Wat zegt de Bijbel?
In deze rubriek zijn de volgende onderwerpen verschenen:
De eerstgeborene
De pre-existentie van Jezus
De godheid van Jezus
De maagdelijke geboorte van Jezus
De mensheid van Jezus
De ontlediging van Jezus
Kon Jezus zondigen?
De zondeloosheid en verzoeking van Jezus
Beelden van Christus in het evangelie naar Johannes
De opstanding van Jezus Christus
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De Eerstgeborene
‘En zij, Maria, baarde haar eerstgeboren Zoon’ (Luk.2:7), dat is de eerste van zes verzen die in het Nieuwe Testament op de Heer Jezus toegepast worden als ‘eerstgeborene’. Het woord ‘eniggeboren’ wordt vijf keer op de Heer Jezus toegepast, wat zoveel betekent als ‘uniek’ of ‘enig in zijn soort’. Over het woord ‘eerstgeboren’ in Lukas 2:7 bestaat veel discussie, omdat de Rooms Katholieke leer beweert dat Maria geen andere kinderen heeft gehad en dat ‘eerstgeborene’ niet inhoudt: gevolgd door andere zonen of dochters. In Mattheüs 12:46 wordt echter duidelijk gesproken van zijn ‘broers’ en in Mat.13:56 van ‘zusters’. Met inachtneming van de paralleltekst Markus 3:31-35 denk ik dat we dan ook zonder meer mogen aannemen dat de Heer Jezus naast broers ook zusters heeft gehad. Eerstgeborene wordt door in de Rooms Katholieke leer echter opgevat als ‘enige’, een uitleg die de leer dat Maria maagd is gebleven op zo’n wijze moet ondersteunen. Tussen de woorden ‘eniggeboren’ en ‘eerstgeboren’ bestaat echter wel degelijk verschil. In het algemeen kan worden gezegd, dat de betekenis van ‘eerstgeborene’ de eerste, de belangrijkste, de voornaamste onder de mensen is.
In het Joodse familieleven, kreeg de eerstgeborene tweemaal zo veel van de erfenis van zijn vader dan de andere zonen. ‘Wanneer een man twee vrouwen heeft, van wie hij de ene bemint en de andere niet, en zij hebben hem zonen gebaard, zowel de beminde als de niet-beminde, en de eerstgeboren zoon is van de niet-beminde, dan mag hij, wanneer hij zijn bezit aan zijn zonen vermaakt, aan de zoon der beminde niet het eerstgeboorterecht geven ten nadele van de zoon der niet-beminde, de eerstgeborene. Maar de eerstgeborene, de zoon van de niet-beminde, moet hij erkennen door hem een dubbel deel te geven van alles wat het zijne zal blijken te zijn, want deze is de eersteling van zijn kracht: hem behoort het eerstgeboorte recht’ (Deut.21:15-17).
De Heer Jezus was letterlijk de ‘eerstgeborene’ van Maria. ‘Eerstgeborene’ heeft ook de betekenis van ‘eerste in rang’, en het betekende niet altijd een numerieke volgorde van een geboorte in een gezi, zoals bij David die de achtste zoon van Jesse was (1Sam.16:10-13), maar God stelde hem aan tot eerstgeborene: ‘Ja, Ik zal hem tot een eerstgeborene stellen, tot de hoogste van de koningen der aarde’ (Ps.89:28). Het woordje ‘stellen’ sluit geboorte uit en verwijst eerder naar een adoptie. De Here zegt: Israël is mijn ‘eerstgeboren zoon’ (Ex.4:22). De eerstgeborene impliceert prioriteit en superioriteit, de hoogste van de hoge.
De Heer Jezus, de eerstgeborene van de hele schepping (Kol.1:15-16)
‘Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van de hele schepping. Want in Hem zijn alle dingen geschapen’’
De Heer Jezus is niet een geschapen wezen, een soort halfgod of demiurg, een lagere godheid, door middel van wie de hogere godheid uit de chaos de wereld toebereid heeft. Hij is de eeuwige Zoon van God, de Schepper van alle dingen. ‘Alle dingen zijn door Hem geworden, en zonder Hem is niet één ding geworden dat geworden is’ (Joh.1:3). Hij is niet de ‘eerstgeborene’ geworden, Hij was al ‘eerstgeborene’ vóór de schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen. Christus was de ‘eerstgeborene’ omdat Hij de Schepper was van de wereld en de mensheid. Het is een zaak van rang en niet van tijd. De apostel Paulus benadrukt in zijn brief aan de Colossenzen ‘dat Hij in alle dingen de eerste plaats zou innemen’ (Kol.1:18) en praktisch toegepast kan dat ook inhouden dat Hij de eerste en enige plaats zou innemen in je persoonlijk leven of in de Gemeente waar je deel van uit maakt.
Trouwens is het geen wonder dat onze prachtige planeet waarop wij leven, in onze dagen in een crisis terecht is gekomen die zijn weerga niet kent? Door uitbuiting en wanbeheer hebben wij nu te maken met een planeet die gebukt gaat aan allerlei ecologische catastrofes en de daarmee gepaard gaande milieuproblemen. Wij hebben als wereldbewoners geen rekening gehouden met de Heer van de schepping en de Onderhouder ervan. Met betrekking tot het rentmeesterschap dat de mens over deze schepping heeft gekregen, neemt Jezus Christus niet de eerste plaats in. Sterker nog Hij wordt er niet in gekend noch betrokken. Kerst, de geboorte van Christus, confronteert ons met het feit dat Jezus Christus Heer van het universum is en dat we Hem gehoorzaamheid verschuldigd zijn, willen we ten volle kunnen genieten van zijn schepping, voor ons eigen goed en tot zijn eer. Hij is de Eerstgeborene – de Hoogste – ook over zijn schepping.
De Heer Jezus, de eerstgeborene uit de doden (Kol.1:18; Op.1:5)
‘En Hij is het hoofd van het lichaam, de gemeente, Hij die het begin is, de eerstgeborenen uit de doden’
De opstanding van de Heer Jezus is de zevende van soortgelijke wonderen die we in de Bijbel tegenkomen, maar het is wel het grootste van alle. De drie doden vermeld in het Oude Testament (1Kon.17:22; 2Kon.4:34-35; 13:20-21) en de drie doden vermeld in het Nieuwe Testament (Luk.7:14-15; 8:52-56; Joh.11:38-44) stonden allemaal weer op in een lichaam die ook na die opwekking onderworpen bleef aan de dood; ze zijn dan ook allemaal weer gestorven. Maar de Heer Jezus stond op in een verheerlijkt lichaam dat nooit meer kon sterven! Hij leeft en dient in de hemel in de kracht van een ‘onvergankelijk leven’ (Heb.7:16). Hoe kun je geboorte en dood in één Bijbeltekst samenvatten? De apostel Paulus beantwoord deze vraag in Handelingen 13:32-33 – ‘En wij verkondigen u de belofte, tot de vaderen gekomen, dat God deze heeft vervuld aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken, zoals ook in de tweede Psalm geschreven staat: ‘U bent mijn Zoon, heden heb ik U verwekt’. Dat is een aanhaling van Psalm 2:7 en verwijst naar Jezus’ dood en niet naar zijn geboorte. Het graf waarin het lichaam van de Heer Jezus gelegd was, werd als het ware de ‘schoot’ waaruit Hij geboren werd tot een nieuw leven in een verheerlijkt menselijk lichaam. Hij is de hoogste en grootste van allen die ooit zullen opstaan, en eens zullen alle gelovigen aan Hem gelijk zijn (Fil.20-21; 1Joh.3:1-3).
De Heer Jezus, de eerstgeborenen onder vele broeders (Rom.8:29)
‘Want hen die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders’
Vroeg op die eerste dag van de week, toen de Heer Jezus was opgestaan, zei Hij tegen Maria: ‘Ga heen naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader en naar mijn God en uw God’ (Joh.20:17). De brief aan de Hebreeën spreekt van de familie van God, ‘de gemeente van de eerstgeborenen’ (Heb.12:23). Dat wil zeggen dat Gods volk de hoogste positie bekleedt en een volledige erfenis van de Vader zal ontvangen. Stel je voor, elk kind van de familie, man of vrouw, ontvangt de erfenis van een eerstgeborene! Een opmerkelijke zaak in de Schrift is dat God de eerstgeborene terzijde stelt (ook onze eerste geboorte) en de tweede geboorte (ook onze tweede geboorte) aanvaard. Hij stelde Kaïn terzijde en verkoos Abel en daarna Seth, dat ‘plaatsvervanger’ betekent (Gen.4). Hij verwierp Ismaël en verkoos Izaäk (Gen.16; 21:8-21). Hij verwierp Ezau en verkoos Jakob (Gen.25:19-34). God sloeg de eerstgeborenen van Egypte, want door de eerste geboorte zijn we veroordeeld (Ex.12). Die in de Heer Jezus geloven en zijn wedergeboren, maakt dat deze ‘nieuwe geboorte’ hen tot broeders van de Heer Jezus maakt.
De Heer Jezus, de ‘Eerstgeborene’ – En laten alle engelen Hem aanbidden (Heb.1:6)
‘En opnieuw, wanneer Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: ‘En laten alle engelen van God Hem aanbidden’
‘En opnieuw, wanneer Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: ‘En laten alle engelen van God Hem aanbidden’. Dit is een aanhaling van Deuteronomium 32:43 in de Griekse versie van het Oude Testament. Sommige uitleggers passen deze tekst toe op Jezus’ geboorte in Bethlehem, omdat de engelen Hem daar prezen bij zijn geboorte (Luk.2:13-14), terwijl anderen het toepassen op zijn tweede komst. Wat een verschil tussen Jezus’ eerste en tweede komst! Hij werd geboren in armoede, nederig en kwetsbaar, maar Hij zal terugkeren met grote kracht en heerlijkheid en zal de natiën slaan (Op.19:11-21). Bij zijn eerste komst bracht Hij redding, maar wanneer Hij terugkomt, zal Hij oordelen brengen over de ongelovigen, hen die de waarheid hebben verworpen. We zien dit verschil van de eerste of tweede komst ook bij Jozef en Mozes, waardoor ze een type zijn van de Heer Jezus. Bij hun eerste ‘komst’ werden zij verworpen, bij hun tweede ‘komst’ aanvaard (Gen37:20; 45:14; Ex.2:14; 4:31). Gods ‘familie van eerstgeborenen’ zullen met de Heer Jezus leven en heersen voor altijd. Het is een voorrecht een kind van God te zijn en deel uit te mogen maken van de ‘gemeente van de eerstgeborenen’. Als we dat goed beseffen is het vanzelfsprekend dat we ook trachten te leven in overeenstemming met deze positie.
_____________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Christologie
De pre-existentie van Jezus
Inleiding
We kunnen het leven van de Heer Jezus in drie perioden verdelen: (1) zijn pre-existentie; (2) Zijn vernedering – (incarnatie c.q. vleeswording) en (3) zijn verhoging. In dit artikel houden we ons bezig met de pre-existentie van de Heer Jezus. Pre-existentie wil zeggen vóórbestaan van de Zoon vóór diens incarnatie, eigenlijk van eeuwigheid af. Incarnatie wil zeggen de vleeswording van Christus. Een paar titels voor de pre-incarnate Christus zijn: (1) Het eeuwige Woord, de Logos (Joh.1:1-14); (2) de eeuwige Zoon van God (Joh.17:1-5); (3) God (Joh.1:1,18; Rom.9:5; Tit.2:13; 1Joh.5:20); (4) de wijsheid van God (Spr.8:22-31; 1Kor.1:24).
Jezus eeuwige herkomst volgens het OT
Een bekende tekst waarin gewezen wordt op de pre-existentie van de Heer Jezus vinden we in het Bijbelboek Micha. ‘En gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid’ (Mi.5:1). ‘Oorsprong’, ook wel gelezen als ‘uitgangen’, maar dan wel in het meervoud, zou kunnen wijzen op de aardse afstamming van David van de Heer Jezus, anderzijds op zijn eeuwige oorsprong.
De eeuwige Zoon van God
Hij eeuwig als Zoon van God, in de schoot van de Vader, zelfs vóór de grondlegging van de wereld? (Joh.1:8, 17:5, 24). Dat is de vraag die ik hieronder probeer te beantwoorden.
Het was door de Zoon dat alle dingen werden geschapen
‘Alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem’ (Kol.1:16-17).
Hier wordt gezegd dat het door de Zoon was dat alle dingen werden geschapen. Alle dingen werden geschapen door de Zoon van Zijn liefde! De Zoon van God moet daarom bestaan hebben als Zoon in de tijd van vóór de schepping, lang vóór Hij vlees werd.
‘Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft’ (Heb.1:1-2).
Dit vers identificeert de Schepper als de Zoon van God, net zoals de passage in Kolossenzen 1 dat doet. Het was door de Zoon dat God de wereld maakte en daarom mogen wij ook spreken van de Zoon als dat Hij bestond vóór de wereld’. Het woord ‘Zoon’ in Hebreeën 1:1-2 draagt niet de idee dat God tot ons gesproken heeft in diegene die zijn Zoon werd, maar dat Hij tot ons gesproken heeft in diegene wiens relatie tot Hem als Zoon vanouds bestond, vóór zowel de schepping als Zijn vleeswording. Niet enkel heeft God tot ons gesproken in Hem die Zijn Zoon is, maar door Hem maakte hij de wereld. De volle implicatie is dat Hij, door Wie God de wereld maakte, in een relatie stond met Hem als Zijn Zoon.
De eniggeborene van de Vader
‘En wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader’ (Joh.1:14).
We stellen vast dat Johannes 1:14 moet verwijzen naar Christus’ zoonschap, dat wil zeggen: naar het feit dat Hij de Zoon van God is van alle eeuwigheid. Dit wordt aangegeven door de context (Joh.1:1 en 1:18) en door zulke passages als Johannes 3:16, 18, ‘de Zoon die in de schoot van de Vader is’, die bewijzen dat de Zoon reeds de eniggeborene was vóór Zijn vleeswording, het zoonschap dat hier wordt aangegeven was er al van eeuwigheid. We zouden de volgende retorische vraag kunnen stellen aan hen die leren dat Christus niet de Zoon van God was vóór de vleeswording: ‘Had de Vader geen schoot voordat de baby Jezus geboren werd in Bethlehem?’ Deze vraag kan als volgt beantwoord worden: ‘Inderdaad, ik ben ten volle zeker, zoals de vraagstelling al aangeeft, had Hij die van in alle eeuwigheid. De schoot van de Vader was een eeuwige bewoning, genoten door de Zoon, in de onuitsprekelijke vreugde van de Vader’.
God zond zijn Zoon
‘En wij hebben gezien en getuigen dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Zaligmaker van de wereld’ (1Joh.4:14). ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gekregen, maar dat Hij ons liefhad en Zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden’ (1Joh.4:10). ‘Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ (Joh.20:21). ‘Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet’ (Gal.4:4).
Dit zijn maar een paar teksten van velen die gaan over het zenden van de Zoon door de Vader. Deze passages impliceren duidelijk dat Hij de Zoon was vóór Hij in de wereld werd gezonden. Als God ‘Zijn Zoon zond’ dan moet Hij de Zoon geweest zijn vóór zijn zending. Dit is op zijn minst de meest vanzelfsprekende betekenis van deze passages, en de betekenis die een gewone lezer daar zonder twijfel aan zou hechten. Zulke passages geven duidelijk aan dat God Hem uitzond die reeds zijn Zoon was. Deze verzen zeggen niet dat God Hem uitzond die Zijn Zoon werd in de tijd van zijn geboorte. De Heer Jezus beloofde dat de Vader ‘de Trooster, de Heilige Geest’ zou zenden (Joh.14:26); werd Hij de Heilige Geest toen Hij werd gezonden of was Hij al de Heilige Geest voordat Hij werd gezonden? Het antwoord is vanzelfsprekend. De Heilige Geest werd niet de Heilige Geest op Pinksteren (Hand.2), net zoals de Zoon van God niet de Zoon van God werd te Bethlehem. De Geest was de Geest en de Zoon was de Zoon vóór hun onderscheiden uitzendingen. De vele verzen die spreken van God Die Zijn Zoon zendt zijn pas zinnig als we begrijpen dat Hij de Zoon was voordat Hij werd gezonden.
God de Vader gaf zijn Zoon
‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven’ (Joh.3:16).
Te zeggen dat Hij Zijn eniggeboren Zoon werd door de vleeswording zou dit vers beroven van zijn betekenis, kracht en kostbaarheid: ‘De waarde en grootheid van de gave ligt in het zoonschap van Hem die gegeven werd. Zijn zoonschap was niet het gevolg van Zijn gegeven zijn.’ Indien het zoonschap begon in de vleeswording, waarom lezen we dan niet dat God de Zoon des mensen gaf? Maar nee, de eniggeboren Zoon van God werd gegeven … Anders van Hem te denken dan als de Eeuwige Zoon is afbreuk doen van de persoonlijke heerlijkheid van Gods onvergelijkbare gave. Moest Hij niet bestaan hebben als Zijn Zoon voordat God Hem gaf? Als ik iemand een object geef, dan verandert dit niet de natuur van dit gegeven object, en dan is dat object niet anders dan wat het was voordat ik het gaf. Zo ook, indien God de wereld zo lief had dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gaf, dan moet Hij zeker Zijn eniggeboren Zoon geweest zijn voordat Hij Hem gaf … Zijn geven van Hem kon Hem niet tot Zijn eniggeboren Zoon maken, omdat de wonderlijke liefde hierin bestaat dat alhoewel Hij Gods eniggeboren Zoon was, Hij Hem toch gaf. ‘Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ (Rom.8:32). Als we mediteren over Romeinen 8:32 worden we herinnerd aan de tijd dat Abraham zijn zoon Izaäk overgaf (Gen.22). De patriarch moest zijn zoon nemen, zijn enige zoon Izaäk die hij liefhad (Gen.22:2) en hem naar het offeraltaar brengen. Zeker was Izaäk, die een type van Christus was (Heb.11:19), Abrahams zoon lang voordat hij overgegeven werd op het altaar. Het was de liefhebbende vader-zoon relatie die reeds bestond die dit offer zo kostbaar maakte. God de Vader nam Zijn Zoon, Zijn unieke Zoon Jezus, Die Hij liefhad vóór de grondlegging van de wereld, en Hij gaf Hem over voor ons allen. Wat een verbazingwekkende liefde! Als God Zijn Zoon had gespaard, dan zou er geen Redder voor zondaars geweest zijn. We zouden dan zonder hoop zijn en zonder hulp. Als de Vader Zijn Zoon niet had gezonden en Hem niet had overgegeven, dan zou redding onmogelijk geweest zijn, maar Hij zou nog steeds de Zoon van God geweest zijn. Wat betreft Zijn menselijkheid was Hij een Kind dat geboren werd. Wat betreft Zijn goddelijkheid was Hij een Zoon die gegeven werd door de Vader (Johannes 3:16). Hij werd een Kind maar Hij werd niet een Zoon.
Een relatie met de Vader vóór de vleeswording
‘Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen; Ik verlaat de wereld weer en ga heen naar de Vader’ (Joh6:28).
Hoe kon Hij ‘van de Vader uitgegaan’ zijn als Zijn bestaan als Zoon niet eerder begon dan bij de vleeswording? Dit vers impliceert duidelijk dat Hij bij de Vader was vóór Zijn komst in de wereld. Als Hij niet de Zoon werd dan bij de vleeswording, kunnen we verwachten dat dit vers zoiets zegt als dit: ‘Ik ben van God uitgegaan en daarna werd Ik de Zoon … Ik verlaat de wereld en ga heen naar God Die sinds mijn geboorte Mijn Vader is geweest’. Zoals het vers er staat geeft het echter aan dat er een Vader-Zoon relatie bestond vóór Zijn komst in de wereld: ‘Zijn heengaan naar de Vader was de omgekeerde procedure als die van Zijn komst. Hij kwam van de hemel naar de wereld; Hij ging terug van de wereld naar de hemel. Hij spreekt van Degene van Wie Hij uitgegaan was als zijnde ‘de Vader’, niet in de zin van dat Hij uitgegaan was van iemand die daarna de Vader werd bij Zijn geboorte, maar van Iemand die de Vader was wanneer Hij uitgegaan is.’
‘En nu verheerlijk Mij, U Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was’ (Joh7:5). ‘Vader … omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld’ (Joh7:24). Deze verzen voeren ons terug naar de tijd vóór de schepping. Voordat de wereld er was, was de Vader daar en de Zoon was daar, in een intieme liefhebbende relatie. Dit is de gewone en normale betekenis van deze woorden.
De Zoon werd de Zoon van David
‘Ten aanzien van Zijn Zoon, Die wat het vlees betreft geboren is uit het geslacht van David. Wat de Geest van heiliging betreft, is Hij met kracht bewezen te zijn de Zoon van God, door Zijn opstanding uit de doden, namelijk Jezus Christus, onze Heere’ (Rom:3-4).
Hij was Davids Zoon van Bethlehem; Hij was Gods Zoon van alle eeuwigheid af. Hij werd de Zoon van David door menselijke geboorte, maar Hij werd niet de Zoon van God. Benjamin Warfield heeft het goed gezegd: Hij Die altijd de Zoon van God was en blijft, werd aan mensen aanvankelijk geopenbaard als de Zoon van David, en daarna, na Zijn opstanding als de verheven Heer. Hij was altijd in de essentie van Zijn wezen de Zoon van God; deze Zoon van God werd het geslacht van David deelachtig en werd geïnstalleerd als de Zoon van God (Die Hij altijd was), maar nu in Zijn eigen macht, door de opstanding uit de doden. In Romeinen 1 wordt gezegd dat Hij Die de Zoon van God was de Zoon van David werd. Bij de vleeswording werd het eeuwige Woord vlees en de eeuwige Zoon werd een Mens. De eeuwige God werd niet de Zoon. In tegendeel, wij geloven dat de Heer Jezus Christus, de eeuwige Zoon van God, mens werd, zonder op te houden God te zijn.
De openbaring van de Zoon van God
‘Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, dat Hij de werken van de duivel verbreken zou’ (1Joh:8).
Het is één ding te spreken over de openbaring van de Zoon van God. Dit is bijbels. Het is echter een ander ding te spreken over het ontstaan van de Zoon van God. Dit is ketters. Zijn zoonschap had geen begin. Het voltooid deelwoord ‘geopenbaard’ betekent iets zichtbaar maken of in het licht brengen, wat voorheen verborgen was. ‘Het idee van openbaring is nooit een overgang van een staat van niet-bestaan naar deze van bestaan! Overeenkomstig, als we de Zoon willen eren wat Hem verschuldigd is, dan moeten we erkennen dat Hij de Zoon van God was vóór zijn openbaring, zijnde de eeuwige Zoon van God werd Hij openlijk en zichtbaar geopenbaard in het vlees voor Zijn middelaarswerk.’ De wonderlijke manifestatie van de Zoon van God en Zijn komen in deze wereld wordt ook geleerd in Johannes 11:27 en 1 Johannes 5:20.
Melchizedek, een type van de Zoon van God
‘Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de Zoon van God gelijkgemaakt, blijft hij in eeuwigheid priester’ (Heb:3).
Het sterke getuigenis dat dit vers presenteert voor het eeuwige zoonschap van Christus mag niet gemist worden. De Geest van God leidde de pen van Mozes op zo’n manier dat de biografie van Melchizedek niets zegt over zijn ouders of zijn geboorte of zijn dood. Deze weloverwogen weglatingen waren er om Melchizedek voor te stellen als een type van de Zoon van God: ‘Hij was ‘aan de Zoon van God gelijkgemaakt’ en de overeenkomst ligt hierin dat hij ‘geen begin van dagen en ook geen levenseinde’ heeft’. Overeenkomstig was het in de status van Zoon van God dat Christus zonder begin van dagen was. Zijn zoonschap was daarom zonder begin en eeuwig’. In zijn vleeswording was Hij niet ‘zonder moeder’. Als de ‘Zoon des Mensen’ was Hij ‘geboren uit een vrouw’ (Gal:4). Als de ‘Zoon van God’ was Hij ‘Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom en kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde’. Zijn zoonschap heeft niets te maken met menselijke ouders, menselijke afstamming, menselijke geboorte of aardse tijdsmeting. Hij is eeuwig.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Christologie
De Godheid van Christus
Inleiding
De vraag over de godheid en de mensheid van de Heer Jezus is al zo oud als het christelijk geloof. Dat heeft natuurlijk te maken met het mysterie van de Drie-Eenheid, want ‘groot is de verborgenheid van de godsvrucht. Hij die geopenbaard is in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid’ (1Tim.3:16). In het jaar 325 riep de Romeinse keizer Constantijn de Grote de christelijke bisschoppen bijeen in Nicea. Deze kerkvergadering is de geschiedenisboeken ingegaan als het Eerste Concilie van Nicea. Tijdens het concilie werd onder meer het eerste deel van de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel vastgelegd. Hierin legde men voor het eerst de fundamentele doctrines van het christelijk geloof vast. Het Concilie van Nicea geldt als het Eerste Oecumenische Concilie en werd bijgewoond door 220 bisschoppen. De Kerk maakte een roerige periode door. Met name de Alexandrijnse priester en theoloog Arius (ca. 250-336) zorgde voor onrust. Arius verkondigde dat Jezus was geschapen door God en daarmee onderschikt was aan de Vader. De theoloog erkende daarmee ook de goddelijke drie-eenheid niet. Hij kende alleen aan de Vader de goddelijke status toe. Volgens Arius waren de Zoon en de Heilige Geest niet meer dan aardse afsplitsingen van God.
De vertaalde tekst van de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel, zoals vastgesteld door de Katholieke Kerk, luidt als volgt:
‘Ik geloof in één God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar is. En in één Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader. God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God. Geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader, en door wie alles geschapen is. Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden. Hij werd voor ons gekruisigd, Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven Hij is verrezen op de derde dag, volgens de Schriften. Hij is opgevaren ten hemel: zit aan de rechterhand van de Vader. Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden en aan zijn rijk komt geen einde. Ik geloof in de Heilige Geest die Heer is en het leven geeft die voortkomt uit de Vader en de Zoon die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten. Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden. Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk. Amen.’
Het getuigenis van het Oude Testament
In het boek van de Psalmen, zijn er een aantal die in het Nieuwe Testament worden aangehaald en waarin een directe verwijzing of profetie staat met betrekking op de Heer Jezus (Luk.24:27, 44). We noemen deze Messiaanse Psalmen waarvan er in principe twee groepen zijn. In de eerste plaats die Psalmen die alleen van toepassing zijn op Christus en niemand anders; die rechtstreeks en uitsluitend verband houden met de Messias. In de tweede plaats die Psalmen die van toepassing zijn op David, maar uiteindelijk uitzien naar Christus, waarvan David een type van Christus is. Bijvoorbeeld Psalm 2:7 – ‘Mijn Zoon zijt gij: Ik heb u heden verwekt’ – wordt in Hand.13:33 en Heb.5:5 toegepast op Christus. Vervolgens wordt Psalm 2:7 – ‘Ik zal hem tot een vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn’ – in Heb.1:5 op de Heer Jezus betrokken. Psalm 2, aangehaald in Hand.4:25, Op.2:27; 19:15 wordt uitgegaan van een Messiaanse betekenis. Heel bekend, overtuigend en voor zichzelf sprekend, maar niet aangehaald in het NT, is de profetie van Jesaja: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid’ (9:5-6). De twee namen Kind en Zoon wijzen op de mensheid en de godheid van de Heer Jezus. Naar zijn goddelijke natuur is Hij de Zoon van de Vader, naar zijn menselijke natuur het kind van de maagd Maria.
Het getuigenis van het Nieuwe Testament
God is “de Eerste en de Laatste, de Alfa en de Oméga” (Op.1:8; 21:6; Jes.44:6). Hij maakt er aanspraak op ‘de Eerste en de Laatste’ te zijn (Op.1:17-18; 22:13). God is de Schepper volgens Ps.102:25 en Jes.44:24. En volgens Hebreeën 1:2 en Kolosse 1:16 is dat de Zoon. In Jesaja 10:21 wordt God de ‘Sterke God’ genoemd, zoals de Zoon wordt genoemd in Jesaja 9:5-6. God heeft profeten tot Zijn volk gezonden, (Jer.35:15) maar volgens Mat.3:34 was het de Zoond die ze zond. God is de enige Redder (Jes.43:11), maar de Redder waarvan Joh.4:24 en 2Tim.1:10 spreekt is de Zoon. God geeft zijn eer (heerlijkheid) niet aan een ander (Jes. 42:8; 48:11) maar wil dat men de Zoon eert zoals men Hemzelf eert (Joh.5:23; Heb.2:9; Op.5:13)? God is het die de zonden vergeeft (Ps.32:5; Jes.43:25; Luk.5:21; Mark.2:7 en in NT vergeeft de Zoon de zonden (Mark.2:5; Luk.5:20; 7:47-50; Kol.3:13. Thomas sprak de Heer Jezus aan als Mijn Heer ne mijn God (Joh.20:28). In Jes.45:23 en Rom.14:11 zegt God: ‘voor Mij zal elke knie zich buigen’, dat in het NT op de Zoon wordt toegepast (Fil.2:10). Het is God die waardig is ‘de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen’ (Op.4:11) een eer die ook de Zoon te beurt valt (Openbaring 5:12). Van Wie zag de profeet Jesaja in Jesaja 6 de heerlijkheid en op Wie wordt het door Johannes toegepast? (Joh.12:40)? Wie is de koning van Israël en de Koning der koningen volgens Zef.3:15 en 1Tim.6:15? En Wie is dat volgens Op.19:16; Jer.23:5 en Lukas 1:32?
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Christologie
De maagdelijke verwekking van Jezus
Inleiding
Je kunt je afvragen of het wel zo belangrijk is om aan de maagdelijke verwekking van de Heer Jezus aandacht te schenken; wat maakt dat nu uit? Wel, dat heeft alles te maken met Jezus’ pre-existentie, godheid, vleeswording en zondeloosheid, en als we één ‘schakel’ daaruit weglaten, komt het onderwijs over goddelijkheid van de Heer Jezus sterk onder druk te staan. Let wel: het gaat in dit artikel niet over Jezus’ maagdelijke geboorte – Hij is geboren uit de maagd Maria – maar over de maagdelijke verwekking! Die verwarring van verwekking en geboorte zien we duidelijk aan het licht komen doordat de Katholieke leer over die twee onderwerpen, niet alleen ernstig afwijkt van het onderwijs van de Schrift en steunt op de Traditie die daardoor boven de Schrift gesteld wordt, maar ook er iets anders mee bedoeld! In het kort komt het hierop neer: De maagdelijke geboorte van Jezus Christus is de Rooms-katholieke opvatting dat Jezus bij Maria is verwekt zonder toedoen van een man, tot zover akkoord, maar daar blijft het niet bij want zowel de Rooms-Katholieke Kerk als de oosters-orthodoxe kerken heeft de maagdelijkheid van Maria ook betrekking op haar leven na de bevalling. Men verwart de maagdelijke geboorte vaak met de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Verwarrend is ook dat wanneer men spreekt over de Onbevlekte Ontvangenis het niet gaat over de Heer Jezus maar over Maria! De Onbevlekte Ontvangenis van Maria is een dogma van de Rooms Katholieke Kerk dat leert dat Maria verwekt werd en ter wereld kwam zonder met de erfzonde te zijn bevlekt. Zij werd met een onbevlekte ziel ontvangen in de schoot van haar moeder, volgens de traditie Anna. Op haar ziel werd door God reeds tevoren de zuiverende werking van de toekomstige verlossing door haar Zoon Jezus Christus toegepast. Volgens de katholieke geloofsleer bracht de bijzondere uitverkiezing van Maria met zich mee dat zij de enige mens in heel de geschiedenis is wier ziel nooit met enige zonde bevlekt geweest is, zelfs niet met de erfzonde. In de Bijbel vinden we niets wat die leer van de Rooms Katholieke kerk kan ondersteunen en verwerpen we het. Sola Scriptura!
Om terug te komen op ons onderwerp, de maagdelijke verwekking van Jezus, Gregorius van Nazianze (329-389) heeft het zo onder woorden gebracht: ‘Hij werd geboren – maar Hij was verwekt; Hij werd geboren uit een vrouw – maar zij was maagd. Het eerste is menselijk, het tweede goddelijk. In zijn menselijke natuur had Hij geen vader, maar ook is zijn goddelijke natuur geen moeder.’ In de Bijbel lezen we meerdere keren dat een onvruchtbare vrouw door ingrijpen van God toch kinderen hebben gekregen. Dat ‘ingrijpen’ van God gebeurde echter, geheel anders dan bij Maria, gewoon door gemeenschap van man en vrouw. Bekende voorbeelden zijn: Abraham en Sara, Hanna en in het Nieuwe Testament Elisabeth. Bij Maria was dat totaal anders zij was niet onvruchtbaar! Ook is zij geen moeder geworden door tussenkomst van een man maar de Heilige Geest heeft die ‘rol’ overgenomen! Maria zelf zegt: ‘Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man?’ (Luk.1:34; Mat.1:25).
De verwekking was bovennatuurlijk, maar Jezus’ geboorte niet, dat is gegaan volgens de normale natuurlijk gang van zaken.
De aankondiging van de maagdelijke verwekking en geboorte vinden we al vermeld in het Oude Testament: ‘Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven’ (Jes.7:14) en ook de plaats waar de geboorte zou plaatsvinden, Bethlehem (Mi.5:1). Het zou een jongen zijn – ‘een zoon baren – en zijn naam zou Immanuël zijn: God met ons’!
‘De geboorte van Jezus Christus nu gebeurde zo: Toen zijn moeder Maria met Jozef ondertrouwd was, bleek zij, voordat zij waren samengekomen, zwanger te zijn uit de Heilige Geest. Daar nu Jozef, haar man, rechtvaardig was en haar niet openlijk te schande wilde maken, was hij van plan haar in het geheim te verstoten. Terwijl hij echter deze dingen overdacht, zie, een engel van de Heer verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bang uw vrouw Maria tot u te nemen, want wat in haar is verwekt, is uit de Heilige Geest. Zij nu zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal zijn volk behouden van hun zonden. Dit alles nu is gebeurd, opdat vervuld werd wat door de Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei: ‘Zie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en men zal Hem de naam Emmanuël geven, dat is vertaald: God met ons. Toen Jozef nu uit de slaap was ontwaakt, deed hij zoals de engel van de Heer hem had bevolen en nam zijn vrouw tot zich. En hij had geen gemeenschap met haar, totdat zij een Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de naam Jezus’ (Mat.1:18-25). We vervolgen het getuigenis van het Nieuwe Testament met een paar verzen van het evangelie naar Lukas, hoofdstuk 2.
‘In de zesde maand nu werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galiléa, Nazareth genaamd, naar een maagd die ondertrouwd was met een man genaamd Jozef, uit het huis van David; en de naam van de maagd was Maria… Een de engel zei tot haar: Wees niet bang Maria, want u hebt genade bij God gevonden; en zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven… Maria echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man? En de engel antwoordde en zei tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd… (uit Luk.1:26-38)
En allen gingen om zich in te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad. Jozef nu ging ook op van Galiléa uit de stad Nazareth naar Judéa, naar de stad van David die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en de familie van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, die zwanger was. Het gebeurde nu toe zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij zou baren, en zij baarde haar eerstgeboren Zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg’ (Luk.2:4-7). De onbevooroordeelde lezer zal uiteraard tot de conclusie komen dat de het kind Jezus niet verwekt is door Jozef maar uit de Heilige Geest. ‘En ongetwijfeld, groot is de verborgenheid van de godsvrucht: Hij die geopenbaard is in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid’ (1Tim.3:16).
Het mag dan ook duidelijk zijn waarom deze maagdelijke verwekking zo belangrijk is, omdat het te maken heeft en niet los staat van Jezus’ zondeloosheid en goddelijkheid, waarover de volgende onderwerpen gaan.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Christologie
De mensheid van Jezus
Inleiding
Naast zijn godheid worden we in de Bijbel ook op de mensheid van de Heer Jezus gewezen. Zou dat niet het geval geweest zijn dat zou er geen middelaar, verlosser of redder geweest zijn. De hele waarheid met betrekking tot Christus ligt in beide gestalten, de goddelijke zowel als de menselijke. De Christus van God is de onvergelijkbare – en in niet geringe mate de onkenbare – gestalten van deze twee naturen. Het onderscheiden daarvan is betrekkelijk ongecompliceerd. Die gecompliceerdheid ontstaat wanneer deze twee gestalten zich in één persoon verenigen, zoals in Christus. Het doel van dit artikel is de ontdekking en erkenning van de mensheid van Christus. Er zijn verschillende perioden in het christendom van een omkering in de christologie te herkennen. De vroege eeuwen werden gekenmerkt door discussie om de mensheid van Christus vast te stellen, terwijl de huidige eis de erkenning van en de nadruk op zijn godheid lijken te zijn. In zijn evangelie heeft de apostel Johannes de godheid van Christus gepresenteerd, en in zijn brieven heeft hij op zijn menselijkheid gewezen. Het was tekenend voor de tijd toen hij schreef: ‘Hieraan kent u de Geest van God: iedere geest die Jezus Christus in het vlees gekomen belijdt, is uit God; en iedere geest die niet Jezus als in het vlees gekomen belijdt, is niet uit God; en dit is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld’ (1Joh.4: 2-3). Daarom willen we in dit artikel aandacht besteden aan verschillende aspecten van de mensheid van de Heer Jezus. De Schrift verklaart dat Christus een menselijk lichaam, ziel en geest bezat, en dat Hij die emoties ervaarde die tot het menselijk bestaan behoren. Moeilijker wordt het wanneer er sprake is van twee wilsuitingen - een goddelijke en een menselijke - in de Ene Persoon. Hoewel dit probleem moeilijk is, wordt duidelijk in het Nieuwe Testament onderwezen dat Christus als mens een wil bezat die echter volledig werd overgegeven en onderworpen aan de wil van zijn Vader. De realiteit van zijn mensheid wordt bepaald door de aanwezigheid van feiten die duidelijk menselijk zijn en gedeeltelijk als volgt kunnen worden samengevat.
De mensheid van Christus was gekend van vóór de grondlegging van de wereld
Dit is vermeld in 1 Petrus 1:20 waar Christus verklaard wordt als ‘het Lam voorgekend vóór de grondlegging van de wereld’. Alle vermeldingen in het Nieuwe Testament van Jezus als het ‘Lam’ hebben te maken met zijn mensheid. Dat is van toepassing op zijn menselijk lichaam, als het perfecte offer voor de zonde. De mensheid van Christus, en ook het hele verlossingsplan, was door God bepaald vóór de grondlegging van de wereld. Het kruis, met het menselijk offer van Christus, is tijdloos in afkomst, doel en gevolg.
De verwachting van het oude testament was een menselijke Messias
Deze verwachting was tweeledig: (a) zoals uiteengezet in de typen en (b) zoals voorspeld in de profetie.
(a) De typen. Er kunnen meer dan vijftig typen van de Heer Jezus worden gevonden in het Oude Testament, die - de één meer dan de ander – te maken hebben met de mensheid van Christus. Het is klaar dat waar bloed wordt gestort, een lichaam geofferd of een type van een persoon vermeld wordt, het menselijke daarvan wordt aangegeven.
(b) Profetie. Slechts een paar gedeelten uit de Bijbel mogen voldoende zijn om de mensheid van Christus te ondersteunen. ‘En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen’ (Gen.3:15). ‘Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven’ (Jes.7:14). ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid’ (Jes.9:6-7). Job was zich bewust van een onoverkomelijke afstand tussen hem en God. Zijn verlangen was naar een iemand die zijn hand zowel op God als op de mens kon leggen. Dit was zijn roep om een bemiddelaar: ‘Want Hij is niet, zoals ik, een mens, die ik zou kunnen antwoorden: Laten wij tezamen ten gerichte gaan. Was er maar een scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden zou kunnen leggen’ (Job 9:32-33).
Een specifieke nieuwtestamentische profetie
Als vervolg op de verwachting van de mensheid van Christus in het Oude Testament is de boodschap van de engel aan Maria: ‘Wees niet bang, Maria; want u hebt genade bij God gevonden; en zie, u zult zwanger worden en een zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer, God, zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid, en aan zijn koningschap zal geen einde zijn. Maria echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man? En de engel antwoordde en zei tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook dat Heilige, dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’ (Luk.1:31-35).
Het leven van Christus op aarde
Er staat in Hebreeën 2:17 geschreven: ‘Daarom moest Hij in alles aan zijn broeders gelijk worden’. De Heer Jezus wordt Mens verklaard door:
Zijn namen. Jezus is zijn naam die Hij had als mens. Het heeft te maken met zijn leven als mens, zijn lichaam, zijn verhulde heerlijkheid, zijn handelen in genade (Fil.2:5-9). Een aantal keren wordt Jezus ‘de Mens Jezus Christus’ genoemd en zo’n tachtig keer ‘de Zoon des mensen’, een titel waarmee Hij vaak over zichzelf sprak. Het lijkt erop dat het bijzondere van Jezus’ mensheid het sterkst moest worden benadrukt.
Zijn menselijke afkomst. Veel tot ons sprekende uitdrukkingen betreffende de mensheid van de Heer Jezus worden gebruikt, zoals: ‘haar eerstgeborene’, ‘het zaad van de vrouw’, ‘zaad van David’, ‘zijn vader David’, ‘het zaad van Abraham’ ‘geboren uit een vrouw’, ‘afkomst van Juda. Zijn mensheid wordt duidelijk gemaakt door elk van deze frases.
Het feit dat Hij een menselijk lichaam, geest en ziel bezat. ‘Hieraan kent u de Geest van God: iedere geest die Jezus Christus als in het vlees gekomen belijdt, is uit God; en iedere geest die niet Jezus Christus als in het vlees gekomen belijdt, is niet uit God; en dit is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld’ (1Joh.4:1-2). ‘Toen zei Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd tot de dood toe’ (Mat.26:38). ‘Toen Jezus dit had gezegd, werd Hij ontroerd in de geest’ (Joh.13:21).
Zijn menselijke beperkingen. Op dit punt worden we geconfronteerd met de grootste tegenstellingen tussen de Godheid en de mensheid van Christus. Hij was vermoeid: toch riep Hij de vermoeiden tot Zich om bij Hem te komen voor rust. Hij had honger; toch was Hij ‘het Brood des levens’. Hij had dorst; toch was Hij ‘het water van het leven’. Hij was in doodsangst; toch genas Hij alles ziekten en verzachte alle pijn. Hij ‘groeide op; toch nam Hij toe in de geest’; toch was Hij van alle eeuwigheid. Hij werd verzocht; toch was Hij God, en kon niet verzocht worden door het kwade. Hij was beperkt in kennis; toch was Hij de Wijsheid van God. Hij zei: ‘Mijn Vader is groter dan Ik’ (wat verwijst naar zijn mensheid, waardoor hij weinig minder dan de engelen gemaakt werd); toch kon Hij zeggen: Ik en mijn Vader zijn één’. Hij bad, wat altijd menselijk is; toch beantwoordde Hijzelf gebeden. Hij zei: ‘Dit is uw uur, en de macht van duisternis’; toch is Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde’. Hij sliep op een kussen in een boot; toch stond Hij op en bestrafte de zee. Hij werd gedoopt, wat een menselijke activiteit was; toch werd Hij op hetzelfde moment verklaard als Gods Zoon. Hij wandelde twee dagen naar Bethanië; toch wist Hij het moment dat Lazarus zou sterven. Hij weende bij het graf; toch riep Hij de doden tot leven. Hij beleed dat Hij gedood zou worden; toch was er nog een moment voordat Hij Petrus’ zijn verklaring gaf dat Hij ‘de Christus, de Zoon van de levende God was’. Hij zei: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben’; Johannes zei: ‘Hij wilde geen getuigenis van de mens, omdat Hij wist wat in de mens was’. Hij had honger; toch kon Hij stenen in brood veranderen. Dit heeft Hij niet gedaan, want als Hij het gedaan had, had Hij het lijden niet zo gekend als de mensen dat ervoeren. Hij zei: ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft U Mij verlaten?’; toch was Hij het de God die Hij aanriep, die ‘in Christus, de wereld met Zichzelf verzoende. Hij stierf; toch is Hij het eeuwige leven. Hij functioneerde vrijelijk in zijn aardse leven dat volkomen menselijk was, en Hij functioneerde vrijelijk in zijn aardse leven dat wat volkomen goddelijk was. Zijn aardse leven getuigt daarom zowel van zijn menselijkheid als van zijn godheid, en beide openbaringen zijn even waar. De ambten van Christus - profeet, priester en koning - gezien in het Oude Testament en ook het Nieuwe, zijn elk op hun beurt in grote mate afhankelijk van de mensheid die Hij bezat.
De dood en opstanding van Christus. De Heer Jezusmoest mens worden kon er bloed gestort worden; dat bloed was buitengewoon kostbaar want het was het het bloed één Persoon van de goddelijke Drie-eenheid. God gebruikte niet alleen de menselijke Jezus als een offer; maar God Zelf was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend. ‘Want het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt. Daarom zegt Hij bij zijn komen in de wereld: ‘Slachtoffer en offerande hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam toebereid; in brandoffers en zondoffers hebt U geen behagen gehad. Toen zei Ik Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God. Terwijl Hij vooraf zei: ‘Slachtoffers en offeranden, brandoffers en zondoffers hebt U niet gewild en U heeft er geen behagen in gehad, die naar de wet geofferd worden zei Hij daarna: ‘Zie, Ik kom om Uw wil te doen’. Hij neemt het eerste weg om het tweede te stellen. Door die wil zijn wij geheiligd door middel van de offerande van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd’ (Heb.10:4-10).
De mensheid van Christus wordt gezien in zijn hemelvaart. De discipelen staarden naar de hemel toen de Heer Jezus ten hemel voer met zijn menselijk opstandingslichaam. Hij ging zitten aan de rechterhand op de troon van God. Er wordt ook gesproken van ‘de Zoon des mensen die in de hemel is’ Stéfanus, die Hem na zijn hemelvaart zag, zei: ‘Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan Gods rechterhand’ (Hand.7:56). Door zijn mensheid, is Christus een ‘barmhartig en getrouwe Hogepriester geworden in de dingen die God betreffen (Heb.2:17). Hij is nu in de hemel als onze Hogepriester. Zijn mensheid wordt verklaard door zijn opstanding en dienst in de hemel als Hogepriester en Voorspraak.
De mensheid van Christus ligt voor de hand in zijn terugkeer en als Heerser in zijn koninkrijk. De engelen, mannen zeiden: ‘Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal zó komen, op dezelfde wijze als U Hem naar de hemel hebt zien gaan’ (Hand.1:11). Ze zullen de Zoon des mensen zien met de wolken van de hemel’ (Mat.24:30). Hij zal zich zetten op de troon van zijn heerlijkheid (Mat.25:31). Hij zal zitten op de troon van David. De mensheid van de Heer Jezus, wordt zo gezien bij zijn terugkeer naar de aarde en als Heerser van het Vrederijk.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Christologie
De ontlediging van Jezus
Inleiding
‘Christus Jezus, die in de gestalte van God zijnde het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijk wordend. En uiterlijk als mens bevonden heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam wordend tot de dood, ja, tot de kruisdood’ (Fil.2:6-8).
Hoe vaak horen we niet zeggen, of zingen dat de Heer Jezus zijn heerlijkheid heeft afgelegd? Ik begrijp dat er enige dichterlijke vrijheid in de geestelijke liederen mag zijn, maar die mogen de waarheid zoals die in de Schrift geopenbaard is geen geweld aandoen, want: ‘Ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen’ (1Kor.14:15). Ook wordt er wel eens gezongen: ‘Zijn lichaam gebroken of gebroken voor ons’, terwijl in de Bijbel staat dat ‘Geen been van Hem gebroken werd’ (Joh.19:32-33). Maar goed, door te zeggen dat Jezus zijn heerlijkheid heeft afgelegd, bedoeld met dan vaak dat Hij een mens was zoals wij, zonder enig verschil in wezen, en dat is niet geheel juist. Want is de Heer Jezus dan opgehouden God te zijn, en wanneer dan, bij zijn geboorte of op een later tijdstip in zijn leven? Dat is de kern van dit artikel, nadenken over welke betekenis we mogen geven aan de ‘ontleding’ van Christus. Het Griekse woord ‘kenôsis’ betekent (zelf)ontlediging en het daarmee voortschrijdend onderwijs is of deze (kenôsis) ontlediging, het afleggen van Christus goddelijke eigenschappen inhoud. Dus we gaan ons bezighouden met de vraag wat de vernedering van de Heer Jezus inhield.
De vernedering van Jezus
Van de Heer Jezus staat geschreven, dat ‘Hij die rijk was, arm is geworden’ (2Kor.8:9). Dat was een vernedering. Evengoed kun je zeggen: ‘Het Woord is vlees geworden’ (Joh.1:14), ook dat is een vernedering. Jezus daalde van de hemel neer om in onze zondige wereld te leven; dat is een vernedering. Hij, die de Schepper was (Kol.1:15) kwam in zijn eigen schepping om daarvan deel uit te maken. Maar die vernedering was nog niet compleet en ging verder, want Hij heeft ook, nadat Hij mens werd, de gestalte van een slaaf aangenomen (Fil.1:7), dat gaat nog een stap verder. ‘Zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en zijn leven te geven tot een losprijs voor velen’ (Mat.20:28). En dat dienen zal zijn kenmerk zijn, ook in de toekomst: ‘Gelukkig die slaven die de heer, als hij komt wakend zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en zal naderhand komen om hen te dienen’ (Luk.12:37). Slavenwerk was ook het wassen van de voeten van anderen. Door dat te doen heeft de Heer Jezus zich in de gestalte van een slaaf getoond, ons als voorbeeld! (Joh.13:1-17). De Heer Jezus, de Zoon van God, Christus die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid (Rom.9:5) is mens geworden zelfs in zijn uiterlijke gedaante: ‘uiterlijk als mens bevonden!’. ‘Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante dat wij hem zouden begeerd’ (Jes.53:2). Met andere woorden hij was compleet mens in zijn gestalte, verschijning, handel en wandel en viel niet op onder zijn volksgenoten.
De ontlediging van Jezus
De menswording en de gestalte van een slaaf aannemend wordt ‘ontlediging’ genoemd. ‘Die Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijk worden’ (Fil.2:7). Die ‘ontlediging’ ging van de Heer zelf uit; die Zichzelf ontledigd heeft’. De ‘vernedering’ en de ‘ontlediging’ zijn twee verschillende zaken. Het eerste, de vernedering,
Verwijst naar zijn aards bestaan, vrijwillig onderworpen aan de wil van God, die Hem uiteindelijk naar het kruis bracht. Het tweede heeft te maken met het afzien van het aan God gelijk zijn. Betekent dat: ‘Jezus opgehouden is God te zijn’ en ‘opgehouden is aan God gelijk te zijn?’ Uit het geheel van de openbaring van Jezus’ leven in het Nieuwe testament vinden we geen basis om te concluderen dat Jezus daarvan afstand heeft gedaan! Ja, zeggen anderen maar Hij wist toch ook niet alles, en God is toch alwetend! Als onderdeel van de kenôsis functioneerde Jezus soms binnen de beperkingen van de mensheid (Joh.4:6, 19:28). Mattheüs 24:36 zegt: ‘Niemand weet wanneer die dag en dat moment zullen aanbreken, ook de hemelse engelen en de Zoon niet, alleen de Vader weet het.’ We mogen ons afvragen hoe het komt dat Jezus niet alles wist zoals God alles weet, als Hij God was (Ps.139:1-6). Of was er toch iets anders aan de hand, want er waren momenten in Jezus’ leven waarin Hij wel dingen wist die onttrokken zijn aan het normale mens-zijn, het zelfs overstijgen. Laten we enkele voorbeelden uit het Nieuwe Testament nemen. Tegen de Samaritaanse vrouw zegt de Heer Jezus: ‘U hebt terecht gezegd: Ik heb geen man; want vijf mannen hebt u gehad, en die u nu hebt is uw man niet; dit hebt u naar waarheid gezegd. De vrouw tot Hem: Heer, ik zie dat u een profeet bent’ (Joh.4:18-19). De Heer Jezus kende de gedachten van de mensen met wie Hij in contact kwam (Mat.9:4, 12:25; Luk.11:17). Jezus was op de hoogte van bepaalde zaken, zie bijvoorbeeld Joh.13:3,6; 16:19; 18:4 enz.
Wanneer het over kenôsis gaat, richten wij ons vaak teveel op wat Jezus opgaf. Kenôsis gaat ook over wat Christus kreeg. Jezus was deel geworden van het mensengeslacht en vernederde Zichzelf tot slaaf. Jezus verliet de heerlijkheid van de hemel, werd een mens die stierf op het kruis. In de hoogst mogelijke uiting van nederigheid werd de God van het universum een mens en stierf voor Zijn schepselen. De kenôsis bestaat er daarom uit dat Christus mens was geworden, met uitzondering van de zonde.
Versluieren, onthullen
We zijn nu op het punt aangekomen waar we antwoord moeten geven op de vraag of de ontlediging het ophouden of afstand genomen hebben van het aan God gelijk zijn? Rekening houdend met het geheel van de openbaring van de Heer Jezus in het Nieuwe Testament is het niet hard te maken dat de Heer afstand zou hebben gedaan van de gestalte van God. We denken daarbij maar aan de verschijning van de heer Jezus in heerlijkheid op de gelijknamige berg (Mat.17:1-8). Petrus spreekt er jaren later nog van: ‘We zijn ooggetuigen van zijn majesteit geweest’ (2Petr.1:16). Verdere uitspraken bevestigen de blijvende goddelijkheid van de Heer Jezus: ‘Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem. Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen’ (Joh.10:17-18). Dat zijn geen uitspraken van iemand die afstand zou hebben genomen de goddelijke macht.
Er moet dus iets anders aan de hand zijn, en dat is de gedachte aan de ‘versluiering’ of ‘verhulling’ van Jezus’ heerlijkheid, dat een mogelijk aanvaardbaar antwoord geeft op het vraagstuk van de ontlediging van Jezus. Dat wil zeggen Jezus ten volste God ook in zijn menszijn, beschikte over alle goddelijke attributen en heerlijkheid, maar in zijn menszijn verhulde Hij die, juist omdat Hij mens was geworden de gestalte van een slaaf had aangenomen. Uiterlijk had de Heer Jezus de gestalte van een mens, ja, een slaaf aangenomen, waarin Hij zich aan de mensen vertoonde, maar innerlijk bleef hij God. Zijn ontlediging bestond daarin dat Hij de gestalte van een slaaf had aangenomen. Toch kunnen we momenten in Jezus’ leven aanwijzen waarin die heerlijkheid gestalte kreeg, bijvoorbeeld bij zijn arrestatie in de hof van Gethsemane. ‘Jezus dan, die alles wist wat over Hem zou komen, ging uit en zei tot hen: Wie zoekt u? Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeër. Jezus zei tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem overleverde, stond ook bij hen. Toen Hij dan tot hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond…’ (Joh.18:4-6). Een tweede voorbeeld is al vermeld en dat betreft de Heer Jezus met de discipelen op de berg van verheerlijking. En na zes dagen nam Jezus Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes mee en bracht hen afzonderlijk op een hoge berg. En Hij werd in hun bijzijn van gedaante verandert; en zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht’ (Mat.17:1-2).
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Christologie
Kon de Heer Jezus zondigen?
Inleiding
Niet zo lang geleden kwam bij een bijbelbespreking de vraag bij sommigen op, of Christus kon zondigen. Deze vraag werd door mij kort beantwoord: Nee, Christus kon niet zondigen. Een antwoord waar ik persoonlijk van overtuigd ben, maar dat niet eenvoudig met één bijbelvers is te bewijzen. Nadere bestudering van dit onderwerp leerde dat de meningen hierover nogal uiteenlopen. Zo zijn er gelovigen die menen dat Christus wel kon zondigen, maar dat niet deed. Veelal noemen deze gelovigen als reden voor hun opvatting, dat Christus werd verzocht in de woestijn en daarom wel moest kunnen zondigen. Laten we al deze meningen eens opzijzetten en bestuderen wat de Bijbel, Gods onfeilbare Woord, over dit onderwerp leert. In de bestudering van dit onderwerp volg ik grotendeels de opbouw en argumentatie van Lehman Strauss.
De zondeloosheid van Christus
De beantwoording van de vraag of Christus kon zondigen, begint met het vaststellen van het feit dat Hij zonder zonde is. Hij kon alleen het volmaakte offer zijn voor de zonde, als Hijzelf volstrekt zonder zonde was. (a) Hij is volkomen God én volkomen mens Christus is God en Hij getuigt Zelf daarvan in o.a. Johannes 10:30; 14:9,10; 12:45. Voor de omstanders was het duidelijk dat Hij van Zichzelf zei dat Hij God was, want ze wilden Hem daarom stenigen (Joh.10:33). Christus ís God, en dat is zo belangrijk dat zij die niet Jezus Christus als in het vlees gekomen belijden 'valse profeten' worden genoemd (1Joh.4:1-3). Hij is ook volkomen mens en noemt Zichzelf de Zoon des mensen, o.a. in Lucas 19:10. De eeuwige God werd volkomen mens. In Genesis 3:15 werd Hij beloofd als het zaad van de vrouw, in Galaten 4:4 aangeduid als geboren uit een vrouw. Zelfs na Zijn opstanding getuigt Hij van Zijn mens-zijn in Lucas 24:39 (vlees en beenderen). Christus had honger (Mark11:12). Hij raakte vermoeid (Joh.4:6). Hij sliep (Mat.8:24), en Hij was met zwakheid omvangen (Heb.5:3). Christus is zowel volkomen God als volkomen mens, en velen vinden dat moeilijk te verenigen. Dit wonder is ook niet door ons menselijk verstand te begrijpen, het is een verborgenheid. Hij is geopenbaard in het vlees (1Tim.3:16). Het is aan ons om dit te geloven, we kunnen het niet begrijpen en we hoeven dit ook niet te proberen. God was in Christus (2Kor.5:19). De Bijbel geeft geen verklaring hoe deze beide naturen in één Persoon konden worden verenigd, maar stelt deze waarheid wel nadrukkelijk voor. (b) Hij is niet verbonden met de zonde van Adam Christus is geboren uit de maagd Maria (Luc.1:35). Dat betekent dat Hij op geen enkele manier verbonden was met de oorspronkelijke zonde van Adam die, zoals Romeinen 5:12 leert, in alle anderen van vader op kind doorgaat. Hij werd 'dat Heilige' genoemd, dat geboren zou worden, en 'Gods Zoon'. Op geen enkele wijze heeft Hij deelgehad aan de zonde die ook tot Maria was doorgegaan. Door het overschaduwen van de Heilige Geest is Hij hiervoor beschermd, en daarin zien we het wonder van de zondeloosheid van Christus. Hij is niet verbonden met de zonde van Adam, maar met de heiligheid van God. Soms wordt Hij de zoon van Jozef genoemd, maar dat is altijd uit onwetendheid of vijandigheid (zie bijv. Luk.4:22; Joh.1:46; 6:42). Hij is, doordat Hij niet verbonden was met de zonde van Adam, de enige Persoon die niet door zonde werd gekenmerkt. Verlossing van de zonde kon alleen plaatsvinden door Hem, die in alle opzichten vrij van zonde is.
Het getuigenis van de Schrift
Christus bidt nooit voor vergeving van Zijn eigen zonde, wel voor die van anderen (Luk.23:34). Hij bidt nooit: Vader, vergeef Mij. Hij daagt anderen zelfs uit Hem te overtuigen van zonde (Joh.8:46), een uitdaging die tot op de dag van vandaag nog staat. Hij zegt tegen Zijn discipelen dat de overste van de wereld helemaal niets in Hem heeft (Joh.14:30). Dit betekent dat Hij de Heilige is, in Wie de satan niets vindt waaraan hij met zijn listen zou kunnen aanknopen: hij vond geen enkele zwakheid in Hem. De duivel vond bij Eva wel 'de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven' (1Joh.2:16), maar bij Christus vond hij niets van zelfs het kleinste beginsel van kwaad. De Schrift, die van vele grote mannen Gods de zonden vermeldt, noemt er niet één die door Christus is gedaan. Verschillende teksten getuigen van Zijn zondeloosheid. Paulus, de man met veel kennis, zegt in 2Korintiërs 5:21 van Hem: 'Hij die geen zonde gekend heeft'. Petrus, de doener, getuigt in 1Petrus 2:22 over Hem: 'Hij die geen zonde heeft gedaan'. Johannes, die heel dicht bij Christus was, getuigt in 1Johannes 3:5 aangaande Hem: 'in Hem is geen zonde'. En de schrijver van de Hebreeënbrief getuigt van Zijn zondeloosheid in Hebreeën 4:15; 7:26; 9:14. Zelfs de vijanden van Christus getuigden van Zijn zondeloosheid! Zoals Judas in Mattheüs 27:4, de vrouw van Pilatus in Mattheüs 27:19, Pilatus zelf in Mattheüs 27:4, alsook de hoofdman die zei: 'Waarlijk, Deze was Gods Zoon' (Matt.27:54). Eén van de boosdoeners die met Hem gekruisigd waren, zei dat Hij niets onbehoorlijks had gedaan (Luk.23:41). Het getuigenis van Judas in deze is heel bijzonder, hij was een volgeling van Christus. Hij leefde in Zijn nabijheid en raakte zo overtuigd van zijn zondige daad: onschuldig bloed overleveren, dat hij zichzelf van het leven beroofde.
Het mens-zijn van Adam en dat van Christus
Verschilt het mens-zijn van Christus van dat van Adam? Was de zondeloosheid van Christus op aarde dezelfde als die van Adam vóór zijn val? Of had de zondeloosheid van Christus een kwaliteit die Adam niet bezat? Kon Christus verzocht worden zoals Adam verzocht werd? Met andere woorden: Kon Christus zondigen zoals Adam heeft gezondigd? Hoezeer Christus ook volkomen mens is geworden, wij kunnen Zijn mens-zijn niet reduceren tot het mens-zijn van Adam. Christus die Adam schiep, is eeuwig. Adam was waarlijk mens, maar Christus is waarlijk God en mens. Door de zonde van Adam is het hele menselijke geslacht in de zonde gevallen (Rom.5:8, 19). Was het dan mogelijk dat ook Christus in de zonde kon vallen, en ons allen in zonde en oordeel zou doen komen? De gedachte alleen al moet niet in ons opkomen! In 1Korintiërs 15:22 staat dan ook dat in Adam allen sterven, maar dat in Christus allen levend gemaakt worden. Adam werd geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, maar hij was niet 'God geopenbaard in het vlees'. De geboorte van Christus was de vleeswording van de Zoon, de tweede Persoon van het goddelijk Wezen (Joh.1:1, 14). Deze goddelijke Persoon nam de menselijke natuur aan, maar bleef Zijn goddelijke natuur behouden. Het is niet mogelijk de goddelijke natuur te vernietigen of te veranderen! De uitdrukking 'God in Christus' in 2 Korintiërs 5:19 betekent niet dat God Zichzelf in een mens veranderde, maar dat God in Christus het mens-zijn met Zich verenigde. Christus kon niet door het kwade verzocht worden (Jak.1:13). De vlekkeloosheid van Christus hangt niet alleen af van Zijn wil, maar ze is ook kenmerkend voor Zijn natuur op een manier zoals geen enkel mens hier op aarde vlekkeloos kan zijn. Elk schepsel, zelfs een engel, kan worden verzocht en in zonde vallen.
De eeuwige eenheid tussen God de Vader en God de Zoon
In Johannes 5:19 staat geschreven: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets doen van Zichzelf, tenzij Hij de Vader iets ziet doen; want alles wat Die doet, dat doet de Zoon evenzo'. Dit betekent dat er een heel intieme eeuwige relatie is tussen de Vader en de Zoon, die het onmogelijk maakt voor de Zoon om iets te doen dat de Vader niet kan doen. Ze zijn één in wezen, één in doel en één in doen. Christus zegt hier niet dat Hij minder macht heeft, en de Vader slechts kan imiteren. Nee, de relatie tussen de goddelijke Personen is zodanig dat het onmogelijk is dat de één onafhankelijk van de ander zou handelen. De drie personen van de Godheid zijn gelijk en eeuwig. Als Christus niet God zou zijn, zou de Vader dit niet zijn. Als Christus een lasteraar zou zijn, zoals Hij werd genoemd (Joh.10:33), dan zou ook de Vader een lasteraar zijn. Toen Christus in Johannes 10:30 zei: 'Ik en de Vader zijn één', begrepen de Joden precies wat Hij bedoelde, namelijk dat Hij God is. Als de Zoon kon zondigen, dan kon ook de Vader zondigen. Maar omdat God niet door het kwade kan worden verzocht (Jak.1:13), houdt dat in dat géén van de drie goddelijke Personen door het kwade kan worden verzocht.
Waarom zondigde Christus niet?
Johannes zegt: 'en in Hem is geen zonde' (1Joh.3:5). Wat betekent dit? Wij allen zijn van nature zondaars en wij zijn dus geen zondaars omdat wij zondigen, maar wij zondigen omdat wij zondaars zijn. Dat komt omdat het zonde-principe in ons woont (Rom.5:12). Als wij zeggen dat wij niet zondigen, misleiden wij onszelf (1Joh.1:8). In Christus is het zonde-principe, de zondige natuur, niet aanwezig. De zonde is nooit in het leven van Christus geweest. Wij hebben de zonde vanaf onze geboorte (Ps.51:7). Maar Christus is door Zijn bijzondere geboorte uit de maagd niet in zonde ontvangen (Mat.1:20; Luk.1:34-35). Hij was heilig bij Zijn geboorte, Adam wordt nooit heilig genoemd. Maar van de Heer wordt gezegd dat 'in Hem de hele volheid van de Godheid lichamelijk woont' (Kol.2:9). De nadruk in dit vers ligt op het woord 'lichamelijk'. De Griekse filosofie, die Kolosse was binnengedrongen, claimde dat Christus niet volledig God was. Maar dit vers maakt duidelijk dat toen Hij in deze wereld kwam, Hij als volledig God is gekomen. Alles wat Hij in de eeuwigheid was, bezat Hij in Zijn vlees. De hele volheid van de Godheid woonde – d.i. verbleef permanent – in Hem. Het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen (Kol.1:19). Te zeggen dat Christus kon zondigen, betekent dus zeggen dat God kon zondigen! Als we zeggen dat Christus kon zondigen, houdt dat in dat Hij bij Zijn komst in het vlees Zijn onberispelijkheid zou hebben afgelegd. Maar Hij legde geen eigenschappen af! Hij ontledigde Zichzelf (Fil.2:7). Dat betekent uiteraard niet dat Hij Zijn godheid heeft afgelegd. De betekenis van het 'ontledigen' lezen we in het vervolg van dit gedeelte. Hij, die God was, werd uiterlijk een mens bevonden. Hij vernederde Zichzelf en was gehoorzaam tot de kruisdood. Hij was onberispelijk in de eeuwigheid; en toen Hij de hemel verliet, bleef er niets achter en was Hij onberispelijk op aarde. En Hij blijft onberispelijk in het heden en in de toekomst. God is onveranderlijk (Heb.13:8). Als Christus gezondigd zou kunnen hebben, kon Hij dat voor de grondlegging van de wereld al doen en ook nu nog!
Nog enkele bijbelteksten
In Filippenzen 2:7 lezen we dat Christus Jezus uiterlijk een mens is bevonden. Aan de 'buitenkant' was Hij zoals alle mensen, Zijn mens-zijn was echt. Bij Zijn komen naar deze wereld nam Hij een menselijk lichaam aan, uitgezonderd de zonde. Hij legde geen goddelijke kenmerken af, hoewel die wel bedekt werden – zoals Zijn heerlijkheid die op de berg der verheerlijking ten dele en tijdelijk werd vertoond (zie o.a. Mat.17:2). Na Zijn opstanding ontving Hij weer Zijn heerlijkheid bij de Vader (Joh.17:4-5). Zijn heerlijkheid was op aarde bedekt, opdat Hij Zijn plaats zou kunnen innemen onder de mensen. Dit vrijwillig 'bedekken' betekent niet dat Hij ook maar één van Zijn goddelijke kenmerken zou hebben afgelegd.
In Hebreeën 2:14 lezen we dat Christus op gelijke wijze heeft deelgenomen aan vlees en bloed. Deze uitdrukking vinden we vijf keer in het Nieuwe Testament, en ziet steeds op de betekenis van het mens-zijn (Mat.16:17; 1Kor.15:50; Gal.1:16; Ef.6:12). In Hebreeën 2:14 hebben de kinderen deel aan vlees en bloed. Het woord dat hier wordt gebruikt, is 'van nature deelnemen', er is geen enkele keuze. De kinderen hebben van nature de zondige natuur van Adam, doordat ze deelhebben aan vlees en bloed. Het woord dat voor Christus wordt gebruikt ('deelgenomen'), betekent echter van buitenaf deelnemen. Hij had wel een keuze, en nam een deel van het geheel aan. Wij hadden geen keuze en hebben deel in het geheel – inclusief de zonde. Het deel van Christus was vlees en bloed, maar niet de zonde. In Hebreeën 10:5 zegt de Heer: 'U hebt Mij een lichaam toebereid'. God bereidde Hem een bijzonder lichaam toe, niet volgens de wetten van de voortplanting, maar op bovennatuurlijke wijze. Want Hij werd verwekt door de Heilige Geest. In Hebreeën 4:15 staat dat Hij in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde. Dit laatste betekent: 'zonder zonde'. Hoe is de Heer dan verzocht? In 1Johannes 2:16 lezen we wat in de wereld is: 'de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven'. Christus is in al deze dingen verzocht (zie Mat.4:1-11; Luk.4:1-13), waarbij elke verzoeking echter van buitenaf kwam. Wij mensen worden verzocht door onze eigen begeerte, dat is van binnenuit (Jak.1:14). De duivel verzocht Christus, maar in Hem was geen eigen begeerte waardoor Hij kon zondigen. De verzoeking door de duivel kon bij Christus niet tot zonde leiden. Eva viel op alle drie de gebieden. Namelijk de begeerte van het vlees, toen ze zag dat de boom goed was om van te eten. En de begeerte van de ogen, toen ze zag dat de boom een lust was voor de ogen. En ook de hoogmoed van het leven, toen ze zag dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden (Gen.3:6). Christus viel op geen enkel gebied, hoewel dezelfde drie verzoekingen tot Hem kwamen. Er was de begeerte van het vlees, toen de duivel zei: 'Zeg dan dat deze stenen broden moeten worden'. Er was de begeerte van de ogen, toen hij Hem alle koninkrijken van de wereld toonde. En er was de hoogmoed van het leven, toen hij zei: 'Werp Uzelf dan naar beneden'. Christus weerstond elke verzoeking met het Woord van God. In Hebreeën 6:18 staat dat God niet kan liegen. Als Christus had kunnen zondigen, zou Hij elke zonde hebben kunnen doen, bijvoorbeeld een veel voorkomende zonde als liegen. Toch is dat voor God onmogelijk; en omdat Christus God is, kon Hij niet liegen. Dus kon Hij niet zondigen. Hij is de Heilige, en zelfs de onreine demon moest erkennen dat Hij dit was (Luk.4:34).
De verzoeking van Christus in de woestijn
Was Christus in staat om niet te zondigen, of was Hij niet in staat om te zondigen? De eerste situatie is van toepassing op Adam voor de zondeval. Hij was geschapen met de mogelijkheid om niet te zondigen, toch deed hij het wel. Als Christus ook kon zondigen, zouden wij dan voor eeuwig zeker kunnen zijn van onze behoudenis? Zij die de mening hebben dat Christus wel kon zondigen, maar dat niet deed, verwijzen daarbij doorgaans naar de verzoeking in de woestijn. Zij denken dat de verzoeking zinloos was, als Christus niet had kunnen zondigen. En verder stellen zij dat iemand die niet kan zondigen ook niet verzocht kan worden. Wij moeten niet denken dat verzoeking altijd tot doel heeft iemand in zonde te laten vallen. Het woord betekent in het Nieuwe Testament eigenlijk 'testen'. God stelde Abraham op de proef, zegt Genesis 22:1. En het doel daarvan was tweeledig: ten eerste de test van Abrahams geloof en van zijn gehoorzaamheid, en ten tweede het versterken van Abrahams geloof door middel van de verzoeking. Hebreeën 11:17 zegt duidelijk dat Abraham 'beproefd' werd, er wordt niet het woord 'verzocht' gebruikt. Petrus schrijft in 1Petrus 1:6-7 dat de beproefdheid van het geloof blijkt te zijn tot lof en eer bij de openbaring van Jezus Christus. God verzoekt dan ook niet met het doel ons in zonde te laten vallen, maar Hij beproeft ons wel. Verzoeking is een innerlijke strijd met de in ons aanwezige begeerte, beproeving is een van buiten komende test. Christus had geen zondige natuur en kon daarom niet verzocht worden tot zonde, wel werd Hij door de satan aangevallen. Verzoeking komt van de duivel, en heeft als doel ons te laten vallen (Luk.8:13). En zo kwam de duivel ook naar Christus toe (Mat.4:1). Verzoeking is het wapen van de vijand, dat hij inzet tegen Gods kinderen. Christus kon niet verzocht worden door het kwade, en de verzoeking door de duivel bewijst dat Hij niet kon zondigen.
Bron: Oude Paden
_______________________________________________________________
Christologie
Jezus zondeloosheid en de verzoeking in de woestijn
Inleiding
De vraag waartoe de verzoeking van de Heer Jezus in de woestijn diende, heeft alles te maken met wie u denkt dat Hij is! Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Wie zegt u dat Ik ben! Het antwoord op die vraag zal onze visie over de verzoeking in de woestijn bepalen. Dat heeft ook te maken met zoveel andere voorvallen beschreven in het Nieuwe Testament. Wie kan zonden vergeven dan alleen als de Heer Jezus, God was!? (Mat.9:6; Mark.2:7). Wie kon melaatsen genezen, dan alleen als de Heer Jezus, God was!? (Luk.7:22; 17:12). Wie kon op het water lopen, dan alleen als de Heer Jezus, God was!? (Mat.14:25v.).
In een ander artikel in deze reeks Christologie zal worden ingegaan op de vraag: Was de Heer Jezus God? In dit artikel gaan we in op de vraag of de Heer Jezus zonder zonde was en waartoe de verzoeking in de woestijn diende? In tegenstelling tot een eerder gepubliceerd artikel over de verzoeking in de woestijn (Kracht voor de reis), die u kunt vinden op mijn website in de Rubriek: NT - Evangeliën 2 – het evangelie naar Lukas dat praktisch van aard is, gaan we hier meer de theoretische kant van het onderwerp belichten.
De realiteit van het bestaan van de duivel
De duivel is geen idee maar een werkelijke persoon en is onmiskenbaar aanwezig in de Bijbel, van de eerste tot de laatste bladzijde. Het is een gevallen engel die een leger demonen tot zijn beschikking heeft (vgl. Ez.28; Jes.14). De Heer Jezus zegt van hem dat de satan: ‘Een mensenmoordenaar vanaf het begin is en de vader van de leugen’ (Joh.8:44). Het bestaan van de satan, naar de betekenis van zijn naam, de tegenstander van God. Het is een realiteit in de Bijbel en wordt erkend door de Heer Jezus. Het is geen idee-fixe, een waanidee, maar een persoon die met verschillende benamingen in de Bijbel voorkomt en zich op verschillende wijzen openaard. Hij is de duivel, diabolo, lasteraar, aanklager, die God bij de mensen aanklaagt en de mensen bij God. Hij is de oude slang (Op.12:9), de vader van de leugen (Joh.8:44), de overste van deze wereld (Joh.12:31). Hij doet zich voor als een ‘engel van het licht (2Kor.11:14) en als een ‘briesende leeuw’ (1Petr.5:8). (Zie voor meer uitleg Rubriek: Beknopte Dogmatiek).
Was de Heer Jezus zonder zonde?
De eerste vraag die altijd gesteld wordt bij het lezen of bespreken van het verslag van de verzoeking in de woestijn, is: ‘Als de Heer Jezus, zonder zonde was en niet kon zondigen, waarom dan die beproeving, dan stond de uitkomst toch al van tevoren vast? Deze vraag brengt ons direct naar twee volgende vragen en de eigenlijke kern van het probleem. (1) ‘Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzamen zijn? (Mark.4:41). (2) waartoe diende de verzoeking? We willen nagaan wat de Schrift ons daarover meedeelt.
De maagdelijke geboorte, de vleeswording en de verwekking van Jezus in de moederschoot zijn allemaal unieke, wonderbaarlijke gebeurtenissen en maken deel uit van het fundament van de leer betreffende ‘de zondeloosheid van de Heer Jezus’. Ja, zal iemand zeggen: Adam was ook zondeloos en zondigde, dan zou Jezus dat ook kunnen gebeuren’. Wat is het verschil dan tussen de ‘eerste’ en de ‘tweede Adam’? Het voert ons, in het kader van het eigenlijke wonderwerp te ver om daarop verder in te gaan, maar we moeten wel rekening houden met het feit dat de Heer Jezus niet zomaar een mens was; Hij was van een totaal ander mensentype dan Adam was. 1 Korinthiërs 15 wijst al op het verschil, want we lezen daar dat de eerste Adam werd tot een ‘levende ziel’, de tweede Adam (Jezus) tot een ‘levendmakende geest’ (1Kor.15:45). De Heer Jezus vertoonde overeenkomsten met de ‘eerste Adam’, maar ook verschillen en één van die verschillen in zijn zondeloosheid. De vraag of de Heer Jezus niet gezondigd heeft, wordt wel beantwoord door het getuigenis dat de Schrift van Hem geeft. ‘In die altijd wat Hem welbehaaglijk is’ (Joh.8:29) en ‘Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem die Mij heeft gezonden en zijn werk volbreng’ (Joh.4:34). Nog duidelijker wordt wanneer de Heer Jezus de Joden zelf om een antwoord vraagt wanneer Hij zegt: ‘Wie van u overtuigd Mij van zonden?’ (Joh.8:46). Een vraag die onbeantwoord blijft, maar waar de Schrift zelf wel antwoord op geeft! De Heer Jezus had geen zondige natuur en kon ook niet zondigen. ‘Wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden, maar Één die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde’ (Heb.4:15). Paulus gaat nog verder wanneer Hij zegt: ‘Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt’ (2Kor.5:21). De apostel Johannes zegt ‘In Hem is geen zonde’ (1Joh.3:5). Petrus spreekt van ‘een vlekkeloos en onbesmet lam’ (1Petr.1:19; Heb.9:14). Daarom dat in het evangelie naar Lukas gezegd wordt: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’ (Luk.1:35). En omdat de Heer Jezus zonder zonde was kon Petrus ook schrijven: ‘Hij, die geen zonde heeft gedan en geen bedrog werd in zijn mond gevonden…’ (1Petr.2:22v.).
Waartoe diende de verzoeking in de woestijn?
Het is op z’n minst vreemd te noemen wanneer christenen die geloven in de pre-existentie van Jezus, in zijn maagdelijke geboorte, in zijn zondeloosheid, in zijn Godheid, en ga zo maar door, het zo moeilijk hebben met de verzoeking van de Heer Jezus door de duivel in de woestijn. Waarom willen ze zo graag dat Jezus’ kon zondigen? Als Jezus God was is Hij dan opgehouden God te zijn, en wanneer dan? Ja, zegt men dan: Hij was een mens zoals wij!’, maar Hij was meer dan dat zoals we hierboven hebben gezien! Maar is er enige aanleiding in de Bijbel te vinden dat Jezus zou kunnen zondigen, geeft niet heel zijn leven getuigenis van zijn zondeloosheid? En is er één gedeelte in het NT te vermelden waarin staat dat Hij gezondigd heeft? Is er enige aanleiding in het verslag van de verzoeking in de woestijn waarin aanleiding kan worden gevonden dat de Heer op het punt stond om toe te geven en te zondigen? Integendeel, Hij toonde zich de grote Overwinnaar, Die met gezag sprak: ‘Er staat geschreven!’ Om kort te gaan men wil een antwoord op de vraag: ‘Waartoe diende dan de verzoeking in de woestijn?’, want als Jezus niet kon zondigen waarom dan die verzoeking? Alsof de enige uitleg en verklaring van dit Bijbelgedeelte is om aan te tonen dat Jezus in de mogelijkheid is geweest om te zondigen en het toch niet heeft gedaan… Er zijn meerdere redenen aan te wijzen waarom deze verzoeking plaatsvond:
(1) De Heer Jezus werd niet in deze verzoeking geleid om aan zijn Vader te tonen welke gezindheid Hij bezat, de Vader had daar al getuigenis van gegeven door Hem aan te duiden als de Zoon in Wie Hij al zijn welbehagen had (3:22).
(2) Ook werd de Heer Jezus niet door de satan verzocht opdat Hij zou zondigen. Satan wilde wellicht zo’n confrontatie niet eens aan, omdat hij ‘wist’ wie de Heer Jezus was en dat Hij in staat zou zijn om elke aanval af te slaan. Het ‘als U Gods Zoon bent’ (vs.3) dient dan ook gelezen te worden als ‘omdat ik weet dat U Gods Zoon bent.’ Het is geen veronderstelling maar een bevestiging.
(3) De derde mogelijk verklaring zou kunnen zijn dat de Heer Jezus hier zijn macht die Hij bezat kon laten zien door de duivel te overwinnen. Een overwinning die later definitief werd door het kruis (Kol.2:15).
(4) De vierde verklaring is de al genoemde, de praktische.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
Beelden van Christus in het evangelie naar Johannes
Inleiding
Heeft u er al ooit eens over nagedacht wat de consequenties zouden zijn geweest als de Heer Jezus bij zijn komst, zo’n tweeduizend jaar geleden, zou zijn aanvaard als Koning van Israël? (Mat.2:2). Ja, zult u zeggen, dan was het voorzegde Vrederijk aangebroken, een tijd van grote voorspoed voor Israël en de wereld (Jes.9:5-6). Dat is juist, want dat was en is de verwachting wat er zou gaan gebeuren wanneer de Messias zou komen (Luk.24:11; Joh.4:25). Maar zo is het niet gegaan, de zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh.1:11). Maar stel, het was wel gebeurd, wat dan met de zonde en onze zonden, wat was dan de oplossing geweest opdat de mens verzoend zou kunnen worden met God en deel krijgen aan een eeuwig leven in zijn heerlijkheid? Met andere woorden wat was het doel van de komst van de Heer Jezus eigenlijk, koning van de Joden worden, of het Lam van God te zijn die zou sterven voor de zonden van de wereld? Komen en lijden van Jezus was gewild, bekend en maakte deel uit van de raad van God. De voorzienigheid van God en het handelen van de mens ontmoeten hier elkaar. Moest de Christus niet eerst lijden vóór dat Hij zou heersen? Zou de Heer Jezus aan het begin van zijn openbaar optreden bij Zichzelf gedacht hebben dat de Joden Hem zouden volgen en Hem als hun Koning zouden aanvaarden, en niet zouden doden? Was het Gods bedoeling dat Jezus zou sterven aan een kruis? Het Nieuwe Testament maakt ons duidelijk dat de Heer Jezus het Lam was gekend van vóór de grondlegging van de wereld (Op.13:8). In Petrus’ rede op de Pinksterdag zegt hij dat de Heer Jezus door de bepaalde raad en voorkennis van God is overgeven (Hand.2:23). En veel later in zijn leven vult hij die uitspraak aan met de woorden, dat Christus het Lam was voorgekend van vóór de grondlegging van de wereld (1Petr.1:20). Het kan niet duidelijker! De apostel Paulus sluit zich bij Petrus’ gedachte aan dat het kruis in de raad en hart van God was vanaf het begin, want had God niet het eeuwig leven beloofd vóór de tijden van de eeuwen? (Tit.1:2), en heeft Hij ons niet in Christus uitverkoren van vóór de grondlegging van de wereld (Ef.1:4), en zijn de namen van bepaalde gelovigen niet opgeschreven van de grondlegging van de wereld af? (Op.13:8). De Heer Jezus is om het leven gebracht door Jood en heiden, maar ook leert de Schrift dat Hij vrijwillig zijn leven heeft afgelegd voor zijn schapen (Joh.10:15-18). Zijn dood was een noodzakelijk gebeurtenis in het plan van God. Vijf metaforen in het evangelie naar Johannes maken duidelijk dat de Heer Jezus moest sterven en dat Hij dat op vrijwillige basis heeft gedaan.
De Heer Jezus gezien als een Lam
Onmiddellijk na de zondeval, merken we op dat de gevallen mens zich ging bedekken met vijgenbladeren waarvan ze schorten maakten (Gen.3:7). Maar die bedekking bleek onvoldoende want ‘de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede’ (Gen.3:20). Een prachtige verwijzing naar het offer van Christus door wiens werk op Golgotha wij, de gelovigen, bekleed zijn met de klederen des heils, en de mantel der gerechtigheid’ (Jes.61:10). Het offer als verzoenend middel zien we door het hele Oude Testament heen in de verschillende typen. En elke Jood wist dat: ‘Want de ziel van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel’ (Lev.17:11). De in zonde gevallen mens, moest verzoend worden met een heilige God, wiens ogen te rein zijn om het kwaad te aanschouwen (Hab.1:13). Er moest een middellaar komen om voor ons tussenbeide te treden. Want: ‘Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de Here zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden? (1Sam.2:25; Jes.59:2,12). Daarom werden er in het Oude Testament (verzoen-) offers gebracht, maar die waren onvoldoende, want ze brachten de zonde alleen maar in herinnering. ‘Want het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt’ (Heb.10:4), vandaar dat er een ‘ander’ offer moest komen. De vraag van Isaak aan zijn vader Abraham: ‘waar is het lam ten brandoffer’ wordt, eeuwen later, in het Nieuwe Testament beantwoord in de persoon van de Heer Jezus. ‘Daarom zegt Hij bij zijn komen in de wereld: ‘Slachtoffer en offerande hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam toebereid; in brandoffers en zondoffers voor de zonde hebt U geen behagen gehad. Toen zei Ik: Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God’ (Heb.10:5-7). Daarom is de Heer Jezus mens geworden en vlees en bloed aangenomen om dat offer te kunnen brengen. Toen de Heer Jezus dan ook bij Johannes de doper kwam om door hem gedoopt te worden horen we voor het eerst dat de Heer Jezus ‘het Lam van God is dat de zonden van de wereld wegneemt’ (Joh1:29, 36). Op die manier werd er ook een antwoord gegeven op de uitspraak van Abraham tot zijn zoon Isaak: God zal zelf voorzien in een lam ten brandoffer, mijn zoon (Gen.22:7, 14). De Heer Jezus was dat volmaakt vlekkeloos en onberispelijk Lam door wiens bloed wij verlost en gereinigd zijn (1Petr.1:18-19; 1Joh.1:7). Door Jezus’ dood, sterven en opstanding is ons het bewijs gegeven dat God volmaakt voldoening in het offer van zijn Zoon heeft gevonden en dat onze zonden verzoend zijn, zodat wij voor God kunnen verschijnen.
De Heer Jezus gezien als een tempel
In het evangelie naar Johannes vinden we, naast de Heer Jezus als het Lam van God, nog andere beelden van de Hem, onder andere een tempel, waarnaar de Heer Jezus zelf een metaforische verwijzing maakt. ‘Op de vraag van de Joden welk teken Jezus hun zou laten zien, antwoordde Hij: ‘Breek dit tempelhuis af en in drie dagen zal Ik het oprichten’. De Joden zeiden dan: In zesenveertig jaar is dit tempelhuis gebouwd, en U zult het in drie dagen oprichten? Maar Hij sprak over het tempelhuis van zijn lichaam’ (Joh.2:18-21). Voor de Joden was deze vergelijking vreemd en ze verstonden niet wat Jezus daarmee bedoelde te zeggen (Joh.2:21). Dit misverstaan kwam nog duidelijker aan het licht bij Jezus’ veroordeling, toen de Joden het als een beschuldiging naar voren brachten (Mat.26:61). De vergelijking van een lichaam met een tempel komen we later ook tegen in de brief van Paulus aan de Korinthiërs. ‘Of weet u niet, dat uw lichaam de tempel is van de Heilige Geest die in u is, die u van God hebt, en dat u niet van uzelf bent?’ (1Kor.6:19). De Heer Jezus heeft ook een lichaam aangenomen: ‘het Woord is vlees geworden’ (Joh.1:14), eigenlijk ‘getabernakeld’, d.i. in een tent gewoond. En in het lichaam van de Heer Jezus woonde de hele Volheid van God lichamelijk! (Kol.1:19; 2:9). Dat lichaam, die tempel werd geslagen, bespot, bespuwd, vernederd en uiteindelijk genageld aan een kruis waar Hij is gestorven! Maar de dood had niet het laatste woord, ‘want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk, noch laat Gij uw gunstgenoot de groeve zien (Ps.16:10; Hand.2:26-27). De Heer is opgestaan uit de doden, door eigen kracht overeenkomstig zijn eigen woorden, ‘en in drie dagen zal Ik het oprichten’ (Joh2:19; Rom.1:4).
De Heer Jezus gezien als een slang
‘Toen zij van de berg Hor opgebroken waren in de richting van de Schelfzee ten einde om het land Edom heen te trekken, werd het volk onderweg ongeduldig. En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd? Om te sterven in de woestijn? Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijs walgen wij. Toen zond de Here vurige slangen onder het volk; die beten het volk, zodat er velen van Israël stierven. Daarop kwam het volk tot Mozes en zeide: Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de Here en tegen u gesproken; bid tot de Here, dat Hij de slangen van ons wegdoe. Toen bad Mozes ten gunste van het volk. De Here dan zeide tot Mozes: Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet, wanneer hij gebeten is, zal in leven blijven. Toen maakte Mozes een koperen slang en plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven’ (Num.21:4-9). Deze gebeurtenis gebruikt de Heer Jezus tijdens zijn gesprek met Nicodémus (Joh.3:14-15). De Heer neemt deze gebeurtenis volledig als waar gebeurd aan, vergeestelijkt het niet, maar past het op Zichzelf toe, want zoals de slang werd verhoogd moest ook Hij worden verhoogd (Joh.12:32, 34). Om te hangen aan een paal was een grote vernedering, te vergelijken met een vloek; ‘Vervloekt is ieder die aan een hout hangt’ (Gal.3:13). Het was de straf voor moordenaars. ‘Wanneer iemand een zonde begaat, waarop de doodstraf staat, en hij wordt ter dood gebracht en gij hangt hem aan een paal, dan zal zijn lijk gedurende de nacht niet aan de paal blijven, maar gij zult hem dezelfde dag nog begraven, want een gehangene is door God vervloekt en gij zult het land dat de Here, uw God, u als erfdeel geven zal, niet verontreinigen’ (Deut.21:22-23). De Heer Jezus was geen moordenaar maar toch werd Hij als zodanig behandeld. De Heer Jezus is voor ons een vloek geworden om ons vrij te kopen van de vloek van de wet (Gal.3:13; 2Kor.5:21).
De Heer Jezus gezien als een Herder
Het beeld van een herder en een schaap vinden we doorheen heel de Bijbel. Onder de wet stierf het schaap ten behoeve van de noden van de herder, de dieren ondergingen het in onwetendheid en niet uit eigen wil. Maar de Heer Jezus, de goede Herder, gaf zijn leven voor de schapen, vrijwillig en in het volle besef van wat Hij deed! ‘Ik ben de goede herder, de goede herder legt zijn leven af voor de schapen’ (Joh.10:11). Deze vrijwillige overgave van de Heer Jezus voor de schapen vormt de kernboodschap van de gelijkenis van de goede Herder in het evangelie naar Johannes (Joh.10:1-18). De Heer Jezus zag de mensen als schapen die geen herder hebben (Mat.9:36). Hij kende meer waarde toe aan de mens dan aan een schaap (Mat.12:12) en was bereid zijn leven daarvoor te geven. ‘Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg’ (Joh.10:17). Johannes laat ons die kant van Jezus’ offer zien die in de andere evangeliën niet zo sterk belicht wordt; we zien een Jezus die vrijwillig zijn leven gaf. Dat heeft uiteraard te maken met het karakter van Johannes zijn evangelie, die de Heer Jezus naar voren brengt als de Zoon van God. ‘Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat ik het weer neem. Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen. Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen’ (Joh.10:17-18). Paulus schrijft aan Timotheüs: ‘De mens Christus Jezus, die Zichzelf gegeven heeft’ (1Tim.2:5). Wanneer we die vrijwillige overgave voor ogen houden begrijpen we misschien beter wat het betekende dat de Heer Jezus op het kruis ‘zijn hoofd boog en zijn geest (over-) gaf’ (Joh.19:30). Dit is de zelfstandige en de vrijwillige overgave van zijn geest in de dood; dus niet zoals ‘gaf de geest (= blies de laatste adem uit) in Mat.27:50.
De Heer Jezus gezien als het zaad
Dit is het vijfde en het laatste beeld van de Heer Jezus die we hier bespreken; de Heer Jezus gezien als het zaad dat vrucht voortbrengt (Joh12:20-28). ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar zij sterft, draagt zij veel vrucht’ (Joh.12:24). Ook hier valt weer de vrijwillige overgave van de Heer Jezus op om zijn leven te geven, daarvoor was Hij in dat uur gekomen (Joh.12:27). Het is niet zo dat Jezus’ lijden en sterven een teken van overwinning door de vijand was, eerder het tegenovergestelde. Het ‘zaad’ moest in de aarde vallen om vrucht voort te brengen. Het lichaam van de Heer werd door Nicodémus en Jozef van Arimathéa in een graf gelegd, maar na drie dagen stond de Heer op en was het graf leeg! De prediking van de opgestane Heer is oorzaak voor velen tot redding geweest, wereldwijd en over alle achter ons liggende eeuwen. Het ‘zaad van de vrouw’, Jezus heeft veel vrucht gedragen!
Tenslotte
Vijf beelden van de Heer Jezus’ en van zijn dood op het kruis. Elk beeld geeft ons een specifieke waarheid. Zoals het lam op het altaar, stierf de Heer Jezus als een vervanger voor ons die hadden verdiend om te sterven. Jezus’ lichaam gezien als een tempel was afgebroken zoals de slang die werd verhoogd en tot een vloek werd. De herder gaf zijn leven vrijwillig en het zaad bracht nieuw leven voort.
_______________________________________________________________
Wat zegt de Bijbel?
De opstanding van Jezus Christus
De Heer is waarlijk opgestaan, Jezus leeft! Dat is de boodschap die wij, gelovigen, in deze wereld mogen verkondigen. Een blijde boodschap, want zonder de opstanding van de Heer Jezus uit de doden is er geen hoop voor de mensheid. De opstanding van de Heer Jezus is de hoeksteen van het Christelijk geloof. Zonder de opstanding is het Christendom niet te verklaren, noch in haar ontstaan of verspreiding. Want in een zeer korte tijd heeft het Evangelie van Jezus Christus de toenmalige Romeinse wereld op zo’n manier beïnvloed dat de hele maatschappelijke orde veranderde. Vooral nadat Constantijn keizer van het Romeinse rijk werd in het jaar 313, en later het christelijk geloof aannam, het christelijk geloof werd in 380 tot staatsgodsdienst verklaard. (Ik ga in dit artikel niet verder in op die gebeurtenis en de gevolgen daarmee verbonden, die kunt u vinden in de rubriek: Kerkgeschiedenis Algemeen’ op mijn website).
We mogen en moeten dan ook waarde van de opstanding van Jezus Christus nooit onderschatten, want daar staat of valt alles mee! Want: - zegt de apostel Paulus – ‘als wij alleen in dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de ellendigste van alle mensen’ (1Kor.15:19). Met de dood van de Heer Jezus aan het kruis op Golgotha, was het niet afgelopen, je zou kunnen zeggen toen begon het pas goed. ‘Hij is immers in zwakheid gekruisigd, maar leeft door Gods kracht’ (2Kor.13:4). En die boodschap, de boodschap van de opgestane Heer moest verkondigd worden! We volgen de verschillende stadia waarin de discipelen verkeerden na de kruisiging van de Heer Jezus.
Ze dachten de Heer Jezus dood was
Nicodemis, u weet wel ‘die ‘s nachts bij Jezus kwam’ (Joh.3:1) en Jozef van Arimathea, die in het geheim een discipel van de Heer Jezus was (Joh.19:38), hadden het lichaam van Jezus opgevraagd bij Pilatus en in een nieuw graf gelegd in de tuin waar Hij gekruisigd was (Joh.19:41). Daar bleef het bij, want de sabbat brak aan en zij gingen rusten naar het gebod (Luk.23:56). Vroeg in de morgen, op de eerste dag van de week, kwamen dan Maria Magdalena en een andere Maria bij het graf, ze hadden specerijen met zich mee om het lichaam van Jezus te zalven, want ze dachten dat Hij dood was! Ze kwamen bij graf en vroegen zich af hoe ze de steen, die de ingang van het graf afsloot, zouden wegkrijgen, want die steen was zeer groot. Maar tot hun verbazing vonden ze de steen al afgewenteld! Er was eerder een aardbeving geweest (Mat.27:51), en een engel van de Heer was neergedaald uit de hemel, had de steen weggerold en was daarop gaan zitten (Mat.28:2). Dat het graf geopend was, was niet gedaan opdat de Heer Jezus naar buiten zou kunnen komen, maar opdat de vrouwen (en ook wij!), in de mogelijkheid waren om naar binnen te kijken, om zich ervan te overtuigen dat de Heer waarlijk was opgestaan! De engel zei tot de vrouwen: Weest u niet bang, want ik weet dat u Jezus de gekruisigde zoekt. Hij is hier niet, want Hij is opgewekt!’ (Mat.28:5-6). Maria Magdalena en de andere Maria zochten de juiste Persoon, maar op de verkeerde plaats! Ze kwamen naar het graf om het lichaam van de Heer Jezus, die ze de laatste eer wilden bewijzen, te zalven. Ze kwamen naar het graf in de veronderstelling dat de Heer Jezus dood was, maar kregen te horen dat Hij was opgestaan! ‘Waarom zoekt u de Levende bij de doden?’
Ze hoorden echter dat Jezus leefde
Twee engelen stelden Maria Magdalena en de andere Maria de vraag: ‘Waarom zoekt u de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgewekt. Herinnert u hoe Hij tot u heeft gesproken toen Hij nog in Galiléa was, en zei dat de Zoon des mensen moest worden overgeleverd in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan?’ (Luk.24:5-6). Zo keerden ze op hun schreden terug om de anderen discipelen het grote nieuws te vertellen. Op die terugweg ontmoetten ze de Heer Jezus, en ‘zij kwamen naar Hem toe, grepen zijn voeten en huldigde Hem’ (Mat.28:9). Zij waren de eersten aan wie de Heer Jezus verscheen. Daarna berichtten ze het nieuws van de opstanding aan de elf en al de overigen, maar deze waren niet zo gemakkelijk te overtuigen; deze woorden schenen hen kletspraat en zij geloofden hen niet! (Luk.24:11-12). ‘Eerst zien en dan geloven’, zullen ze wel gedacht hebben. Dus gingen Petrus en de andere discipel, die Jezus liefhad, naar het graf (Joh.20:3), ze zagen de doeken liggen en de zweetdoek die op zijn hoofd was geweest, niet bij de doeken liggen, maar op één plaats afzonderlijk samengerold. Nu was ook voor hen duidelijk, het graf was leeg, de Heer was waarlijk opgestaan.
De opmerkelijke verandering in de houding van die eerste discipelen is bewijs voor de opstanding van Jezus. De ene dag waren ze ontmoedigd en verslagen, de volgende dagen verkondigden zij met grote vreugde en overtuigingskracht Jezus’ opstanding uit de doden. Denk aan de reactie van de Emmaüsgangers, die bedroefd en teleurgesteld terugkeerden van Jeruzalem naar huis, daar een ontmoeting hadden met de Heer Jezus en daarna met een brandend hart op weg gingen om de apostelen te vertellen dat ze met de opgestane Jezus hadden gesproken! En niet zoveel later, in het boek Handelingen, lezen we dat ‘de apostelen met grote kracht getuigenis gaven van de opstanding van de Heer Jezus (Hand.4:33). Wat een verandering, dat kan alleen het geloof in de opgestane Heer in een mens bewerken!
Ze ontmoeten de Heer persoonlijk!
Ze dachten dat Jezus dood was, hoorden dat Hij leefde, en tenslotte ontmoetten ze de Heer Jezus in Persoon. We lezen nergens in de Schrift dat de Heer Jezus, na zijn opstanding, aan ongelovigen verschenen is, enkel aan zijn discipelen! We vinden tot drie keer een vermelding dat de Heer Jezus aan Petrus alleen is verschenen. In de eerste brief aan de Korintiërs lezen we: ‘Dat Christus voor onze zonden gestorven is, naar de Schriften; en dat Hij begraven, en dat Hij op de derde dag is opgewekt, naar de Schriften, en dat Hij aan Kefas is verschenen’ (1Kor.15:3-5). De hier vermelde ontmoeting met de apostel Petrus wordt bevestigd door ‘de elf en de anderen die bij hen waren, samen vergaderd, en zeiden: ‘De Heer is werkelijk opgewekt en is aan Simon verschenen’ (Luk.24:34). En dan nog de ontmoeting met Petrus die beschreven staat in het evangelie naar Johannes 21.
Ook verscheen de Heer Jezus op die dag aan de twee Emmaüsgangers (Luk.24:13-22) en aan de tien discipelen in de bovenkamer in Jeruzalem (Joh.20:19-25). Een week later verscheen Hij nog eens aan de discipelen, maar nu met Thomas erbij (Joh.20:19-25). En ‘daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten tot nu toe in leven, maar sommige ontslapen zijn’ (1Kor.15:6). Deze vele verschijningen van de Heer Jezus aan allerlei verschillende personen, kunnen niet afgedaan worden als hallucinaties, een zintuiglijke beleving die niet overeenkomt met wat er in werkelijkheid gebeurt of door zelfbedrog. De Heer was waarlijk opgestaan!
De dag was voor de vrouwen en de discipelen begonnen met de gedachte dat de Heer Jezus dood was. Toen werd hun verteld dat Hij echter leefde en hadden meerderen een persoonlijke ontmoeting met Hem. Er ontbrak echter nog één ding en dat was dat ze het nieuws van Jezus opstanding mochten verspreiden.
Zij deelden het nieuws van de opstanding met anderen
Het ‘Kom en zie’ werd vervolgd door ‘Ga en vertel!’ In het evangelie naar Mattheüs vinden we de vermelding van, zoals dat wel genoemd wordt, ‘De Grote Opdracht’: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen, maakt alle volken tot discipelen, hen dopend tot de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en hen lerend te bewaren alles wat Ik u heb geboden’ (Mat.28). En gehoorzaam aan dat gebod, zijn de discipelen, in hun tijd en wereld, uitgegaan om het evangelie van de genade van God te verkondigen, en is het evangelie ook tot ons gekomen, en wij mogen datzelfde doen in onze tijd en wereld als zij deden in hun tijd! Wij kunnen nu bijna zo’n tweeduizend jaar terugkijken en de grote daden Gods in het verleden opmerken, maar ook het falen van de gelovigen. Het is enkel door Gods genade dat de Gemeente van Jezus Christus in deze tijd nog existeert! In veel kerken wordt de opstanding van Christus niet meer geleerd en/of verkondigd! Het getuigenis van de opgestane Heer is echter het kenmerkend verschil met alle andere religies in de wereld, en als de opstanding van Christus wordt genegeerd of geloochend heeft zo’n kerk geen bestaansrecht meer!
We mogen echter de opstanding van Christus verkondigen uit de overtuiging dat we dat doen op zijn gezag, zo gingen de apostelen erop uit, en zo vinden we het beschreven in het boek Handelingen. ‘In de Naam van Jezus…!’ De eerste gelovigen dienden in zijn Naam. Ze vertrouwden op zijn kracht en leiding. Ze gingen een wereld in niet op eigen gezag, maar op het gezag van Jezus Christus, de Opgestane Heer! Het valt op dat in de verkondiging van het Evangelie veel nadruk werd gelegd op de opstanding van Jezus. Dat komt vooral tot uitdrukking in het boek Handelingen, zoals we in de volgende teksten kunnen lezen. ‘Terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de hoofdman van de tempel en de sadduceeën op hen af, zeer verstoord dat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden’ (4:1-2). ‘En met grote kracht gaven de apostelen getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus, en er was grote genade over hen allen’ (4:33). ‘Daar nu Paulus wist dat het ene deel uit sadduceeën en het andere uit farizeeën bestond, riep hij in de Raad: Mannen broeders, ik ben een farizeeër, een zoon van een farizeeën; over de hoop en de opstanding van de doden sta ik terecht’ (Hand.23:6). ‘Ik heb hoop op God, welke hoop zij zelf verwachten - dat er een opstanding zal zijn van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen’ (24:15). In het verhaal van Paulus’ bekering zegt hij: ‘Dat de Christus moest lijden en dat Hij als eerste uit de opstanding van de doden een licht zou verkondigen aan het volk als de volkeren’ (26:23). ‘Hij – Paulus – onderhield zich dan in de synagoge met de Joden en met de godsdienstigen, en op de markt elke dag met hen die hij er aantrof. En ook sommige van de Epicurische en Stoïcijnse wijsgeren redetwistten met hem, en sommigen zeiden: Wat wil deze naprater toch zeggen? En anderen: Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn; - omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde’ (17:17-18). ‘Toen zij – de Atheners - nu van een opstanding van doden hoorden, spotten sommigen; en anderen zeiden: Wij zullen u daarover nog wel eens horen (17:32). Ook in onze tijd zullen we spot horen wanneer we over de opstanding Jezus spreken, maar dat mag ons er nog meer toe aanzetten te verkondigen ‘dat Jezus leeft’ en te getuigen van zijn opstanding uit de doden.
De betekenis van de Opstanding
(1) De opstanding is het bewijs de Heer Jezus Gods Zoon is.
Jezus beweerde dat ‘Hij de macht had het leven af te leggen en weer op te nemen’ (Joh.10:17-18)
(2) De opstanding bevestigt de betrouwbaarheid van de Schrift.
Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament wordt de opstanding geleerd (Ps.16:10; 110:1). Wanneer de Heer Jezus niet was opgestaan zouden deze Schriftplaatsen niet zijn vervuld.
(3) De opstanding geeft ons de zekerheid van onze toekomstige opstanding.
Omdat de Heer Jezus is gestorven en opgestaan, zullen ook wij dat ook eenmaal en zijn zoals Hij (1Thes.4:13-18). Feitelijk heeft het christelijk geloof als basis de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Als dit wordt weggelaten, is er geen hoop meer!
(4) De opstanding is het bewijs van een toekomstig oordeel.
‘God beveelt nu aan de mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren, omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen door een man die Hij daartoe heeft bestemd, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven door Hem uit de doden op te wekken’ (Hand.17:31)
(5) Het is de grondslag voor Christus’ priesterschap in de hemel.
Omdat de Heer Jezus eeuwig leeft, Kan Hij ‘ook volledig behouden wie door Hem tot God naderen’ (Heb.7:25). Hij leeft om voor ons tussenbeide te treden.
(6) De opstanding is de kracht in het leven als christen.
We zijn niet in staat in eigen kracht voor God te leven. Dat kan alleen als Zijn opstandingskracht in en door ons werkt, opdat we zijn wil kunnen doen en Gods naam verheerlijken (zie: Rom.6:4).
(7) De opstanding is de verzekering van onze toekomstige erfenis.
Omdat wij, gelovigen, een levende hoop bezitten, kunnen we nu al die hoop beleven. Een dode hoop, zal zwakker en zwakker worden, en uiteindelijk uitdoven. Maar omdat de Heer Jezus leeft, hebben we een geweldige toekomst in het vooruitzicht! (1Petr.1:3-5).
Altijd wanneer Gods kinderen samenkomen op de eerste dag van de week geven ze daarmee getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus. En dat mogen ze doen ‘Totdat Hij komt!’
____________________________________________________________