D
Diverse Onderwerpen 5
________________________________________________________________________________________
‘Vragen in Crisistijden’
Hebreeën 11:7
‘Geloven in crisistijden’ is mogelijk want, ‘al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof’ (1Joh.5:4)
Inleiding
Voormalig minister van buitenlandse zaken van de VS, Henry Kissinger schijnt eens gezegd te hebben: ‘Deze week kan er geen crisis komen, want mijn agenda is al vol!’ In diezelfde week kwam het bekende ‘Watergate’ schandaal dat leidde tot zijn aftreden! Crisissen komen, of onze agenda nu volgeboekt is of niet. Misschien was uw agenda ook vol in februari 2022, maar de crisis kwam toch, Rusland viel Oekraïne binnen met alle gevolgen van dien, ook voor u en mij!
De dagen van Noach worden door de Heer Jezus vergeleken met een crisistijd. Een tijd die voorafgaat aan zijn komst om deze wereld te oordelen. Het zal voor de mensen van deze wereld ook een onverwachte komst zijn, want: ‘Terwijl zij zeggen: het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen’ (1Thes.5:3). ‘Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn’ (Mat.24:37-39).
Een crisistijd vraagt ook om prioriteiten te stellen en dat niet alleen op het vlak van de economie, maar ook in uw persoonlijk leven als gelovige. We zullen moeten leren omgaan met situaties die we voorheen niet kenden. Een stap terugzetten is altijd moeilijk, vooral nadat we decennia van een redelijke welvaart hebben kunnen genieten. Een herbezinning is noodzakelijk. Leven in een eindtijd of crisistijd brengt ook vragen met zich mee en een aantal willen we in dit artikel belichten en pogen daarop een antwoord te geven.
Leven we nu in de eindtijd?
Op de opmerking ‘dat het eindtijd is’ hoor je vaak als reactie, dat is al zo vaak gezegd en oorlogen en hongersnoden zijn er altijd geweest’, dus ik neem dat maar met een korreltje zout! Ik zou daartegenover willen stellen dat niet alleen uiterlijke signalen – de tekenen der tijden - ons zeggen dat we in de eindtijd leven, maar ook de Schrift leert ons dat. De apostel Paulus schreef aan de gelovigen te Korinthe het volgende: ‘Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen’ (1Kor.10:11). Dat wijst op de vervulling van de eerdere eeuwen (fasen of bedelingen) in de heilsgeschiedenis. Vandaar dat de schrijver van de brief aan de Hebreeën ook kon zeggen: ‘Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon’ (Heb.1:1). De Heer Jezus is ‘eenmaal in de voleinding van de eeuwen geopenbaard om de zonde af te schaffen’ (Heb.9:26).
Dat we in de eindtijd leveren blijkt ook uit een aantal gebeurtenissen, die uniek zijn in de geschiedenis, dat wil zeggen ze hebben nog niet eerder plaatsgevonden, en zijn allemaal gebeurd ná de Tweede wereldoorlog. Ik noem er hier vijf: (1) Het ontstaan van de staat Israël in 1948; (2) De aanzet tot het ontstaan van een herstel van het oude Romeinse rijk waarvan de Europese Unie een voorloper mag zijn; (3) De verovering van West Jeruzalem in 1967 dat daardoor weer onder Israëlisch gezag werd gesteld; (4) Daarmee gepaard gaand het ontstaan van een groep Messias-belijdende Joden in Israël; (5) En tenslotte het enorme verval van het Christendom niet alleen in daling van aantallen kerkbezoekers maar ook in kwantiteit; (6) En tot slot zou je nog kunnen zeggen, de verloedering van de maatschappij ten gevolge wereld die zichzelf tot norm is geworden en de beginselen van Gods Woord terzijde heeft gesteld.
Deze twee redenen – de Schrift en de hier vermelde zes gebeurtenissen - mogen voldoende zijn om met zekerheid te kunnen zeggen dat we in dé eindtijd leven die voorafgaat aan de komst van de heer Jezus!
Is geloven in eindtijd nog wel mogelijk?
Eindtijd of niet, crisis of geen crisis geloven is altijd mogelijk, maar het betekend wel dat we onszelf prioriteiten moeten stellen. Zo schrijft de apostel Johannes aan het slot van de Openbaring: ‘Laat hij die onrecht doet, nog meer onrecht doen; en die vuil is, zich nog vuiler maken; en die rechtvaardig is, nog meer gerechtigheid doen; en die heilig is zich nog meer heiligen’ (Op.22:11). In één generatie is onze wereld enorm verandert, vooral zij die net ná de tweede wereldoorlog geboren zijn, zoals ondergetekende hebben dat van nabij mogen meemaken. Dat heeft ons als westerse wereld ook veel voorspoed gegeven, maar dat weegt mijns inziens helaas niet op tegen de nadelen! We leven nu in een seculiere wereld en maatschappij, terwijl er enige decennia geleden nog gesproken werd over christelijk Europa. Dat vergt ook van ons als christen een heroriëntering en ons af te vragen of we nog in het geloof zijn en niet meegezogen zijn in de veranderde wereld. Zoals de apostel Paulus zegt: ‘Onderzoekt dan uzelf of u in het geloof bent; beproeft uzelf’ (2Kor.13:5).
‘Door het geloof heeft Noach, toen hij een Goddelijke aanwijzing ontvangen had over de dingen die nog niet gezien werd, eerbiedig een ark gereedgemaakt tot behoudenis van zijn huis’ (Heb.11:7). Noach heeft de ‘bui’ zien hangen, en zich voorbereid op de dingen en de tijd die zou komen. Wanneer geloven dat we leven in de eindtijd en dat Jezus’ komst voor de deur staat dan dienen ook wij ons daarop voor te bereiden. Want: ‘Wie deze hoop op Hem heeft reinigt zich, zoals Hij rein is’ (1Joh.3:3).
En wat met onze kinderen?
Het is een veel voorkomende en begrijpelijke vraag wat er gebeuren zal met onze kinderen, kleinkinderen, familieleden of vrienden, nadat de Heer Jezus gekomen is om zijn Gemeente thuis te halen (Joh.14:1-3). Maar dat is een vraag die je altijd kunt stellen, want wat als je kind, kleinkind, familielid of vriend sterft zonder dat hij of zij een beslissing voor Christus heeft genomen? Mogelijk heeft Noach zich ook die vraag gesteld, en heeft gedaan wat hij kon doen: ‘Door het geloof heeft hij eerbiedig een ark toebereid tot redding van zijn huisgezin’ (Heb.11:7). Vooral in onze westerse wereld is het voor jongeren moeilijk om zich staande te houden in hun geloof, als ze al gelovig zijn! Het is dus heel belangrijk voor gelovige ouders om naast ze gaan staan en ze op een passende manier in hun geloof te begeleiden. Misschien mogen we ook een beroep doen op de volgende tekst: ‘En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis’ (Hand.16:31). Dat is een belofte, maar dat mag niet tekortdoen aan onze verantwoordelijkheid uiteraard!
Is er nog een tweede kans? Die vraag horen we ook vaak. Men verwijst dan vaak naar Openbaring 7 waar we lezen over ‘Een grote menigte die niemand kon tellen, uit elke natie en alle geslachten en volken en talen’ die uit de Grote Verdrukking komen (Op.7:9,14). Bewijsteksten voor een tweede kans nadat iemand gestorven is zijn er niet, daarover is de Schrift duidelijk! ‘Het is de mensen beschikt om éénmaal te sterven, en daarna het oordeel’ (Heb.9:27). De komst van de Heer Jezus voor de Gemeente, de Opname, zal wellicht veel mensen die daarvan gehoord hebben, of gelovigen gekend hebben die plots verdwenen zijn, aan het denken zetten. Maar over welke mensen hebben we het? Van ongelovigen die het evangelie bewust hebben afgewezen zegt de Schrift, ‘dat zij verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet hebben aangenomen om behouden te worden (2Thes.2:10). We moeten dus denken aan anderen die ná de Opname in kennis zouden kunnen komen met het evangelie van het Koninkrijk dat over de hele wereld gepredikt zal worden (Mat.24:14).
Wanneer mogen de komst van de Heer Jezus verwachten?
We dienen twee (weder-) komsten van de Heer Jezus te onderscheiden in de Schrift: (1) de Opname, de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente, en (2) de komst van de Heer Jezus voor Israël en de volken. De eerste zal plaatsvinden vóór, de tweede ná de laatste jaarweek (Dan.9). De eerste kan elk moment plaatsvinden, aan de tweede gaan tekenen vooraf. Van beiden kan echter gezegd worden: ‘Van die dag of dat uur echter weet niemand, ook de engelen in de hemel niet, ook de Zoon niet, behalve de Vader’ (Mark.13:32).
De visie dat de Opname elk moment kan plaatsvinden wordt door meerdere Bijbelteksten ondersteund. Denken we maar aan de woorden van de apostel, die spreekt van ‘wij de levenden die overblijven tot de komst van de Heer, zullen de ontslapenen geenszins voorgaan’ (1Thes.4:15,17). De gelovigen van de Gemeente hebben de belofte dat ‘ze bewaard zullen worden voor het uur van de verzoeking dat over het hele aardrijk zal komen' (Op.3:10). Het zal een ‘onzichtbare’ komst zijn, voor de wereld verborgen (1Kor.15:51-52). De komst van Christus voor Israël en de volken gaat gepaard met oordelen, de dag van de Heer en zal zichtbaar zijn. Hij zal daar weerkomen vanwaar Hij vertrokken is, de Olijfberg, zoals al in het Oude Testament is voorzegt (Hand.1:11; Zach.14:3). Elders op mijn website kunt u wel meer informatie vinden over deze twee verschillende wederkomsten.
Hoe dan ook: ‘Weest ook u gereed, want op een uur dat u het, niet vermoedt, komt de Zoon des mensen (Luk.12:40). De Heer vertraagd de belofte niet zoals sommigen het voor traagheid houden, maar Hij is lankmoedig over u, daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen’ (2Petr.3:9). De vraag is: Bent u bereid Hem te ontmoeten? In elk geval de Heer Jezus komt op tijd, Zijn tijd! En misschien wel vandaag! ‘Zie, Ik kom spoedig!’ (Op.22:12).
En wat kunnen we doen tot het zover is?
We gaan niet in een hoekje, met een boekje zitten en wachten de Heer komt, dat is duidelijk. Noach bouwde aan de ark tot op het moment dat hij erin ging (Mat.24:39). De Heer Jezus zei tegen zijn tien slaven: ‘Doet zaken totdat Ik kom’ (Luk.19:13). Nee, een eindtijd of crisistijd zoals u wilt, is geen tijd om stil te zitten, en de profetie heeft niet als doel te speculeren, maar om ons te motiveren! De wereld staat letterlijk en figuurlijk in brand, en zouden wij zwijgen? (2Kon.7:9). ‘Laten uw lendenen omgord en uw lampen brandend zijn, en weest u gelijk aan mensen die op hun wachten, wanneer hij terugkomst van de bruiloft, om als hij komt en klopt, hem terstond open te doen’. Dat is de oproep van de Heer Jezus in de gelijkenis over de waakzame slaven in Lukas 12:35).
Jakobus, de halfbroer van de Heer Jezus, leefde in de begintijd van de Gemeente, maar heeft ons wel aanwijzingen gegeven in verband met de komst van de Heer, die wij, levend in de eindtijd, ter harte kunnen nemen. ‘Hebt dan geduld, broeders, tot de komst van de Heer. Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht van het land en heeft er geduld mee, totdat deze de vroege en late regen ontvangt. Hebt ook u geduld, sterkt uw harten, want de komst van de Heer is nabij. Zucht niet tegen elkaar, broeders, opdat u niet geoordeeld wordt. Zie, de Rechter staat voor de deur. Broeders, neemt als voorbeeld van het lijden en het geduld de profeten, die in de naam van de Heer gesproken hebben. Zie, wij prijzen hen gelukkig die volhard hebben. U hebt van de volharding van Job gehoord, en u hebt uit het einde van de Heer gezien dat de Heer vol genegenheid en ontferming is’ (Jak.5:7-11).
Tenslotte
Nee, alle vragen zijn niet gesteld en ook de antwoorden zullen mogelijk niet voldoende zijn. We weten niet hoe het verder zal gaan in deze wereld, naarmate we dichter bij de komst van de Heer komen zal het moeilijker worden. Als we om ons heen kijken is het vooruitzicht donker, kijken we omhoog zien we het licht van de morgenster als schijnen (2Petr.1:19). We hebben dan ook veel wijsheid nodig om antwoord te kunnen geven op de vragen waarmee we dan zitten, op onze weg naar Huis!
__________________________________________________________________
Vier bijzondere ontmoetingen
Lukas 1
Inleiding
Lukas schreef ‘zijn’ evangelie onder de leiding van de Heilige Geest nadat hij het leven van de Heer Jezus nauwkeurig had onderzocht (1:1-4). Wanneer we de woorden ‘van voren’ in vers 3 mogen lezen als ‘van boven’, zoals sommige uitleggers doen, dan zouden we kunnen stellen dat God Lukas leidde bij het verzamelen van de informatie en het ordenen voordat hij het evangelie schreef. Zijn doel was ons een nauwkeurig verslag te geven van de geboorte, leven, onderwijs, dood en opstanding van de Heer Jezus. De hoogedele Theófilus (‘vriend van God’) aan wie Lukas schrijft, kan een vooraanstaand Romeins persoon zijn geweest, die als nieuw gelovige, het nodig had in zijn geloof bevestigd te worden (1:4; Hand.1:1-4). Lukas begint zijn evangelie met het vermelden van vier belangrijke bezoeken die vooraf zijn gegaan aan Jezus’ geboorte.
Gabriël bezoekt Zacharias (1:1-25)
‘De dagen van Herodes, koning van Judéa’ (vs.5) behoorden niet tot de beste dagen voor het volk Israël, maar de priester Zacharia en zijn vrouw baden en dienden God ondanks die omstandigheden. ‘Zijn nu waren beiden rechtvaardig voor God, wandelend in alle geboden en inzettingen van de Heer, onberispelijk (vs. 6). God had een gelovig overblijfsel zelfs in de donkerste dagen, mensen zoals Zacharia (‘Jehova heeft herinnerd’), Elizabeth (God is eed), Simeon (‘Verhoring’ zie: 2:25-35), en Anna (‘Genade’ zie: 2:36-38). Het was de voorzienigheid van God dat Zacharia was uitgekozen om het reukoffer te brengen in het tempeelhuis, want deze dienst gebeurde maar eenmaal in het leven van een man. Zacharia had gebeden voor een zoon, want zijn vrouw Elisabeth was onvruchtbaar, en zij waren beiden op hoge leeftijd gekomen’. Op het uur van het reukoffer, verscheen hem een engel, Gabriël die hem zei: ‘Wees niet bang, Zacharia, want uw gebed is verhoord en uw vrouw Elizabeth zal u een zoon baren en u zult hem de naam Johannes geven’ (vs. 13).
Engelen worden zo’n drieëntwintig keer vermeld in het evangelie naar Lukas, maar slechts twee van hen worden met hun naam vermeld in de Schrift: Gabriël (Dan.8:16; 9:21; Luk.1:19, 26) en Michaël (Dan.10:13, 21; 12:1; Judas 9; Op.12:7). Wat geweldig dat de eerste woorden van de hemel waren ‘Vrees niet!’ of ‘Wees niet bang’. Dit vinden we vaker bij Lukas (1:13, 30; 2:10; 5:10; 8:50; 12:7, 32). Nog een ander, meer voorkomende woord in dit evangelie is ‘Blijdschap’ (o.a. 1:14, 2:10).
Vroeg Zacharias om een teken toen hij zei: ‘Waaraan zal ik dat weten?’ (vs.18; vgl. 1Kor.1:22). Mocht het een vraag zijn dan werd zijn vraag beantwoord, want hij bleef doof totdat zijn zoon acht dagen oud was! Geloof opent onze monden tot lofprijs, en ongeloof doet sluit onze monden (1:22, 64). Wat een eer voor dit oud koppel om de ouders te worden van de laatste en grootste van de profeten (7:25-28; Mat.11:7-13), hun zoon die de Messias mocht introduceren en voorstellen aan het volk Israël! Maar wat tragisch dat Zacharias niet de heraut kon zijn van het goede nieuws, nu God op het punt stond om de Messias in de wereld te zenden!
Gabriël bezoekt Maria (1:26-38)
Zes maanden later (vs.26), bezoekt de engel Gabriël Maria in de stad Nazareth met de mededeling dat zij de moeder zou worden van de Messias. Maria zal nog een zeer jonge vrouw geweest zijn, want Joodse meisjes trouwden vroeg. Ze was verloofd met een timmerman (Mark.6:3), genaamd Jozef uit het geslacht van David (Mat.1:1-17). Maar niet alleen Jozef, ook Maria stamde af van het geslacht van David (Luk.2:27, 3:31). Maria was een maagd (vs.27; Jes.7:14) en in die tijd was een verloving gelijk aan een huwelijk, en een verloving verbreken stond gelijk aan een scheiding. Dit verklaart waarom Jozef haar ‘echtgenoot’ werd genoemd voor ze eigenlijk getrouwd waren (Mat.1:19). Gabriëls begroeting zou je letterlijk kunnen vertaling als ‘Genade’ of: ‘Je bent hogelijk begenadigd’. Ook al was Maria een gelovige vrouw, het was Gods genade, niet Maria’s karakter, waarom Hij haar verkoos. De uitdrukking ‘begenadigde’ wordt gebruikt voor alle gelovigen zoals we zien in Efeze 1:6 (‘Waarmee hij ons begenadigd heeft’). Maria is gezegend uit alle vrouwen, maar niet boven alle vrouwen.
De komst van de Zoon van God naar de wereld houdt niet alleen maar onze persoonlijke verlossing en redding in, maar ook de vervulling van Gods beloften gegeven aan zijn volk Israël (vvs. 32-33). Deze beloften te vergeestelijken is het Joodse volk beroven van wat God hen heeft beloofd (2Sam.7; Jes.9:6-7; Jer.33:14-18). Wanneer we de woorden van de engel betreffende de geboorte van de Messias letterlijk nemen, dan moeten we dat ook met deze woorden in de verzen 22-33 doen.
In tegenstelling tot Zacharias, geloofde Maria dat wat God beloofde zou doen. Ze vroeg: ‘Hoe zal dit zijn?’ en niet ‘Hoe is dit mogelijk?’. Omdat de Heer Jezus bestond vóór zijn moeder, was het niet mogelijk dat hij ontvangen werd op de normale menselijke wijze. De maagdelijke geboorte is een wonder van God die de eeuwige Zoon van God in de wereld bracht zonder de smet van de zonde in zijn menselijke natuur (vs.35; 2Kor.5:21; 1Petr.2:22; Heb.4:15). Maria gaf zich over aan de Heilige Geest (vgl. Rom.12:1) goed beseffende dat zij schaamte en onbegrip zou gaan ervaren.
Maria bezoekt Elisabeth (1:39-56)
Zacharias en Elisabeth zullen in een van de priesterlijke steden geleefd hebben (Joz.21), dus moest Maria een reis maken om Elizabeth, haar nicht, te bezoeken. Toen ze aankwam en Elisabeth begroette, begonnen wonderlijk dingen te gebeuren. Elisabeth prees God wat Hij had gedaan aan Maria, en de nog-niet-geboren Johannes de doper sprong op van vreugde in de schoot van zijn moeder (vs.44 vgl. Joh.3:29-30). Merk op dat Elisabeth Maria ‘de moeder van mijn Heer noemt’, wat een juiste benaming is, maar het was ook belangrijk dat Maria’s geloof werd vermeld’ (vs.45).
Maria’s lofprijzing wordt ook wel ‘het Magnificat’ genoemd. De naam 'Magnificat' dankt het lied aan de eerste woorden in de Latijnse versie, Magnificat anima mea Dominum, wat betekent '(mijn ziel) verheerlijkt de Heer'. Maria kende de Schrift, want er zijn maar liefst vijftien oudtestamentische vermeldingen of toespelingen in haar lied te vinden (Vgl. 1Sam.2:10-10). Ze loofde God en acht keer vermeld ze wat God haar heeft gedaan. Het is duidelijk dat Maria God kende als haar Heiland (vs.47), wat aangeeft dat ze op God vertrouwde voor haar eigen behoudenis. Ze prees God voor wat Hij aan haar gedaan had (vvs.46-49), voor allen die Hem vreesden (vvs.50-53), en voor zijn knecht Israël (vvs.54-55). Maria nam Gods beloften aan Israël letterlijk en verklaarde ze niet weg.
God bezoekt zijn volk (1:57-80)
‘God heeft zijn volk bezocht en er verlossing voor bewerkt’ (vs.68). Dat is het thema van deze lofzang. Het kind waarnaar verwezen wordt door Zacharias (vs.76) was Johannes de doper (Johannes betekent ‘genade van God’), de voorloper van de Heer Jezus, de heraut van de Messias die verlossing zou brengen voor een wereld verloren in schuld en eens Israël zou bevrijden van haar vijanden. God bezocht zijn volk, maar die (h-) erkenden helaas de tijd niet dat naar hen werd omgezien (Luk.19:44). Zacharia nam Gods verbonden en beloften, gericht aan Israël letterlijk, en zag uit naar de tijd van hun vervulling (vs.72-73).
In deze prachtige lofprijzing verstrekt Zacharias ons aantal beelden, die de verlossing symboliseren die we in en door de Heer Jezus ontvangen: (1) Verlossing uit de slavernij en behoudenis (vs.68-69), (2) ‘Dat wij, gered uit de hand van onze vijanden, onbevreesd Hem zouden dienen (vs.74), (3) Vergeving van zonden (vs.77), (4) Het aanstaand komen van de Opgang uit de hoogte en het aanbreken van een nieuwe tijd (vs.78-79; Jes.9:2).
Excurs
Geslachtsregisters van Jezus Christus (Mattheüs 1:1-17 – Lukas 3:23-38)
De geslachtsregisters van Jezus Christus vermeld in het Evangelie naar Mattheüs en Lukas verschillen wat betreft inhoud omdat de schrijvers verschillende motieven op het oog hadden. Mattheüs begint bij Abraham en eindigt met Jozef. Lukas echter begint bij Jozef maar eindigt met Adam. Mattheüs verdeeld ‘zijn’ register in drie keer veertien geslachten. Waarom er drie koningen in vers 8 werden weggelaten is onduidelijk. Mattheüs geeft de genealogie van Jozef weer, die een nakomeling van koning David was. Als aangenomen zoon van Jozef was Jezus zijn wettelijke erfgenaam, voor zover het de erfenis betrof. Let op vers 16: ‘Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie geboren is Jezus, Die Christus genoemd wordt’. Dit staat in contrast tot de vermeldingen in de voorgaande verzen betreffende de voorvaderen van Jozef, waar staat: ‘Abraham verwekte Izak, Izak verwekte Jakob enz.’. Er wordt niet gezegd dat Jozef Jezus heeft verwekt, maar dat ‘Jozef de man van Maria was, uit wie Jezus is geboren’.
Lukas 3:23-38 vermeld de genealogie van Maria en gaat helemaal, via Abraham, terug tot op Adam het begin van het menselijke ras. Maria’s geslachtslijn liep via Natan, een zoon van Batseba (1Kron.3:5), de vrouw van David. Daarom stamde Jezus, wat de menselijke lijn betreft van David af via Natan en wat de koninklijke lijn betreft van David af via Salomo. Lukas 3:23 zegt: ‘Jezus… was, naar men meende (of: dacht), de Zoon van Jozef’. Dit ‘naar men meende’ duidt erop dat het wilde zeggen dat Jezus niet werkelijk de biologische zoon van Jozef was, ondanks dat het wel zo gebruikt werd door zijn volksgenoten. Verder geeft Lukas’ register aandacht aan Maria de moeder van Jezus, die noodzakelijkerwijs de enige menselijke ouder moest zijn door wie Jezus uit een rij van voorouders kon zijn voortgekomen. Haar genealogie is hier vermeld, beginnend met Eli, die eigenlijk Jozefs schoonvader was, in tegenstelling tot Jozefs eigen vader, Jakob (Mat.1:16).
De verschillen duiden dus niet op tegenstrijdigheden, zoals sommigen menen, maar op verschillende vertrek- en eindpunten en doelstellingen. Daarmee zijn niet alle moeilijkheden wat betreft deze registers opgelost maar het is duidelijk dat Jezus een afstammeling is van David aan wie de belofte was gedaan dat het niet aan een man zou ontbreken die op de troon van Israël zal zitten (2Kron.6:16).
__________________________________________________________________
Dingen die (niet) veranderen
Voorwoord
Omdat er zoveel afleidingen zijn in onze moderne wereld, verliezen we vaak het fundamentele doel van het leven uit het oog. Veranderingen in onze omgeving leiden onze aandacht af en de resultaten van deze veranderingen kunnen ons soms in verwarring brengen. Dit is waarom het zo belangrijk is om geloof in God te hebben, omdat Hij nooit verandert; zelfs als we het verknoeien of tegen Hem zondigen, verandert Hij nooit van gedachten. God is niet veranderd; hij is dezelfde vandaag en morgen.
Inleiding
Alles is veranderd! Het is me nogal een jaar geweest, een jaar waarin veel veranderd is, uiteraard niet in het minst door de gevolgen van de oorlog Van Rusland tegen Oekraïne. We hebben de laatste decennia grootse veranderingen meegemaakt in wereld en maatschappij, en het lijkt wel of die veranderingen in steeds sneller tempo gaan. In mijn jonge jaren was er geen Mac Donald, mijn moeder had geen wasmachine, auto’s waren nog een bijzonderheid, televisie was onbekend, het woord computer, fax of GSM kenden we niet. De pil was nog niet uitgevonden en ook IKEA niet en ook kindergeld was voor de toekomst. De diaconie van de kerk had een belangrijke taak voordat er sociale instellingen kwamen. Organisaties zijn aan het veranderen. De samenleving is aan het veranderen. En mensen zelf zijn aan het veranderen’. De manier waarop mensen kopen en bedrijven verkopen is door het internet radicaal veranderd. De invoering van de euro heeft veel veranderd. Maar ook door een onverwachte gebeurtenis, zoals ziekte een ongeval o.i.d. kan je hele leven veranderen. De coronapandemie heeft onze leven en maatschappij veranderd. Het is bekend dat oudere mensen niet graag veranderen: ‘Het was toch goed, waarom veranderen?’. Maar er is veel veranderd en er gaat nog veel veranderen!’ Bent u er klaar voor of bent u ‘verandermoe’? We zouden nog lang kunnen praten over wat er allemaal veranderd is in het verleden, maar er zijn ook zaken die niet veranderd zijn en ook nooit zullen veranderen en daar wil ik het met u over hebben in dit artikel.
God zal niet veranderen
‘Voorwaar, Ik, de Here, ben niet veranderd’(Mal.3:6)
God verandert niet want de Schrift zegt in 1 Samuël 15:29 ‘Ook liegt de Onveranderlijke van Israël niet’. Dat God niet veranderd wil zeggen dat Hijzelf, zijn karakter niet veranderd, en dat geeft ons geloof een solide basis, daarop kunnen we vertrouwen. God is licht, God is liefde (1Joh.1:5, 4:9) dat is en blijft Hij tot in eeuwigheid. Jakobus zegt van God: ‘De Vader der lichten, bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering’ (Jak.1:17). Hetzelfde wordt in de brief aan de Hebreeën van de Heer Jezus gezegd: ‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid’ (Heb.13:8). Ik moet er niet aan denken dat God een grillige God zou zijn, die op elk willekeuring moment kan veranderen van gedacht, zoals we vinden in de mythologie van het oude Griekenland en in andere religies. Daar draaide er alles om, om die grillige, humeurige goden te behagen. Als een god zijn intrek nam in zijn aardse woning, het goddelijke standbeeld, moesten de priesters dit wassen, aankleden en het van lekkernijen voorzien. Iemand heeft eens geschreven: ‘Geloven betekent overgave en loslaten, vallen en zweven, eeuwig blijven vragen en zoeken. Gelovig bestaan komt erop neer, dat je voortdurend wordt verrast en op het verkeerde been wordt gezet, omdat God steeds weer anders is’. Juist het tegenovergestelde is waar! Het Bijbels geloven is geen sprong in het duister, want ‘Het geloof nu is de zekerheid van wat men hoopt, de overtuiging van wat men niet ziet’ (Heb.11:1). Maar Gods onveranderlijkheid betekend niet dat zijn handelen met zijn schepping en schepselen niet kan veranderen. Een tekst in het Bijbelboek Maleachi zegt: ‘Keer terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren zegt de Here der heerscharen’ (Mal.3:7) Dat maakt duidelijk dat God verschillend handelt in verschillende situaties en toch Dezelfde blijft. Nee, Ik de Here ben niet veranderd, want: ‘Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest, en de hemel is het werk uwer handen; Die zullen vergaan, maar Gij houdt stand, zij alle zullen verslijten als een kleed, Gij verwisselt ze als een gewaad, en zij verdwijnen; ‘Maar Gij blijft dezelfde, aan uw jaren komt geen einde’ (Ps.102:26-28; Heb.1:10-12).
De seizoenen zullen niet veranderen
‘Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden’ (Gen.8:22)
Zolang deze planeet, waarop wij leven, bestaat blijven de seizoenen komen en gaan. Zoals we weten hebben we de seizoenen te danken aan de schuine stand van de aarde en de baan van de aarde om de zon. Maar door te zeggen ‘zolang de aarde bestaat’ wordt al aangegeven dat er ook een periode zal waarin er veranderingen zullen optreden, die een ‘andere’ aarde zal doen ontstaan. Zoals de mens nu met de aarde omgaat kunnen we vaststellen dat het, vooral sinds de industriële revolutie, misgaat. De gevolgen tonen zich op allerlei manieren, zoals het smelten van de ijskappen en daardoor het verhogen van het zeewater. Verder door de verhoging van de temperatuur wereldwijd waardoor het klimaat beïnvloed wordt. In de media worden we voortdurend met de neus op de feiten gedrukt en wordt er gezegd dat het niet goed gaat met deze aarde. Gods woord zegt het zo: ‘De schepping zucht en is in barensnood, in de hoop dat ze zal worden vrijgemaakt van de slavernij van de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God’ (Rom.8:21-22). Er is hoop, de schepping is in barensnood, dat verwijst naar iets nieuws dat gaat komen. Gaat deze aarde voorbij, dan mogen we weten dat de tijden van verkwikking aanstaande zijn, de tijden van de herstelling van alle dingen’ (Hand.3:19-21). Daarbij mogen we denken aan het rijk van Christus, een periode in Gods handelen met deze aarde, die vooral uitvoerig en uitbundig beschreven wordt door de profeet Jesaja. Neemt u eens de moeite en lees die gedeelten waarover hij spreekt van de nieuwe hemel en nieuwe aarde die zal ontstaan wanneer de Messias verschijnt (zie bv. Jes.60-62). Dan zullen er grote veranderingen optreden ook in de natuur: de woestijn zal bloeien als een roos! Verder spreekt Jesaja over de wolf die zich bij het schaap verkeren, de panter die zich neerlegt bij het bokje, enz. Daar, op die herstelde aarde, zal er niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard, die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als honderdjarige sterven, zelfs de zondaar zal eerst als honderdjarige door de vloek getroffen worden’ (Jes.65:17-25). Wat een positieve verandering zal dat zijn!
De mens zal niet veranderen
‘Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was’ (Gen.6:5)
Ja, er is veel veranderd, maar de mens niet en dat kan ook niet omdat hij aangetast is door de zonde; ‘Wat uit het vlees geboren is, blijft vlees (Joh.3:6). Toorn van God wordt van de hemel geopenbaard, omdat de mens Gods openbaring in de schepping heeft verworpen, waardoor God hen heeft overgegeven en hun op eigen wegen heeft laten gaan (Rom.1:18-32; Hand.14:16-17). Paulus spreekt over de zonde die in hem woont, en in ieder mens, en dat dat de oorzaak is van het falen van de mens om het goede te doen. ‘Joden en Grieken zijn allen onder de zonde’ (Rom.3:9). Voor die overtuiging is in de evolutietheorie geen plaats, daar gaat men uit van de goedheid van de mens. De geschiedenis van de mensheid laat ons echter heel iets anders zien. Dat er niemand is die goed doet blijkt dan ook wel uit hun daden: ‘Hun keel is een open graf; met hun tongen plegen zij bedrog; addergif is onder hun lippen, hun mond is vol vervloeking en bitterheid; hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; vernieling en ellende is op hun wegen; en de weg van de vrede hebben zij niet gekend; geen vrees voor God staat hun voor ogen’ (Rom.3:13-18). De Heer Jezus wijst op het hart als de bron voor het falen van de mens, wanneer hij zegt: ‘Want uit het hart komen voort boze overleggingen, moorden, overspel, hoererijen, diefstallen, valse getuigenissen, lasteringen’ (Mat.15:19). Is er dan geen oplossing, geen verandering mogelijk? Ja zeker wel, en de Bijbel geeft die ook duidelijk aan door te stellen dat we een nieuwe schepping moeten worden door geloof in Jezus Christus (2Kor.5:17). Of zoals de Heer Jezus het tegen Nicodemus heeft gezegd: ‘U moet opnieuw geboren worden’ (Joh.3:1-21) dat brengt een verandering tot stand die leidt tot in het eeuwige leven!
Gods Woord zal niet veranderen
‘Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord van onze God bestaat voor eeuwig’ (Jes.40:8)
‘Voor eeuwig, HEERE, staat Uw woord vast in de hemel’ (Ps.119:89)
God waakt over zijn woord! In de Bijbel, bestaande uit het oude- en nieuwe testament, heeft God, door de Heilige Geest, Zichzelf geopenbaard. We weten daarom ook dat God licht en liefde is (1Joh.1:5, 4:8,16). ‘Want niet door de wil van een mens werd ooit profetie voortgebracht, maar heilige mensen van Godswege hebben door de Heilige Geest gedreven, gesproken’ (2Petr.1:21; 2Tim.3:16). Zo zegt Paulus: ‘…toen u van ons het woord van de prediking van God hebt ontvangen, hebt u het aangenomen niet als een woord van mensen, maar zoals het waarlijk is, als Gods woord’ (1Thes.2:13). ‘Het Woord van de Heer blijft tot in eeuwigheid. Dit nu is het woord dat u verkondigd is’ (1Petr.1:25). De Bijbel is dan ook een bijzonder boek, het steekt met kop en schouders uit, boven al het andere wat geschreven is de loop van de tijd. Dat geldt niet alleen het unieke van zijn ontstaan, eenheid, verspreiding of zijn literair karakter, maar ook voor zijn morele karakter. Iets waarmee de moderne mens maar moeilijk overweg kan. De oorzaak daarvan is dat de Bijbel een systeem van moraliteit onderwijst dat radicaal indruist tegen het normbesef van de mens, dat zichzelf tot norm heeft gesteld. Een moraal die bijvoorbeeld inhoudt dat we onze vijanden moeten liefhebben en wél moeten doen aan degene die ons haten en vervolgen, die inhoudt dat een wellustige blik overspel en haat moord is! Het Bijbelse antwoord op het morele probleem van de moderne mens is persoonlijke, geestelijke wedergeboorte, een echte innerlijke levensverandering en een oprecht levend geloof in de opgestane Christus. Maar niet alleen de morele standaard is het die de Bijbel bijzonder maakt, ook het evangelie, de blijde boodschap, die daarin vermeld is. Dat evangelie maakt bekend hoe de gevallen mens weer opgericht kan worden en hoe de relatie met God hersteld kan worden. Gods woord is de waarheid! (Joh.17:17) en we worden dan ook opgeroepen om ‘te strijden voor het geloof dat éénmaal aan de heiligen is overgeleverd’ (Judas:3).
Gods raad (plan) zal niet veranderen
‘De raad des Heren houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht’ (Ps.33:11)
Gods plan staat vast en is onveranderlijk, maar de weg die naar het doel moet leiden, kan veranderen, namelijk door menselijk falen waardoor God corrigerend moet optreden. God heeft een plan met deze wereld en in de Schrift wordt dat aangeduid met ‘Gods raad’. Zo zegt Jesaja: ‘Uw raadsbesluiten zijn van oudsher vast en zeker’ (25:1) en ‘Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zegt: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen’ (Jes.46:10).
Wat houdt Gods raad in, wat is het uiteindelijke doel? Mogelijk dat Paulus daar een antwoord op geeft, wanneer hij schrijft in de brief aan de gelovigen te Efeze: ‘God is overvloedig geweest jegens ons in alle wijsheid en inzicht; daar Hij ons de verborgenheid van zijn wil bekend heeft gemaakt, naar zijn welbehagen, dat Hij Zich had voorgenomen in Zichzelf aangaande de bedeling van de volheid der tijden, om alles wat in de hemelen en wat op aarde is onder een hoofd samen te brengen in Christus’ (Ef.1:10-11). Die raad van God is aan de apostel Paulus bekend gemaakt, want we lezen in zijn afscheidsrede tot de oudsten van Efeze, het volgende: ‘Daarom getuig ik op de dag van vandaag, dat ik rein ben van het bloed van allen; want ik heb niet nagelaten u de hele raad van God te verkondigen’ (Hand.20:26-27). Die ‘raad’ moet hem dus bekend zijn gemaakt en sommigen verwijzen daarvoor naar 1Korinthiërs 11:23. Gods raad staat vast en zal haar doel bereiken, en bestaat daarin dat eenmaal elke knie van hen die in de hemel en die op de aarde zijn zich zal buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader (Fil.2:10-11). Vast en zeker!
Tenslotte
Ook in het nieuwe jaar dat voor ons ligt zullen er weer veel dingen veranderen, bent u er klaar voor? Maar wat niet veranderd en van veel grote waarde en belang is, dat we mogen weten dat God niet veranderd en Dezelfde blijft tot in eeuwigheid. Ook de loop van de schepping, de seizoenen blijven tot er een nieuwe aarde aanbreekt. Helaas blijft de mens hetzelfde maar gelukkig kan, door de genade van God ook daar verandering in komen door de verkondiging van Gods woord totdat Gods raad volvoerd is en dat Jezus Christus komen om de heerschappij op zich te nemen. Bent u klaar voor die verandering?
__________________________________________________________________
‘De zonde die ons licht omstrikt’
Hebreeën 12:1
Inleiding
Het is niet geheel zeker wie de schrijver van de brief aan de Hebreeën is, de apostel Paulus heeft voor veel bijbeluitleggers de voorkeur, maar wie het ook geweest mag zijn, het doel van de schrijver is wel duidelijk, hij wilde zijn geloofsgenoten bemoedigen in hun wandel met God. Hij roept hen op om te volharden en vast te houden aan het Woord en de wedloop uit te lopen. Het waren moeilijke tijden (10:32) en de verleiding om op te geven was reëel aanwezig (3:12). Het bekendste hoofdstuk uit deze brief is vermoedelijk hoofdstuk 11 waar we de beschrijving vinden van hen die in hoofdstuk 12:1 onder de verzamelnaam ‘de grote wolk van getuigen’ worden vermeld. Daar vinden we ook de oproep om aandacht te schenken aan ‘de zonde die ons licht omstrikt’ (Heb.12:1).
Tijdens het zingen van het lied 169 uit de Opwekkingsbundel trof mij speciaal het zinnetje: ‘In Hem heeft de zonde geen macht over mij’. Maar, dacht ik toen, wat wanneer we niet ‘in Hem’ zijn, en wat is zonde? Hoe is de zonde in de wereld gekomen en kan een kind van God nog zondigen? Hoe kan het dat zoveel gelovigen van de weg zijn afgeraakt en de wedloop niet tot een goed einde hebben kunnen brengen? Vragen, die mij bezighielden en u misschien ook.
De schrijver van de brief aan de Hebreeën 12 stelt ons de wandel van een gelovige voor als een wedloop, in een renbaan (1Kor.9:28). Hij waarschuwt ons om rekening te houden met het feit dat er verhinderingen kunnen komen waardoor we de wedloop vroegtijdig moeten stoppen en waardoor we de prijs missen. Salomo kwam al tot de conclusie: ‘Dat het niet de snelsten zijn die de wedloop winnen, noch de sterksten de strijd, noch ook de wijzen het brood, noch ook de schranderen de rijkdom, noch ook de verstandigen de gunst, want tijd en toeval treffen hen allen’ (Pred.9:11). Eén van die toevalligheden, of verhinderingen is de zonde, die ons licht omstrikt!
De zonde
‘En de HERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen’ (Gen.4:6-8)
Wij als gelovigen hebben vijanden, drie om precies te zijn: het vlees, de wereld en de duivel. (Jak.4:1,4,7; Ef.2:2,3). Het ‘vlees’ is de in ons wonende zonde, die een macht is in ons, zo zegt de apostel Paulus het in de brief aan de gelovigen te Rome (7:17,20). Door de mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. De dood is het gevolg, (loon) van de zonde (Rom.6:23), niet de straf op de zonde: die straf is de ‘tweede’ of de eeuwige dood (Op.20:14). Omdat de zonde nog in ons woont is de mens altijd geneigd om het kwade te doen; de zonde die in hem woont zet hem daartoe aan. Zijn we dan veroordeeld om altijd te blijven zondigen, ook als gelovige? Zeker niet, leest u maar: ‘Laat de zonde niet regeren in uw sterfelijk lichaam om aan zijn begeerten te gehoorzamen. En stelt uw leden niet voor de zonde tot werktuigen van de ongerechtigheid, maar stelt uzelf voor God, als uit de doden levend geworden, en uw leden voor God tot werktuigen van de gerechtigheid. Want de zonde zal over u niet heersen; want u bent niet onder de wet, maar onder de genade’ (Rom.6:12-14). Daar komt onze verantwoordelijkheid op de voorgrond. Ja, wij zijn verkocht onder de zonde, maar we hebben ook Gods Geest ontvangen en zijn daardoor in staat dat de zonde niet over ons zal heersen. Hoe dan? Wel, als we naar het vlees leven, zullen we sterven; maar als we kunnen door de Geest de werkingen van het lichaam doden. ‘Want God heeft ons niet gegeven een geest van bangheid, maar van kracht, liefde en bezonnenheid’ (2Tim.1:7). Wanneer gelovigen zich ervan bewust zijn dat hun lichaam een tempel van de heilige Geest is (1Kor.6:19; Rom.8:9) worden zij opgeroepen door de kracht van de Geest te leven. Zulke gelovigen zullen in staat zijn te voorkomen dat de zonde in hun lichamen kan gaan heersen. ‘Hij Die in u is, is groter dan hij die in de wereld is’ (1Joh.4:4).
Satan is echt
De duivel of satan wordt in het Nieuwe Testament ‘De vorst van deze wereld’ (Joh12:31, 14:30, 16:11) en ‘De god van deze eeuw of wereld’ genoemd (2Kor.4:4). Maar wie is hij eigenlijk en waar komt hij vandaan? Veel blijft voor ons verborgen, maar wat we aan de Schrift kunnen ontlenen mag voldoende zijn. De Schrift toont ons een gevallen engel die verbannen werd van de berg der goden omdat hij zich aan de Allerhoogste wilde gelijkstellen (Ez.28:13vv.; Jes.14:12-15). Hij is de grote tegenstander van God, en heeft zich tot doel gesteld om Gods plan van verlossing te dwarsbomen. Vanaf de schepping van de mens, zien we hem in actie komen, en in de tijd van Jezus’ komst in deze wereld worden zij bedoelingen steeds duidelijker. Tijdens zijn ontmoeting met de Heer Jezus in de woestijn zegt hij: ‘Ik heb de macht deze koninkrijken te geven, want zij is mij overgegeven en ik aan wie ik wil geef ik ze’ (Luk4:6). Die overdracht van macht heeft plaatsgevonden bij de zondeval, waar de mens zijn gezag is ontnomen. Hoewel de Heer Jezus door het kruis de satan heeft overwonnen is hij nog steeds een geduchte vijand. De Schrift toont hem aan ons als een engel van het licht en een brullende leeuw (2Kor.11:15; 11Petr.5:8), maar zijn einde staat echter vast. Er wordt in dat verband wel gesproken van de viervoudige val van de satan. (1) Verbanning van de berg der goden (Ez.28:13vv.); (2) Op aarde geworpen (Op.12:10); (3) In de afgrond geworpen (Op.20:2); (4) In de poel van vuur geworpen (Op.20:10)
Satans doel
‘Opdat de satan op ons geen voordeel mocht behalen. Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend’ (2Kor.2:11).
‘Zijn gedachten zijn ons niet onbekend’, maar wat houden die gedachten dan in, hoe komen wij achter satans gedachten? Wat met ‘satans gedachten’ wordt bedoeld wordt duidelijker wanneer we er andere Bijbelvertalingen op na slaan. Daaruit blijkt dat het meer gaat om ‘wat hij in den zin heeft’ of ‘van plan is’. Dat blijkt ook de woorden die de Heer Jezus tot Petrus heeft gezegd, namelijk: ‘Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd u allen te mogen ziften als de tarwe’ (Luk.22:31; 1Petr.5:8). In de tweede brief aan de Korinthiërs, wordt meer dan in enige andere brief van Paulus, gesproken over de negatieve activiteiten van de satan. Bijvoorbeeld in 11:14, waar gesproken wordt over dat ‘de satan zichzelf voordoet als een engel van het licht en zijn dienaren zich voordoen als dienaars van de gerechtigheid’. Dat doet mij denken aan de gevaren die de Gemeente van Jezus Christus van binnenuit bedreigen en waarvoor Paulus eerder al had gewaarschuwd. ‘En uit uzelf zullen mannen opstaan, die verdraaide dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’ (Hand.20:30). De kerkgeschiedenis legt helaas van de waarheid van dat gevaar ruimschoots getuigenis af! Hij is de ‘aanklager van de broeders’ de ‘tegenstander van God’ (Op.12:10; 2Thes.2:4).
Satans tactieken
Inderdaad, het zijn vaak de ‘kleine vossen’ en niet altijd grote zaken die verderfelijk zijn voor het geestelijk leven. Daarvan getuigt Salomo wanneer hij zegt: ‘Vangt ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, nu onze wijngaarden in bloei staan’ (Hgl.2:15). De vrouw (Eva) werd verleid door de duivel en viel in overtreding (1Tim.2:14) en de satan zette David ertoe aan om het volk te tellen (1Kron.21:1), om maar twee voorbeelden te geven. Het is niet dat God de mens verwierp om een kleinigheid als een ‘appel’, maar dat de mens God verwierp om een kleinigheid als een ‘appel’. Kleine zonden, maar grote gevolgen, want ‘door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood’ (Rom.5:12). Een door de zonde van David bracht de Here de peest onder het volk en er stierven zeventigduizend man! (2Sam.24:15). Nee, de zonde vracht een hoge prijs! Want: ‘Maar ieder wordt verzocht als hij door zijn eigen begeerte meegesleept en verlokt wordt. Daarna, als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volwassen geworden is, brengt zij de dood voort’ (Jak.1:14). Bij het bepalen van wat zonde is, is het is niet belangrijk wat wij zonde noemen, maar wat God zonde noemt. Iemand heeft eens gezegd: ‘Het ging erbij de zondeval niet slechts om ongehoorzaamheid aan Gods gebod, maar van het zelf willen uitmaken wat goed en kwaad is’.
Onze verdediging
‘Doet de hele wapenrusting van God aan, om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel’ (Ef.6:11)
We hebben een machtige vijand, die we zeker niet mogen onderschatten. Aan de andere kant mogen we in de wetenschap leven dat elke gelovige de heilige Geest gekregen heeft, waardoor hij in staat is, in de kracht van de Geest de zonde te overwinnen. Want: ‘Hij die in u is, is groter dan hij die in de wereld is’ (1Joh.4:4). We hebben de bijstand van de heilige Geest, zijn in het bezit van Gods Woord en mogen overtuigd zijn van de zorg die de Vader voor zijn kinderen heeft. En als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn? (Rom.8:31). Maar die wetenschap ontslaat ons niet van onze verantwoordelijkheid om weerstand te bieden aan de duivel, vast in het geloof, want de duivel gaat rond als een brullende leeuw op zoek wie hij zou kunnen verslinden (1Petr.5:8-9). Het onderwijs, hoe wij de zonde kunnen overwinnen vinden we uitvoerig besproken in de brief aan de Romeinen, vooral de hoofdstukken 6-8.
__________________________________________________________________
__________________________________________________________________
‘Heer, leer ons bidden!’
Lukas 11:1-13 en 18:1-8
‘Hij nu sprak een gelijkenis tot hen, met het oog daarop dat zij altijd moesten bidden en niet moedeloos worden’ (Luk.18:1)
Voorwoord
Wanneer we vragen of de Heer ons iets wil leren, dan worden we als het ware verplaatst naar de schoolbanken. Het leren is niet alleen van toepassing op het gebed, er zijn nog heel wat meer ‘terreinen’ in het leven van een gelovige waar we moeten leren hoe te handelen. Bijvoorbeeld, de apostel Paulus schrijft vanuit zijn gevangenschap aan de gelovigen te Filippi: ‘Ik heb geleerd tevreden te zijn met de omstandigheden waarin ik ben’ (Fil4:11). En in de brief aan de Hebreeën lezen we van de Heer Jezus: ‘Dat de Zoon gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij geleden heeft’. In beide voorbeeeldeen gaat het erom, dat ze iets leren (ervaren) uit ondervinding wat ze eerder niet kenden. Het leven van een gelovige is een proces, een opgroeien in de genade en kennis van de Heer Jezus (2Petr.3:18). Het Woord van God waardoor een gelovige tot wdergeboorte is gekomen, is er ook voor om ons te doen opgroeien (1Petr.1:23; 2:2). En bij die groei van een gelovige neemt het gebed een belangrijke plaats in, want als we niet bidden ontvangen we niet! (Jak.4:2). De meesten van ons zullen liever iets anders doen dan bidden. Maar we beseffen het, en anders zullen we het in de praktijk van het leven wel ervaren, dat werken zonder gebed niets opleverd. Wat een verschil zou het zijn in ons persoonlijk leven, in onze gezinnen, onze gemeenten als wij werkelijk leerden om én hoe te bidden! Als u in de gelegenheid zou zijn om de Heer om één speciale zegening te vragen, zou u dan vragen: ‘Heer, leer mij bidden?’ Sommigen zouden misschien vragen, ‘Heer, leer mij om goed te spreken!’ of ‘Heer, leer mij om te evangeliseren!’. Op zich niet verkeerd, maar ‘leer mij bidden’ is het meest verstandige dat je kunt vragen. Elke andere zegen in het leven van een christen is er op één of andere manier mee verbonden en van afhankelijk. Aan de hand van de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter (Luk.18:1-8) willen we ingaan op het onderwerp ‘gebed’.
Inleiding
‘De Heer Jezus heeft zijn discipelen nooit geleerd te preken, maar wel hoe te bidden!
Voor veel gelovigen is het gebed, los van ware aanbidding, een onderwerp dat eerder vragen oproept dan geeft. Gebed schept, gewild of ongewild, een verwachting; het verlangt een antwoord. Maar het antwoord op ons gebed of verlangen komt vaak niet overeen met onze verwachting. We kunnen verkeerd bidden en daarom dienen we het onderwerp van ons gebed te overwegen in het licht van Gods Woord alvorens het bij God bekend te maken (Jak.4:3). Gebed is niet dat onze wil in de hemel geschiedt, maar Gods wil op aarde, dus dienen we te zoeken naar zijn wil. Veel gelovigen raken teleurgesteld in het gebed, vaak omdat ze het onderwerp eenzijdig benaderen, of ervan uitgaan ‘dat alles wat we de Vader bidden in Jezus’ naam, zullen ontvangen’ (Joh.15:17), zonder daarbij rekening te houden met andere bijbelgedeelten die over gebed gaan. Gebed is een serieuze bezigheid omdat we daardoor in de nabijheid komen van de Schepper van hemel en aarde. Bij een bezoek aan een of andere belangrijke koning of staatshoofd zullen we ons zeker terdege voorbereiden, hoeveel temeer op een ontmoeting met de Koning der koningen! Gebed is niet alleen maar een serieuze bezigheid het is ook een kostbaar voorrecht om in te gaan in het heiligdom via de nieuwe en levende weg die Hij ons heeft ingewijd door het voorhangsel heen (Heb.10:19-22). Het voorhangsel was geopend omdat de Heer Jezus zijn bloed heeft gestort op het kruis van Golgotha. Hij heeft de prijs betaald en wij kunnen binnengaan om voor God te verschijnen. David kon zeggen in Psalm 109:4 ‘Ik ben een en al gebed’, hoe is dat met ons?
Verschillen c.q. overeenkomsten tussen Lukas 11 en 18
In Lukas 11 gaat het over ‘iets nodig hebben’ ‘de Vader geeft wat nodig is’, ‘de bidder vraagt om een lening’ in dat geval om een brood (Luk.11:6). In Lukas 18 gaat het om ‘recht krijgen’ en daar ligt de nadruk op ‘volharding’ en ‘het gelovig gebed’ (Mat.21:22).
De plicht om te bidden (Luk.11:1)
God wil gebeden zijn! Een voorbeeld daarvan vinden bij de genezing van een blindgeborene, die door de Heer Jezus genezen werd. Op de vraag van de Heer: ‘Wat wilt u dat Ik u doe?’, antwoorde blinde: ‘Heer, dat ik weer kan zien’ (Luk.18:40). Uiteraard wist de Heer Jezus dat deze man, die voor Hem stond blind was, maar toch dwingt Hij hem om zijn nood bekend te maken. Er is in de Bijbel niet vermeld wie het geweest is die de Heer Jezus de vraag stelde ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen heeft geleerd’ (Luk.11:1), in elk geval moet de vraagsteller de belangrijkheid ervan ingezien hebben. Het antwoord dat de Heer Jezus gaf, was: ‘dat zij altijd moesten bidden en niet moedeloos worden’ (Luk.18:1). Gebed moet een belangrijk en noodzakelijk deel van ons geestelijk leven uitmaken, want hoelang kunnen we leven zonder te ademen? Als de Heer Jezus bad en Johannes de doper, hoeveel te meer wij! Wij mogen al onze verlangen bekend maken bij God; er is altijd wel iets waarvoor we kunnen bidden! (Fil.4:6). En in een wereld die meer en meer in opstand is tegen de overheid die door God is ingesteld, zou het ons als christenen niet misstaan te bidden voor die overheid in plaats van te demonsteren en ons ongenoegen te uiten over genomen maatregelen. Bidden voor de overheid is een opdracht! (1Tim.21-2).
Richtlijnen voor gebed (Mat.6:5)
Het wordt van ons verwacht te bidden naar Gods wil en zo begint ook het onderwijs met betrekking tot het gebed in Mattheüs 6:5vv. Het zogenaamde ‘Onze Vader’ begint met de woorden ‘moge uw wil gebeuren’ (vs.10). Zoals gezegd: ‘Bidden is niet dat onze wil in de hemel geschied, maar Gods wil op aarde!’. De vraag van de discipelen was daarom ook: ‘Heer, leer ons bidden!’ Uiteraard kunnen er momenten in ons leven zijn dat ‘wij naar behoren niet weten wat wij zullen bidden en mogelijk ook niet hoe, op welke manier, maar dan komt de Heilige Geest ons te hulp, want de Geest bidt in overeenstemming met God (Rom.8:26-27). In het leven van een gelovige kunnen er situaties ontstaan waarmee we geen raad weten en het ons aan wijsheid ontbreekt (Jak.1:5). In zulke situatie komt de Heilige Geest ons te hulp. Maar het kan ook voorkomen dat we verkeerd bidden, met verkeerde motieven, dat is waar Jakobus ons op wijst: ‘U bidt en ontvangt niet, omdat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten te verkwisten’ (Jak.4:3). Dus het kennen en het op de hoogte zijn van Gods wil, is een basisvoorwaarde voor het gebed. Paulus roept ons daarom ook op, om te beproeven wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is (Rom.12:2; Ef.5:10, 17).
Volharden in gebed (1Sam.12:23)
‘Volhardt in het gebed, weest daarbij waakzaam en dankt’ (Kol.4:2; Rom.12:12; 1Thes.5:17). En mooi voorbeeld van volhardend gebed zien we bij de weduwe die de ‘onrechtvaardige rechter’, door haar volharding, ertoe probeert te bewegen haar recht te verschaffen (Luk.18:3-5). Wil ‘volharden in het gebed‘ dan zeggen dat we tot in den treuren voor een of andere zaak moeten blijven bidden? De apostel Paulus spreekt ervan dat hij de Heer driemaal gebeden heeft voor zijn ‘doorn in het vlees’, en Gods antwoord was: ‘Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht’ (2Kor.12:8-9). We moeten volharden in de gebeden’ wil m.i. niet zeggen dat we altijd voor een of andere zaak moeten blijven bidden, maar dat we het ook moeten leren los te laten, overgeven. Doen we dat niet dan krijgen we eindeloze gebedslijstjes. Dat we onze bekommernissen op Hem mogen werpen wil zeggen dat we erop mogen vertrouwen dat God ons dat zal geven wat goed voor ons is. Hij is een hoorder en verhoorder van het gebed, alleen op Zijn tijd en wijze.
Antwoord op gebed (Jak.4:21)
Zoals hiervoor gezegd dienen we met de kennis van Gods wil vervuld worden’ (Ko1:9). Als het gebed in overeenstemming is met Gods wil, wil dat nog niet zeggen dat het beantwoord wordt op de wijze zoals wij denken dat het zou moeten gebeuren. Ik denk daarbij aan het verlangen en gebed van de apostel Paulus om de gelovigen in Rome te bezoeken. Het verlangen werd werkelijkheid, het gebed werd verhoord, maar de wijze waarop Paulus in Rome kwam, had hij zich, denk ik, wel heel wat anders voorgesteld. Hij ging namelijk als gevangene! Er zijn heel wat voorbeelden in de Bijbel te vinden waarin de gebeden niet beantwoord worden zoals wij ze verwoorden of wensen. We mogen alles in het gebed brengen, waarbij we ons wel dienen af te vragen, wordt God erdoor verheerlijkt en gediend? Leest u eens rustig die gedeelten die ons spreken over het gebedsleven van de apostel Paulus (Fil.1:9-11; Ef.1:15-23; 3:14-21). Misschien is het niet altijd nodig om te bidden voor iets wat je graag wenst of denkt nodig te hebben, maar wat je wilt zijn.
Met mijn verstand bidden (Mat.22:37)
Regelmatig hoor ik van gelovigen die bidden voor een opwekking en dat vaak al vele jaren doen en dat zonder enig gevolg. Nu hoop ik, met alle rechtgeaarde gelovigen samen, dat er een opwekking zou komen en dat veel ongelovigen Christus zouden mogen vinden als hun Redder. Maar is dat realistisch, vraag ik mij tegelijkertijd af? Paulus schrijft toch ook dat we bij ons bidden ons verstand niet vruchteloos mogen laten. Zo zegt hij: ‘Ik zal met mijn geest bidden, maar ik zal ook met mijn verstand bidden’ (1Kor.14:15). De werkelijkheid om mij heen toont ons het beeld van kerken die gesloten worden, gemeenten die verouderen omdat er geen nieuwe mensen meer tot bekering komen en ga zo maar door. De Schrift leert ons dat we de Here zouden liefhebben met geheel ons hart en met geheel onze ziel en met geheel ons verstand (Mat.22:37). Met gebruik makend van ons verstand zullen we toch moeten leren verstaan wat de wil van God is (Ef.5:17). De Schrift leert mij dat wij die in een eindtijd leven, en ik meen toch dat we daar mee te maken hebben, geen opwekkingen meer mogen verwachten, maar juist het tegenovergestelde een steeds verdergaand verval. Leert ons dat ook de ‘kerkgeschiedenis’ niet, zoals we die vinden in het onderwijs van de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3?? Die geschiedenis eindigt met Laodicéa waarin het verval duidelijk aanwezig is en de Heer buiten staat. Ik weet dat is geen aantrekkelijk vooruitzicht, maar beter met de realiteit te leven, dan van de ene teleurstelling in de andere terechtkomen! Gelukkig spreekt de Schrift ook nog van een grote menigte die niemand kan tellen voor de troon van het Lam staan, maar die komen uit de Grote Verdrukking (Op.7:9-17), maar dan is de Gemeente al opgenomen!
Zal Ik nog het geloof vinden op aarde? (Luk.18:8)
Aansluitend aan het voorafgaande nog een opmerking over Lukas 18:8 waar staat: ‘Als evenwel de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?’. Vaak wordt deze tekst gebruikt om te zeggen dat er in de eindtijd, vlak voor Jezus’ komst, het bijbels geloof niet meer aanwezig zal zijn. Maar als we rekening houding met de context waarin deze vraag staat denk ik dat we aan iets anders moeten denken dan dat. Lukas 18:8 kunnen we koppelen aan Lukas 17:22-37. Nee, de eindtijd zal geen periode zijn waarvan we mogen verwachten dat er nog veel gelovigen zullen zijn. Maar toch werden er acht zielen werden gered in Noach’s tijd en vier uit Sodom, waarvan nog één omkwam tijdens de vlucht uit Sodom. Schriftgedeelten zoals 1Timotheüs 4 en 2Timotheüs 3 schetsen een heel ander beeld van de tijd voor Jezus’ komst, geen opwekkingen maar van verval! Vinden we nog geloof vlak voor de komst van de Heer Jezus? Ik geloof van wel, maar hoe sterk is dat geloof, is het zo volhardend als dat van de weduwe in de gelijkenis van de onrechtvaardige rechter? Daar mogen we zelf het antwoord op geven!
__________________________________________________________________
Is genezing begrepen in de verzoening?
Jesaja 53:4
Er zijn christenen die beweren dat 'genezing in de verzoening' begrepen is, en dat iedere christen recht heeft op genezing en volmaakte gezondheid vanwege het kruis. Is die gedachtegang juist?
Met die conclusie en toepassing ben ik het niet mee eens, en dat om verschillende redenen. Om te beginnen wordt deze leer door de praktijk tegengesproken. Paulus had zijn 'doorn in het vlees' en toch was hij een toegewijde gelovige. Timotheüs had voornamelijk maagproblemen en kreeg het advies om een ‘beetje wijn te gebruiken’ (1Tim.5:23). Epafroditus stierf bijna in Rome toen hij Paulus diende (Fil.2:25-30). Paulus prees Epafroditus voor zijn toewijding, dus we kunnen niet zeggen dat hij ziek was vanwege zijn ongehoorzaamheid of gebrek aan geloof, integendeel: ‘Want om het werk van Christus is hij de dood nabijgekomen, doordat hij zijn leven heeft gewaagd om aan te vullen wat aan uw dienstbetoon jegens mij ontbrak’ (Fil.2:30). Trófimus, werd door de apostel Paulus ziek werd achter gelaten in Miléte (2Tim.4:20). Wanneer we de biografieën lezen van veel dienstknechten van God in het verleden dan moeten we vaststellen dat veel grote mannen Gods hebben geleden, terwijl ze toch de Heer trouw dienden. Verder kunnen we, v.w.b. het getuigenis van het Nieuwe Testament nog verwijzen naar Dorkas, die overvloedig was in goede werken en weldaden, maar die ziek werd en stierf (Hand.9:36-37)
Ik verwerp de leer dat ‘genezing begrepen is in de verzoening’ ook op leerstellige gronden. De tekst die gewoonlijk wordt aangehaald om de leer van 'genezing in de verzoening' te bewijzen is Jesaja 53:4-6 maar ook Psalm 103:1-3 wordt te hulp geroepen. Het is juist dat toen Christus aan het kruis stierf, Hij voor onze zonden stierf en de gevolgen droeg van onze zonden. Deze verlossing die Hij verwierf door zijn offer op het kruis van Golgotha, omvatte de zekerheid van een toekomstig verheerlijkt lichaam op die dag wanneer wij de hemel zullen binnengaan (Fil.3:20-21). Maar dat verheerlijkte lichaam hebben we nu nog niet: we 'zuchten' nog in het huidige lichaam, in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam (Rom.8:22-23). We hebben nu een lichaam van vernedering, zoals dat door de apostel Paulus wordt omschreven, vanwege de zonde (Fil.3:21; Gen.3:16).
Als lichamelijke genezing nu deel zou uitmaken van onze redding, dan zou elke zondaar die op Christus vertrouwt hersteld moeten worden van elke ziekte en lichamelijk gebrek, en dit gebeurt gewoon niet. De 'genezing' waar Jesaja 53:5 naar verwijst ('en door zijn striemen zijn wij genezen’) is in de eerste plaats geestelijk - de ‘ziekte’ van de zonde. Zo interpreteerde Petrus het tenminste (1Petr.2:21-24).
Ook verwerp ik deze leer omdat het tot verwarring en teleurstelling kan leiden. Wanneer mensen verwachten dat God iets doet wat Hij niet heeft beloofd, worden ze uiteindelijk verbitterd - of verloochenen ze hun geloof - wanneer God deze 'belofte' niet nakomt. Als genezing deel uitmaakt van de verzoening, en ik claim die genezing maar ontvang die niet, dan heb ik de verzoening misschien ook nooit echt ontvangen! Ik kan nog een verloren zondaar zijn! En als genezing uitblijft wat is daarvan de oorzaak en aan welke ‘voorwaarden’ dien je dan te voldoen om toch genezen te worden? Hoe vaak hoor je niet ‘je hebt geen geloof genoeg’, terwijl dat geloof eerder bij de genezer aanwezig dient te zijn dan bij de ‘patiënt’! Je ziet de problemen die zich kunnen ontwikkelen en opstapelen.
Deze leer van 'genezing in de verzoening' komt overeen met de filosofie van Satan en Jobs vrienden. Het legt een grotere nadruk op het fysieke dan op het spirituele. 'Is Job niet voor niets bang voor God?' Mensen zouden Christus vertrouwen, niet omdat ze verloren zondaars zijn die gered moeten worden, maar omdat ze gezond willen worden! ‘Toen de mensen het teken hadden gezien dat Jezus had gedaan – de vermenigvuldiging van het brood – zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet die in de wereld zou komen. Daar Jezus nu wist dat ze zouden komen en Hem met geweld wegvoeren om Hem koning te maken, ontweek Hij opnieuw op de berg, Hij alleen’ (Joh.6:14-15). Het is veel aannemelijker dat Mattheüs Jesaja 53:4 toepaste op de bediening van onze Heer op aarde (Mat.8:14-17). Toen Jezus de zieken genas, droeg Hij hun ziekten, niet in plaatsvervangende zin, maar als de Genezer. Jezus was nog niet aan het kruis gestorven, maar toch paste Mattheüs Jesaja 53:4 toe op Zijn bediening! Jezus ‘heeft onze zonden gedragen in zijn lichaam op het hout’ (1Petr.2:24). Er staat niet dat hij onze ziekten heeft gedragen, wel is Hij tot zonde gemaakt (2Kor.5:21; Heb.4:15; 1Joh.3:5) en heeft onze zonden gedragen!
Waren deze genezingen niet veel meer ‘tekenen van het Koninkrijk Gods, dat nabijgekomen was? Zo laat de Heer Jezus Johannes de doper weten: ‘Blinden kunnen weer zien en kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het evangelie verkondigd’ (Mat.11:4-5).
Ultieme genezing en het ontvangen van een verheerlijkt lichaam behoren zeker tot de zegeningen van Golgotha voor de gelovige, maar zullen in Gods heerlijkheid pas volkomen zijn. Onmiddellijke genezing in het hier en nu is niet gegarandeerd. God kan elke ziekte genezen - behalve de laatste! - maar Hij is hiertoe niet verplicht. Van elk mens, ook de gelovige, zal zijn ‘aardse tent waarin hij woont’ afgebroken worden (2Kor.5:1-4). Normaal gesproken sterven we, of door een ongeval, of door ouderdom wat gepaard zal gaan met ziekte en ongemak.
Is genezing van zieken dan beperkt tot de periode dat Jezus op aarde was en moeten we de wonderen en genezingen dan beperken tot die tijd dat het Koninkrijk van God aangekondigd werd door Johannes de doper? Ook in de tijd ná Jezus’ hemelvaart lezen we immers nog van genezingen (Mark.16:20; Hand.3:16; Rom.15:18; Gal.3:5) maar dat is heel wat anders dan dat genezing als het ware verbonden is met de verzoening en toegepast moet worden aan alle gelovigen. Pas in het messiaans rijk zal gen enkele inwoner meer zeggen (Ik ben ziek’ (Jes.33:24).
Verder wil ik ook aandacht geven aan de rest van Jesaja 53 om niet in de valstrik vallen om er één tekst uit te lichten (vers 4) en daarop een leer te bouwen die niet eigen is aan de context waarin het voorkomt. Een fout die veel gemaakt wordt, ook met andere bijbelse onderwerpen dan de verzoening en genezing!
Zoals ik hierboven heb vermeld geeft Jesaja 52:14-15 en 53:1-12 een chronologisch overzicht van het leven van de Messias waaruit duidelijk naar voren komt wanneer hij onze ziekten op zich heeft genomen. Wanneer? Juist, toen Hij hier op aarde verbleef. Hieronder laat ik de profetie van Jesaja betreffende de Messias volledig volgen. Probeert u maar eens de chronologische volgorde in dit gedeelte te ontdekken.
‘Zie, mijn knecht zal voorspoedig zijn, hij zal verhoogd, ja, ten hoogste verheven zijn. Zoals velen zich over u ontzet hebben (zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte). Zo zal hij vele volken doen opspringen, om hem zullen koningen verstommen, want wat hun niet verteld was, zien zij, en wat zij niet gehoord hadden, vernemen zij. Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie onder zijn tijdgenoten bedacht, dat hij is afgesneden uit het land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. Maar het behaagde de Here hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek. Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen. Daarom zal Ik hem een deel geven onder velen en met machtigen zal hij de buit verdelen, omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood, en onder de overtreders werd geteld, terwijl hij toch veler zonden gedragen en voor de overtreders gebeden heeft.’
__________________________________________________________________
Vijf Evangeliën?
Inleiding
Evangelie komt van het Griekse woord euangelion (τό εὐαγγέλιον), dat 'beloning voor de bode van goed nieuws (geluksbode)', 'goede boodschap' en '(christelijke) heilboodschap' betekent. Het woord betekent niet ‘blijde boodschap’, maar het goede nieuws is zeker verblijdend voor wie gelooft en kan ook met blijdschap verkondigd worden. De term evangelie wordt vooral gebruikt in het christendom, het eerst in de brieven van Paulus en later in de eerste regel van het oudste evangelie, dat van Markus (66-73 n.Chr.). Maar euangelion komt ook al eerder voor bij bijvoorbeeld Homerus en in de kalender inscriptie van Priëne (9 v.Chr.) over keizer Augustus als verlosser, een politieke propagandaboodschap. Het woord 'Evangelie' komt al voor in de Septuagint en in deze Griekse vertaling het Oude Testament vinden we de volgende tekst in het boek Jesaja: ‘O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg; o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op, vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie [hier] is uw God!’ (Jes.40:9 SV). De verkondiging van het evangelie van Gods genade gaat samen met de prediking van het koninkrijk van God. Immers, de Heer Jezus is de ons door God aangewezen Verlosser én de door God aangestelde Koning der koningen. De Heer is de barmhartige verlosser én de rechtvaardig heerser. Paulus zei tot de oudsten van de gemeente te Efeze: ‘Maar ik reken mijn leven niet als kostbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop volbreng en de bediening die ik van de Heer Jezus heb ontvangen, om het evangelie van de genade van God te betuigen. En nu, zie, ik weet dat u allen onder wie ik ben rondgegaan om het koninkrijk te prediken, mijn gezicht niet meer zult zien. Want ik heb niet nagelaten u de hele raad van God te verkondigen’ (Hand.20:24-27 - TELOS).
Het Evangelie van het Koninkrijk
Dit is het Goede Nieuws dat God voornemens is op aarde te vestigen, ter vervulling van het Davidische verbond (2Sam.7:16), een koninkrijk, politiek, geestelijk, Israëlisch, universeel, waarover Gods Zoon, Davids erfgenaam, Koning zal zijn, en die gedurende duizend jaar de manifestatie van de gerechtigheid van God zal zijn in menselijke aangelegenheden. Twee verkondigingen van dit evangelie worden genoemd, één in het verleden, beginnend met de bediening van Johannes de Doper, voortgezet door de Heer Jezus en zijn discipelen, en eindigend met de Joodse verwerping van de Koning. De andere is nog toekomstig (Mat.24:14), tijdens de grote verdrukking, en onmiddellijk voorafgaand aan de komst van de Koning in heerlijkheid.
Het Evangelie van de genade van God
Dit is het goede nieuws dat Jezus Christus, de verworpen Koning, aan het kruis is gestorven voor de zonden van de wereld, dat Hij uit de dood is opgewekt voor onze rechtvaardiging, en dat door Hem allen die geloven van alle dingen worden gerechtvaardigd. Deze vorm van het evangelie wordt op vele manieren beschreven. Het is het evangelie 'van God' (Rom.1:1) omdat het zijn oorsprong vindt in Zijn liefde; 'van Christus' (2Kor.10:14) omdat het voortvloeit uit Zijn offer, en omdat Hij het enige voorwerp is van het evangeliegeloof; van 'de genade van God' (Hand.20:24) omdat het hen redt die door de wet worden vervloekt; van 'de heerlijkheid' (1.Tim1.11; 2Kor.4:4) omdat het gaat om Hem die in de heerlijkheid is, en die de vele zonen tot heerlijkheid brengt (Heb.2:10); van 'onze zaligheid' (Ef.1:13) omdat het de 'kracht van God tot zaligheid is voor een ieder die gelooft' (Rom.1:16); van 'de onbesnedenheid' (Gal.2:7) omdat het geheel zonder vormen en verordeningen redt; van 'vrede' (Ef.6:15) omdat het door Christus vrede maakt tussen de zondaar en God, en innerlijke vrede schenkt.
Het eeuwig Evangelie (Op.14:6)
In Openbaring 14:6 is er sprake van het ‘eeuwig evangelie’ dat gepredikt moet worden aan de aardbewoners aan het einde van de grote verdrukking en onmiddellijk voorafgaand aan het oordeel van de naties (Mat.25:31v.). Het is noch het evangelie van het koninkrijk, noch van genade. Hoewel de last een oordeel is, geen redding, is het goed nieuws voor Israël en voor degenen die tijdens de verdrukking zijn gered (Op.7:9-14; Luk.21:28; Ps.96:11-13; Jes.35:4-10).
‘Mijn’ Evangelie
Dat is wat Paulus 'mijn evangelie' noemt (Rom.2:16). Dit is het evangelie van genade van God in zijn volste ontwikkeling, maar omvat de openbaring van het resultaat van dat evangelie in de roeping van de kerk, haar relaties, positie, voorrechten en verantwoordelijkheid. Het is de onderscheidende waarheid van Efeziërs en Kolossenzen, maar dringt door in alle geschriften van Paulus.
Een ‘ander’ Evangelie
Er is 'een ander evangelie' (Gal.1:6; 2 Kor.11:4) dat niet 'een ander' is, maar een verdraaiing van het evangelie van de genade van God, waarvoor we gewaarschuwd worden. Het heeft vele verleidelijke vormen, maar de test is één - het ontkent steevast de toereikendheid van genade alleen om te redden, te behouden en te vervolmaken, en vermengt zich de genade met een soort van menselijke verdienste. In Galilea was het wet, in Kolosse fanatisme (Kol.2:18 etc.). In welke vorm dan ook, de leraren liggen ervan onder de verschrikkelijke vervloeking van God.
Diverse aantekeningen
De verschillende typen van de goede boodschap verschillen doordat ze betrekking hebben op verschillende aspecten: de zender van de boodschap, de inhoud van de boodschap, de ontvangers van de boodschap. Ook de inhoud van de boodschap heeft verschillende aspecten (hoofdpersoon, koninkrijk van God, genade, vrede, heerlijkheid), die tot uitdrukking komen in de aanduiding, bijvoorbeeld 'evangelie van de vrede'.
(1) Het evangelie van het koninkrijk is de goede tijding dat het Koninkrijk van God nabij is gekomen (Mat.4:23; Luk.4:43).
(2) Het evangelie van Jezus Christus is de goede boodschap van het heil dat God ons door hem aanbiedt (Mark.1:1).
(3) Het evangelie van de genade van God is de goede boodschap dat God ons het heil aanbiedt uit genade, niet op grond van onze werken (verdiensten). Uit de onverdiende goedgunstigheid van God worden wij, als wij in de Heer Jezus geloven, behouden. Vandaar dat Paulus spreekt van ‘het evangelie van de genade van God’ (Hand 20:24).
(4) Het evangelie van God is de goede boodschap die van God afkomstig is (Rom.1:1; 15:16; 2Kor.11:7; 1Thes.2:2, 8, 9; 1Pet.4:17). Het is geen woord van mensen, maar een woord van God. Het spreekt van Gods heilsplan voor ons en van Zijn liefde en genade jegens ons. (Rom1:1; 1Thes2:13)
(5) Het evangelie van Gods Zoon (Rom.1:9) of van Christus (Rom.15:19; 1Kor.9:11; 2Kor.2:12; 9:13; 10:14; Gal.1:7; Fil.1:27; 1Thess.3:2) of van onze Heer Jezus (2Thes.1:8) is de goede boodschap die door Jezus Christus tot ons gekomen is en/of op Zijn heilswerk ziet. Paulus geeft een belangrijk deel van de boodschap weer in de volgende Schriftplaatsen: 1Kor.15:1-8).
(6) Het evangelie van de heerlijkheid van de gelukkige God of van de heerlijkheid van Christus gaat over Gods en Jezus' heerlijkheid, waaraan wij, zovelen die in Hem geloven, deel zullen hebben (1Tim.1:11; 2Kor.4:4; Kol.1:27).
(7) Het evangelie van behoudenis (van heil) is goede boodschap dat wij door genade, door het geloof in Jezus Christus behouden worden (Ef.1:13).
(8) Het evangelie van de vrede is de goede boodschap dat wij, die van nature (wegens onze zondige natuur) vijandig gezind zijn jegens God en dingen doen die tegen zijn wil, die goed is, indruisten, - dat wij vrede met Hem kunnen krijgen, doordat Hij vrede met ons maakt, de grondslag daarvoor gelegd heeft, door het bloed van het kruis van Christus (Kol.1:20; Ef.6:15).
(8) Het evangelie van de besnedenen is de goede tijding die aan de Joden wordt gebracht. Dat van de onbesneden wordt aan de niet-Joden verkondig (Gal.2:7).
(9) Timotheüs bracht aan Paulus de goede boodschap van het geloof en de liefde van de Thessalonikers (1Thes.3:6).
__________________________________________________________________
Kenmerken van Profeten
Profeten waren gelovigen die in dienst van God stonden met een speciale opdracht om tot het volk te spreken in zijn Naam. Sommige, zoals Elia en Elisa, hebben grote daden verricht, we denken maar aan Elia die het helemaal alleen moest opnemen tegen vierhonderdvijftig Baälpriesters (1Kon.18:18vv.). En toch was hij mens van gelijke natuur als wij! (Jak.5:17). Nee, wij worden waarschijnlijk niet zoals Elia geroepen om soortgelijke daden te verrichten, maar wanneer we ons een klein beetje verdiepen in de kerkgeschiedenis dat horen we van gelovigen die in naam van God, honderden, ja, soms duizenden verslagen hebben. Denken we alleen maar aan de ‘Great Afweking’ in de Verenigde Staten van Amerika in het begin van de 18e eeuw en het einde van de 20e eeuw. Enkele van de meest invloedrijke predikers tijdens de Great Wapening waren George Whitefield, Jonathan Edwards. Natuurlijk waren het bijzondere mensen, geroepen door God in een speciale tijd met een speciale boodschap, maar tegelijkertijd waren mensen, evenals de profeten van het Oude Testament, gelijk ons wij van dezelfde natuur!
Ze waren zichzelf
De voorloper van de profeet Elisa was Elia, een sterke persoonlijkheid, en omdat Elisa zo’n tien jaar met hem optrok, zou het niet vreemd zijn geweest bij hem dezelfde karaktertrekken te zien. Maar Elisa bleef zichzelf. Een van de bemoedigende zaken die we kunnen opmerken in de Bijbel over de personen die daarin voorkomen, is hun verschil. God, is de God van Abraham, Izaäk en Jakob – drie verschillende mensen, en elk van hen diende God op zijn manier, ieder naar zijn bekwaamheid (Mat.25:15). Toen de Heer Jezus de twaalf apostelen koos, zien we ook twaalf van elkaar verschillende mannen. Johannes de poëtische, Petrus de impulsieve, Thomas de twijfelende en zelfs Judas, de onbetrouwbare. Deze variëteit zien we ook bij de profeten in het Oude Testament: Elia was een eenling, maar Elia had behoefte aan menselijke kontakten. Elia verborg zich in afzondering in een grot, maar Elia riep een muzikant en wachtte tot de Heer hem riep (2Kon.3:15). Elia’s vertrek uit de wereld was dramatisch, in een vurige wagen, maar Elisa stierf en werd begraven. Beide waren origineel, en beiden werkten voor de Heer. Elia dienst werd gekenmerkt door storm, vuur van de hemel en een aardbeving, maar Elia’s werk werd meer in stilte gedaan. God schiep elk mens afzonderlijk (Ps.139:13-16), redde ons afzonderlijk een heeft voor elk van ons een geestelijke route uitgestippeld (Ef.2:10). Eenheid als volk of Gemeente, hoeft niet ten koste van individualiteit te gaan!
Ze waren gehoorzaam (1Kon.19:19-21)
Zoals veel andere Godsmannen in de Schrift – Mozes, Gideon, David, Petrus Andreas, Johannes en Jakobus – was Elia aan het werk toen God hem riep. Elia was de laatste van twaalf mannen die op het veld aan het ploegen waren (2Kon.19:19vv.). Misschien laat dit ons zien dat Elisa’s vader hem niet spaarde om zwaar werk te doen. Joodse rabbijnen schijnen te zeggen: ‘Hij die zijn zoon niet leert werken, leert hem te stelen!’. De basis voor die uitspraak is Spreuken 18:9, waar staat: ‘Hij, die traag is in zijn arbeid, is reeds een broeder van de verderver’. De Bijbel heeft niets goed te zeggen over luie mensen (Spr.6:6).
Toen God onverwacht en plotseling, door middel van Elia, Elisa tot zijn dienst riep, maakte deze een complete breuk met zijn verleden en volgde Elia zonder aan de verleiding toe te geven om terug te keren met waar hij mee bezig was. Tegenwoordig zouden we zeggen ‘dat hij zijn bruggen achter zien opblies’. Elisa verbrandde zijn ploeg, zoals later sommige discipelen hun vissersboten en netten achter zien lieten en Jezus volgden. ‘Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en achteromkijkt, is geschikt voor het koninkrijk van God’ (Luk.9:62) zei de Heer Jezus.
Ze hadden respect voor het verleden (2Kon.2:1-8)
Elia wist dat zijn vertrek aanstaande was (2Kon.2:5) en wilde daarom nog een laatste ontmoeting hebben met de mannen van de profetenschool die Samuël had opgericht. Elia liet Elisa voor zichzelf beslissen of hij de reis wilde maken of niet, gelukkig koos hij ervoor om zijn ‘meester’ te volgen. ‘Nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle hoeken en gaten’, dat wil zeggen dat nieuwe medewerkers of nieuwe leiders de zaken vaak grondig willen aanpakken en veranderen, maar ze moeten de kennis niet vergeten die oude medewerkers of oude leiders, op grond van hun ervaring, die ze in het verleden hebben opgedaan!
De plaatsen die de twee profeten bezochten stonden in verband met een belangrijke gebeurtenissen uit Israëls verleden. Ze begonnen met Gilgal, daar waar God ‘de smaad van Egypte van had afgewenteld’ (Joz.5:12). De besnijdenis, het verbondsteken, de verlossing uit Egypte, en de Wetgeving op de Sinaï waren belangrijke gebeurtenissen en Elisa moest hieraan herinnerd worden. Van Gilgal trokken ze naar Bethel, wat herinnerd aan Abraham en Jakob (Gen.12:8; 13:3; 28:10-22; 35:1-8) en ook Samuël (1Sam.7:16; 10:3). In hun tijd was Bethel een plaats waar aan afgoderij werd gedaan, en koning Jerobeam daar, maar ook in Dan, het gouden kalf had opgericht. Hoewel Elia en Elisa afgoderij haatten, bleven ze in die stad tot de dag dat koning Josefat de afgoden had verwijderd en het volk opriep de Here te dienen (2Kon.23:15-23). Tenslotte kwamen ze in Jericho en de Jordaan waar Jozua en het volk Israël betekenisvolle gebeurtenissen hadden meegemaakt (Joz.3:6). Elia vertrouwde God dat hij de wateren van de Jordaan zou openen, opdat ze naar de overzijde konden gaan. Elia verliet het Beloofde Land daar waar jaren eerder Israël was binnen gegaan en Elisa ging er naar binnen zoals eens Jozua.
In de antieke wereld werden herinneringen aan vorige leiders vaak verwijderd opdat aan hen geen herinnering overbleef, maar dat doet God niet. Het verleden is geen anker dat ons vasthoudt, maar een roer dat ons leiding kan geven, en de leider die met het verleden geen rekening houdt, loopt het risico te falen. Iemand heeft eens gezegd: Er zijn veel manieren van werken, maar er zijn maar weinig principes, methodes kunnen veranderen, principes niet!
Ze hadden een levend geloof (2Kon.2:9-18)
Voordat Elisa zou weggaan wilde hij Elisa nog een laatste gift geven. Elisa was een geestelijk mens, wat bleek uit het antwoord, dat hij gaf. ‘En zodra zij overgestoken waren, zei Elia tot Elisa:’ Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen? En Elisa zei: Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn’ (2Kon.2:9). De woorden ‘een dubbel deel’ wil niet zeggen dat Elisa tweemaal zoveel van de Heilige Geest wilde als Elia, wat op die manier kunnen we niet over de Heilige Geest spreken. Ook wil het niet zeggen geef mij tweemaal zoveel enthousiasme als Elia had tentoongespreid in zijn leven. Elisa dacht hierbij waarschijnlijk aan het boek Deuteronomium, waar staat: ‘Maar de eerstgeborene, de zoon van de niet-beminde, moet hij erkennen door hem een dubbel deel te geven van alles wat het zijne zal blijken te zijn, want deze is de eersteling van zijn kracht: hem behoort het eerstgeboorterecht’ (Deut.21:17). Wat Elisa eigenlijk wilde was dat hij de geestelijke erfgenaam van Elia wilde zijn om zijn bediening in de kracht van God wilde voortzetten. Meer dan iets anders wilde hij de zegen van God over zijn toekomstige bediening.
Elia was plotseling weg, maar de God van Elia was nog steeds op zijn troon. Ja, ieder dienstknecht is belangrijk voor God, en elk lid van het Lichaam van Christus is nodig, maar of we het nu leuk vinden of niet, sommige mannen of vrouwen hebben een krachtiger bediening dan anderen, met het oog op de taak waarvoor God ze roept. Elisa vertrouwde erop dat God de wateren voor hem zou open, zoals hij eerder voor Jozua en Elia had gedaan, en God beschaamde zijn vertrouwen niet. God veranderd van dienstknechten, maar elke werker moet Hem dienen door geloof, vertrouwend op Zijn leiding en kracht voor de hem opgedragen taak. Elisa begon zijn dienst daar waar Elia ze had beëindigd en gaf God de eer.
Ze verwachten tegenstand (2Kon.2:23-25)
Zo gauw Elisa zijn dienst begon kwam er tegenstand en men begon hem in het openbaar belachelijk te maken. We moeten ons daarover niet verwonderen, want ‘allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden’ (2Tim.3:12) en daar ontkomt zelfs een profeet niet aan; integendeel zou ik zeggen. Het is nog maar de vraag of de knapen die de spot met Elisa dreven en tegen hem zeiden: ‘Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op’, wel zo onschuldig waren zoals weleens wordt gedacht. Ook al waren het kleine kinderen, ze hadden geen respect en waren best in staat om de profeet uit te schelden. Trouwens waar waren de ouders om hen terecht te wijzen? Ik denk dat we dan ook eerder aan opgeschoten knapen moeten denken die samen Elisa uitscholden. En niet alleen werd er gespot met Elisa maar ook met de hemelvaart van Elia! Tevens moeten we in gedachten houden dat Betel een plaats was verbonden met afgodendienst en er geen ontzag voor God was, laat staan voor zijn profeten. Een reden waarom deze mensen een lesje nodig hadden van Gods macht en gezag, want God laat niet met zich spotten! Ze moesten eraan herinnerd worden dat, ook al was het volk geestelijk in verval, dat Gods verbond met hen niet beëindigd of herroepen was. God bleef trouw aan zijn verbond en ook als het volk ongehoorzaam was aan Zichzelf. God tuchtigde hen zoals voorzegt was: ‘Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden; Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn’ (Lev.26:21-22).
Ze hadden een hart voor God (2Kon.2:19-8:6)
Zoals gezegd, Elia, maar ook alle andere profeten, waren mensen met een gelijke natuur als wij, dat wil zeggen dat ze ook hun zwakke momenten hadden. Ze dienden God en het volk, zowel Elia als Elisa. De doortocht door de Jordaan was de eerste van vele wonderen van zo’n veertien andere die nog volgen zouden. Zelfs gebeurde nog een wonder, die zelfs na de dood van Elisa gebeurde (2Kon.13:20-21). Elisa maakte het water van de bron van Jericho gezond (2Kon.2:19v.). Hij zorgde voor water voor het leger van de koning Joram, wat deze van pas kwam om de koning van Moab te verslaan (2Kon.3). Evenals Elia hielp Elisa een weduwe aan olie zodat ze haar schulden kon betalen (2Kon.4:1v.). Elisa zorgde dat een onvruchtbare vrouw alsnog een zoon kreeg en toen die zoon stierf wekte hij hem uit de dood op (2Kon.4:14v.). Teruggekeerd in Gilgal maakte hij de moes in de pot weer gezond en vermenigvuldigde het brood voor het volk (2Kon.4:38v.). Een van de grootste en meest bekende wonder was de genezing van Naäman van zijn melaatsheid waarna deze overging op Gechazi, de knecht van Elisa (2Kon.5). Tijdens de bouw van een verblijfplaats, bij het omhakken van bomen, viel een bijl in het water, maar Elisa het deed boven drijven en gaf het aan de eigenaar terug. Elisa, bad tot God om de ogen van de vijanden te sluiten en de ogen van zijn dienstknecht te openen, zodat hij de vurige wagens en paarden rondom Elisa kon zien. Elisa voorzei het einde van de hongernood van een belegerde stad in Samaria (2Kon.6-7). Zelfs op zijn sterfbed zorgde Elisa ervoor dat de koning Joas een overwinning kon behalen op Aram. Tenslotte, ná zijn dood, toen men een dode man in het graf van Elisa wierp en daarmee in aanraking kwam, werd deze weer levend. (2Kon.13:14vv.).
Al deze gebeurtenissen spreken van een interesse in de belangen van anderen. Een leider moet zichzelf opofferen en dienen, want dat zijn de kenmerken van een dienstknecht van God en echte leiderschap. We dienen leiders zijn die dienen, en dienaars die leiden. We worden wellicht niet, zoals de profeten en apostelen, geroepen om soortgelijke wonderen te verrichten, maar we kunnen wel onze gaven en bekwaamheden gebruiken om anderen te dienen. In veel gemeenten zijn veel leiders die zich voorstaan op hun belangrijkheid en te weinig dienaren. De Heer heeft gezegd: ‘Ik echter ben in uw midden als Degene die dient’ (Luk.22:27), en Hij is het voorbeeld dat wij dienen na te volgen (Fil.2:1-12).
__________________________________________________________________
Gods heerlijkheid
De eerste vermelding van een ontmoeting met God en de mensen vond plaats kort na de zondeval. ‘Toen zij het geluid van de Here God hoorden, die in de hof wandelde in de avondkoelte, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor de Here God tussen het geboomte in de hof. En de Here God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij? En hij zeide: Toen ik uw geluid in de hof hoorde, werd ik bevreesd, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij’ (Gen.3-8-10). Het was een zintuigelijke waarneming waardoor Adam en Eva de aanwezigheid van God bemerkten. Wanneer we spreken over de heerlijkheid van God zouden we dat kunnen definiëren als: ‘Gods heerlijkheid is de waarneembare aanwezigheid van Hemzelf’. Na Adam en Eva heeft God zich noch vaker gemanifesteerd aan andere mensen, zoals o.a. bij Abraham en anderen door de Engel des Heren. Aan Mozes verscheen de Here als de Engel des Heren in een braamstruik die in brand stond (Ex.3:2). Bij de uittocht van het volk Israël is er sprake van een wolk- en vuurkolom (Ex.13:21-22). Dat was de wijze waarop God zich aan de mensen openbaarde. Mozes wenste Gods heerlijkheid te zien (Ex.33:18), maar ‘Gij zult mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens zal Mij zien en leven’. Maar in Christus zien wij de heerlijkheid van God, want ‘Deze is, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen’ (Heb.1:3). ‘Christus, die het beeld van de onzichtbare God is’ (2Kor.4:4; Kol.1:15). We gaan een aantal Schriftplaatsen na waar gesproken wordt over die heerlijkheid van God.
De heerlijkheid op Sinaï (Ex.19:16-20; 24:15-17)
‘En het geschiedde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er donderslagen en bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren en zeer sterk bazuingeschal, zodat al het volk dat in de legerplaats was, beefde. Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan de berg. En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat de Here daarop nederdaalde in vuur; de rook daarvan steeg op als de rook van een oven, en de gehele berg beefde zeer. Het geluid van de bazuin werd gaandeweg zeer sterk. Mozes sprak, en God antwoordde hem in de donder. Toen daalde de Here neder op de berg Sinaï, op de bergtop, en de Here riep Mozes naar de bergtop, en Mozes klom naar boven’
Om alle toekomstige voorwendsels te voorkomen door te zeggen dat de wet die Mozes op het punt stond aan Israël geven te geven zelf had bedacht, verleende God Mozes de hoogst mogelijke eer en eerbied die ooit aan stervelingen was gegeven. De 'jij' in vers 9 is enkelvoudig, maar de gebeurtenis van de komst of komst van God in een dichte, donkere wolk was openbaar. Gewoonlijk woonde God met zijn volk in een wolk- en vuurkolom; maar hier werd het dik en pikzwart, misschien met een donderslag en een bliksemflits waarmee Gods stem zijn schepping doorboorde. De stem van God die tot Mozes sprak (Deut.4:32-33) zou in het kamp hoorbaar zijn, zodat Israël en al haar ware afstammelingen zowel toen als voor altijd op Mozes 'woorden zouden vertrouwen.
De heerlijkheid in de tabernakel (Ex.40:34-38)
‘En de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel, zodat Mozes de tent der samenkomst niet kon binnengaan, want de wolk rustte daarop, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel. Wanneer de wolk zich verhief van boven de tabernakel, braken de Israëlieten op, op al hun tochten. Maar indien de wolk zich niet verhief, dan braken zij niet op tot de dag, dat zij zich verhief. Want op de tabernakel rustte des daags de wolk des Heren, en des nachts was er een vuur in voor de ogen van het gehele huis Israël, op al zijn tochten.’
Zoals God had opgedragen was de tabernakel opgericht, maar er ontbrak nog iets, namelijk de heerlijkheid van God, om het ‘gebouw’ ook werkelijk betekenis te kunnen geven. Door de komst van de heerlijkheid van God, was het volk Israël klaar om te vertrekken. De belofte van een geestelijke leider was vervuld (23:20, 23; 32:34; 33:2). De Here woonde nu te midden van zijn volk als haar Koning, en Hij ging hun voor al die jaren door de woestijn. Het signaal om telkens hun reis verder te zetten was: ‘telkens wanneer de wolk zich verhief’ (13:21; 17:1; 25:22).
De heerlijkheid in Salomo’s tempel (1Kon.8:10-11)
‘Toen de priesters uit het heiligdom naar buiten traden, vulde een wolk het huis des Heren, zodat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid des Heren had het huis des Heren vervuld.’
Toen de priesters de ark in het Heilige der Heiligen hadden geplaats en zich hadden teruggetrokken, verscheen de heerlijkheid van God en vulde de tempel, zoals dat al eerder gebeurd was bij de oprichting van de tabernakel (Ex.40:34-35). God erkende daardoor genadig Salomo's handwerk en gaf aan dat hij van plan was bij zijn volk te gaan wonen. De heerlijkheidswolk was de zichtbare manifestatie van de aanwezigheid van God. Het concept van de gemanifesteerde glorie van God (ook wel zijn Sjechina genoemd) is een doordringend en belangrijk thema in het OT en gaat door in het NT (Joël 3:20-21).
De heerlijkheid van God in het boek Ezechiël (Ez.1:4-28)
Dit gedeelte van de Schrift vereist iets meer uitleg omdat hierover nogal veel gefantaseerd wordt, er zijn er zelfs die denken een beschrijving van een UFO. De Schrift verklaart zich ook hier zelf door van dit visioen te zeggen in 1:28 - ‘Aldus was het voorkomen der verschijning van de heerlijkheid des Heren.’ Ik geloof dat we hier meer moeten denken aan een symbolische beschrijving.
(1) De heerlijkheid geopenbaard in een stormwind (1:4). Dit symboliseert Gods oordeel over Jeruzalem. Babel komt uit het noorden. De wolk van flikkerend vuur zou de verwoesting van Jeruzalem kunnen betekenen.
(2) De heerlijkheid geopenbaard door cherubs (1:5-14). De cherubs, verschillen van engelen maar worden daarmee gelijkgesteld. Deze wezens symboliseren de heerlijkheid en de kracht van God. Ze kunnen alle kanten opkijken en bewegen zonder te draaien. De vier gezichten spreken van hun eigenschappen: de kennis van de mens; de kracht en vrijmoedigheid van de leeuw; de trouw en dienst van een os; en het hemelse van de arend. Sommigen uitleggers zien in die vier gezichten de vier evangeliën: Mattheüs de leeuw – de koning; Markus de os – dienstknecht; Lukas de mens - Zoon des mensen en Johannes de adelaar – Zoon van God. Deze wezens konden zich snel bewegen om de wil van God ten uitvoer te brengen.
(3) De heerlijkheid geopenbaard door wielen (1:15-21). Elk wezen is verbonden met een reeks wielen, twee wielen per rad. De wielen draaiden voortduren in alle richtingen. Ze waren ‘vol ogen’ (vs.18) een mogelijk symbool voor de alwetendheid van God (Spr.15:3). Dit mag spreken van Gods voortdurende bezig zijn met zijn schepping, zijn macht en heerlijkheid, zijn alomtegenwoordigheid, zijn plan met de mens, zijn voorzorg. De wereld is vol geweld en verandering, maar God is Dezelfde en volvoert zijn plan.
(4) De heerlijkheid geopenbaard in het uitspansel of firmament (1:22-27).
Het is een mooi platvorm, het uitspansel, boven de wielen en de cherubs, die de troon van God bevat. God zit nog steeds op zijn troon, en zijn wil wordt nog steeds in deze wereld ten uitvoer gebracht ook al doorgronden wij het niet. De complexe bewegingen van de cherubs en de wielen symboliseren de onnaspeurlijkheid van Gods handelen, welk Hijzelf alleen kan verstaan en beheersen (Rom.11:33-36). Er is een perfecte harmonie en orde.
(5) De heerlijkheid geopenbaard in een regenboog (1:28). In de storm verscheen er een regenboog waaruit we mogen concluderen dat God trouw is aan zijn belofte (Gen.9:11-17; Op.4:3, 10:1). Noach zag een boog ná de storm, Ezechiël tijdens de storm en Johannes vóór de storm.
(6) De heerlijkheid verwijderd (8-11). De heerlijkheid van God verschijnt opnieuw maar nu in de zondige stad Jeruzalem waarvan het oordeel steeds naderbij komt. Natuurlijk kon Gods heerlijkheid op zo’n plaats niet aanwezig blijven. In 8:4 verschijnt de heerlijkheid, maar in 9:3 stond die heerlijkheid op de drempel van de tempel op het punt om te vertrekken. De tempel was nu leeg. Dan in 10:4 verhief Gods heerlijkheid zich en in 10:18 ging de heerlijkheid van de drempel naar de Oostpoort van de tempel en uiteindelijk in 11:22-23 ging de heerlijkheid uit de tempel naar de Olijfberg. Ikabod: ‘Gods heerlijkheid’ was weg! (1Sam.4:21).
(7) De terugkeer van de heerlijkheid in de nieuwe tempel. De heerlijkheid hersteld (43:1-12). In de hoofdstukken 40-48 ziet de profeet een hersteld volk Israël en de heerlijkheid van het koninkrijk. Hij beschrijft de herstelde stad en tempel, groter dan Israël ooit heeft gekend. In 43:1-6 ziet hij de terugkeer van Gods heerlijkheid, die op dezelfde berg terugkeert zoals hij was weggegaan. Natuurlijk de Heer Jezus is de heerlijkheid van God en Hij zal in die heerlijkheid terugkeren tot het volk van God, Israël. Deze terugkeer van Gods heerlijkheid is niet gebeurd toen de Joden terugkeerden na hun ballingschap naar het land, dus moet die vervulling van die profetie nog toekomstig zijn.
De aarde zal vol zijn van de heerlijkheid van God (Hab.2:14)
‘Want de aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken’ (Hab.2:14).
Het is Gods blijvende bedoeling dat zijn 'heerlijkheid' de hele aarde zal vullen zoals ze ook zijn huis vervulde, en dat de mensheid die kennis ten volle zou moeten beseffen, die zo wijd als de zee zal zijn in zijn lengte, breedte en diepte. Dit houdt in dat alles wordt verwijderd dat zulke 'kennis' afwijst, waarvan het Babylonische karakter en de aspiraties een beeld zijn. De zinsnede 'de heerlijkheid van de Heer' wordt gebruikt voor de zichtbare aanwezigheid van God, waardoor bij uitstek de grootsheid van zijn karakter en handelingen worden onthuld. Het wordt het meest duidelijk verbonden met de tabernakel en de tempel, en vooral met de cherubs boven de ark waar de Heer verscheen en over Israël heerste, waarbij zijn soevereine majesteit de kern is van zijn 'heerlijkheid'. De Heer in zo'n 'heerlijkheid' te kennen, betekent daarom dat de trotse autonomie van de Babyloniërs – en alle andere volken en machthebbers – hun positie opgeven en hem als Heer eren.
‘Evenwel, zo waar Ik leef en de heerlijkheid des Heren de ganse aarde vervullen zal’ (Num.14:2).
‘En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol’ (Jes.6:3).
‘En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde.
Amen, ja, amen’ (Ps.72:19).
______________________________________________________________
Wie is Melchizedek?
Inleiding
Zonder enige vooraankondiging verschijnt Melchizedek het podium van het Oude Testament, en zoals hij kwam zo verdwijnt hij ook weer met onbekende bestemming. Wie is toch deze enigszins mysterieuze figuur, waar komt hij vandaan? Zijn verschijning laat veel Bijbellezers met vragen achter. Vanwege zijn bijzonder verschijning is Melchizedek een persoon die tot de verbeelding spreekt, want hij is: ‘Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde van leven is’. De vroegste gegevens over hem vinden we in het Bijbelboek Genesis in zijn ontmoeting met Abraham die van de strijd terugkwam van het verslaan van Kedorlaomer en de koningen die met hem waren, naar het dal Sawe, dat is het Koningsdal. ‘En Melchizedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles de tienden’ (Gen.14:18-20; Ps.110:5).
Het Nieuwe Testament verstrekt ons nog meer informatie, zo lezen we in de brief aan de Hebreeën het volgende: ‘Want deze Melchizedek, koning van Salem, priester van God de Allerhoogste, die Abraham tegemoet ging toen hij van het verslaan van de koningen terugkeerde, en hem zegende, aan wie ook Abraham een tiende van alles gaf, is in de eerste plaats naar de uitleg van zijn naam: koning van de gerechtigheid, en vervolgens ook: koning van Salem, dat is koning van de vrede, en terwijl hij zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde van leven is, maar op de Zoon van God lijkt, blijft hij priester voor altijd. Aanschouwt nu hoe groot deze was, aan wie zelfs de aartsvader Abraham een tiende van de buit gaf’ (Heb.7:1-4).
Zijn naam en afkomst
Naar de uitleg van zijn naam is hij koning van de gerechtigheid, en vervolgens ook: koning van Salem, dat is koning van de vrede. Zijn naam betekent ‘koning van de gerechtigheid’ (Heb.7:2), letterlijk ‘mijn koning is gerechtigheid’. Daar de plaatsnaam Salem ‘vrede’ betekent, is hij tevens ‘koning van de vrede’ (Heb.7:2). Vrijwel algemeen wordt aangenomen dat Salem, waarvan Melchizedek koning was, het latere Jeruzalem is. In de Bijbel worden van Melchizedek noch zijn voorgeslacht, nageslacht noch zijn geboortejaar of zijn sterfjaar vermeld (vgl. Heb.7:3).
Zijn priesterschap
Melchizedek was een priester van God de Allerhoogste maar geen hogepriester, want een hogepriester veronderstelt andere priesters, waarvan hij dan overste geweest zou zijn. Het priesterschap van Melchizedek was van een andere orde dan dat van de Levitische priesters in Israël. Melchizedek was geen Hebreeër, laat staan een nakomeling van Levi of een zoon van Aaron. Hij was geen priester voor een bepaalde tijd, maar priester voor altijd (Heb.7:3), zonder voorganger of opvolger. Als priester was hij meer dan een Levitische priester, die het slechts voor een bepaalde tijd was. Bovendien was Melchizedek een koning. Onder het oude verbond was geen koning een priester en geen priester een koning. Melchizedek was een priester-koning. Dat brengt ons tot de conclusie dat Melchizedek een type van Christus moet zijn.
Type van Christus
Het is een misvatting dat Melchizedek een verschijning van de Zoon van God is. Hij is geen verschijning van Gods Zoon, maar een type, een voorafbeelding. Hij lijkt (!) op de Zoon van God (Heb.7:4). De Heer Jezus is nimmer in een aards vóórbestaan koning van Salem geweest. In meerdere opzichten is Melchizedek een type, een voorafschaduwing, van Christus (vgl. Heb.7:15). Hij is een oudtestamentisch type, voorafschaduwing van een latere geestelijke werkelijkheid, namelijk van de priesterkoning en rechtvaardige vredevorst Jezus Christus, van wiens regering de stad van de grote koning, Jeruzalem het middelpunt zal zijn (Mat.5:35).
(1) In zijn bestaan: Melchizedek is ‘zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde van leven’ (Heb.7:3). Daarin lijkt hij op de eeuwige Zoon van God (Heb.7:3).
(2) In zijn afstamming: niet uit Levi, maar wel een priester.
(3) In zijn koningschap: Melchizedek was in de eerste plaats naar de uitleg van zijn naam: koning van de gerechtigheid (Heb.7:2). Jezus Christus zal een rechtvaardige Heerser zijn. ‘Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land’ (Jer.23:5).
(4) In zijn priesterschap (Heb.6:20): niet-Levitisch, blijvend, meerder dan het Levitische.
(5) In zijn grootheid: Hij (de meerdere) zegende Abraham (de mindere) en Abraham gaf hem tienden (Heb.7:4,7) en door Abraham ook Levi (Heb.7:9).
(6) Door zijn zetel: Salem. Vrijwel algemeen wordt aangenomen dat Salem, waarvan Melchizedek koning was, het latere Jeruzalem is. De Heer Jezus zal over de aarde regeren, met Jeruzalem, 'de stad van de grote Koning' (Mat.5:35), als middelpunt. Salem betekent ‘vrede’. Melchizedek wordt eerst genoemd koning van de gerechtigheid en daarna koning van de vrede (Heb.7:2).
(7) Door zijn zegening: Melchizedek zegende ‘hem die de beloften had’ (Heb.7:6), dat is Abraham. De Heer Jezus zal het nageslacht van Abraham, het overblijfsel van Jacob, zegenen en het maken tot een zegen onder de heidenen (Zach.8:13).
(8) In het ontvangen van de tienden: de geschenken van de volken zullen te Jeruzalem worden gebracht
(9) Jezus Christus is voor altijd priester geworden, naar de orde van Melchizedek. ‘De Here heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchizedek’ (Ps.110:4; Heb.5:6,10). Waar Jezus als voorloper voor ons is ingegaan, naar de orde van Melchizedek hogepriester geworden tot in eeuwigheid’ (Heb.6:20). Misschien mag de letterlijke betekenis van Melchizedek, namelijk ‘mijn koning is gerechtigheid’, genomen worden als een erkenning en belijdenis, dat de hoogste koning, de koning der koningen, Jezus de ware koning der gerechtigheid is.
(10) De Heer Jezus is priester tot in eeuwigheid en door God begroet naar de orde van Melchizedek (Heb.5:6,10). De eerste vermelding van deze orde vinden we in Psalm 110:4 en het duidelijk dat het niet over David zelf gaat of over één van zijn lijfelijke nakomelingen, maar over de Christus. Het is de meest aangehaalde Psalm in het Nieuwe Testament (Mat.22:43; Mark.12:36; Luk.20:42; Hand.2:33-35). En omdat David een profeet was schreef hij over de Messias (Hand.2:30-31; 2Sam.23:2) want geen Joodse koning was ooit priester, laat staan een priester voor altijd (Ps.110:4; 2Kron.26:16-23).
______________________________________________________________
De Levieten
Inleiding
Dat de Levieten een speciale plaats te midden van het volk Israël innamen is algemeen bekend. Zij zijn een beeld van dat gedeelte van het volk die afgezonderd waren om God te dienen, zoals er ook nu gelovigen zijn die God dienen, sommigen als apostelen, anderen als profeten, anderen als evangelisten, anderen als herders en leraars, om de heiligen te volmaken, tot het werk van de bediening, tot de opbouw van het lichaam van Christus (Ef.4:11-12). Dat wil niet zeggen dat er verschillende klassen van gelovigen zijn in de Gemeente, maar wel verschillende bedieningen (Rom.12:4-8; 1Kor.12:12-31). Wij zijn allen broeders en zusters en Één is onze Meester (Mat.23:8).
De taak van de Levieten was de dienst aan het huis van God, de tabernakel en later de tempel. Het feit dat in het Oude Testament een boek aan de Levieten is gewijd, laat duidelijk blijken hoe belangrijk hun taak was. ‘Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag’ (Deut.10:8).
Waarom God Levi en diens nakomelingen gekozen heeft tot deze taak, is louter gebaseerd op grond van genade, ze waren echt niet beter dan hun broers. Dat blijkt wel uit Jakobs laatste woorden tot hen: ‘Simeon en Levi zijn broeders; hun gereedschappen zijn werktuigen van geweld. Mijn ziel hebbe geen deel aan hun beraadslaging, mijn geest sluite zich niet aan bij hun vergadering, want in hun toorn hebben zij mannen gedood en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. Vervloekt zij hun toorn, want die is hevig, en hun grimmigheid, want die is hard. Ik zal hen verdelen onder Jakob en verstrooien onder Israël’ (Gen.49:5-7).
We willen in dit artikel hun roeping, wijding en dienst onderzoeken met het doel de principes die voor de Levieten golden ook toepasbaar te maken voor ons, dienaren van de Levende God! Wij worden ook opgeroepen om op een welbehaaglijke wijze God te dienen met eerbied en ontzag (Heb.12:28).
Uitverkiezing
In het Oude Testament zien we vaker dat God niet de eerstgeborene verkiest tot een bijzondere dienst, maar de tweede. Dat zien wij bij Kaïn, de zonen van Izaäk, Ezau en Jakob (Gen.25:19-34) en ook bij de zonen van Jozef, Efraïm en Manasse (Gen.48:13-20). Ook bij de zonen die Jakob kreeg bij zijn vrouw Lea was Simeon de eerstgeborene, maar Levi werd door de Here verkozen (Gen.34:23; Deut.10:8). We moeten oppassen uitverkiezing niet te verwarren met voorbestemming. De ouders van Mozes en Aäron waren beide uit de stam van Levi (Ex.2:1)
Bij de uittocht van het volk Israël uit Egypte had de Here tot Mozes gezegd: ‘Heilig Mij alle eerstgeborenen, die onder de Israëlieten het eerst uit een moederschoot voortkomen, zowel van mens als van dier; zij zijn mijn eigendom’ (Ex.13:2). Later werd, in de woestijn, de stam Levi in hun plaats uitverkoren tot Gods eigendom en werden de Levieten aan zijn dienst gewijd. ‘En de Here sprak tot Mozes: Zie, Ik zelf neem uit de Israëlieten de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen der Israëlieten, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, opdat de Levieten mijn eigendom zijn, want alle eerstgeborenen zijn mijn eigendom’ (Num.3:11-13). ‘Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, vóór de Here te staan om Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen tot op deze dag’ (Deut.10:8). Het is niet duidelijk of de houding van de Levieten tijdens de gebeurtenis van het gouden kalf op die uitverkiezing invloed heeft gehad, daar hadden immers de Levieten de kant van de Here gekozen. ‘Daar Mozes zag, dat het volk teugelloos was – want Aäron had het de vrije teugel gelaten, tot spot voor hun tegenstanders – ging Mozes staan in de poort van de legerplaats en zeide: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! en tot hem verzamelden zich al de Levieten’ (Ex.32:25-26). Voor die tijd waren Aäron en zijn zonen al tot priesters uitverkoren. ‘Gij dan, doe tot u naderen uw broeder Aäron, en zijn zonen met hem, uit het midden der Israëlieten, om voor Mij het priesterambt te bekleden: Aäron, Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar, de zonen van Aäron’ (Ex.28:1; Num.3:10). Zo zien we dan dat uit de stam van Levi de priesters voortkwamen van het geslacht van Aäron en ook de Levieten. Levi, de stamvader zelf, is in Egypte overleden op de leeftijd van 137 jaar (Ex.6:15).
Bijzonderheden met betrekking tot de dienst van de Levieten
De Levieten waren in functie van hun 25e tot hun 50e levensjaar (Num.8:23-26; 4:3). De Joodse opvatting is, dat de tijd van het 25e tot het 30e jaar voor de Levieten een tijd was om te leren en zich voor te bereiden. Het kan dan toch ook geen toeval zijn dat de Heer Jezus omstreeks 30 jaar was toen hij in het openbaar begon op te treden? (Luk.3:23). Uit 1 Kronieken 23:24,27 blijkt dat David de leeftijdsgrens naar beneden op 20 jaar stelde (vgl. 2Kron.31:17; Ezra 3:8). Het kan zijn dat de Levieten pas op 30-jarige leeftijd alle, ook de hogere, delen van de hun opgedragen taak verrichtten.
In Numeri 8 wordt de wijding van de Levieten beschreven. Zij werden als een beweegoffer uit de Israëlieten voor het aangezicht van de Here bewogen. ‘Hebt gij de Levieten voor het aangezicht des Heren doen naderen, dan zullen de Israëlieten de Levieten de handen opleggen, en Aäron zal de Levieten bewegen als een beweegoffer uit de Israëlieten voor het aangezicht des Heren, en zij zullen bestemd zijn om de dienst des Heren te verrichten’ (Num.8:10-11).
Taken van de Levieten
Aäron en de priesters hadden het voorrecht om tot God te mogen naderen (Ex.28:43), de Levieten mochten God dienen. ‘De Here nu sprak tot Mozes: Laat de stam Levi aantreden en stel hem voor het aangezicht van de priester Aäron, opdat zij hem dienen, en zij zullen hun taak vervullen te zijnen behoeve en ten behoeve van de gehele vergadering vóór de tent der samenkomst, door de dienst bij de tabernakel te verrichten; zij zullen zorg dragen voor al het gerei van de tent der samenkomst, en hun taak vervullen ten behoeve van de Israëlieten door de dienst bij de tabernakel te verrichten. Gij zult de Levieten schenken aan Aäron en zijn zonen; uit de Israëlieten zullen dezen hem onvoorwaardelijk geschonken zijn. Maar aan Aäron en zijn zonen zult gij opdragen hun priesterambt waar te nemen; doch de onbevoegde, die nadert, zal ter dood gebracht worden’ (Num.3:5-10). Wij, gelovigen van het nieuwe verbond mogen beide, en naderen tot God en Hem dienen. De Levieten werden verdeeld in Gersonieten, Kehatieten en Merarieten die dienstplichtig waren tot het dienen en dragen van de tent der samenkomst (Num.3-4).
De muzikale werkzaamheden van de Levieten werden door koning David beschreven. (1Kron.16:37-42; 1Kron.23-26). Ook uit 1 Kronieken blijkt dat de Levieten ook het opzicht hadden over de schatten van het huis Gods. ‘Hun broeders, de Levieten, die het opzicht hadden over de schatten van het huis Gods en over de schatten der geheiligde voorwerpen, waren de zonen van de Gersoniet Ladan, de familiehoofden van de Gersoniet Ladan: Jechiëli’ (1Kron.26:20-21). De Levieten assisteerden ook de priesters bij het geven van onderwijs (2Kron.17:8v.) ‘Ook zeide hij tot de Levieten, die aan geheel Israël onderwijs gaven en de Here heilig waren’ (2Kron.35:3; Neh.8:9). Voor meer praktische werkzaamheden zoals houthakken en water putten werden de Levieten bijgestaan door de Nethinim, de tempelhorigen. Als straf op hun list werden de Gibeonieten houthakkers en waterputters voor de gehele vergadering, zoals de hoofden te hunnen opzichte bepaald hadden (Joz.9:19).
In het Beloofde Land
Eenmaal in het Beloofde Land kregen de Levieten geen deel van het land toegewezen, want hun deel was God Zelf. Wel kregen ze achtenveertig steden toegewezen, in het gebied van elke stam vier steden, met de nodige plaats voor het vee. Onder deze steden vielen vier vrijsteden, waarheen de doodslager kon vluchten om bescherming te ontvangen (Num.35:6-7). Ook bij het altaar van de Heer had de doodslager, bij wie geen opzet aanwezig was geweest, recht op asiel (Ex.21:14; 1Kon.2:28-30).
De Levieten ontvingen de tienden van de opbrengst van het land en van het vee de eerstelingen en een deel van de offers (Num.35:1-8). Van de ontvangen tienden moesten zij weer tienden afstaan aan de priesters (Num.18:26v; 10:39). De Levieten moesten door de Israëlieten aan de offermaaltijden worden uitgenodigd. ‘Deuteronomium 14:29 Dan kan de Leviet komen – hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u – en de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn, en kunnen zij eten en verzadigd worden; opdat de HEERE, uw God, u zegent in al het werk dat u doet’ (Deut.14:27-29; 12:11-12,17-18; 14:27,28; 16:11).
‘Wat de steden van de Levieten betreft, de huizen die zij in die steden in bezit hebben, daarvoor geldt voor de Levieten een eeuwig recht op loskoping. Als iemand van de Levieten het vrijkoopt, dan moet het huis dat verkocht is in de stad waar zijn bezit is, in het jubeljaar vrijkomen, want de huizen van de steden van de Levieten gelden als hun bezit in het midden van de Israëlieten. De weidegrond die bij hun steden hoort, mag niet verkocht worden, want die is voor hen een eeuwig bezit’ (Lev.25:32-34). De huizen van de Levieten waren altijd binnen de ommuring van de stad, de eventuele weidegronden lagen buiten de stad.
Samenvatting
We hebben gezien dat de Levieten overdrachtelijk een beeld zijn van de gelovigen in hun dienst voor God, en de priesters een beeld van de gelovigen zijn om tot God te naderen. De Levieten waren aan Aäron en de priesters gegeven om hun bij te staan in hun dienst. Aäron, als Hogepriester is een beeld van Christus aan wie wij onderworpen zijn en dienen. De dienst van de Levieten was gericht op het volk zoals nu de dienst van een gelovige in verbinding met de Gemeente kan plaatsvinden. De dienst van de Levieten behoorde God te verhogen, zoals dat ook bij ons het geval dient te zijn. Als priester hebben wij maar één opdracht en dat is tot God te naderen en onze (geestelijke) offers te brengen. In onze dienst als Levieten hebben wij verschillende opgaven. Deze twee kanten komen tot uitdrukking in de eerste brief van Petrus waar gesproken wordt van een ‘heilig priesterdom om geestelijke offeranden te offeren’ en een ‘koninklijk priesterdom die de deugden van God verkondigd’ (1Petr.2:5, 9). Trouwens de idee van het ‘priesterschap van alle gelovigen’ is bij veel gelovigen niet gekend, wat een gemis is. Is het niet zo dat onze ‘levietendienst’ vanuit de aanwezigheid van God begint en zich daarna richt tot de dienst in de Gemeente en de de dienst aan de mensen? Werden ook niet de apostelen ook niet eerste uitgezonden nadat ze bij Jezus waren geweest? (Mark.3:13-15).
Tenslotte
We zien dat de werkzaamheden van de Levieten veel en divers waren en dat ze een bevoorrechte positie te midden van het volk hadden. Dat betekende ook een grote verantwoordelijkheid. Het is niet voor niets dat de Here bij monde van Mozes tot Aäron zei: Aan degenen die Mij het naaste staan, zal Ik Mij de Heilige betonen’ (Lev.10:3). En hoeveel temeer is dat van toepassing op ons, gelovigen van het Nieuwe verbond, die, én tot God mogen naderen (Heb.10:19), én Hem mogen dienen? ‘Laten wij dus, daar wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, de genade vasthouden, en laten wij daardoor God dienen op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag. Immers, onze God is een verterend vuur’ (Hebr.12:28-29)
______________________________________________________________