Gedachten over het lijden


Als het kwaad Gods kinderen treft!

 


Inleiding

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw baarde het boek van rabbi Harold Kushner ‘Als het kwaad goede mensen treft’ veel opzien. We gaan dat boek niet bespreken maar in dat boek kwam Kushner tot de conclusie dat het is niet waar is dat God almachtig is en alles in de hand heeft: ‘Hij staat erbij en kijkt erna!’ Het volgende verhaal illustreert misschien wat Kushner bedoelde. Een directeur ontslaat personeelsleden. Daaraan kan de personeelschef niks veranderen. Wel kan hij troosten en bemoedigen en helpen om een nieuwe baan te vinden. In het denken van Kushner, en veel anderen, is God niet de directeur maar de personeelschef. Hij kan er ook niks aan doen wanneer iemand jammer genoeg ontslag krijgt. Andere factoren en krachten veroorzaken zo’n gebeurtenis. Het enige wat God kan doen is: troosten en helpen om zin te geven. Tot zover Kushner.

De verschijning van dat boek heeft grote invloed gehad op het denken van veel christenen over het lijden dat in deze wereld aanwezig is en ook hen treft. Want als er één zaak is waar ieder mens vroeg of laat mee te maken krijgt is dat wel het lijden, in welke vorm dan ook. Lijden hoort bij deze gevallen schepping, we kunnen er niet aan ontkomen, hoogstens kunnen we proberen de pijn te verzachten. In dit artikel willen we niet gaan nadenken over het lijden wat de mensen in het algemeen overkomt, maar over het lijden dat ons als Gods kinderen kan overkomen. Ik geloof dat de eindconclusie totaal verschillend zal zijn van dat van Kushner! Het lijden is het centrale thema van het Bijbelboek Job en dat was ook het uitgangspunt van Kushner. Wanneer we met lijden te maken hebben dan komen ook bij ons de vragen naar boven. Is er een God? En als er een God is, wat voor een God is dat dan? Welke ‘spelregels’ gebruikt Hij dan? Is Hij vrij in zijn handelen, of is Hij gebonden aan zijn eigen schepping? Werkt Hij aan een plan voor ons of is Hij begrensd in zijn tussenkomst? Is het nodig om te bidden? Hebben wij gezaghebbende informatie van God en over God, of moeten we onze eigen conclusies maar trekken gebaseerd op de ervaringen van anderen?

 

God bezorgd ons nooit onnodig leed

‘Onze tijden Heer zijn in uw hand; ik vrees niet, want ik weet: mijns Vaders hand veroorzaakt nooit, zijn kind onnodig leed’ (Geestelijke Liederen 198)

 

Door te zeggen dat God ons nooit onnodig leed bezorgd, zeggen we daardoor tevens dat wij wel leed kunnen ervaren. Maar als gelovigen en Gods kinderen staan wij in een totaal andere relatie tot God dan een ongelovige. Hij is niet alleen onze Schepper, zoals Hij dat is van alle mensen, maar ook onze Vader. Het lijden is dan niet doelloos maar krijgt betekenis. Het was Job die tegen zijn vrouw zei: ‘Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade?’ (Job.1:10). Daarmee  gaf Job aan wat hij was, een gelovige en in Wie hij geloofde, God. Job wist wel wat er gebeurde maar niet de reden van het leed dat over hem kwam. En toch kon hij zeggen: ‘De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd’ (2:21). In plaats van God te vervloeken, zoals satan verwachtte dat Job zou doen, loofde Job de Here! Iedereen kan zeggen ‘de Here heeft gegeven’ of ‘de Here heeft genomen’ maar het getuigt van echt geloof om in het midden van het lijden te zeggen ‘De Naam des Heren zij geloofd!’ Daarom ligt er ook een wereld van verschil tussen Job en Noömi. Noömi had ook veel lijden in haar leven ervaren, maar de oorzaak daarvan lag veel meer in de beslissingen die zij en haar man genomen hadden. Zij zei: ‘de hand des Heren is tegen mij uitgestrekt’ en ‘de Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan’ en ‘de Here heeft tegen mij getuigd en de Almachtige heeft mij kwaad aangedaan’ maar niet ‘de Naam des Heren zij geloofd!’ (Ruth1 :13,20,21). Met die woorden beschuldigd ze God van het haar overkomen leed.

Wanneer Paulus schrijft: ‘Wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, hun die naar zijn voornemen zijn geroepen’ (Rom.8:28) dan hebben we al een antwoord op de vraag naar de zin van het het lijden waarmee wij geconfronteerd kunnen worden. Het is ten goede! We zouden meerdere oorzaken kunnen aanwijzen waardoor wij kunnen lijden. Ten eerste lijden dat ons overkomt doordat andere mensen verkeerde beslissingen nemen. We hoeven maar te denken aan Jozua en Kaleb die de gevolgen moesten dragen van de beslissing van de tien verspieders om het beloofde land niet binnen te trekken en daarom ook de veertig jaar door de woestijn moesten trekken. Of denken we aan Paulus die schipbreuk leed tengevolge van de verkeerde beslissing van de stuurman (Hand.27:11vv.). Lijden kan ons ook overkomen doordat wij verkeerde beslissingen nemen zoals Jona die zijn eigen weg verkoos boven die van God en in grote moeilijkheden raakte. Verder kan ons leed treffen wanneer God in het spel is. We denken dan aan leed dat onze geestelijke groei moet bevorderen of leed dat dient ter voorbereiding op een toekomstige dienst, zoals bij Jozef, of leed waardoor we God mogen verheerlijken (Joh.21:19) of leed als vorm van tucht om ons te corrigeren van een verkeerde wandel (Hebr.12:5vv.). ‘Want zij hebben ons wel voor een korte tijd naar het hun goeddacht bestraft, maar Hij doet dat tot ons nut opdat wij deel krijgen aan zijn heiligheid’ (Hebr.12:1)

Ja, wel leed maar nee, geen onnodig leed!

 

Gods bedoelingen zijn vaak verborgen

 ‘Moet ik vragend hier vaak gaan, Boven zal ik het eens verstaan!’

(Geestelijke Liederen 118)

 

Vragend moeten wij hier vaak gaan in het vertrouwen dat God er zijn bedoeling mee heeft. Het is geen wonder dat Job veel vragen had. Iemand heeft ongeveer driehonderd vragen in het gelijknamige boek geteld waarvan een groot aantal door Job zelf gesteld. Een echt antwoord kreeg hij niet. Hoe graag had Job met God willen spreken om zich te verantwoorden. ‘Maar toch, ik wil tot de Almachtige spreken, ik wens mijn zaak te bepleiten bij God’ (Job.13:3). Maar toen Job

in de gelegenheid kwam om dat te doen zweeg hij en zei hij: ‘Zie, ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven? Ik leg de hand op mijn mond. Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weer; ja tweemaal, maar ik ga er niet mee voort‘ (39:37,38). Wat wij werkelijk nodig hebben in moeilijke tijden is geen verklaring van God maar een openbaring van Hem. Die openbaring kreeg Job door de beschrijving van grote dieren en van Gods majesteit in de natuur (Job.38-39). Hij ‘zag’ een God die tot grote dingen in staat is en een God die krachtig bijstaat hen die tot Hem roepen (Luk.18:7). Toen antwoordde Job: ‘Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete in stof en as’ (Job.42:5,6). Wanneer wij ernstig lijden dienen we Gods grootheid te zien om te weten dat Hij alles onder controle heeft. Wanneer situaties ons vermogen tot het uiterste op de proef stellen

hebben we Iemand nodig die daarboven staat; groter is dan dat. In de Bijbel hebben we een openbaring van God. We hebben ook openbaringen - een reeks van gebeurtenissen – van wat lijden kan betekenen vanuit Gods oogpunt. Als we deze ‘ljjdensverhalen’ goed begrijpen dan kunnen die ons helpen om de beproevingen in dit leven beter te begrijpen en een plaats te geven.

Een schitterend oudtestamentisch verhaal illustreert dit door het leven van Jozef. Jozefs broers waren jaloers op hem, haatten hem en verkochten hem als slaaf. Jozefs vader was in de veronderstelling dat zijn geliefde zoon dood was, maar in werkelijkheid diende hij als slaaf in Egypte. Jozef bracht meerdere jaren in de gevangenis door, maar door een reeks wonderlijke gebeurtenissen werd hij onderkoning. Daardoor was hij later in staat zijn vader en broers tijdens een zware hongersnood in leven te behouden. (zie Genesis 37-50).

Vanuit menselijk oogpunt was dat wat Jozef was overkomen slecht. Jaloersheid en haat zijn slechte eigenschappen. Het is slecht om van je vader gescheiden te worden om als slaaf verkocht te worden. Het is slecht om vals beschuldigd te worden waardoor je in de gevangenis terecht komt. Maar uiteindelijk keerden al deze gebeurtenissen zich ten goede. Jozef zei tegen zijn broers: ‘Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden’ (Gen.50:20; 45:5,7). Ja, vragend moeten wij vaak gaan’ dat komt omdat Gods wegen onnaspeurlijk zijn (Rom.11:33) en ‘zijn wegen zijn hoger en anders dan onze wegen (Jes.55:9). Maar geen nood God is te vertrouwen: ‘U weet als Vader wat U doet, de weg die U bepaald is goed.’ Laten we daarom al onze zorgen op Hem leggen want Hij zorgt voor ons!’ (1Petr.5:7).

 

God met ons!


Hij is aanwezig

We mogen nooit vergeten dat wat ons ook overkomt en welk lijden we ook ondergaan dat God ons nooit zal verlaten. In het boek Genesis lezen we in hoofdstuk 39 tot drie keer dat ‘de Here met Jozef was’ (vs.2,21,23). Misschien ervaren wij Gods aanwezigheid niet meer of worden we overstelpt door verdriet (Joh.20:11-18) toch is Hij er, altijd en overal, zelfs in een vurige oven (Dan.3:24)! ‘Vrees niet, want Ik ben met u; zien niet angstig rond, want Ik ben uw God. Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand’ (Jes.41:10; Mat.28:20).


Hij lijdt mee

Dat de Heer mee lijdt met ons wordt duidelijk geïllustreerd tijdens de vervolging van de gemeente door Paulus en de Heer tot hem zegt: ‘Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?’ ‘In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd’ (Jes.63:9).

‘Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden maar Eén die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde.’ (Heb.4:15). De HSV vertaling is hier minder duidelijk en spreekt van medelijden in plaats van mee te lijden. ‘Want wij hebben geen Hogepriester Die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden’


Hij kan helpen

Toen Sadrak, Mesak en Abednego in grote nood waren antwoordden ze koning Nebukadnessar toen hij hen dreigde in de brandende vuuroven te gooien met de woorden: ‘Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven en uit uw macht o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet – het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden’ (Dan.3:17-18). ‘De hand des Heren is niet te kort om te verlossen, en zijn oor niet te onmachtig om te horen’ (Jes.59:1). ‘Want waarin Hij Zelf geleden heeft, toen Hij verzocht werd, kan Hij hen die verzocht worden, te hulp komen’ (Heb.2:18), maar wat zijn liefde wil bewerken ontzegd Hem zijn vermogen niet.

Het gebed

Christenen staan in relatie met een God die hoort als we tot Hem roepen. In het denken van Kushner is het enige wat God kan doen is: troosten en helpen om zin te geven. Het nog net geen deïsme dat God als Schepper erkent, maar gelooft dat Hij zich sinds de schepping niet meer met haar inlaat en dus het werk van de onderhouding loochent. Immers welk groot volk is er, waaraan de goden zo nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen?’ (Deut.4:7). We mogen en kunnen onze gevoelens verlangens bij God bekend maken (Fil.4:6).

 

Tenslotte

Er is nog veel meer te zeggen zijn over dit onderwerp; het zal ons altijd bezig blijven houden zolang wij hier op aarde zijn. Maar we weten dat het lijden beperkt is tot de tegenwoordige tijd, eindig is en vervangen zal worden door heerlijkheid (Rom.8:18). We mogen dan ook uitzien naar die heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden. ‘Want wij weten, dat de hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood is tot nu toe. En dat niet alleen, ook wijzelf, die de eerstelingen van de Geest hebben, ook wijzelf zuchten bij onszelf in de verwachting van ons zoonschap: de verlossing van ons lichaam’ (Rom.8 :22-23).

_____________________________________________________________


Leven in de

verwachting

van Jezus’ komst




Inleiding

Wanneer er belangrijke politieke of maatschappelijke veranderingen ontstaan, veroorzaken die bij een groot deel van de mensheid vaak een gevoel van onzekerheid en/of verwachting. En wat hebben we in het recente verleden niet allemaal zien veranderen! Schrijver dezes is geboren in 1947, toen er nog geen sprake was van een staat Israël of een verenigd Europa. En wat te denken van al die nieuwe uitvindingen en toepassingen van de technologie? Wie kan zich nog een wereld voorstellen zonder internet, om maar iets te noemen? Het is dan ook boeiend om een van de bekendste wetenschappers van vandaag aan het woord te laten en te horen wat zijn verwachtingen zijn voor de toekomst van de mensheid. Ik denk aan de beroemde wetenschapper Stephen Hawking, die op 17 november 2016 het volgende schreef: ‘Het menselijk ras heeft nog maar duizend jaar op deze planeet voordat het uitsterft.’ Dat zei hij tijdens een toespraak bij Oxford Union, schrijft The New York Post. ‘Ik denk niet dat we nog duizend jaar overleven zonder onze fragiele planeet te verlaten’, aldus de wetenschapper. Het is niet voor het eerst dat hij een dergelijke waarschuwing geeft; in 2011 zei hij ook al dat het tijd wordt om de aarde te verlaten, omdat onze zelfzuchtige en agressieve genen de mens op aarde de das om zullen doen. Volgens Hawking zijn de grootste boosdoeners op dit moment de vooruitgang in de technologie, de steeds groter wordende kans op een nucleaire oorlog en de gevaren van de klimaatverandering. Onze enige hoop is volgens hem een andere planeet vinden waar we kunnen leven. ‘We moeten de ruimte in blijven gaan voor de toekomst van de mensheid’, zei Hawking. De 74-jarige kosmoloog moedigde studenten dan ook aan om nieuwsgierig te blijven en herinnerde hen om ‘naar de sterren te kijken en niet naar je voeten.’ Tot zover Hawking. We gaan ons maar niet bezighouden met naar de sterren te kijken om te weten te komen waar het met deze wereld naartoe gaat, maar willen aan de hand van vijf teksten uit het Nieuwe Testament zien wat deze ons te zeggen hebben over de dingen die staan te gebeuren.

 

De planeet die aarde heette

 

‘Terwijl de mensen het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk komen, want de krachten van de hemelen zullen wankelen’ (Luk.21:26).

 

De gebeurtenissen die de tijd zullen kenmerken voorafgaand aan de komst van Christus, zullen zulke proporties aannemen dat er bij de mensen een groot gevoel van onbehagen zal zijn, ook al weten ze niet wat er staat te gebeuren. De Bijbel laat ons echter niet in het ongewisse over de toekomst van planeet aarde, maar geeft een vrij nauwkeurig beeld van wat er in de nabije toekomst staat te gebeuren. Het evangelie naar Mattheüs spreekt over ‘volk dat op zal staan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, er zullen hongersnoden en aardbevingen zijn in verschillende plaatsen’ (Mat.24:6-7). De evangelist Lukas voegt eraan toe: ‘En er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid door het bruisen van zee en watergolven, terwijl mensen het besterven van bangheid en verwachting van de dingen die over het aardrijk komen, want de krachten van de hemelen zullen wankelen’ (Luk.21:25-26). Benauwdheid onder de volken en mensen die het besterven van bangheid van de dingen die over het aardrijk komen zullen het leven van de mensen bepalen.

Het zal een tijd zijn die zich zal kenmerken door de grote veranderingen die zullen plaatsvinden op politiek en maatschappelijk terrein. Alle zekerheden die deze wereld kan bieden, zullen op losse schroeven komen te staan en zullen een groot gevoel van onzekerheid bij de mensen opwekken.

Wij als gelovigen hebben het profetisch Woord dat ons inlicht over de gebeurtenissen die zullen gaan plaatsvinden, maar de ongelovigen hebben niets wat hen daarover kan inlichten, zelfs Stephen Hawking niet, hoe geleerd die ook mag zijn. Hoe dat mogelijk is? De profeet Micha schrijft dat de volkeren de gedachten des Heren niet kennen en dat ze zijn raadslag niet verstaan, dat Hij hen verzamelt als schoven op de dorsvloer (Mi.4:12). Voor ons, gelovigen, getuigen de gebeurtenissen die er in de eindtijd zullen zijn van de komst van Christus. Die komst zal voor de gelovigen heil betekenen, maar voor de ongelovigen oordeel; daarover is Gods Woord zeer duidelijk, zoals we verder in dit artikel zullen zien. De Heer Jezus heeft gezegd dat er in die tijd ‘een grote verdrukking zal zijn zoals er niet geweest is van het begin van de wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen’ (Mat.24:21). Ondanks alle gebeurtenissen zullen de mensen het niet bemerken totdat deze tijd aanbreekt, zoals het was in die dagen vóór de zondvloed… en ze bemerkten het niet (Mat.24:38-39). Ze zou verachten dat bij zulke grote beroeringen in de wereld de mensen om genade zouden smeken, maar het tegendeel is waar. We lezen helaas tot vier keer toe: ‘Ze bekeerden zich niet!’ (Op.9:20,21; 16:9,11)

 

De tweede komst van Christus

 

‘Zo zal ook Christus, éénmaal geofferd om de zonden van velen te dragen, de tweede keer zonder zonde verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten’ (Heb.9:28).

 

De belofte dat de Heer Jezus terug zou komen werd door twee mannen, die bij de discipelen aanwezig waren tijdens de hemelvaart van de Heer, bevestigd met de woorden: ‘Galilese mannen, wat staat u naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal zó komen, op dezelfde wijze als u Hem naar de hemel hebt zien gaan’ (Hand.1:11). Zoals onze tekst al aangeeft, zal die tweede komst totaal verschillend zijn van de eerste komst als een kindje in een kribbe in Bethlehem!

De hierboven aangehaalde tekst uit de brief aan de Hebreeën laat zich niet zo gemakkelijk lezen en enige uitleg over wat ‘zonder zonde‘ wil zeggen is nodig, anders lopen we het gevaar dat men uit vers 28 de conclusie trekt dat de Heer Jezus gedurende zijn eerste komst wel belast was met de zonde. Dat dit niet juist is blijkt wel uit een groot aantal teksten uit het Nieuwe Testament waaruit duidelijk naar voren komt dat de Heer Jezus de zonde niet kende noch gezondigd heeft (bv.1Joh.3:5; Joh8:46; 2Kor.5:21; Heb.4:15, 7:26, 9:14; 1Pett.1:19, 2:22, 3:18).

De Engelse NIV vertaalt vers 28 als volgt: ‘And He will appear a second time, not to bear sin, but to bring salvation to those who are waiting for Him’. (En Hij zal een tweede keer verschijnen, niet om de zonde te dragen, maar om heil te brengen aan hen die op Hem wachten) Hierdoor wordt duidelijk waarin de eerste komst van de Heer verschilt van de tweede. De eerste komst had tot doel om de zonde af te schaffen door het slachtoffer van Zichzelf op het kruis van Golgotha! (vs.26). De tweede komst is om zegen te brengen aan de gelovigen. Toen de Heer Jezus de discipelen uitleidde tot aan Bethanië, hief Hij zijn handen op en zegende hen. En zó, met zegen, zal Hij terugkomen (Luk.24:50; Hand.1:11). Wat uit deze tekst heel duidelijk naar voren komt is dat we nog een tweede komst van de Heer Jezus mogen verwachten! We zien hier een onmiskenbare parallel met twee oudtestamentische personen. Ik denk aan Jozef en Mozes, die beiden bij hun eerste komst werden afgewezen maar bij hun tweede komst werden geaccepteerd (Hand.7:13, 35-36). Deze volgorde vinden we ook bij de Heer Jezus: eerst lijden, dan heerlijkheid (Luk.24:26; 1Petr.1:11).

 

Op weg naar huis

 

‘Ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus als Heiland verwachten’ (Fil.3:20).

 

Dit is de derde tekst waarin gesproken wordt van de verwachting van de komst van de Heer Jezus, met nú de nadruk op het burgerschap van de gelovige. Deze tekst moet de gelovigen in Filippi eraan herinnerd hebben dat hun eigenlijke thuis in Rome lag en niet in Filippi. Zoals bekend, was Filippi eigenlijk een kolonie voor ‘gepensioneerde’ soldaten van het Romeinse rijk. Ze leefden tijdelijk in een ander deel van het rijk dan waar ze thuishoorden. Een vagebond heeft geen huis, een vluchteling loopt weg van huis maar wij, pelgrims, zijn op weg naar huis!

Wanneer een kind geboren is, wordt het ingeschreven in de registers van de stad. Zo is het ook met zondaren die tot geloof in de Heer Jezus komen; ze worden dan hemelburgers en hun naam wordt ingeschreven in het boek van het leven (Fil.4:3). Een gelovige heeft eigenlijk een dubbel burgerschap – een aards en een hemels – en ons hemels burgerschap behoort van ons een betere burger in deze wereld te maken. In onze positie als pelgrims tonen we gelijkenis met de aartsvader Abraham die, toen hij geroepen werd, gehoorzaamde om uit te gaan naar de plaats die hij als erfdeel zou ontvangen (Heb.11:8).

Het is een voorrecht om een burger van de hemel te zijn, maar dat brengt ook verplichtingen met zich mee. De vijanden van het kruis van Christus bedenken aardse dingen (3:19), wij als hemelburgers worden geacht de dingen die boven zijn te zoeken en te bedenken. ‘Als u nu met Christus opgewekt bent, zoekt dan de dingen die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want u bent gestorven en uw leven is met Christus verborgen in God’ (Kol.3:2-3).

 

Werkend verwachten

 

‘… en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, die Hij uit de doden heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn’ (1Thes.1:10).

 

Door de prediking van de apostel Paulus waren de Thessalonicenzen in aanraking gekomen met het evangelie en hadden het woord aangenomen, niet als een woord van mensen, maar - zoals het werkelijk is - als Gods woord (1Thes.2:13). Dat had een grote verandering in hun leven gebracht. Ze hadden zich bekeerd van de afgoden om de levende God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten (1:9). Het dienen van God bestond daarin dat ze vanuit Thessaloniki in Macedonië en Achaje en daarbuiten het evangelie uitdroegen (1:8). Ook al had de verwachting van de komst van de Heer Jezus een grote plaats in het leven van de gelovigen in Thessaloniki, getuige de inhoud van de twee brieven aan hen gericht, het maakte hen niet passief maar juist actief. Daaruit kunnen we leren dat de waarde van profetie niet is speculatie, maar juist motivatie. Kennis van het profetisch woord moet ons ertoe aanzetten een toegewijd leven te lijden. ‘Wie deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals Hij rein is, opdat ook wij zijn in deze wereld zoals Hij is’ (1Joh.3:3; 4:17).

‘God wil niet dat er iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen’ (2Petr.3:9) en vanaf de dag dat de mens in de zonde is gevallen tot op vandaag doet Hij al het mogelijke om de mensen te redden en daarvoor wil Hij ook ons inschakelen om zijn liefde bekend te maken. De gelijkenis van de tien ponden leert ons dat we ‘zaken’ moeten blijven doen totdat de Heer terugkomt! (Luk.19:14).

De Heer Jezus, die opgevaren was naar de hemel, zal terugkomen om ons te redden voor de komende toorn, wat nog eens wordt vermeld in 1 Thessalonicenzen 5:9-10 en verder uitgelegd in 2 Thessalonicenzen 1:5-10. Wij verwachten dan ook niet de toorn van God, zoals de ongelovigen die te verwachten hebben, maar de komst van Christus zoals beschreven staat in 1 Thessalonicenzen 4:13-18; met andere woorden de Opname.

 

Eindelijk thuis

 

‘… in de verwachting van de gelukkige hoop en verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus’ (Tit.2:13).

 

Wat een dag zal dat zijn wanneer we onze Heiland zullen zien in het huis van de Vader! Dat die hoop eens werkelijkheid zal worden, ligt verankerd in drie zekerheden. Ten eerste, de Heer Jezus heeft het ons beloofd: ‘In het huis van de Vader zijn vele woningen. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben (Joh14:1, 3). Ten tweede, Hij heeft ervoor gebeden: ‘Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid aanschouwen die U Mij hebt gegeven’ (Joh.17:24); en ten slotte, Hij heeft zijn leven gegeven op het kruis van Golgotha om ons de toegang tot het Vaderhuis mogelijk te maken. ‘Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen’ (1Pt.3:18). Wat een Heiland!

Wat zal ons te wachten staan wanneer we in die heerlijkheid zullen zijn? Ik geloof dat een van de eerste dingen zijn zal dat wij geopenbaard zullen worden voor de rechterstoel van Christus ‘opdat ieder zou ontvangen wat hij in zijn lichaam heeft gedaan’ (2Kor.5:10). Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet over het oordeel dat plaats zal vinden voor de grote witte troon en bedoeld is voor de ongelovigen (Op.20:11-15). Het is ook niet zo dat wij behouden worden door de werken die wij hier hebben gedaan, de behoudenis is uit genade (Ef.2:8). ‘We worden niet behouden door werken, maar door een geloof dat werkt’. Wij worden wel beloond voor alles wat wij hier voor de Heer hebben mogen doen (1Kor15:51; Hebr:6:10; Op.22:12). Ik hoop dat u rijkelijk mag ontvangen!

______________________________________________________________



Advent

 



Inleiding

Het woord ‘advent’ komt van het Latijnse woord ‘adventus’ en betekent ‘komst’. Het verwijst naar Jezus Christus’ komen als een kind naar deze aarde, maar ook naar zijn beloofde terugkeer, beter bekend als de ‘tweede komst’. Al ver voordat het Kerstmis is, versieren veel mensen huizen en winkels met allerlei kerstdecoraties, waarvan de bekendste het kerststalletje is. Maar advent is veel meer dan een kindje in de kribbe, zoals we zullen zien.

 

Jezus’ eerste komst

De komst van de Messias werd op verschillende plaatsen in het Oude Testament aangekondigd en we weten uit het Nieuwe Testament dat een aantal gelovigen ernaar uitkeek (Luk.2:25, 38; 23:51; Joh.4:25)

Maar hoe konden ze de Messias herkennen? Christus’ eerste komst is de vervulling van een voortschrijding van heel specifieke profetieën. In Genesis 3:15 lezen we al dat het zaad van de vrouw, een nakomeling van Adam en Eva, Satan de kop zou vermorzelen. De verwachting was dat de Messias gelijkenis met Mozes zou hebben, want deze had in Deuteronomium 18:18 geschreven: ‘Een profeet zal Ik hun verwekken uit het midden van hun broederen, zoals gij zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied’.

Gods verbond met Abraham hield in dat zijn nakomelingen, het volk Israël, in een heel specifieke relatie met Hem zouden komen te staan en dat via Abrahams lijn de aarde en haar inwoners gezegend zouden worden (Gen.12:1-3). De aartsvader Jakob voorzegde dat de Messias zou voortkomen uit de stam Juda (Gen.49:10). Gods belofte aan David was dat op een dag één van zijn nakomelingen op zijn troon voor eeuwig zou regeren (2Sam.7:12-16). Jesaja voorzegde dat de Messias uit een maagd geboren zou worden (Jes.7:14) en dat Bethlehem de plaats zou zijn van zijn geboorte (Mi.5:2).

Samengevat kunnen we vaststellen dat de Messias een mens zou zijn afkomstig van de stam Juda uit de koninklijke lijn van David, geboren uit een maagd in de stad Bethlehem. Daaruit mag afdoende blijken dat de Heer Jezus de door God gezondene is.

 

De mensheid van Jezus

Een andere kwestie die om een antwoord vraagt, is waarom nam God een menselijk lichaam aan? Het Nieuwe Testament bevestigt herhaaldelijk dat God de Zoon een menselijk lichaam heeft aangenomen, zodat Jezus volledig mens is. ‘Het Woord is vlees geworden’ (Joh.1:14). Het woord vlees betekent vlees, botten en huid; Johannes bevestigt dat alleen zij die belijden dat Jezus Christus ‘in het vlees kwam’ God toebehoren (1Joh.4:2). Paulus zegt dat ‘Hij geopenbaard is het vlees’ (1Tim.3:16). Daarmee komt de schrijver van de brief aan de Hebreeën overeen: ‘Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen’ (Heb.2:14). Gods heiligheid vereiste dat de zonde geoordeeld moest worden, en het loon van de zonde is de dood (Rom.6:23). Omdat Adam en Eva gezondigd hadden is de dood uitgegaan tot alle mensen. Om zondige mensen te verlossen, moest de Verlosser een mens zijn (Heb.2:14-15; Gal.4:4-5). De Verlosser moest echter niet slechts zonder zonde zijn, Hij mocht ook geen zonden gedaan hebben (Joh.8:46; 2Kor.5:21; Heb.4:15; 1Petr.2:22; 1Joh.3:5). Johannes de doper zei van Jezus: ‘Zie, het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’ (Joh.1:29). Het woordje ‘Lam’ verwijst naar het lam van het Pascha, dat in elk opzicht volmaakt moest zijn (Ex.12:5). Dat impliceert dat de Heer Jezus ook in alle opzichten volmaakt moest zijn als vervangend offer voor de zonden van de mensheid.

Om heil te kunnen brengen moest de Verlosser goedmaken wat onze eerste ouders verkeerd hadden gedaan. De Heer Jezus wordt de tweede Adam genoemd omdat Hij herstelde wat Adam verloren had (1Kor.15:45). ‘Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid in Hem’ (2Kor.5:21). ‘Want zoals door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijn gesteld, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene de velen tot rechtvaardigheid gesteld worden’ (Rom.5:19).

De Zoon van God werd volmaakt mens om zich volledig met de zondige mens te kunnen identificeren. Hij leefde een zondeloos leven, om zich als een volmaakt zoenmiddel te kunnen offeren in onze plaats, om op te staan uit de doden en de dood te overwinnen en gelovigen het eeuwig leven te kunnen geven. Vrijwillig nam de Heer Jezus dit werk op zich en aanvaardde het lijden om zijn Vader te verheerlijken, om daardoor de naam boven alle naam te ontvangen en om zondaars in heiligen te veranderen tot eer van God.

We mogen de Heer grootmaken omdat Hij zijn hemelse heerlijkheid heeft verlaten om mens te worden en vlees en bloed aan te nemen. Omdat de Heer Jezus dat heeft gedaan weten we dat Hij weet wie wij zijn en in welke omstandigheden wij hier op aarde leven (Heb.4:15). Maar we mogen ook naar voren kijken naar die dag wanneer we worden zoals Hij!

 

De godheid van Jezus

In de adventsperiode ligt de nadruk natuurlijk overwegend op de mensheid van de Heer Jezus, reden om ook aandacht te besteden aan zijn godheid. De Bijbel openbaart ons dat er één God is, bestaande uit drie personen die gelijk aan elkaar zijn en toch te onderscheiden: God de Vader en God de Zoon en God de heilige Geest. Let op het gebruik van het woordje en. De Vader en de Zoon en de heilige Geest staan niet in rangvolgorde, zoals rangen in een leger – de Vader eerst, de Geest het laatst en de Zoon tussen hen in – want elk van hen is de eeuwige God, en geen van de godheden is groter dan de ander. In de zendingsopdracht (Mat.28:19) noemt de Heer Jezus de Vader het eerst, dan de Zoon, dan de Geest, en Hij verbindt hen door het woordje en. In de zegenbede in 2 Korintiërs 13:14, plaatst Paulus de Zoon eerst, maar dat betekent niet dat Hij hoger of belangrijker is dan de Vader en de heilige Geest, want ook hier verbindt het kleine woordje en de drie als gelijken. Er zijn geen drie goden of verschillende namen voor één God die zichzelf openbaart op verschillende manieren en tijden. De drie-eenheid werkte tezamen in de schepping van hemel en aarde (Gen.1:1-2; Job.38:4; Ps.104:30; Kol.1:16-17). Ook al gebeurt de volle openbaring van de drie-enige God pas volledig in het Nieuwe Testament, de drie personen van de Godheid waren er al van het begin. Ze waren er al van eeuwigheid.

De engel Gabriël vertelde Maria hoe het wonder van de incarnatie zou plaatsvinden: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal dat Heilige dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’ (Luk.1:35). Elk deel van de Godheid zou een deel spelen – de Vader en de Geest en de Zoon. Laten we ons begeven naar de Jordaan waar Johannes de Doper Jezus van Nazareth doopte: ‘Nadat nu Jezus was gedoopt, steeg Hij terstond op uit het water; en zie, de hemelen werden Hem geopend, en Hij zag de Geest van God neerdalen als een duif en op Zich komen; en zie een stem uit de hemel zei: Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’ (Mat.3:16-17). Nog een keer werkt de drie-eenheid samen: de Zoon gehoorzaamt, de Geest daalt neer en de Vader spreekt. Zo zijn er nog meer voorbeelden uit het Nieuwe Testament te noemen waaruit blijkt dat God uit drie personen bestaat en dat én de Vader én de Zoon én de Geest God is. (Luk.4:18; Jes.61:1-2; Hand.10:38; Joh.14:16-17, 26; 15:26; Heb.9:14; Hand.2:32-33).

 

Het doel van Jezus’ komst

Nog een vraag in verband met de advent, Jezus’ komst, vraagt om een antwoord. ‘Wat kwam de Heer Jezus op aarde doen? Om deze vraag te beantwoorden, moeten we te rade gaan bij de eerste brief van Johannes waar herhaaldelijk gesproken wordt over ‘verschenen’ en ‘geopenbaard’ om het verschijnsel ‘vleeswording’ te beschrijven.

De zonde is het grootste probleem van de mensheid, en de Heer Jezus kwam om dat probleem op te lossen. ‘U weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen’ (Joh.3:5). God neemt de zonde ernstig, en dat zouden wij ook moeten doen. In zijn ‘verschijning’ maakte God zich één met de zondaar. Hij ‘werd vlees’ (Joh.1:14). In zijn leven liet de Heer Jezus zien dat Hij in volmaakte gehoorzaamheid ten opzichte van God hier op aarde wandelde, waardoor Hij in zijn sterven het volmaakte offer kon zijn. Het resultaat van Jezus’ leven, dood en opstanding is dat God zondaars heilig kan verklaren wanneer ze volledig vertrouwen op de Heer Jezus als hun Verlosser.

Jezus’ komst op de aarde was als het ware een oorlogsverklaring aan Satan. ‘Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel zou verbreken’ (1Joh.3:8). Dit vers benadrukt de realiteit van Satans bestaan en zijn tegenstand tegen God en Diens volk. We moeten de vijandschap en de bedrieglijkheid van de vijand van onze zielen niet onderschatten. Jezus deed dat zeker niet. Het woordje ‘verbreken’ in 1Joh.3:8 verwijst naar de macht van Gods Zoon. ‘Verbreken’ betekent de banden die iets samen houden verbreken. In plaats van een regelrechte confrontatie maakte de Heer Jezus op een rustige wijze in gehoorzaamheid aan de Schrift, in de kracht van de heilige Geest en in liefde tot zijn Vader, Satan onmachtig. Satan dacht dat het kruis Jezus’ einde betekende; het tegendeel was waar, het betekende het einde van Satans macht. Vandaag de dag is Satan nog steeds actief maar zijn nederlaag is zeker (Op.20).

Jezus’ komst naar deze aarde was een teken van Gods liefde. Hoe weten we dat God zondaars liefheeft? ‘Hierin is de liefde van God ten aanzien van ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden’ (1Joh.4:9-10). Wanneer we niet voelen dat God ons liefheeft, moeten we letten op wat de Bijbel zegt. God heeft zich naar ons uitgestrekt door zijn Zoon te zenden. God houdt van ons en de Zoon stierf voor onze zonden.

 

Jezus’ tweede komst

Jezus heeft beloofd dat Hij eens terug zou komen. ‘Ik ga heen om u plaats te bereiden. En als Ik ben heengegaan en u plaats heb bereid, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’ (Joh.14:2-3). Het boek Openbaring eindigt met de woorden van de Heer Jezus: ‘Ja, Ik kom spoedig’ (Op.22:20). Vanaf de dag dat de Heer Jezus naar de hemel ging, hebben zijn discipelen uitgekeken naar zijn terugkeer. Er zijn verschillen in interpretatie hoe Jezus zal terugkomen, maar algemeen kunnen we zeggen dat iedere bijbelgetrouwe gelovige gelooft dat Hij terugkomt. Dat geloof in zijn terugkeer vinden we terug in de adventstijd.

Christus’ tweede komst is ook een motief om rein te leven. ‘Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals Hij rein is’ (1Joh.3:2-3). Omdat we de tijd van zijn terugkeer niet kennen en we Hem niet in een beschamende toestand willen ontmoeten, moeten we de zonde geen plaats in ons leven geven.

Voor ons zal de tweede komst een bevrijding zijn van lichamelijk beperkingen. Wanneer Christus uit de hemel verschijnt, zal Hij ‘het lichaam van onze vernedering veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid’ (Fp.3:21). Onze lichamen zijn aan verval onderhevig, daarom betekent Christus’ wederkomst dat we een nieuw, verheerlijkt lichaam zullen ontvangen, gelijk aan het lichaam van onze Heer.

De tweede komst van Christus luidt de ondergang van Satan in (Op.19-20). De oorlog die aan de gang is sinds de zondeval in Eden komt uiteindelijk tot een eind. Tegenstand van de Satan tegen Christus zal ophouden en Satan en zijn volgelingen zullen gestraft worden en een eeuwig oordeel ondergaan.

Christus’ tweede komst zal resulteren in een nieuwe hemel en aarde (Op.21-22). De beschrijving daarvan vermeldt wat er niet zal zijn: geen dood, rouw, geschrei, noch pijn (Op.21:4), geen nacht (vs.25), geen vervloeking (22:3). Er zal genezing zijn (22:4), er zal vrede zijn en we zullen onze Heiland zien van aangezicht tot aangezicht (1Thes.4:17).

De terugkeer van de Heer is alleen bestemd voor hen die in Hem geloven. Uiteindelijk zal elke knie zich voor Hem buigen en elke tong belijden dat Jezus Christus Heer is (Fil.2:10). De keuze is om nu voor Hem te buigen en ons te onderwerpen. Weigeren zal betekenen: gedwongen worden om zijn heerschappij te erkennen wanneer Hij komt om te heersen.

______________________________________________________________


De lastering van of

tegen de Geest

 

(Mattheüs 12:31)

 

Een vraag die regelmatig terugkomt is die over de lastering van of tegen de Geest zoals vermeld in Mattheüs 12:31 en Lukas 12:10. Meestal spreekt men dan over ‘de zonde van of tegen de Geest’ maar nergens wordt het zó in het Nieuwe Testament vermeld, want elke zonde is in wezen een zonde tegen de heilige Geest. Het lasteren van of tegen de heilige Geest wordt onderscheiden van het lasteren in algemene zin dat wel kan worden vergeven (vs.31), dus moet het een andere of diepere betekenis hebben.

In de context van Mattheüs 12 beschuldigden de farizeeën de Heer Jezus ervan dat hij de demonen uitdreef door Beëlzebul de overste van de demonen (vs.24). De Heer dient hen van repliek maar de kern van zijn antwoord is: ‘Als ik echter door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God tot u gekomen’ (vs.28). Dat is hetzelfde dan te zeggen dat Hij de Messias was. Voordat deze confrontatie met de farizeeën plaatsvond had de Heer Jezus meerdere wonderen verricht die zonder uitzondering bewijzen of tekenen waren van het komende messiaans koninkrijk en zijn Messiasschap. ‘Blinden konden weer zien, kreupelen lopen, melaatsen gereinigd en doven konden weer horen!’ (Math.11:5: Luk..4:18-19; 7:18-23). Daardoor werd aangetoond dat Jezus de Messias was en door het uitdrijven van de demonen werd dat nog eens bevestigd. Daarom was de beschuldiging van de farizeeën dat Hij de demonen uitdreef door Beëlzebul een onvergeeflijke ‘lastering tegen het getuigenis van de Geest’ (Math.12:31; Mark.3:29; Luk.12:10).

Deze ‘lastering van of tegen de Geest’ is niet alleen het ontkennen van de gebeurtenissen als een daad van Gods Geest maar het bewust kwaadspreken daarvan. Ervan overtuigd zijn dat Jezus de demonen uitdreef door de Geest van God en dat toch loochenen en beweren dat Hij dat deed door de overste van de demonen, Beëlzebul. Nicodemus erkende zelfs dat niemand die tekenen kon doen die Jezus deed tenzij God met hem was (Jh.3:2).

De vraag die vaak gesteld wordt is of deze ‘zonde’ vandaag de dag ook nog gedaan kan worden.

Om daar een antwoord op te geven gaan we eerst kijken in het Oude Testament en wel Numeri 15.22-31. We vinden daar twee soorten zonden de onopzettelijke en de opzettelijk zonde of de zonde met voorbedachten rade. In de Herziene Statenvertaling wordt dit de zonde met ‘opgeheven hand’ genoemd. ‘Maar de persoon die iets met opgeheven hand doet, van de ingezetenen of van de vreemdelingen, die lastert de HEERE: die persoon moet uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden’ (Num.15:30). Lasteren tegen de heilige Geest spreekt van een bewuste daad van kwaadsprekerij. ‘Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad’ (Jes.5:20). De innerlijke drijfveren die de farizeeën tot zo’n onvergeeflijke daad van lastering hebben geleid zouden kunnen voortgekomen zijn uit jalousie of religieuze ijver.

Het punt is dat wij over wonderen door mensen twijfel kunnen hebben of ze van Goddelijke oorsprong zijn maar van wonderen door de Heer Jezus gedaan daarover kon geen twijfel bestaan tenminste als we in de Heer Jezus de Zoon van God herkennen. We mogen aannemen dat de farizeeën in de Heer Jezus niet de Zoon van God, de Messias zagen maar een slechts een bijzonder begaafd mens en daarom konden ze zijn werken toeschrijven aan Beëlzebul. Maar in de oorsprong van het werk van de Geest was geen twijfel mogelijk. Daarom kunnen we als antwoord geven op de vraag of deze ‘zonde’ nu nog gedaan kan worden dan ook als antwoord geven dat dit niet meer van toepassing is.

______________________________________________________________




Onbeantwoorde gebeden

 


‘God is in de hemel en gij zijt op de aarde’ (Pr5:1). Er is een grote afstand tussen de eeuwige God en de vergankelijke mens en toch kunnen wij met God communiceren! Maar dat niet alleen, we worden ook aangemoedigd om ‘met vrijmoedigheid toe te gaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd’ (Hebr.4:16). Dat niet elk gebed wordt verhoord is duidelijk, want het gebed is niet dat onze wil in de hemel geschiedt, maar Gods wil op aarde. Onze wensen en verlangens hoeven niet altijd overeen te komen met Gods wil. Daarnaast kunnen er ook verhinderingen zijn waardoor onze gebeden niet verhoord kunnen worden. Daarover gaat dit artikel.

Zoals vaders en moeders er een plezier in hebben om aan de wensen van hun kinderen tegemoet te komen, zo doet het ook onze hemelse Vader plezier in het beantwoorden van onze gebeden. Maar gebed is meer dan tot God komen om je wensen aan Hem bekend te maken. Gebed is een geweldige ervaring van gemeenschap en aanbidding, waardoor we God en onszelf beter leren kennen. Gebed is een van de grootste voorrechten die wij als gelovigen hebben in ons christelijk leven, en God is verblijd in het beantwoorden van onze gebeden. De Heer Jezus zegt in Mattheüs 7:11: ‘Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.’

Dit brengt ons in aanraking met het probleem van onbeantwoorde gebeden. Sommige gelovigen argumenteren dat God de gebeden altijd beantwoord. Hij zegt of ja of nee of wacht! Ik geloof dat dit nogal een gemakkelijke manier is om het probleem van onbeantwoorde gebeden te verklaren. Het is waar dat God soms een antwoord op onze gebeden lang uitstelt. Zijn timing is anders dan de onze. Zie daarvoor eens de vertaling van Lukas 18:7 in de HSV-vertaling: ‘Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij hen soms lang laat wachten?’ Toen Lazarus ziek was zonden zijn zusters, Maria en Martha, daarvan een bericht aan de Heer Jezus maar Hij wachtte met te komen. Toen Hij uiteindelijk dan toch in Betanië kwam lag Lazarus al vier dagen in het graf. Het doel dat de Heer Jezus daarmee op het oog had was de verheerlijking van God door Lazarus uit de doden op te wekken (Joh.11:1-44). In dit geval was het uitstel nodig omdat het nog niet overeenkwam met Gods tijd.

Maar een antwoord op gebed kan ook zeer snel gebeuren. Ik denk aan de aanzegging door Jesaja aan Koning Hizkia dat hij zou sterven. Hizkia wendde zich tot God in zijn gebed en voordat Jesaja de de middelste voorhof had verlaten kwam het woord des Heren tot Hizkia met de mededeling dat hij nog vijftien jaar zou mogen leven (2Kon.20:1-6). Jesaja zegt: ‘Het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren.’ (Jes.65:24) Dat zou wenselijk zijn maar de ervaring leert dat dat zelden het geval is.

Wat de timing betreft kan het zijn dat God een antwoord op een gebed uitstelt of zelfs niet beantwoord omdat Hij een grotere zegen voor ons heeft. Hij deed het volk Israël honger lijden om hen het veel betere manna te eten te geven (Deut.8:3). Vaak lijken we op kleine kinderen die een goedkoop speeltje vragen en het onmiddellijk willen hebben. Zoals goede ouders het doen, geeft onze hemelse Vader niet altijd wat wij willen op een door ons gewenst moment omdat Hij iets veel beters voor ons heeft. Dus wanneer we bidden naar Gods wil kan het zijn dat we niet onmiddellijk antwoord krijgen. Word dan niet ongeduldig want het kan zijn dat God iets beters of anders voor ons heeft.

 

Maar we hebben het hier nog over beantwoorde gebeden. De Bijbel leert ons ook dat er situaties in ons leven zijn waardoor God onze gebeden niet kan horen of beantwoorden. Dit wordt niet veroorzaakt doordat God niet in staat is de gebeden te horen of te beantwoorden maar zijn een gevolg van de barrières die wij hebben opgericht in onze harten. Daarom zijn de problemen met betrekking tot onbeantwoorde gebeden ons probleem en niet Gods. Ook al weet God alles en ziet Hij alles en is almachtig, God zal gebeden die niet naar zijn wil zijn niet beantwoorden omdat ze niet overeenstemmen met zijn met Gods karakter.

Wat zijn die barrières die de communicatie met God ernstig verstoren? Laten we een aantal van deze barrières die een verhoring van gebeden verhinderen, eens nader bekijken.

Zonde

De eerste barrière is zonde in ons leven. Psalm 66:18 zegt: ‘Had ik onrecht beoogd in mijn hart, dan zou de Here niet hebben gehoord.’ Het gaat er in deze Psalm niet over dat ieder mens een zondige natuur heeft. Elk mens die op deze aarde leeft of heeft geleefd heeft een zondige natuur, met één grote uitzondering, de Heer Jezus. Hij ‘heeft geen zonde gekend’ (2Kor.5:21). ‘Hij heeft geen zonden gedaan’ (1Petr.2:22). ‘In Hem is geen zonde (1Joh.3:5).

Maar ook al hebben wij een zondige natuur dat betekent niet dat daarom onze gebeden verhinderd worden. Het zijn onze zonden die een antwoord op onze gebeden tegenhouden! Het gaat dan wel over zonden waarvan we weet hebben maar waar we verder niets mee (willen) doen. Zolang die zonden niet beleden zijn zal God mij niet horen als ik bid. Zo tot God naderen is een hypocriete manier van bidden. 1Johannes 1:6 zegt: ‘Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet.’ We zeggen het ene en doen het andere. Het ontkennen van je zonden is een ernstige zonde in Gods ogen want ‘Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet’ (vs.10). Veel mensen roepen eerst om God wanneer ze in grote nood zijn. Maar dan zegt God tot hen: ‘Kijk, je hebt niets gedaan om je zonden te belijden terwijl je je daarvan bewust was en nu roep je mij aan? Wanneer wij met betrekking tot een gekende zonde in ons hart God aanroepen zal hij niet horen voordat er belijdenis komt. We moeten een zonde niet toestaan om in ons leven te blijven maar er zo snel mogelijk komaf mee maken. De Heer Jezus zegt: ‘Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u’ (Math.5:29,30). Natuurlijk bedoelde de Heer niet dat we ons fysiek oog moesten uitrukken, dat zou geen geestelijke vrucht voortbrengen. Hij zegt: ‘Ga radicaal met je zonde om voordat het zich verspreid en je hele lichaam en geest aantast.’

Daarom moeten we, voordat wij in gebed gaan onze zonde belijden en gereinigd worden door het bloed van Christus om voor een heilige God te verschijnen. ‘Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen’ (Hab.1:13). Voordat in het Oude Testament de priesters tot God konden naderen dienden ze gereinigd te worden. Ze dienden hun voeten en handen te wassen bij het koperen wasvat eerst daarna konden ze naderen tot God. Ook wij zijn priesters en hebben dezelfde reiniging nodig. ‘Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’ (1Joh.1:9; Ps.51:7).

Hartstochten

De eerste barrière was zonde in het leven van een gelovige. Een tweede barrière dat een verhindering van onze gebeden kan zijn is egoïsme, een zelfzuchtige houding. ‘Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten?’ (Jak.4:1). Jakobus probeert ons duidelijk te maken dat God ons niet hoort wanneer wij, wat wij vragen, in onze hartstochten willen doorbrengen; voor eigen plezier en voordeel. Dit Bijbelgedeelte zegt: ‘Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en na-ijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijdt. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen’ (Jak.4:2-3). De geloofsgemeenschap waartoe Jakobus behoorde ging blijkbaar door een moeilijke periode. ‘Gij zijt moorddadig en na-ijverig, gij vecht en gij strijdt!’ Waar zulke praktijken plaats vinden kan God de gebeden zeker niet verhoren en daar kwam nog bij dat het gebed gebruikt werd om het in hun hartstochten door te brengen! In het zogenaamde ‘Onze Vader’ zien we dat Gods belangen vóór de onze komen. ‘Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede’ (Math.6:9-10). Alleen wanneer we hebben gebeden voor de dingen die God betreffen kunnen we vervolgen met: ‘Geef ons heden ons dagelijks brood, enz.’ Dat laat tevens zien dat het niet verkeerd is om voor onszelf te bidden. Wanneer je het boek van de Psalmen leest kun je opmerken dat bijvoorbeeld David vaak voor hemzelf bad. Voor reiniging, kracht, bescherming en verlossing van zijn vijanden. In het Nieuwe Testament bad de Heer Jezus tijdens verschillende gelegenheden voor Hemzelf. Ook Paulus en andere gelovigen deden zo. Zelfzuchtig bidden is echter heel iets anders dan voor jezelf bidden. We bidden voor onszelf om anderen daarmee te dienen. We bidden voor onze noden opdat we indien mogelijk tegemoet kunnen komen aan de noden van anderen. Dat is anders dat wat we lezen in Jakobus 2:2-3: ‘Gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen.’ Het doel van het gebed is om de wil van God te doen. De apostel Johannes maakt dat duidelijk in 1Johannes 5:14-15: ‘En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden.’ Dus wanneer we bidden naar Gods wil mogen we een verhoring verwachten. Maar het gaat erom dat Gods wil op aarde mag geschieden. Daarom dienen we de Bijbel te onderzoeken om te ‘erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene’ (Rom.12:2).

Onenigheid

Een derde barrière voor gebed is onenigheid in het gezin. De basis daarvoor is 1 Petrus 3:7 waar Petrus zegt: ‘Desgelijks gij, mannen, leeft verstandig met uw vrouwen, als met brozer vaatwerk, en bewijst haar eer, daar zij ook medeërfgenamen zijn van de genade des levens, opdat uw gebeden niet belemmerd worden.’ De betekenis van het woord ‘belemmeren, hinderen’ heeft in het origineel een interessante betekenis. Het betekent een weg opbreken om te verhinderen dat een leger verder kan trekken. In de antieke wereld werd deze methode vaak gebruikt. De soldaten barricadeerden de weg met stenen, bomen en ander materiaal om het verder optrekken van de vijandige legers te verhinderen. Op die manier betekent 1Petrus 3:7 dat de gebeden van echtparen verhinderd zijn zolang de barrières niet weggenomen zijn en er terug harmonie in de relatie is.

Gebed in het gezin is belangrijk. Het is belangrijk dat ouders dagelijks een tijd van gebed hebben en dat de kinderen opgroeien in een christelijke sfeer. Dit gedeelte in de eerste brief van Petrus laat ons de belangrijkheid zien van onze relatie met alle mensen en speciaal de relatie tussen man en vrouw. We moeten goed handelen met alle mensen. Wanneer we niet in overeenkomst met het Woord van God ons leven en onze huwelijkspartner niet behandelen als gelijken in Christus, dan zal God onze gebeden niet kunnen verhoren. Die houding is niet alleen bepalend voor het christelijk gezin maar dat betreft ook de gemeente waar we mee verbonden zijn. Ik denk aan Math.5:23 waar staat: ‘Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.’ Ook een vorm van een relatieprobleem die het brengen van een offer belemmerd en is het gebed ook geen offer waarmee we tot God naderen?

Voordat we een opwekking in onze gemeente mogen verwachten dient die opwekking plaats hebben gevonden in het gezin. Het Woord van God en het gebed dienen een duidelijke plaats te hebben binnen het gezin. Is dat aanwezig dan mogen we niet alleen antwoord op ons gebed verwachten maar zullen we ook goed kunnen functioneren in de dienst aan God zowel binnen als buiten de gemeente.

Gods Woord

Zonde in ons leven, verkeerde gezindheid en onenigheid in het gezin veroorzaken problemen in je gebedsleven. Een vierde hindernis is het verwerpen van Gods Woord. ‘Wie zijn oor afwendt van het horen der wet, diens gebed zelfs is een gruwel’ (Spr.28:9). Het Woord van God en gebed gaan altijd samen. ‘Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden’ (Joh.15:7). In Handeling 6:4 lezen we dat de apostelen zich hielden aan het gebed en de bediening van het Woord. Het Woord van God en gebed dienen samen te gaan want in het Woord openbaart Gods zijn gedachten, hart en wil. Als we ons die zaken eigen maken kunnen we een beroep doen, door ons gebed, op zijn beloften, zijn wil en voorzienigheid voor onze noden. Gebed is niet iets wat we zo maar doen. Gebed is het resultaat van het werk van Gods Geest die door het Woord werkt in onze harten. Wanneer we zijn Woord verwerpen kan God ons gebed niet aanhoren en antwoorden. Het zou afbraak doen aan zijn heiligheid.

God verlangt ernaar om antwoord te geven op onze gebeden. Jammer genoeg is Hij niet altijd in staat dat te doen omdat er barrières opgericht zijn tussen onszelf en Hem. Weigeren om je zonde te belijden, bidden met zelfzuchtige motieven, onenigheid in het gezin of tussen gelovigen en de verwerping van het Woord van God zijn allen barrières voor ons gebedsleven. We moeten onze harten onderzoeken en God vragen om kracht van de heilige Geest opdat we in staat zouden zijn die barrières te slechten.

______________________________________________________________