Diverse Onderwerpen 6


Die moeilijke Hebreeënbrief! (2)

 

‘(4) Want het is onmogelijk hen die eens verlicht zijn geweest en van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van de Heilige Geest geworden zijn, (5) en het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw (6) geproefd hebben en afgevallen zijn, nog eens te vernieuwen tot bekering, daar zij voor zichzelf de Zoon van God kruisigen en openlijk te schande maken’ (Heb.6:4-6)

 

Deze verzen, samen met de vermaning in Hebreeën 10:26-39, hebben veel gelovigen reden tot bezorgdheid en verwarring gegeven, voornamelijk omdat deze verzen niet gemakkelijk te verklaren zijn. Ze worden soms verkeerd toegepast omdat men er de conclusie uittrok dat een gelovige toch nog verloren kon gaan. Er zijn dan ook een groot aantal pogingen gedaan, door meerdere Bijbelleraren, om duidelijkheid te scheppen over de betekenis van dit Schriftgedeelte, waarvan we een aantal aan het woord laten.

 

(1) Eén opvatting is dat de schrijver, waarvan veel uitleggers aannemen dat het de apostel Paulus is, ons waarschuwt tegen de zonde van afval, het opzettelijk de rug toekeren naar Jezus Christus en terugkeren naar het oude leven. Er zijn verschillende problemen met deze interpretatie. Om te beginnen wordt het Griekse woord apostasia, dat ‘afvalligheid’ betekent en in deze passage niet wordt gebruikt. Het werkwoord voor 'afgevallen' hier is para’pipto, wat ‘terzijde schuiven' of ‘zich afwenden’ betekent (Heb.6:6). Ten tweede interpreteren we het duistere of onduidelijke vaak door het voor de hand liggende. Er zijn veel verzen in de Schrift die de ware gelovige verzekeren dat hij nooit verloren kan gaan. In feite is een van de grootste argumenten voor de eeuwige behoudenis van een gelovige het laatste gedeelte van dit hoofdstuk! (Heb.6:13-20; zie ook Joh.5:24; 10:26-30; Rom.8:28-39).

Vaak is zo dat hen die leren dat we onze behoudenis kunnen verliezen, ook leren dat zo iemand weer hersteld kan worden. Maar de passage (Heb.6:4-6) leert precies het tegenovergestelde! Als u de tussenliggende gedeelten weglaat, luidt de verklaring: ‘Want het is onmogelijk hen… nog eens te vernieuwen tot bekering’. Met andere woorden, als dit gedeelte verwijst naar afvalligheid, kan een geredde persoon die Christus eenmaal de rug toekeert, niet worden hersteld tot behoudenis. Hij is voor altijd verloren. Maar dan dient de vraag, of er geen vergeving mogelijk is ook beantwoordt te worden!

(2) Anderen beweren dat de aangesproken mensen geen ware gelovigen waren. Ze hadden tot op zekere hoogte met de Heilige Geest samengewerkt, maar waren niet werkelijk wedergeboren. Welnu, laten we de beschrijving van deze mensen onderzoeken en kijken of ze echte redding bezaten. Zij zijn ‘eens verlicht geweest' (Heb.6:4). Het 'eens' betekent 'eens voor altijd'. De manier waarop hetzelfde werkwoord wordt gebruikt in Hebreeën 10:32 duidt op een ervaring van echte behoudenis (zie 2Kor.4:4-6).

Ze hebben van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van de Heilige Geest geworden, en het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw geproefd. (Hebr.6:4-5). Beweren dat deze mensen 'proefden maar niet aten' is een interpretatie baseren op één betekenis van een Engels woord. God stond toe dat Zijn Zoon 'voor ieder mens dood smaakte' (Heb.2:9). Jezus heeft toch niet simpelweg de dood aan het kruis als voorbeeld genomen! 'Smaak' draagt het idee van 'ervaring' in zich. Deze Hebreeuwse gelovigen hadden de gave van redding, het Woord van God en de kracht van God ervaren. Beschrijft dit niet een werkelijke verlossing?

Zij 'werden deelgenoten van de Heilige Geest' (Heb.6:4c). Suggereren dat ze maar tot op zekere hoogte met de Heilige Geest meegingen is de simpele betekenis van het werkwoord negeren. Het betekent 'delers worden'. Deze zelfde mensen waren niet alleen 'deelgenoten van de Heilige Geest', maar ook 'deelgenoten van de hemelse roeping' (Heb.3:1) en 'deelgenoten van Christus' (Heb.3:14). Met het oog op deze feiten ben ik tot de conclusie gekomen dat de aangesproken mensen ware gelovigen waren en niet slechts belijders. Bovendien, hoe zouden ongelovige mensen ooit Jezus Christus openlijk tot schande kunnen maken?

(3) Een derde opvatting is dat deze zonde (wat het ook mag zijn) alleen begaan kon worden door de Hebreeuwse christenen in de eerste eeuw, terwijl de tempeldiensten nog gaande waren. Zo ja, waarom bracht de schrijver dan deze aansporing in verband met het 'hemelse priesterschap' van onze Heer en het belang van geestelijke volwassenheid? Als datgene waarover hij schreef vandaag niet kan gebeuren, wat is dan de motivatie achter de aansporing? Het lijkt mij allemaal nutteloos als we deze verzen beperken tot eerste-eeuwse Joodse gelovigen.

(4) Wat probeert de schrijver ons dan te zeggen? Het is waarschijnlijk dat hij een hypothetisch geval beschrijft om zijn standpunt te onderbouwen dat een ware gelovige zijn redding niet kan verliezen. Zijn uitspraak in Heb.6:9 lijkt deze interpretatie te ondersteunen. 'Maar, geliefden, wij zijn wat u betreft overtuigd van de betere en met de behoudenis verbonden dingen, ook al spreken wij zo’. Zijn redenering luidt als volgt: 'Stel dat u niet geestelijk volwassen wordt. Betekent dit dan dat je terugvalt in veroordeling, dat je je redding verliest? Onmogelijk! Als u uw redding zou kunnen verliezen, zou het onmogelijk zijn om deze weer terug te krijgen; en dit zou Jezus Christus te schande maken. Hij zou opnieuw voor u gekruisigd moeten worden, en dit zou nooit kunnen gebeuren'. In Hebreeën 6:3 veranderde de schrijver de voornaamwoorden van 'wij' en 'hen' in 'zij'. Deze verandering suggereert ook dat hij een hypothetisch model in gedachten had.

(5) Er is echter een andere mogelijke interpretatie die geen hypothetisch geval vereist. Merk op dat de woorden 'kruisigen' en 'leggen' in Hebreeën 6:6 in het Grieks onvoltooid deelwoord zijn: 'terwijl ze aan het kruisigen zijn... en terwijl ze Hem openlijk te schande maken'. De schrijver zei niet dat deze mensen nooit tot bekering zouden kunnen worden gebracht. Hij zei dat ze niet tot bekering konden worden gebracht terwijl ze Jezus Christus op zo'n schandelijke manier behandelden. Als ze er eenmaal mee ophouden Jezus Christus op deze manier te schande te maken, kunnen ze tot berouw worden gebracht en hun gemeenschap met God hernieuwen.

(6) Nog een visie ziet hierin Joodse mensen die op een of andere manier in nauw contact zijn geweest met het Christelijk geloof. Het was niet zo dat ze bij toeval iets van het evangelie hadden gehoord of een of ander christelijke activiteit hadden meegemaakt, maar mensen die wel degelijk kennis hadden van het onderwijs van Gods Woord. Dat willen de woorden ‘eens verlicht zijn geweest en van de hemelse gave geproefd hebben en deelgenoten van de Heilige Geest geworden zijn, en het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw geproefd hebben, zeggen. Ze waren niet wedergeboren maar waren er ook niet ver vanaf, maar ze hadden nog geen beslissing genomen. Mogelijk hebben bepaalde omstandigheden hen van een beslissing afgehouden, bijvoorbeeld vervolging door hun Joodse geloofsgenoten. Daarom hebben ze besloten zich af te wenden van goede Woord van God en dat tegen beter weten in. Voor hen bleef er geen andere keus meer over, er was geen terugkeer mogelijk naar iets anders, want buiten het geloof in de Heer Jezus als de weg, de waarheid en het leven, is er immers geen behoudenis!

(7) Laten we nu deze teksten in het licht van de hele brief onderzoeken en daarbij nagaan over wie of tot wie gesproken wordt. Zoals gezegd richt de apostel zich tot de Joden, die het christelijk geloof beleden. Zij kenden het Oude Testament en waren ervan overtuigd dat Jezus de Messias was. Zelfs al waren ze hierin niet oprecht dan hadden ze toch zijn autoriteit gevoeld in de wonderen die werden gewerkt. Als zulke mensen zouden terugkeren tot het Jodendom om aan de vervolgingen te ontkomen dan moesten ze Jezus Christus afzweren. Door dit te doen maakten ze zich weer één met het Joodse volk dat zijn Messias had gekruisigd. Daardoor kruisigden zij Hem voor zichzelf. Welnu, zegt de schrijver, voor zulken is er geen weg terug. Ze zijn te ver gegaan. Dat hij deze mogelijkheid niet voor ware kinderen van God openzet blijkt uit 6:9.

Het is dus mogelijk al de bovengenoemde voorrechten bezeten te hebben en toch niet behouden te zijn. Let wel, er staat NIET: ‘het is onmogelijk hen die éénmaal wedergeboren waren, en die afgevallen zijn opnieuw tot bekering te brengen’! Er worden andere kenmerken opgenoemd en die houden niet noodzakelijkerwijs wedergeboorte in. Er worden hier vijf kenmerken opgesomd en we zullen ze stuk voor stuk onderzoeken.

‘Hen die eens verlicht geweest zijn’. Ieder die het evangelie van Jezus Christus heeft gehoord is daardoor verlicht. Zo iemand kan niet meer zeggen dat hij onwetend is. De prediking van het evangelie heeft zelfs onze hele westerse wereld uit de duisternis van het heidendom gelicht. Maar wil dat zeggen dat ieder, die zo verlicht is, zich ook werkelijk heeft bekeerd? Helaas niet.

Hen ‘“die de hemelse gave geproefd hebben’. Er is een verschil tussen proeven en eten. Het eerste is kennisnemen, het tweede is zich daadwerkelijk voeden. Dit is de geloofsdaad waardoor wij deelhebben aan de kostbare resultaten van het offer van Christus. Zonder geloof is er geen leven en de gelovige zal zich daarom voortdurend door de Heer laten voeden. Het eeuwige leven dat hij bezit moet onderhouden en gevoed worden door zijn Heer. Deze ‘proevers’ hebben iets aangevoeld van het heil dat God schenkt. Ze hebben iets gezien van de verhevenheid van de persoon van Jezus Christus, maar zij voeden zich niet met het vlees en het bloed van de Zoon van God (Joh 6:54).

De uitdrukking ‘en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest’ betekent niet dat zij de Heilige Geest inwonend hebben ontvangen nadat zij tot geloof waren gekomen. Op die manier hebben deze mensen deel gekregen aan de Heilige Geest en zijn ze deelgenoten van de Heilige Geest geworden. Dat wil dus zeggen dat ze met de Heilige Geest samengewerkt hebben. Let op: de schrijver van de Hebreeënbrief gebruikt bewust niet één van de volgende termen: ‘verzegeld door de Heilige Geest’, ‘gezalfd met de Heilige Geest’, ‘gedoopt door de Heilige Geest’.

‘Die het goede Woord van God geproefd hebben’. Men kan worden aangetrokken door de verhevenheid van de leer van het christelijk geloof. Het gevoel kan worden aangesproken, zonder dat er wedergeboorte plaatsvindt.

‘De krachten van de komende eeuw’. In het begin van de prediking werd het Evangelie bevestigd door tekenen en wonderen, de zgn. ‘tekengaven’. In de toekomende eeuw zal dat weer het geval zijn, daarom heten het krachten der toekomende eeuw.

Tenslotte

Welke benadering u ook kiest, houd er rekening mee dat de bedoeling van de schrijver niet was om de lezers bang te maken, maar om hen gerust te stellen. Als hij ze bang had willen maken, zou hij de zonde (of zonden) hebben genoemd die ervoor zouden hebben gezorgd dat ze Jezus Christus te schande maakten; maar dat deed hij niet. In feite vermeed hij het woord afvalligheid en gebruikte in plaats daarvan 'terzijde schuiven' (zie Gal.6:1 voor een soortgelijk woord). Christenen kunnen 'tot de dood zondigen' (1Kor.11:30-32; 1Joh.5:16-17). Maar dan treedt Gods tuchtiging in werking, maar dat is een onderwerp dat de schrijver van Hebreeën in hoofdstuk 12 behandelt.

Het is moeilijk om hier een definitief sluitend antwoord te geven. Wat wel duidelijk is dat een werkelijk wedergeboren gelovige niet verloren kan gaan, daarover is de Schrift duidelijk. Waar ook duidelijkheid over bestaat is het feit dat er vergeving is voor alle zonden.

_____________________________________________________________________


Drie soorten geloof in de brief van Jakobus

 

Voorwoord

Wat is geloof? Wat is bijbels geloof? In Galaten 5:6 beschrijft de apostel Paulus het leven van een christen als: ‘Geloof dat door liefde werkt’. Deze twee aspecten van geloof worden besproken in het tweede hoofdstuk van de brief van Jakobus. Het basisidee is dat echt bijbels geloof niet ‘dood’ is, het toont zich door liefde (vs.1-13) en in werken (vs.14-22). Te veel mensen hebben een intellectueel geloof in Christus, maar geloven niet met het hart. Ze mogen dan wel geloven in de historische feiten van het christelijk geloof, maar bezitten niet het persoonlijk reddend geloof in Christus. Maar ook al bezit men dat ‘reddend’ geloof in Christus dan dient dat ook, door daden, zichtbaar worden gemaakt in het dagelijks leven. Echt geloof is niet een ‘ik hoop het’ geloof in God dat de ziel redt; het is een beslissende toewijding aan de Zoon van God, Jezus Christus.

Inleiding

Geloof is een basisleer in het christelijk onderwijs. De zondaar wordt gered door geloof (Ef.2:8-9) en de gelovige moet wandelen door geloof (2Kor.5:7). Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen (Heb.11:6); en alles wat we doen zonder geloof is zonde (Rom.14:23). Iemand heeft eens gezegd dat geloven niet is 'geloven ondanks bewijzen, maar gehoorzamen ondanks consequenties'. Als je Hebreeën 11 leest, ontmoet je mannen en vrouwen die naar Gods Woord handelden, welke prijs ze ook moesten betalen. Geloof is niet een of ander vaag gevoel dat we opwekken; geloof is het vertrouwen dat Gods woord waar is, en de overtuiging dat handelen naar dat woord Zijn zegen zal brengen.

In deze paragraaf bespreekt Jakobus de relatie tussen geloof en werken. Dit is een belangrijke discussie, want als we het bij het verkeerde eind hebben in deze kwestie, brengen we onze eeuwige redding in gevaar. Wat voor soort geloof redt iemand echt? Is het nodig om goede werken te doen om gered te worden? Hoe kan een persoon weten of hij al dan niet een waar reddend geloof uitoefent? Jacobus beantwoordt deze vragen door ons uit te leggen dat er drie soorten geloof zijn, maar slechts één is het ware reddende geloof.

Dood geloof (Jak.2:14-17)

 

‘Zo is ook het geloof, als het geen werken heeft, op zichzelf dood’ (Jak.2:17)

 

U kent ze wellicht ook wel, christenen waarmee u samen in de kerk zit, en van wie u moet vaststellen dat ze een dood geloof hebben. Waarschijnlijk zijn ze wel regelmatige bezoekers van de samenkomsten, zijn gedoopt en op de hoogte van de hoofdzaken van het christelijk geloof, maar de praktijk ervan ontbreekt. De theorie is aanwezig maar de praktijk ontbreekt!

Om duidelijk te maken wat echt geloof betekent neemt Jakobus ons mee naar de synagoge of samenkomst, waar op dat moment twee personen binnenkomen een arme en een rijke. En let op de reactie van de broeders c.q. de gemeente! In het handelen met deze bezoekers krijgen we een inkijk in de geestelijke toestand van de aanwezigen van de gemeente. De rijke krijgt een voorkeursbehandeling en de arme wordt min of meer gediscrimineerd door hem een plaatsje te geven onderaan de voetenbank. Ik denk aan de behandeling die Ghandi te beurt is gevallen toen hij een kerk in Zuid-Afrika bezocht. In zijn zoektocht naar de waarheid kwam Mahatma Gandhi ook in aanraking met christelijke mensen. Voor hen die onbekend zijn met Gandhi geef ik hier een kort overzicht. Mohandas Karamchand Gandhi, geboren in India op 2 oktober 1869 – New Delhi en overleden in 30 januari 1948. Hij werd vaak Mahatma Gandhi genoemd en was een Indiaas politicus. Na een rechtenstudie in Engeland vertrok Gandhi naar Zuid-Afrika, waar hij zich voor de Indiase bevolkingsgroep inzette. In Zuid-Afrika, ontmoette hij gelovige christenen, met wie hij in gesprek ging. Op een zekere zondag bezocht hij een Protestantse kerk maar hij werd niet toegelaten. ‘Only white!’ was het welkomstwoord. Voor Gandhi voldoende om het christelijk geloof te laten voor wat het was. Veelzeggend is zijn uitspraak: ‘Ik hou van uw Christus. Ik hou niet van jullie christenen. Jullie christenen zijn zo anders dan jullie Christus.’ Het is te hopen dat het in mij en uw kerk of gemeente anders toegaat! Het hier aangehaald voorbeeld laat ons zieen wat er kan gebeuren wanneer je mensen ontmoet die beweren een volgeling van Christus te zijn maar door hun werken verloochenen ze Hem! Dat is een dood geloof! ‘Niet ieder die tot Mij zegt: heer, Heer, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan’ (Mat.7:21).

Demonisch geloof (Jak.2:18-19)

 

‘U gelooft dat God één is? Daar doet u goed aan; de demonen geloven dat ook en zij sidderen’ (Jak.2:19)

 

Tijdens zijn dienst op aarde werd de Heer Jezus regelmatig geconfronteerd met demonen. Denken we maar aan de ontmoeting die de Heer had met de bezetene uit Gadera (Mat.8:29). Demonen zijn engelen die hun oorsprong niet bewaard en hun eigen woonplaats verlaten hebben (Jud.:6). Ze hebben als koning over zich Abaddon of Apollyon, de engel van de afgrond (Op.9:11). Het zijn, samen met de duivel, de machten van de duisternis waarover de Heer Jezus heeft getriomfeerd, en die Hij ontwapend en openlijk tentoongesteld heeft door het kruis (Kol.2:15). Demonen geloven ook, zoals Jakobus ons leert: ‘U gelooft dat God één? Daar doet u goed aan; de demonen geloven dat ook en zij sidderen. Maar dat is geen geloof dat tot het eeuwige leven leidt! Ze geloofden ook in de godheid van de Heer Jezus, zoals we zien bij de genezingen die Jezus deed in Galilea. Waarvan we lezen: ‘En als de onreine geesten Hem zagen vielen zij voor Hem neer en schreeuwden de woorden: U bent de Zoon van God!’ (Mark.3:11). Zij wisten dat Hij de Christus was (Luk.4:41). Maar die kennis bracht geen verandering in hen teweeg; laat staan dat het zou gekund hebben. Voor de duivel en zijn engelen (lees: demonen) is het eeuwige vuur bereid (Mat.25:41). Om nogmaals Judas aan te halen, God heeft hen tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard (vs.6; Op.20:20). Hun eindbestemming staat vast, daartoe is vast besloten. En van dat toekomstig oordeel hebben zijn ze op de hoogte. Daarom schreeuwden zij ook: ‘Wat hebben wij met U te maken, Zoon van God? Bent U hier gekomen om ons vóór de tijd te pijnigen?’ (Mat.8:29). ‘En zij smeekten Hem dat Hij hun niet zou gebieden in de afgrond te gaan!’ (Luk.8:31), de afgrond zoals we die zijn tegenkomen in Openbaring 9:11. Neen demonen hebben geloof, maar wel een demonisch geloof! Tegen de duivel en de machten van de duisternis worden de gelovigen opgeroepen te strijden en daarvoor de geestelijke wapenrusting aan te doen om stand te houden (Ef.6:10-20)

Dynamisch geloof (Jak.2:20-26)

 

‘U ziet dat het geloof samenwerkte met zijn werken en het geloof uit de werken volmaakt werd’ (Jak.5:22)

 

Een dynamisch of levend geloof is gebaseerd op het Woord van God; betreft de gehele mens en leid tot activiteit (1Joh.4:20). Dit geloof vinden we bij Abraham en Rachab, twee oudtestamentische personen die Jakobus als voorbeelden aanhaalt. Echt geloof heeft als basis het Woord van God waardoor we tot wedergeboorte gebracht worden (Jak.1:18), we ontvangen het ingeplante woord dat onze zielen behoudt. Petrus vat het als volgt samen: ‘Daar u uw zielen hebt gereinigd door de gehoorzaamheid aan de waarheid, tot ongeveinsde broederliefde, hebt elkaar vurig lief uit een rein hart, u die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend woord’ (1Petr.1:22-23). Dat woord moet verkondigd worden, want het geloof is uit de prediking (Rom.10:17). Abraham en Rachab hebben beiden het woord van God gehoord en de boodschap ontvangen. God sprak en ze gehoorzaamden. Echt geloof is gehoorzaamheid aan Gods woord, ongeacht de omstandigheden rondom ons en ongeacht de consequenties voor ons. Zo’n geloof leidt tot actie! Dat betekende voor Abraham dat hij gevraagd werd zijn enige zoon te offeren. ‘En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen die Ik u noemen zal’ (Gen22:2). Voor Rachab betekende het dat zij de verspieders op het dak had doen klimmen en hen verborg onder de vlasstengels, die zij uitgespreid had liggen op het dak. Hun beider geloof werd op de proef gesteld ze gehoorzaamden de Here. Voor Abraham was het resultaat dat ‘hij geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid’ (Gen.15:6) Voor Rachab wilde dat zeggen de behoudenis van haar en haar huis: ‘Doch de stad en al wat erin is, zal door de ban de Here gewijd zijn; alleen de hoer Rachab zal in leven blijven, zij en allen die met haar in het huis zijn, omdat zij de boden die wij uitgezonden hadden, heeft verborgen’ (Joz.6:17).

Tenslotte

Jakobus benadrukt dat de volwassen christen de waarheid beoefent. Hij houdt niet alleen vast aan theoretische leerstellingen, maar die in zijn dagelijks leven in de praktijk. Zijn geloof is niet het dode geloof van de intellectuelen, of het demonische geloof van de gevallen geesten. Het is het dynamische geloof van mannen als Abraham en vrouwen als Rachab, geloof dat een leven verandert en voor God gaat werken.

_____________________________________________________________________