver van God en zonder hoop (Ef.2:12).

Maar Egypte was ook de plaats van de dood en slavernij waaruit het volk verlost moesten worden wilden ze God kunnen dienen. Ze werden bevrijd van de dood door het bloed van een lam en van de slavernij door God toen hij de Rode Zee opende en hen uit Egypte leidde. Dit is

een beeld van de verlossing die we hebben door het geloof in Christus. ‘Het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’ (Joh.1:29). Door zijn dood en opstanding, verlost Jezus Christus de zondaar die in Hem gelooft van slavernij en oordeel. De doortocht door de Rode Zee is een beeld van Christus’ dood voor ons.

De woestijn

Een plaats die een gelovige niets anders te bieden heeft dan teleurstelling en beproeving is de woestijn. Maar ook een plaats waar een gelovige terecht komt als hij zijn eigen weg gaat.

Omdat het volk Egypte verliet kwam het onvermijdelijk in de woestijn, maar het was niet Gods bedoeling dat ze daar zouden blijven. Na het ontvangen van de Wet bij de berg Horeb was het de bedoeling het beloofde land binnen te trekken (Deut.1:20) maar door gebrek aan vertrouwen kwam daar niets van terecht en hebben ze veertig door de woestijn getrokken. (Num.12-13). De ervaringen van het volk Israël in de woestijn is een beeld van een gelovige die leeft in ongeloof en ongehoorzaamheid en niet binnengaat in de rust en de rijkdom van de erfenis van Christus, wellicht omdat daarover de kennis ontbreekt of dat ze die weigeren binnen te gaan. Ze zijn verlost uit Egypte, maar Egypte is nog in hun harten; en ze hebben een voortdurend verlangen om terug te keren naar hun oude leven zo gauw er zich problemen voordoen (Ex.16:1-3; Num.11; 14:2-4; zie Jes.30:3; 31:1). In plaats om als overwinnaars in Christus door het leven te gaan, gaan ze voort als wandelaars en genieten nooit de volheid van wat God voor hen heeft bestemd. Het is een groep die speciaal wordt vermeld in de brief aan de Hebreeën. 

Kanaän

Kanaän is niet een type van de hemel maar van de hemelse gewesten (Ef.1:3). In de hemel is geen strijd, zonde of nederlaag meer! De doortocht door de Jordaan is een beeld van onze dood met Christus opdat wij in nieuwheid van het leven zouden wandelen. Het verblijf van het   volk Israël in Kanaän is een beeld van het leven van een gelovige zoals het zou moeten zijn: strijd en overwinning, geloof en gehoorzaamheid, geestelijke rijkdom en rust. Het is een leven van geloof, vertrouwen in de Heer Jezus, onze Jozua, de overste leidsman van onze behoudenis (Heb.2:10), om ons te leiden van overwinning tot overwinning (1Joh.5:4-5). Toen Israël in Egypte was, was de vijand rondom hen, en maakte hun het leven onmogelijk. Toen ze door de Rode Zee trokken, liet Israël de vijand achter zich; maar toen het volk de Jordaan overtrok, zagen ze nieuwe vijanden vóór hen, en bevochten deze door het geloof. Het overwinnend christelijk leven wordt niet in één keer behaald door één strijd die al onze problemen beëindigt. Zoals uitgebeeld door het volk Israël in het boek Jozua, is het

overwinnende christelijke leven een reeks van conflicten en overwinningen als we onze vijanden overwinnen, de een na de ander, en steeds meer in bezit nemen van onze erfenis. In overeenstemming met Jozua 11:23 moest het gehele land worden ingenomen, maar volgens hoofdstuk 13:1 ‘was er zeer veel land overgebleven om in bezit te nemen’. Is dit een tegenspraak? Neen, het is de verklaring van een geestelijke waarheid: In Christus, hebben we alles wat nodig is voor een overwinnend christelijke leven, maar we dienen onze erfenis in bezit nemen door geloof, stap voor stap (Joz.1:3). Jozua’s vraag aan het volk is ook een goede vraag voor de gemeente van nu: ‘Hoelang zult gij traag blijven, om het land in bezit te nemen, dat de Here, de God uwer vaderen, u gegeven heeft?’ (Joz.18:3).

Babel

Babel is een plaats waar het volk getuchtigd werd. De vierde en laatste geografische plaats op de ‘geestelijke kaart’ van Israël is Babylon, waar het volk zeventig jaar van ballingschap onderging omdat ze God ongehoorzaam waren en de goden van de volken vereerde. (2Kron.36; Jer.39:8-10) Als Gods volk moedwillig ongehoorzaam is, zal Hij ze moeten tuchtigen totdat ze zich aan Hem onderwerpen en gehoorzamen (Heb.12:1-11) opdat ze weer vrucht kunnen dragen (1Joh.1:9; 2Kor.7:1). Dit zal in de toekomst gebeuren. Die principes zijn ook op ons als gelovigen toepasbaar. De gemeenschap waartoe wij geroepen zijn (1Kor.1:9) kan door de zonde teniet worden gedaan (1Joh.1:6). Corrigeren wij onszelf niet (2Kor.13:5) dan kan of moet God ingrijpen ‘opdat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen’ (Heb.12:11).

Tenslotte

Als je naar jouw eigen leven en het leven van de gemeente waar je mee in gemeenschap bent kijkt, zie je jezelf en je medegelovigen dan in de woestijn wandelen of als overwinnaars in het Beloofde Land? In de wildernis, waren de Joden een klagend volk; maar in Kanaän waren ze een overwinnend volk, in de woestijn, bleef Israël achteromkijken, verlangend naar de dingen die ze in Egypte genoten; maar in het Beloofde Land, keken ze naar voren om de vijand te overwinnen en namen hun toegezegde bezittingen in bezit. De tocht door de woestijn was een ervaring van uitstel, nederlaag en dood; maar hun ervaringen in Kanaän was er een van leven, kracht en overwinning.

Als u kijkt naar uw ‘geestelijke kaart’ van uw christelijke leven, waar bevindt u zich?

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Vervangingstheologie: de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen.

Deze tweede grote periode van de Handelingen der Gemeente wordt gekenmerkt door een radicale ommekeer in 313. In dat jaar vaardigde keizer Constantijn het Edict van Milaan uit, waarbij aan alle mensen vrijheid van godsdienst werd toegestaan. Deze periode is van blijvend belang omdat hierin werd begonnen met een Unie tussen Kerk en Staat: zou de Kerk in staat zijn de wereld te behouden, wanneer zij daarmee een bondgenootschap zou aangaan? Kort daarop, in 325, werd het eerste grote, Kerk-concilie gehouden, namelijk in Nicea in Bithynië. Er waren daar 1500 afgevaardigden, en wel viermaal zoveel ‘leken’ als bisschoppen. Daar werd een belangrijke leerbeslissing genomen, waarbij, het Arianisme als ketterij werd afgezworen. Hoewel deze beslissing juist was en daarmee zowel de Drieëenheid van God als de Godheid van Christus opnieuw werden beklemtoond, was de manier waarop hier werd opgetreden verre van bijbels. De keizer en de bisschoppen oefenden hun macht uit, er werd druk geïntrigeerd, en daarmee ontstond een kerk wier optreden berust op macht, om de leer zuiver te houden! Met andere woorden, wat ‘leerstellig’ gezien gewonnen was, werd ‘kerkordelijk’ gezien prijsgegeven, en daarmee trad aardse macht in de plaats van hemelse, geestelijke volmacht.

Hieruit zien wij dat de Kerk het ‘huwelijk met de Staat’ is aangegaan, door zich aan de koning te koppelen. Er kwam een einde aan een tijdperk van verdrukking en armoede, en een nieuw tijdperk van aardse rijkdom brak aan. Daarbij schonk de “koning” een aantal indrukwekkende bouwwerken, basilieken genoemd, aan de bisschoppen om deze voortaan als ‘kerken’ te gebruiken. Op deze wijze werd de “leer der Nicolaïeten” nu officieel gesanctioneerd en als model voor de kerkorde vastgesteld. Bovendien blijkt hier de ‘methode van Bileam’ te werken, want wat door veel zware vervolging niet was gelukt, schijnt nu te gelukken door vleierij en rijkdom. Het resultaat is dat naarmate de ‘geestelijkheid’ de beschikking kreeg over gewaden, tronen, altaren, wierook, gewelven, sieraden en voorwerpen van kunst, het waarachtige geestelijk leven de achterdeur uitging.

Maar de leer van Bileam werd nog verder doorgevoerd. Waar het Christendom de staatsgodsdienst is geworden, worden tal van overheidstaken voortaan door de Kerk uitgevoerd, zoals het sluiten van huwelijken, het bidden voor en het vaststellen van veldtochten en dergelijke. Daarmee wordt dan ook de Kerk een zaak voor het gehele volk, en niet slechts voor de uitverkoren heiligen. Zo worden ook de heidenen de Kerk binnengebracht, maar dan zonder de eis van bekering en het verzaken van hun zondig en werelds leven. Om deze heidenen te gerieven werd de eredienst prachtig opgesierd en veranderde het karakter van de ‘preken’ aanzienlijk. Ook werden nu de heidense feesten ingevoerd, zij het in een gekerstende vorm: Een voorbeeld daarvan is het Midwinterfeest: de dag dat Mithra de duisternis overwon werd nu gemaakt tot Kerstmis, Christus als ‘zon der gerechtigheid’ ging zijn verjaardag vieren op de geboortedag van de heidense zonnegod, ter gelegenheid waarvan in Rome de Grote Spelen van het Circus plaatsvonden. Zo werd Kerstmis voorgoed tot een spektakelfeest, waarbij het heidendom in de kerk werd ingebakken. Dit alles nog afgezien van het feit dat wij, volgens Paulus, thans Christus niet meer naar het vlees kennen, en dus stellig niet ‘zijn verjaardag’ moeten vieren, op welke dag dan ook (wat overigens iets heel anders is dan het dankbaar gedenken van Christus’ komst in het vlees). Een laatste punt is dat het toenemen van de middelen en, naar men meende, ook van ‘de Geest’, het waarachtig geestelijk licht en de verwachting van de wederkomst deed verduisteren. In deze periode komt de Kerk dan ook tot een officieel vastgesteld uitstel van Christus’ wederkomst door te stellen dat eerst een ‘Duizendjarig Rijk’ op aarde gevestigd moet worden, door de gezamenlijke inspanning van Kerk en Staat. Er is dus een groot mensoptimisme, een verwachting dat met keizer Constantijn een begin is gemaakt met deze periode van duizend jaar. En wie daaraan niet meedoet, vertraagt daarmee de komst des Heren! Het onmiddellijke vooruitzicht van de gelovigen is dus niet meer Zijn komst, maar het Rijk van Koning en Kerk, die Hem voor minstens duizend jaar ‘in de kerk-kast’ heeft gestald: weliswaar hoogverheven, maar tegelijkertijd onbereikbaar! Een direct gevolg was tevens dat de joden als volk nu voorgoed werden afgeschreven: alle profetieën van Israëls toekomstige heerlijkheid werden nu op de Kerk van toepassing verklaard, en zo kwam Marcion dus toch nog, en nu wel officieel, voor een groot deel aan zijn trekken!

Deze tweede periode wordt gekenmerkt door een mengvorm van Gemeente en Kerk, waarbij deze laatste steeds meer de overhand gaat krijgen. De periode loopt af in het jaar 606, als Bonifatius III 44 wordt gekroond tot ‘universeel bisschop’, kort nadat Gregorius de Grote deze functie al feitelijk had ingevoerd en zich had toegeëigend. Hiermee krijgt de Rooms-Katholieke Kerk in haar definitieve hiërarchische vorm gestalte.

HET VERBOND TUSSEN KERK EN STAAT

Het keerpunt: keizer Constantijn

Aan het begin van de vierde eeuw kwam een nieuwe beproeving op de Gemeente af, die heeft geleid tot zowel overwinning als nederlaag. Het is goed zich in te leven in de situatie waarin Christus’ gemeente zich, na eeuwenlange vervolgingen en leerstrijd, bevond op het moment dat in Rome de macht van Diocletianus door Constantijn werd overgenomen. Want daarmee valt een van de grootste ‘dialectische zwenkingen’ uit de geschiedenis der Kerk te verklaren, die geleid heeft tot een nieuwe episode van de ‘Handelingen der Gemeente’.

Deze waarlijk dialectische omwenteling vond plaats toen de nieuwe keizer Constantijn, die in 312 aan de macht kwam, het Christendom als religie toeliet en daarmee de besluiten van de eerdere keizers herriep. Kort daarna werd het verheven tot staatsgodsdienst, waarbij hijzelf gold als de eerste christelijke keizer van het Romeinse Rijk. In zijn onbekeerde staat was Constantijn, als Romeins keizer, drager van de keizerlijke waardigheid als hogepriester van de heidense religie. Na zijn bekering tot het Christendom bracht hij deze waardigheid ‘gewoon’ over op het Christendom. Op deze wijze werden Kerk en Staat nauw aan elkaar verbonden en het duurde dan ook niet lang of de macht van de Staat stond ten dienste van allen die het in de Kerk voor het zeggen hadden, om hun beslissingen kracht bij te zetten. En zo werden de vervolgden weldra tot de vervolgers! Natuurlijk was er reden dankbaar te zijn voor de immense wending die het lot van Kerk en Gemeente genomen had, toen keizer Constantijn de Christenen erkende en de Christenvervolgingen door de heidense staat een einde namen. Daarmee kwamen toch ook de wereldse machthebbers tot de erkenning dat het leven van Christus in zijn volk niet kan worden uitgeroeid. Het vuur van de vervolging was daarin niet geslaagd en de vloed van tegenstand had Christus’ gemeente niet kunnen overweldigen. Het geestelijk leven van de gemeente stond ongerept na zoveel lijden en de kracht om de uitingen van de vleselijke mens te overwinnen was ongebroken.

Deze overwinning was alleen met geestelijke wapenen bevochten en we kunnen waarlijk spreken van de triomf van het kruis waarbij het zwakke en het dwaze van God de sterkte en de wijsheid van mensen heeft terneer geworpen: de Gemeente had gewonnen, het grote Romeinse Rijk was op haar stukgelopen. Maar er is ook een andere kant aan deze zaak, en deze wordt het best weergegeven met de woorden van Jezus over ‘de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen’, (Op. 2:14). Wat op de ene manier aan de overste van deze wereld niet was gelukt, gaat hij nu op een andere manier proberen, een manier die bij het volk Israël veel succes heeft gehad.

Behalve op de uiterlijke vorm der Kerk, de Kerkorde, heeft deze omslag ook een groot effect gehad op de theologie van de christelijke Kerk. De leerstukken omtrent God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest bleven staan, en werden zelfs verder ontwikkeld. Maar de verwachting van het Koninkrijk van God, dat gepaard gaat met de komst van Jezus Christus als Koning, moet nu plaatsmaken voor de gedachte dat het Koninkrijk nu was aangebroken. De beloften werden vervuld aan de Kerk, nu deze machtig was geworden, en de verwachting van Jezus’ wederkomst wordt vaag en verschuift naar een verre toekomst. De directe aanleiding tot deze ommekeer was een militaire overwinning die gepaard ging met een religieus visioen. In 312 trok Constantijn op tegen zijn rivaal en tegenstander Maxentius. Voordat Constantijn, die een aanbidder was van de zonnegod, zijn veldtocht begon, had hij een visioen waarin hij de vorm van een kruis tegen de lucht zag afgetekend, en hoorde hij de woorden: In hoc signo vinces (In dit teken zult gij overwinnen). Aan de vooravond van de beslissende slag te Pons Mulvius vlak bij Rome ontving hij in een droom een ‘goddelijk bevel’ om op de schilden van zijn soldaten een monogram aan te brengen met de twee letters van de Griekse naam van Christus: een ‘X’ waarover een ‘P’ was geschreven. Zo trok Constantijn ten strijde met de gedachte dat hij onder de zekere bescherming stond van de God van de Christenen. Na zijn overwinning werd deze gebeurtenis verheven tot een ‘goddelijk ingrijpen’, waarmee later de ‘christelijke veldtocht’ zou worden gesanctioneerd om de heidenen te onderwerpen aan de Kerk. Constantijn de Grote meende dat hij de God van de Christenen dank verschuldigd was en hij bewees dit onder meer door aan de Christenen vrijheid van godsdienst te geven. Maar zelf bleef hij Hogepriester van de heidense staatsreligie, en pas in 338, een jaar voor zijn dood, liet hij zich dopen en verklaarde zich daarmee openlijk tot Christen. Deze nieuwe keizerlijke gunst had een grote betekenis voor de christelijke Kerk, en wel in twee opzichten. Ten eerste kwam het Christendom nu in de mode. Hoewel Constantijn zelf geen belijdend Christen was, moedigde hij anderen aan om het christelijk geloof aan te nemen, waardoor zij de gunst van de Staat verwierven. Het gevolg daarvan was dat tal van heidenen de kerk binnenstroomden met gemengde motieven: daar leerden zij de eerste beginselen van het geloof en werden zij gedoopt, maar in hun hart bleven zij heiden. Dat dit zo kon gebeuren vindt zijn oorzaak in het overintellectualiseren van het geloof en de toenemende tendens naar sacramentalisme, waardoor leven bij uiterlijkheden in de plaats kwam van waarachtig geestelijk leven. Maar al die heidenen drukten ook een stempel op de kerk, zeker daar waar tal van steden in heel korte tijd ‘christelijk’ werden: tal van heidense gebruiken en feesten werden eenvoudig ‘gekerstend’ door ze een christelijke naam te geven, net zoals later de Roomse Kerk in de missielanden zou gaan toestaan, zoals in Azië, in Afrika en in Brazilië, waar de Afrikaanse goden van de negerslaven eenvoudig werden vervangen door katholieke ‘heiligen’.

Ten tweede kreeg de Staat nu een belangrijke stem in het kerkelijke kapittel. De kerkelijke leiders waren Constantijn zeer erkentelijk voor zijn bescherming, en in ruil ontving hij van hen een erepositie die hem geenszins toekwam, al was het alleen al op grond van zijn heidens hogepriesterschap. Maar de grond hiertoe was allang toebereid door de toenemende tendens tot centralisatie en de opkomst der bisschoppen en metropolieten, waardoor de ‘leer der Nicolaïeten’ tot volle ontplooiing kwam. De aldus verkregen godsdienstvrijheid sloeg dan ook weldra door naar begunstiging: (erfrecht, geld voor kerkbouw, zondagswet), en stuk voor stuk werden de uitingen van het officiële heidendom afgeschaft. Dit leidde tenslotte tot de proclamatie van de staatskerk door keizer Theodosius (1) in 380, waarbij alle onderdanen van het rijk werden verplicht om het katholieke geloof aan te hangen. Tegen deze toenemende staatscontrole is maar één afdoend antwoord, wat ook de Christenen in Japan tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben beleefd. Ook daar werden toen, op last van de keizer, alle christelijke kerken in een federatie ondergebracht, zodat zij door de Staat konden worden geregistreerd en gecontroleerd. Als antwoord daarop hielden veel Christenen dapper vast aan de absolute onafhankelijkheid van elke plaatselijke gemeente. Dat maakte dat de overheid zich genoodzaakt zag om zich tot elke gemeente afzonderlijk te richten, wat meestal ondoenlijk bleekte zijn. Hetzelfde hebben de Christenen in China meegemaakt, zowel in de dagen van Mau Ze-dong als daarna: het merendeel van de christelijke gemeenten stelde zich onafhankelijk op van de door de regering gecontroleerde centrale ‘Drie-Zelf beweging’.

Het Christendom wordt gevulgariseerd

Nu het Christendom tot mode was geworden en tal van steden zich als ‘christelijke stad’ hadden uitgeroepen, kreeg het officiële Christendom een geheel nieuwe dimensie. We zagen al eerder dat met het toenemen van de Christenvervolgingen steeds meer mensen gunstig over de Christenen gingen denken, waardoor er velen zich spontaan tot Christus en de leer van de Christenen bekeerden. Dat is trouwens een bijbels gegeven dat we ook tegenkomen in Jeruzalem, Hand. 2, en vooral ook na de eerste Christenvervolging na de dood van Stefanus, Hand. 8.

Maar nu gebeurde er iets geheel anders: de positie van het Christendom was geworden tot een object van politiek: in het Rijk, regionaal en plaatselijk, kon men zien hoe de kerkelijke leiders gingen inspelen op de grillen van de massa om daarmee de positie van de kerk veilig te stellen en uit te breiden. Dat het Christendom tot mode werd, bleek ook uit het feit dat de moppen en de liedjes, het cabaret en de praatjes, nu gingen over kerkelijke aange-legenheden. Zo kreeg bijvoorbeeld de brede massa belangstelling voor theologie, wat ertoe leidde dat de mensen hun mening ten beste gaven over de Ariaanse strijd. Daarmee zag de Kerk haar paarlen voor de zwijnen geworpen, wanneer er bijvoorbeeld liedjes werden gemaakt over de Drieëenheid, zowel pro als contra! Ook werden kerkelijke ambtsverkiezingen tot geweldige spektakels, waarbij de mededingers elkaar publiekelijk betichtten van al wat lelijk is. Opnieuw was het Christendom in het circus gebracht, maar nu werden niet de Christenen voor de leeuwen geworpen, maar wierpen de kerkelijke leiders elkaar en hun opvattingen voor de “leeuwen” van een publiek dat nu eenmaal was ingesteld op ‘brood en spelen’. Helaas was dit niet zomaar een voorbijgaande gril, maar was het gekomen om te blijven, zij het ook in verschillende gedaanten, zoals het latere carnaval, de semi-religieuze stierengevechten of de glitter en spetter van de Kerst-mis in midwintertijd! Met dit alles nam ook de intolerantie in kerkelijke zaken toe. Aan zaken van ondergeschikt belang werd de grootste aandacht besteed, evenals aan een opgelegde uniformiteit die altijd een levenloze religie kenmerkt. Dit voldoen aan de eisen van ‘de geestelijkheid’ werd al gauw gelijkgesteld met ‘orthodoxie’, en allen die zich daarin niet konden vinden en schikken werden als ketters en rebellen gebrandmerkt: zij konden kiezen tussen zich gedwongen conformeren of eruit gezet worden (excommunicatie). En dat tekent de tragiek en de ironie wel ten volle: de Kerk die zelf zo heftig was vervolgd en die eindelijk haar vrijheid had verworven, heeft geen scrupules om zelf de rol van vervolger op zich te nemen en de vrijheid aan anderen te ontzeggen.

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Is er een plan?

‘Zie, Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond; ja ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden’ (Zacharia 12:2)

Inleiding*

‘Trumps beslissing lokt wereldwijd hevige reacties uit’

De beslissing van de Amerikaanse president Donald Trump om Jeruzalem te erkennen als hoofdstad van Israël heeft wereldwijd hevige reacties uitgelokt: Israël is tevreden, in de rest van wereld zijn de reacties negatief. De Israëlische premier Benjamin Netanyahu spreekt van een historische dag. Hij wil dat de andere landen de beslissing van de Verenigde Staten volgen en hun ambassades in Israël ook naar Jeruzalem verhuizen. Ook de Israëlische minister Bennet is positief en bedankt in een eerste reactie de Amerikaanse president: “Bedankt VS-president, het is vandaag een mooie dag voor de Joden.’

Bron VRT Nieuws, woensdag 06 dec. 2017

De Palestijnse beweging Hamas roept op tot een nieuwe intifada of volksopstand.

Daarmee reageert Hamas op de demarche van de Amerikaanse president Donald Trump om Jeruzalem te erkennen als de hoofdstad van Israël en de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem te verhuizen.

‘We kunnen alleen een antwoord bieden op het zionistische beleid dat gesteund wordt door de VS door een nieuwe intifada te lanceren’, zei Hamas-leider Ismail Haniyeh tijdens een toespraak in de Gazastrook.

Volgens Haniyeh is de erkenning van Jeruzalem als hoofdstad van Israël een oorlogsverklaring van de VS. Hamas liet gisteren al weten dat Trump met zijn beslissing ‘de poorten van de hel heeft geopend.’

Bron: VRT Nieuws, donderdag 07 dec 2017 

Nu de media over elkaar heen vallen met hun commentaren over de recente gebeurtenissen en de hele wereld Israël veroordeeld vragen we ons af: wat is het toch wat de volkeren in beroering brengt? Hoe komt het toch dat de erkenning van Jeruzalem als hoofdstad van Israël zoveel vijandschap oproept? Hoe komt het toch dat het antisemitisme nooit schijnt te verdwijnen? Hoe komt het toch dat de Arabische lente in een Arabische winter is geëindigd? Hoe komt het toch dat de Islam de laatste decennia zoveel vijandschap tegen de (christelijk) wereld toont? Allemaal vragen, en nog veel meer, waardoor de mensen zich afvragen over er misschien een plan achter zit? Is het toevallig dat er de laatste jaren zoveel onlusten, oorlogen, rampen, hongersnoden en dergelijke zijn? Allerlei complottheorieën doen de ronde. Is het einde der tijden nabij? Komt Armageddon in zicht? Is Jezus komst nabij? Is er een plan; een goddelijk plan met betrekking tot deze wereld?

Metahistorie

‘Weet dit eerst, dat er in het laatst van de dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen en zeggen: Waar is de belofte van zijn komst? Want sinds de vaderen zijn ontslapen, blijft alle zó als vanaf het begin van de schepping. Want moedwillig is hun dit onbekend, dat door het woord van God de hemelen van oudsher waren, en een aarde, bestaande uit water en door water, waardoor de toenmalige wereld, door water overstroomd vergaan is’’ (2Petr.3:3-6).

Veel geschiedkundigen of filosofen zien in de wereldgeschiedenis geen samenhang. Anderen denken het tegenovergestelde maar zijn het niet eens, of weten niet waaruit die samenhang bestaat. We noemen deze benadering de cyclische. De gebeurtenissen zijn cyclisch: mensen en wereldrijken komen en gaan onder. Het patroon uit het verleden wordt herhaald in de toekomst. De mens past zich steeds aan. Het is alsof de apostel Petrus daaraan denkt wanneer hij zegt: ‘dat alles zó blijft als vanaf het begin van de schepping’. Vanuit de christelijke opvatting is er een heel ander perspectief. De geschiedenis wordt bepaald door God. De geschiedenisopvatting is lineair: De kerkvader Augustinus is de ‘vader’ van de lineaire benadering.

Is er een plan? Ja, zegt de profeet Jesaja want de Here verkondigd: ‘Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen’ (Jes.46:10; 45:11; 41:22-23). God dirigeert het wereldgebeuren. Dat zou je metahistorie kunnen noemen. Metahistorie is de geschiedenis achter de geschiedenis. Bovennatuurlijke wezens beïnvloeden historische en aardse feiten. Daarmee bedoelen we niet het mythologisch wereldbeeld van de antieke wereld met al zijn goden maar het bijbels wereldbeeld waardoor God met inzet van engelen geschiedenis schrijft. U begrijpt dat er weinig aandacht is voor bovennatuurlijke wezens, die invloed hebben op het wereldgebeuren in de huidige tijd. In de moderne wereld gaat men ervan uit dat de werkelijkheid te verklaren is vanuit menselijke waarneming. Dit vanuit verschillende filosofische en politieke beschouwingen. Vanuit het standpunt van de metahistorie wordt de werkelijkheid vanuit een hoger standpunt gezien. Het is als een toneelspel van Shakespeare. Boven het dagelijkse toneel vindt op een hogere verdieping een gelijktijdig toneelspel in de godenwereld plaats.

Voorbeelden

Het eerste voorbeeld van het plaatsvinden van handelingen door geestelijke wezens die achter de werkelijke gebeuren schuilgaan vinden we in het boek Daniël. ‘Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield’ (Dan.10:1-3). ‘Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? Terstond moet ik terugkeren om met de vorst der Perzen te strijden, en zodra ik uitgegaan ben, zie, dan zal de vorst van Griekenland komen –; nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid. – En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël’ (Dan.10:20-21). Uit dit hoofdstuk van het boek Daniël blijkt overtuigend dat de ware strijd achter de schermen wordt gestreden en dat er engelmachten achter de verschillende rijken blijken te zijn die het gebeuren sturen.

Het tweede voorbeeld is het zgn. ‘Statenbeeld’ van Daniël dat vier wereldrijken symboliseert. Achtereenvolgens komen na Israël terzijdestelling vier wereldrijken in beeld: Het Babylonisch rijk, het Medisch-Perzisch, het Griekse rijk en het Romeinse waarop het rijk van Christus volgt waardoor ook Israël weer in beeld komt. (Dan.2 en 7). Door de verwerping en dood van Christus is dat laatste rijk uitgesteld naar een later tijdstip vandaar dat het Romeinse rijk door twee verschillende symbolen wordt uitgebeeld. De eerste verschijning door twee benen (Oost- en West-Romeinse rijk) en de tweede verschijning door tien tenen (voor de uitleg daarvan zie: Op.17).

Het is duidelijk dat alle rijken voorafgaand aan het Romeinse zijn ten ondergegaan; het Romeinse ook maar dat is weer ‘herrezen’ in de huidige Europese Unie zoals veel uitleggers geloven. Dat is te verklaren door het gegeven dat vóór het Christusrijk verschijnt het Romeins rijk eraan voorafgaat en erdoor vernietigd wordt. ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde‘ (Dan.2:44-45).

Gods plan met Israël en Jeruzalem Is er een plan? Ja, God heeft een plan met Israël en Jeruzalem vormt daarvan het middelpunt, want het is de stad van de grote Koning (Mat.5:35). God heeft daarvoor een verbond met Abraham gesloten: ‘Te dien dage sloot de Here een verbond met Abram, zeggende: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven, van de rivier van Egypte tot de grote rivier, de rivier de Eufraat’ (Gen.15:18). En dat plan is dat Israël het hoofd van de volkeren zal worden in het ‘Christusrijk’. ‘Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraïm, die is mijn eerstgeborene. Maar ook voor de volkeren heeft God een plan maar dat is voor hen verborgen’ (Jer.31:7-10). Ja, God heeft nog geweldige plannen voor zijn volk Israël waarvan de volkeren geen weet hebben. ‘Wel zijn nu vele volkeren tegen u vergaderd, die zeggen: Zij worde ontwijd, en mogen onze ogen zich aan Sion verlustigen! Maar zij kennen de gedachten des Heren niet en verstaan zijn raadslag niet, dat Hij hen verzamelt als schoven op de dorsvloer. (Micha 4:11-12).

Waar staan we nu?

Precies honderd jaar geleden beloofde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Balfour de Joden een eigen staat die er dan ook in 1948 is gekomen. Twintig jaar daarna in 1967 is oostelijk Jeruzalem onder Israëlisch gezag gekomen. Verschillende oorlogen zijn tegen Israël gevoerd en tot dusver heeft Israël het hoofd boven water kunnen houden, maar hoelang nog? Landen die, vooral ná de Tweede Wereldoorlog, achter Israël stonden hebben zich allang tegen hen gekeerd. Door de erkenning van Jeruzalem als de hoofdstad van Israël door Trump zal de ‘rust’ in het Midden-Oosten voorlopig niet terugkeren en Jeruzalem zal de oorzaak blijven van veel politiek gekrakeel. Maar ook de Verenigde Naties heeft in grote meerderheid op donderdag 29 november 2017, voor een resolutie gestemd waarin de soevereiniteit van Israël over Jeruzalem illegaal wordt verklaard. Eén ding staat vast: God regeert en zijn plan met Israël en de volken zal plaatsvinden zoals het door de profeten van het Oude en Nieuwe Testament is voorzegt!

‘Zie, er komt een dag voor de Here, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden. Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem. En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch verstijving; ja, het zal één dag zijn – die is bij de Here bekend – geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen. Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft daarvan naar de oostelijke en de helft naar de westelijke zee; in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden. En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige. Het gehele land zal worden als de Vlakte van Geba tot Rimmon, zuidelijk van Jeruzalem; maar dit zal verhoogd worden en op zijn plaats blijven bestaan, van de Benjaminpoort tot de plaats van de vroegere poort, tot de Hoekpoort, en van de Chananeltoren tot de koninklijke perskuipen; men zal het bewonen, en er zal geen ban meer zijn, maar Jeruzalem zal veilig gelegen zijn. Dan zal dit de plaag zijn, waarmee de Here alle volken zal treffen, die tegen Jeruzalem zijn uitgerukt: Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn mond. Ja, te dien dage zal er onder hen een grote, door de Here bewerkte, ontsteltenis wezen, en ieder zal de hand van een ander grijpen, en ieders hand zal zich tegen die van een ander verheffen. Ja, ook Juda zal tegen Jeruzalem strijden, terwijl het vermogen van alle omwonende volken bijeengebracht wordt: goud, zilver en klederen in zeer grote menigte. En voor de paarden, de muildieren, de kamelen, de ezels en alle dieren die zich in die legers bevinden, zal er een plaag zijn gelijk aan deze plaag.

Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren. Maar wie uit de geslachten der aarde niet naar Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de Here der heerscharen, neder te buigen, op hem zal geen regen vallen, en indien het geslacht der Egyptenaren niet zal heentrekken en komen, op wie geen (regen) valt, dan zal toch komen de plaag waarmee de Here de volken zal treffen, die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. Dit zal de straf zijn van de Egyptenaren en van alle volken die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren.

Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den Here heilig; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens vóór het altaar; ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken. En er zal te dien dage geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de Here der heerscharen’ (Zacharia 14).

*Ga voor meer uitleg over de diverse onderwerpen m.b.t. dit artikel naar de Rubrieken: Oude Testament – Profetische boeken, Bijbelse Onderwerpen, Eschatologie en Israël op deze website en/of onderstaande ‘Geraadpleegde bronnen’.

Geraadpleegde bronnen:

www.metahistorie.com

Als goden sterven – Dr. F. De Graaf

Het geheim van de wereldgeschiedenis – Dr. F. De Graaf

Ambrosius en de geschiedenis – dr. G.H. Kramer

De Negende Koning – W.J. Ouweneel

De Toekomst van God – W.J. Ouweneel

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

Israël en de Kerk

‘Invloed van Augustinus’ theologie ten opzichte van Israël’ 

Inleiding

Weinigen van de vroege kerkvaders hebben meer invloed gehad in het denken van de Kerk dan Augustinus van Hippo (354-430 n.Chr.). Zijn invloed is nog terug te vinden en aanwezig in de theologie van de Katholieke aen vele Protestantse kerken. In 386 n.Chr. bekeerde hij zich tot het christendom en werd met Pasen in 387 door Ambrosius, de bisschop van Milaan, gedoopt.

Augustinus was een uitermate productief schrijver. In ‘De civitate Dei’ (De stad Gods), zijn meest bekende werk, verdedigt hij tegenover geletterde heidenen het christendom als de ware godsdienst en geeft hij zijn ideeën over de sociale en maatschappelijke orde weer.

Augustinus heeft in het bijzonder twee leerstukken ontwikkeld die de aandacht trekken: de leer van de genade en de leer van de Kerk. We laten het eerste voor wat het is en houden ons met het laatste, de leer van de Kerk omdat we de verhouding tussen Israël en de Kerk willen onderzoeken.  Om het denken van Augustinus goed te begrijpen en moeten we eerst terug in de geschiedenis en wel naar de grote ommekeer van Staat en Kerk vanwege de ‘bekering’ van Constantijn de Grote tot het Christendom in het jaar 312 n.Chr.

Korte geschiedenis

Voordat Constantijn aan de macht kwam en zich tot het Christendom bekeerde was de Kerk door een lange periode van grote vervolgingen gegaan. De vervolgingen onder de beruchte keizer Nero en de brand van Rome in 64 n.Chr. zijn alom bekend en beschreven. Maximinus (ca. 250-310) was de laatste in de rij van vele keizers van het Romeinse rijk die de Christelijke kerk vervolgde. Groot was dan ook de vreugde toen er voor de Christenen betere tijden aanbraken met de komst van Constantijn de Grote. Eusebius van Caesarea, de kerk-historicus die ook Constantijn heeft gedoopt in 337, putte zich dan ook uit in lofbetuigingen aan God en keizer Constantijn in zijn tiende boek van zijn Kerkgeschiedenis. Begrijpelijk na zoveel jaren van vervolging, maar hij sloeg daarin door naar de andere kant en zag in Constantijn degene die het ’Christus-rijk’  grondvestte en daarmee de Kerk aan de Staat koppelde. Hij zag de staat als een door God ingesteld instituut dat de taak had de wereld op de komst van Christus voor te bereiden.

Deze Unie tussen Kerk en Staat kwam heel goed tot uitdrukking bij het concilie van Nicea in 325 waar het Arianisme werd afgezworen en daarmee de Drieëenheid van God en de Godheid van Christus werd beklemtoond. Het was een goede keuze maar uit de manier waarop deze beslissing tot stand is gekomen blijkt duidelijk de macht van de keizer (Staat).

Met deze grote ommekeer, ontwikkelde zich de gedachte dat het Koninkrijk van Christus op aarde was aangebroken, waarin Hij regeert door zijn heilige algemene (katholieke) Kerk. Vanaf Constantijn wordt de term ‘katholieke kerk’ synoniem met het Romeinse Rijk; de katholieke kerk is dan de staatskerk. Vandaar dan ook dat geleidelijk de naam veranderde in Rooms-Katholiek.

De basis voor de gedachte dat het rijk van Christus was aangebroken lag niet alleen in het feit dat er door Constantijn vrede en geloofsvrijheid was aangebroken, maar deze had ook een theologische basis, daarover later meer.

Een mooie gedachte, ware het niet dat het West-Romeinse rijk in verval geraakte (de stad Rome viel in 410 door Alarik) en in 476 feitelijk ophield te bestaan. Daarmee stortte tevens het hele theologische en kerkelijke denkkader in dat had geleerd dat het ‘Christusrijk’, dat met Constantijn was aangebroken en zou duren tot de komst van de Christus. In die periode komt Augustinus naar voren en het werd zijn taak om die ineengestorte ‘denkwereld’ weer op te bouwen. In zijn boek ‘De Civitate Dei’ (De stad, of Staat Gods) stelt hij twee steden tegenover elkaar: de stad van de mens en de stad van God. Tegenover de stad Rome, die nu was ingenomen en verwoest, stelde hij de eeuwige stad van God. Die stad was niet het komende hemelse Jeruzalem, maar steeds meer de kerkelijke organisatie van het Katholicisme. Vanuit die gedachte was het dan ook gewenst dat iedereen van die Kerk deel ging uitmaken.

Enkele leerstukken van Augustinus

Maar we wijken af want we willen weten hoe Augustinus denken de relatie van Israël en de Kerk beïnvloed heeft. We keren nog eens terug naar het jaar 312, het jaar dat Constantijn keizer werd en het Christelijk geloof aannam. In het edict van Nicomedia (311), opgesteld door keizer Galerius (250-311) vlak voor zijn dood, worden de christenvervolgingen in het Romeinse Rijk beëindigd. Kerken mochten weer worden opgebouwd. In het edict van Milaan van Constantijn en Licinius (februari 313) wordt dit nog versterkt. De christenen krijgen dan volledige geloofsvrijheid. De originele tekst zelf is niet bewaard gebleven, maar Lactantius haalt in zijn boek ‘De mortibus persecutorum’ (De dood van de vervolgers), in hoofdstuk 38 en 45 grote delen van deze originele tekst aan. Onder meer staat erin dat alle bezittingen, gebouwen en grond die de christelijke gemeenschap ontnomen waren, teruggegeven zullen worden. Door deze gunsten kwam het Christendom in de mode en velen stroomden toe en namen het christelijk geloof aan, waardoor zij de gunst van de Staat verwierven en er zelf ook maatschappelijk beter van werden.

In 380 leidde dat onder keizer Theodosius I (346-395) tot de proclamatie van de Staatskerk, waarbij alle onderdanen van het rijk verplicht werden om het katholieke geloof aan te hangen. Iedereen die niet ‘de enige en ware Kerk’ aanhing werd tot ketter verklaard. Hij bepleitte zelfs een afgedwongen belijdenis als het geloof dat de ziel behoudt.

Tot zover een kort overzicht van de situatie waarin zich het Romeinse Rijk bevond ten tijde van de kerkvader Augustinus. De leer van de kerk en de sacramenten zoals Augustinus die ontwikkelde en we nu gaan bespreken, vond zijn volle ontplooiing in dit katholieke systeem en tot op vandaag de dag en ook in veel Protestantse kerken. Andere bijdragen aan de theologie waren de genadeleer en de Triniteitsleer. Een aantal punten van zijn theologische erfenis hebben grote invloed gehad op het denken en handelen van de kerk ten opzichte van het volk Israël en deze verdienen onze aandacht.

1. Het caesaropapisme, sacerdotalisme en sacramentalisme.

a) caesaropapisme: In 380 werd door het keizerlijk edict Cunctos populos van Theodosius I het (katholieke) christendom voor het eerst in het Romeinse Rijk vastgelegd als staatsgodsdienst, waardoor de Kerk dienstbaar werd aan de keizer. Hieruit ontwikkelde zich het pausdom en Rome werd daarin het gezagscentrum. (Aan het pausdom gaf Leo de Grote die van 440 tot 461 bisschop van Rome was haar grondslag d.m.v. zijn eigen interpretatie van Mattheüs 16:18-19.) Dit zou bovendien betekenen dat alle andere godsdiensten werden verboden en vervolgd, (nog) met uitzondering van het jodendom waaruit het christendom was ontstaan. In de latere middeleeuwen is daaruit de Investituurstrijd ontstaan dat een machtsstrijd was tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome tijdens de 11e en 12e eeuw. De twistvraag ging steeds over de benoeming van hogere geestelijken (rijksbisschoppen) en de abten en abdissen van rijksabdijen (geestelijke instellingen onder voogdij van de keizer).

b) sacerdotalisme (de bevoegdheid van de priester om namens de Kerk de sacramenten uit te reiken) en het sacramentalisme (behoud en eeuwig leven is niet door geloof, maar door het ontvangen van de sacramenten).

Augustinus is verantwoordelijk geweest voor de leer dat een mens behouden wordt door de sacramenten van een georganiseerde, aardse kerk, toegediend door gewijde priesters. Weliswaar lag de oorsprong hiervan al veel eerder dan bij Augustinus maar hij heeft een officiële leer gemaakt van de gebruiken die al in de praktijk werden gebracht. Bepaalde, aan Augustinus toegeschreven uitspraken bevestigen dit: ‘Een sacrament is de zichtbare vorm van een onzichtbare genade’, ‘De genade Gods aan mensen wordt bediend door de sacramenten. Buiten de kerk kan geen redding bestaan’, ‘God vergeeft de zonden, maar de kerk bepaald de tijden waarop de mens boete kan doen, en buiten de kerk worden geen zonden vergeven’ en ‘Het recht om te dopen bestaat alleen binnen de kerk, en bovenal bij die ambtsdragers die door de kerk zijn gekozen en aangesteld om de sacramenten te bedienen’.

2. Het substitutionalisme.

De vervangingstheologie, ook wel vervangingsleer of substitutietheologie genoemd, behelst dat de geestelijke plaats van het jodendom (Israël) niet alleen is vervuld in, maar zelfs vervangen is door die van het christendom of kerk. Vanuit het boek Daniël is de gedachte ontstaan dat het rijk van Constantijn het vijfde en laatste rijk was. In hoofdstuk 2 en 7 van het boek Daniël worden vier rijken voorgesteld (het Babylonische, de Medo-perzische, het Griekse en het Romeinse) die dan gevolgd gingen worden door het rijk van de Christus. Hoe verleidelijk was dan ook de gedachte dat het rijk van Constantijn dit vijfde en laatste rijk was. Het is dan ook gemakkelijk om in te zien dat van een toekomstig Joods rijk geen sprake meer kon zijn. Alle zegeningen werden op de Kerk toegepast en alle vloeken waren voor het volk Israël.

3. Het chiliasme.

Chiliasme is de leer van het duizendjarig rijk, de verwachting van het toekomstig koninkrijk van God, dat gepaard gaat met de komst van Jezus Christus als Koning. Deze toekomstverwachting moest nu plaatsmaken voor de gedachte dat het koninkrijk nù was aangebroken. De beloften daaromtrent werden vervuld aan de kerk, nu deze machtig en rijk was geworden, en de verwachting van Jezus’ wederkomst werd vaag en verschoof naar een verre toekomst.

Was het prechiliasme (de leer dat de komst van Christus  vóór het millennium plaatsvindt) voor de grote Constantinische ommekeer gewoongoed daarna (mede door het toedoen van de kerkvader Augustinus) raakte deze visie geheel op de achtergrond en werd het vervangen door het achiliasme of amilllennialisme (de leer die een duizendjarig rijk afwijst). Deze visie gaf de basis aan de keizer en de kerk voor een wereldse, aardse macht, dat deel uitmaakte of ging uitmaken van het opkomende pausdom. De paus, als plaatsvervanger (of plaatsbekleder) van Christus regeerde in dat ‘duizendjarig rijk’ en absolute gehoorzaamheid werd geëist.

De gevolgen van Augustinus’ theologie voor het joodse volk. We zouden in het kort, n.a.v. de drie bovenvermelde onderwerpen, volgende conclusies trekken: (1) buiten de (Rooms Katholiek) kerk en zonder toedoen van de bevoegde ambtsdragers is er geen heil. (2) De (Rooms Katholieke) kerk is in plaats van Israël gekomen en er is geen toekomst meer voor het joodse volk. (3) Het beloofde vrederijk van Christus is nú en krijgt zijn vervulling in de (Rooms Katholieke) kerk waardoor er geen sprake meer kan zijn van een toekomstig Vrederijk.

Ook vóór Augustinus waren er al maatregelen tegen de joden genomen. De meeste Romeinse keizers waren de joden (ondanks verschillende afkeurende opmerkingen in de wetgeving) niet werkelijk vijandig gezind, in ieder geval niet zolang de openbare orde niet werd verstoord. Meerdere christelijke keizers beperkten de joodse religieuze godsdienstuitoefening of legden een verbod op voor de nieuwbouw van synagoges. In 315 wordt op straffe van de dood door levend verbrand te worden de joden verboden onder de Christenen aanhangers voor hun geloof te winnen. Op straffe van de dood mogen de joden hun christelijke slaven niet besnijden (Wet van Constantijn van 21 oktober 335). De joden mogen geen christelijke slaven hebben (Wet van Constantius II van 13 augustus 339). Gemengde huwelijken tussen joden en christelijke vrouwen zijn verboden (Wet van Constantius II van 13 augustus 339).

Toch bleef het jodendom na 391-392 de enige toegestane niet-christelijke religie in het Imperium Romanum. Meerdere christelijke keizers bestendigden ook zekere beschermende maatregelen voor joden, die ondanks verwoede pogingen, waren uitgezet. Ten tijde van Julianus de Afvallige (331-363) krijgen de joden weer hun vrijheid en rechten terug. Vooral in de vijfde eeuw, onder het bewind van keizer Theodosius II (401-450) tot en met Justinianus (482-565) werden wetten afgekondigd die alle aanhangers van het jodendom degradeerden tot de status van een volksdeel dat slechts ‘geduld’ wordt en dat buiten de gemeenschap van de overige Romeinse burgers staat en in hun rechten ernstig werd beknot.

Augustinus zal de praktische gevolgen van zijn theologische concepten wel niet gezien en verwacht hebben en te goeder trouw gehandeld hebben. Dit geldt zowel voor zijn leer van het sacerdotalisme (de bevoegdheid van de priester om namens de Kerk de sacramenten uit te reiken) en het sacramentalisme (behoud en eeuwig leven is niet door geloof, maar door het ontvangen van de sacramenten) dat veel ellende met zich mee heeft gebracht, maar ook voor zijn leer omtrent het chiliasme en de vervangingstheologie. Het antisemitisme vond daarin een voedingsbodem die al eerder gelegd was tijdens het concilie van Nicea in 425 waarin men verbood Pasen te vieren op dezelfde datum als het joodse Pascha en beide data werden ontkoppeld.

Zelf ontwikkelde Augustinus een uiterst genuanceerd beeld van de joden. De joden bezitten de verzameling van religieuze boeken die men later in christelijke kringen het Oude Testament is gaan noemen, de christenen hebben daarnaast de boeken van het Nieuwe Testament. In Augustinus' ogen was het Nieuwe Testament de vervulling van het Oude Testament, dat als de belofte kan worden gezien. Jezus Christus is de nieuwe Adam, Maria de nieuwe Eva. Volgens die visie zijn de joden de noodzakelijke wegbereiders van het christendom. Augustinus gaat dan ook vol respect met hen om. Samen met de heidenen vormen ze het fundament van het christendom, dat voortkomt uit joden en heidenen die zijn als twee muren die uit twee verschillende richtingen bij elkaar komen in één hoeksteen, Christus. In verschillende geschriften laat Augustinus zich over de joden uit. Meestal presenteert hij hen als (al te) getrouwe navolgers van de wet: ze nemen alles naar de letter, hoewel naar de Geest volgens Augustinus beter zou zijn. Dat is wat de christenen doen. "De letter doodt, maar de Geest maakt levend", zegt de apostel Paulus. Degenen die naar de letter leven en de (heilige) Geest geen kans geven, houden het oude (de oude mens) in stand en maken geen ruimte voor het nieuwe (de nieuwe mens). Augustinus werkt het "contrast" joden-christenen niet zozeer uit omwille van de verhouding tussen joden en christenen op zichzelf, als wel omdat hij de joden een voorbeeldfunctie wil toekennen. Hij gebruikt de gebondenheid van de joden aan de letter om de positie van verschillende heterodoxe (afwijkende) stromingen onder de aandacht te brengen.

Besluit

Dat de joden van de zijde van de christelijke kerk veel te lijden heeft gehad kan en mag niet ontkend worden. De joodse historicus Heinrich Graetz omschrijft het met deze woorden: ‘Het brute wapengeweld waarmee het heidense Rome het Christendom had bevochten, was niet in staat geweest zij  triomfantelijke opmars te stuiten. Wie kan in de verbazingwekkende gebeurtenis dat een joods kind uit Nazareth tronen en rijken aan zich kon onderwerpen, het feit miskennen dat het, historisch gezien, een noodzakelijke ontwikkeling was de oude, afgeleefde wereld ten grave te dragen en een nieuwe te laten verrijzen? Het Jodendom zou zich over deze triomf van de geest over de met de wapenen rammelende gewelddadigheid hebben kunnen verheugen, wanneer het triomfantelijke Christendom de zachtheid van zijn stichter had nagevolgd!’

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

De terzijdestelling van Israël

I. Inleiding

Een van de thema’s die de eeuwen door in de christenheid voor veel verdeeldheid en verwarring hebben gezorgd, is de discussie over het volk Israël. Die verdeeldheid komt vooral tot uitdrukking bij de vraag welke positie het volk Israël vandaag inneemt en of het volk nog een toekomstige betekenis zal hebben in het handelen van God met deze wereld. Ik ben mij ervan bewust dat dit artikel aan die verdeeldheid geen einde zal maken, maar hoop dat het voor de geïnteresseerde lezer de moeite waard zal zijn om er kennis van te nemen.

II. Het ontstaan van Israël

Na de zondvloed en de torenbouw van Babel neemt God een wending in zijn handelen met deze wereld. Dat verschil in handelen kunnen we opmerken in de roeping van Abraham uit Ur der Chaldeeën. Het oordeel over Babel is de spraakverwarring, geen nieuwe zondvloed, zoals beloofd aan Noach (Gen.9:15). In plaats daarvan roept God een echtpaar uit de volken waarmee hij zijn plan verder gaat uitwerken. De andere volken laat God tot op zekere hoogte aan hun lot over door ze op hun eigen wegen te laten gaan, hoewel Hij zich niet onbetuigd laat door voor zijn schepping te zorgen (Hand.14:16; 17:30). Hij heeft hen ‘overgegeven’, zoals de brief aan de Romeinen het zegt (Rom.1:24,26,28). We komen dan ook uit de Bijbel niets te weten over diverse antieke volken zoals bijvoorbeeld de Azteken of Inca’s, dan alleen over die volken die in een relatie met het volk Israël staan.

Abraham is de stamvader van het volk Israël en na hem Isaak en Jakob. Hoe het volk onder leiding van Mozes in het beloofde land is gekomen en zijn geschiedenis daarna, mag als bekend worden verondersteld. Na de eerste ballingschap, waar ze in geraakten vanwege hun zonden, keerde een klein overblijfsel onder leiding van Ezra en Nehemia terug naar het land (2 Kron. 36:15-21; Ezra; Neh.). De nadruk in dit artikel ligt op de afwijzing door het volk Israël van de Heer Jezus als hun Messias en hun terzijdestelling, en daar willen we ons mee bezighouden.

III. De terzijdestelling van Israël

Met de terzijdestelling van Israël bedoelen we het zogenaamde substitutionalisme of vervangingstheologie, de leer die zegt dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen. Een leer waarin de vervloekingen worden overgelaten aan Israël, terwijl de zegeningen voor de kerk zijn bestemd... We moeten ver in de kerkgeschiedenis teruggaan om te weten te komen hoe die visie is ontstaan. Dat was door de theologie van de kerkvader Augustinus (354-430 n.Chr.). Hij zag in het Romeinse Rijk van Constantijn de Grote het beloofde Messiaanse vrederijk. In Daniël 2 wordt het laatste van de daar genoemde rijken, het Romeinse Rijk, toch opgevolgd door het rijk van Christus, dus wat is meer voor de hand liggend dan het rijk van Constantijn als zodanig te (h)erkennen? Deze visie impliceert de gedachte dat er voor Israël geen plaats meer is in het heden noch in de toekomst. We vinden dit uitgewerkt in het geschrift van Augustinus ‘De stad Gods’. Tot op vandaag de dag bepaalt dit de theologie van de rooms- katholieke en veel protestantse kerken.

Een andere leer die een goed zicht op de bijbelse positie van Israël verhindert, is de gedachte dat de kerk bij Israël is ingelijfd of zelfs deel van Israël uitmaakt. We laten dat voor wat het is en verwijzen naar 1 Korintiërs 10:32, dat ons leert dat er na het ontstaan van de Gemeente in Handelingen 2 drie verschillende groepen zijn: ‘Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot’ (Gal.3:28; Kol.3:11). De Gemeente wordt gevormd door gelovigen uit de Joden en Grieken en is geen ‘geestelijk Israël’ of ‘kerk uit de heidenen ingelijfd bij Israël’, maar iets geheel nieuws (Mat.16:18).

De gedachte aan een toekomstig nieuw volk, de Gemeente, vinden we al terug in de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden. We zien daar dat de wijngaard afgenomen wordt van hen die de zoon gedood hebben, en gegeven ‘aan een volk dat de vruchten ervan opbrengt’, of de ‘anderen’ (Mat.21:33-44; vgl. Mark.12:1-12; Luk. 20:9-8). Als we aannemen dat dit de Gemeente is, dan impliceert het de terzijdestelling van Israël. In de gelijkenis van de verontschuldigingen (Luk.14:15-24) zien we hetzelfde gebeuren: ook daar willen de genodigden niet komen en worden de inwoners in de ‘stad’ (de gelovigen uit Israël) en zij die op de ‘wegen’ zijn (zij die uit de volken zijn) uitgenodigd. De kwestie van de terzijdestelling van Israël wordt niet alleen in voornoemde gelijkenissen onderwezen, maar ook in Romeinen 9-10, waar de apostel Paulus er uitvoerig op ingaat.

In de gelijkenis van het bruiloftsmaal in Mattheüs 22:1-14 zien we daar nog aanwijzingen voor de terzijdestelling van Israël. We lezen daar over burgers van de stad die de uitnodiging om te komen op de bruiloft van de ‘koningszoon’ afwijzen (ze wilden niet komen) en die slaven van de koning, en ook de andere slaven die later kwamen, doden. Het vervolg en de reactie van de koning lezen we in vers 7: ‘De koning werd toornig; en hij zond zijn legers en bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand’. Dát is het oordeel over Jeruzalem; geen steen zou op de andere worden gelaten omdat het de boodschap van het heil verworpen had. Flavius Josephus, de joodse geschiedschrijver, bericht uitvoerig over deze gebeurtenis in zijn ‘De Joodse oorlogen’. Ook in de gelijkenis van de ponden vinden we hetzelfde einde aangekondigd: ‘Die vijanden van mij evenwel, die niet wilden dat ik over hen regeerde, breng ze hier en slacht ze in mijn bijzijn af’ (Luk.19:27). In Johannes 19:15 lezen we dat Pilatus vraagt: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ waarop de overpriesters antwoorden: ‘Wij hebben geen koning dan de keizer’.

Zoals gezegd, het oordeel over Jeruzalem was aangekondigd en wordt door de Heer Jezus in Lucas 19:43-44 voorzegd: ‘Want er zullen dagen over u komen dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen en u zullen omsingelen en u van alle zijden benauwen; en zij zullen u met de grond gelijkmaken met uw kinderen in u; en zij zullen in u geen steen op de andere laten, aangezien u de tijd waarin naar u werd omgezien niet hebt erkend.’ De Heer Jezus, die over de stad Jeruzalem geweend heeft (Luk.19:41), moest met veel verdriet in zijn hart daarom wel de volgende conclusie trekken: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u woest overgelaten’ (Mat. 23:37-38). We zien hier ten eerste dat het volk terzijdegesteld zou worden en ten tweede dat ‘uw huis’ (de tempel van de Joden) woest gelaten zou worden, maar ook dat het volk aanwezig zou zijn wanneer de Messias zou terugkomen en opnieuw zijn intocht in Jeruzalem zou houden.

Het volk heeft de tijd dat naar hen werd omgezien niet opgemerkt én ze hebben niet gewild (Luk.19:44; Mat.23:37), daarom moest het oordeel wel komen. In de dagen van de Romeinse bevelvoerder Titus is het oordeel voltrokken in het jaar 70 n.Chr. Lukas, de evangelist, beschrijft het met de volgende woorden: ‘Wanneer u nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabij gekomen is. Laten dan die in Judéa zijn, vluchten naar de bergen; en zij die in het midden van Jeruzalem zijn, er uittrekken, en die in de landstreken zijn, er niet binnengaan. Want dit zijn dagen van wraak, opdat alles wat geschreven staat, vervuld wordt. Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen; want er zal grote nood zijn in het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door het scherp van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd onder alle volken; en Jeruzalem zal door de volken worden vertrapt, totdat de tijden van de volken zijn vervuld’ (Luk.21:20-24). Gelukkig is er een ‘totdat’ en daarover gaat het volgende onderdeel.

IV. De aanneming van Israël

Zoals al gezegd we spreken van de terzijdestelling en niet van verwerping van Israël, omdat anders de gedachte zou kunnen postvatten dat het met Israël definitief gedaan zou zijn en dat er geen herstel en toekomst voor het volk meer in het verschiet ligt. Toch wordt het woord wel door de apostel gebruikt in Romeinen 11:15. Maar zoals gezegd er is een ‘totdat’! God heeft het volk (tijdelijk) terzijdegesteld om het straks weer aan te nemen, want ‘wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden?’ (vs.15). Vergelijk eens Hosea 1:9-10, waar we deze zelfde gedachte van terzijdestelling en (weder)aanneming vinden: ‘Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn. Maar gelijk daarop volgend: ‘Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet – zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.’ ‘God heeft zijn volk niet verstoten’, want ‘de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk’ (Rom.11:29). Maar: ‘Vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de HERE en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4). Er is geen herstel denkbaar zonder bekering, en daarvan is momenteel nog geen sprake. Wel zien we daarvan misschien een begin in die Joden die zich in deze tijd tot de Heer Jezus hebben bekeerd. Tijdens een verblijf in Tiberias een paar jaar geleden sprak ik een vertegenwoordiger van de Messias-belijdende joden die mij vertelde dat er naar schatting een tienduizend leden waren in Israël. Een hoopvol begin!

We hebben bewust van ‘terzijdestelling’ gesproken en niet van verwerping, want de gedachte dat Israël voor altijd verworpen is kan niet gestaafd worden door de Bijbel. De uitverkiezing en de beloften gedaan aan Abraham zijn onvoorwaardelijk (Gen.12, 15 en 22). Die uitverkiezing, verbond en beloften waren natuurlijk geen vrijbrief voor Israël om er maar een potje van te maken! In de twee ballingschappen zien we dat God het volk serieus neemt in zijn verantwoordelijkheid om een heilig volk te zijn en te wandelen overeenkomstig zijn roeping. En geldt dat ook niet voor ons (Fil.2:12)? En dat is de moeilijkheid: aan de ene kant de onvoorwaardelijke verkiezing en aan de andere kant de verantwoordelijkheid om naar God te luisteren. Meerdere teksten in het Oude Testament wijzen daarop, bijvoorbeeld in Exodus 19:5: ‘Indien gij aandachtig naar mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn.’ In het uiteindelijke plan van God heeft het volk Israël een plaats in de (nabije) toekomst, maar dat herstel vereist berouw en bekering!

Over dat herstel en die bekering spreekt de profeet Ezechiël duidelijke taal: ‘De hand des HEREN kwam op mij, en de HERE voerde mij in de geest naar buiten en zette mij neer in een dal; dat was vol beenderen. Hij deed mij daar aan alle kanten omheen lopen en zie, zij lagen in grote menigte door het dal verspreid, en zie, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot mij: Mensenkind, kunnen deze beenderen herleven? En ik zeide: Here HERE, Gij weet het. Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot hen: gij dorre beenderen, hoort het woord des HEREN. Zo spreekt de Here HERE tot deze beenderen: Zie, Ik breng geest in u, en gij zult herleven; Ik zal spieren op u leggen, vlees op u doen komen, u met een huid overtrekken en geest in u brengen, zodat gij herleeft; en gij zult weten, dat Ik de HERE ben. Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen. Daarop zeide Hij tot mij: Profeteer tot de geest, profeteer, mensenkind, en zeg tot de geest: zo zegt de Here HERE: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden, zodat zij herleven. Toen profeteerde ik, zoals Hij mij bevolen had; en de geest kwam in hen en zij herleefden en gingen op hun voeten staan, een geweldig groot leger. Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. Daarom profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opkomen, o mijn volk, en u brengen naar het land Israëls. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o mijn volk. Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten, dat Ik, de HERE, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des HEREN.’ (Ez.37:1-14).

‘Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de HERE en tot zijn heil – in de dagen der toekomst.’ (Hos.3:5)

_____________________________________________________________

Wat zegt de Bijbel?

‘Jeruzalem, zie uw Koning komt tot u’

Inleiding.

Wie ooit in de gelegenheid is geweest een bezoek te brengen aan Israël, zal zeker de stad Jeruzalem bezocht hebben. Vanaf de Olijfberg heb je een onvergetelijk uitzicht! Jeruzalem wordt vaak aangeduid als ‘de heilige stad‘ en zo staat het ook vermeld in het evangelie naar Mattheüs en in het boek Openbaring. (Mat.4:5; 27:53; Op.11:2; 21:2,10; 22:19). Men denkt dat het voorzetsel ‘heilige’ gebruikt wordt vanwege de tempel die daar door Salomo gebouwd is. Maar ‘heilig’ kan ook de betekenis hebben van ‘afgezonderd’ en dat is Jeruzalem ook; het is ‘afgezonderd’ van alle steden op deze planeet omdat de Here het verkozen heeft. ‘Want de HERE heeft Sion verkoren, Hij heeft het Zich ter woning begeerd’ (Ps132:13). Voor wie kennis heeft van het profetisch Woord gaat de interesse voor Jeruzalem natuurlijk verder dan slechts een bezoek. Jeruzalem is een stad die niet alleen bekend is vanwege haar geschiedenis, maar ook om haar betekenis vandaag de dag voor de drie grote monotheïstische godsdiensten, jodendom, christendom en islam. Maar de betekenis van Jeruzalem is niet alleen belangrijk voor het verleden en het heden, maar ook voor de toekomst, zoals we zullen zien.

Jeruzalem in het Oude Testament

De eerste niet-Bijbelse bronnen die de naam Jeruzalem vermelden, zijn te vinden in de kleitabletten  van het archief van Ebla, zo rond 2250 v.Chr. Ebla was een oude stad in het noordwesten van Syrië, ongeveer 55 km ten zuidwesten van Aleppo. Een andere vermelding van Jeruzalem vinden we in de zgn. Amarna-brieven. Amarna is de naam van de nieuwe hoofdstad die de Egyptische farao Amenhotep IV of Echnaton liet bouwen op de oostelijke oever van de rivier de Nijl. Tot de belangrijkste archeologische vondsten afkomstig uit Amarna behoren de zogenaamde Amarna-brieven, rond 1400 v.Chr. op kleitabletten geschreven in spijkerschrift, die gegevens bevatten over diplomatieke betrekkingen tussen het toenmalige Egypte en naburige rijken, waaronder ook Israël.

In de Bijbel vinden we waarschijnlijk de eerste vermelding van Jeruzalem in het boek Genesis. We lezen daar dat ‘Melchisedek, de koning van Salem’, Abraham tegemoet kwam met brood en wijn (Gen.14:18; vgl. Heb.7:1,2). Jeruzalem wordt in het Oude Testament met verschillende namen aangeduid, onder andere: Salem, Jebus, Moria en Sion. Wat later in Genesis lezen we van het offer van Abram: ‘Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde. Hij zeide tot hem: Abraham, en deze zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen, die Ik u noemen zal’ (Gen.22:1-2). Waarschijnlijk begon Salomo op die berg met de bouw van de tempel, waar de HERE aan zijn vader David verschenen was, op de dorsvloer die David had gekocht van de Jebusiet Ornan (2Kron.3:1; 1 Kron.21:22).

Jeruzalem in het Nieuwe Testament

Ook in het Nieuwe Testament neemt Jeruzalem een dominante plaats in. Het was (en is weer) het geestelijk centrum van de Joden, en het was de stad waar de Heer Jezus is gekruisigd. We lezen dat de Heer Jezus ‘zijn gezicht vastbesloten wendde om naar Jeruzalem te gaan’ (Luk.9:51; Jes.50:7). Daarmee zitten we al meteen met een theologisch vraagstuk want, was de Heer Jezus gekomen om koning van Israël te worden, of was Hij gekomen om te sterven voor de zonden van de wereld? Ik geloof, beide maar dan wel in die volgorde dat het laatste een gevolg van het eerste is, de verwerping van de Heer Jezus door de Joden, vooraf aan zijn offer voor de zonden. Wanneer we over die verwerping spreken moeten we wel onderscheid maken tussen het gewone volk en de geestelijke leiders. Wanneer de Heer Jezus de menigten toesprak, hing het volk aan zijn lippen (Luk.19:48). Maar de overpriesters zetten de menigten op, zodat Pilatus Barabbas moest loslaten in plaats van Jezus (Mark.15:11). In het Evangelie naar Mattheüs zien wij bij uitstek de Heer Jezus als de ‘koning der Joden’ (Mat.2:2) die op weg was naar Jeruzalem, ‘de stad van de grote koning’ (Mat.5:35). Maar al vrij vroeg in het evangelie wordt de verwerping van de Heer Jezus als komende Koning duidelijk, ook omdat Johannes de Doper niet geloofd werd. ‘En al het volk dat dit hoorde en de tollenaars rechtvaardigden God, daar zij waren gedoopt met de doop van Johannes; de farizeeën en de wetgeleerden echter hebben de raad van God voor zichzelf terzijde gesteld, daar zij niet door hem waren gedoopt’ (Luk.7:30v.). De evangelist Johannes zegt: ‘Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen’ (Joh.1:11). Deze vroege verwerping resulteerde uiteindelijk in de kruisiging van de Heer Jezus. Op de vraag van Pilatus: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ (Joh.19:15) antwoordden de overpriesters: ‘Wij hebben geen koning dan de keizer’ (Joh.19:16). In de brief aan de gelovigen te Rome schrijft de apostel Paulus: ‘Door hun (Israëls) overtreding is de behoudenis tot de volken gekomen, om hun jaloersheid op te wekken’ (Rom.11:11). Dit wordt mooi geïllustreerd in het leven van Jozef en Mozes. Immers, beiden werden zij bij hun eerste komst verworpen, Jozef (Hand.7:13) door zijn broers en Mozes door het volk. Maar bij hun tweede komst werden ze wel aanvaard. Dat is gebeurd en zal ook gebeuren met de Heer Jezus; Hij is verworpen maar bij zijn tweede komst zal Hij door het volk Israël aanvaard worden. ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u (woest) overgelaten. Want Ik zeg u: u zult Mij van nu aan geenszins meer zien, totdat u zegt: ‘Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:37-39).

Wat moet het voor de Heer Jezus betekend hebben om naar Jeruzalem te gaan, want Jeruzalem was de stad die de profeten doodde, en stenigde wie tot hen gezonden waren’ (Mat.23:37). Geen prettig vooruitzicht! Drie keer had de Heer Jezus daarvan getuigd dat Hij naar Jeruzalem zou gaan om te lijden en te sterven. ‘Van toen af begon Jezus zijn discipelen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden vanwege de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en op de derde dag worden opgewekt’ (Mat.16:21; 17:22-23; 20:17-19). Het was zeker geen blijde intocht, die wacht nog maar het was wel een noodzakelijkheid, want zonder bloedstorting is er geen vergeving. ‘Moest de Christus dit niet lijden, en (zo) in zijn heerlijkheid binnengaan?’ (Luk.24:26).

Jeruzalem in de eindtijd

Zijn de ‘tijden van de volken’ (Luk.21:24)  met het uitroepen van de staat Israël door David Ben Gurion in het museum van Tel Aviv in de nacht van 14 op 15  mei 1948 vervuld? Het is inderdaad zo dat sinds de oprichting van de staat Israël de stad niet meer door de volkeren vertreden wordt. Maar ik geloof dat de tijden van de volken verbonden zijn met de tijd dat God de regering van deze aarde in handen van de volkeren heeft gelegd (Dan.2:37) en dat ze daarom duren tot aan de komst van de Messias. De meningen daarover zijn verdeeld.

Nadat de stad Jeruzalem en de tempel door Titus in het jaar 70 n.Chr. zijn verwoest, is de grote diaspora van de Joden begonnen. Deze verwoesting en wegvoering is door de Heer Jezus voorzegd: ‘Wanneer u nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan dat haar verwoesting nabij gekomen is’ (Luk.21:20, 6), en ‘zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden’ (Luk.21:24). Dit sluit geheel aan bij de voorzeggingen vermeld in het Oude Testament: ‘Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4,5). Tot die tijd is het Lo-Ammi, niet mijn volk’ (Hos.1:9).

Maar, zoals gezegd er is weer een staat Israël en er keren veel Joden uit de diaspora terug naar het land hunner vaderen, maar het is een terugkeer in ongeloof. Sinds de oorlog van 1967 maakt ook het oostelijke deel van de stad weer deel uit van Jeruzalem. Maar dat wil niet zeggen dat haar lijdenstijd volbracht is (Jes.40:2), want er zullen nog moeilijke tijden volgen. ‘Zie, Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond; ja ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden’ (Zach.12:2). Vlak voor de komst van de Heer Jezus op de Olijfberg zal ‘er een dag komen voor de HERE, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden’ (Zach.14:1-2).

Jeruzalem in het Vrederijk

Wanneer de apostel Paulus in zijn betoog in de brief aan de Romeinen stelt dat door de val van het volk Israël het heil tot de heidenen is gekomen, dan ziet hij als het ware in de verte al de toekomstige heerlijkheid van Israël. Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, zo stelt Paulus, hoeveel te meer hun volheid (Rom.11:11-12)! God heeft het volk Israël niet afgeschreven, want als de Grote Verdrukking achter de rug is met al haar verschrikkingen, zal de Zoon des mensen komen in zijn heerlijkheid (Mat.25:31), en zal er een ongekende periode van vrede en voorspoed aanbreken voor Israël en ook voor de wereld. ‘Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk’ (Jes.9:6). Over deze periode licht het Oude Testament ons uitvoerig in, te veel om hier te behandelen, maar een aantal dingen mag niet onvermeld blijven.

Ten eerste de intocht van de Koning! ‘Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong. Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde’ (Zach.9:9-10). ‘Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten’ en ‘de HERE zal koning worden over de gehele aarde’ (Zach.14:8-9).

Jesaja zegt: ‘Uw ogen zullen de Koning in zijn schoonheid aanschouwen; zij zullen een wijd uitgestrekt land zien’ (Jes.33:16).

Ten tweede de terugkeer van de verstrooiden (de tien stammen) naar het land Israël. ‘De vrijgekochten des HEREN zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden’ (Jes.35:10). ‘Te dien tijde, luidt het woord des HEREN, zal Ik voor alle geslachten van Israël tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn. Zo zegt de HERE: Het volk der ontkomenen aan het zwaard vond genade in de woestijn, Israël, op weg naar zijn rust’ (Jer.31:1-2).

Vervolgens zal de tempel herbouwd worden en de terugkeer van de heerlijkheid van God (Ez.43:1-9). ‘De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de HERE der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de HERE der heerscharen’ (Hag.2:10).

We zouden nog meer zaken kunnen vermelden maar ik wil het hierbij laten en afsluiten met de woorden van de apostel Paulus, die heeft geschreven: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, wat God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben’ (1Kor.2:9).

_____________________________________________________________