Eschatologie - deel 3




                                                                                  





Mattheüs 24 - Een exegese

 

Inleiding

Het is bedroevend te merken hoe weinig christenen de ‘rede over de laatste dingen’ van de Heer Jezus vermeld in Mattheüs 24 en 25 goed begrijpen. Vooral de dingen die onmiskenbaar op Israël slaan, worden dikwijls geldig geacht voor de Gemeente. De beschreven eindtijdervaringen voor Israël in de verdrukking, worden dan toegekend aan de Gemeente in háár eindtijd, vlak vóór de opname. Het is echter belangrijk dat wij een goed inzicht hebben in het wezen en de aard van de verschillen tussen enerzijds die van Israël en anderzijds die van de Gemeente. Als we dan het profetische Schriftwoord in wijsheid en nederigheid naspeuren, dan krijgen deze profetieën een geheel ander aanzien. De ‘laatste dagen’ voor de Gemeente zijn namelijk niet die van Israël, en anderzijds liggen de ‘laatste dagen’ van Israël in het tijdvak van de zevenjarige verdrukking en hebben op hun beurt helemaal niets met de Gemeente te maken!

 

De context

Om een juiste uitleg van hoofdstuk 24 te kunnen garanderen is het noodzakelijk ten opzichte van de andere Evangeliën na te gaan welke de plaats van het Evangelie naar Mattheüs inneemt in het Nieuwe Testament. Met andere woorden volgens de ‘regels van de kunst’ moeten we rekening houden in welke context (omstandigheden, ervaringshorizon, heersende opvattingen e.d.) het Evangelie van Mattheüs is geplaatst en dus ook de context van hoofdstuk 24.

 

Chafer schrijft: ‘De toespraak is tot de kinderen van Jeruzalem, die in dit geval een vertegenwoordiging is van de natie Israël. … de hele toespraak vanaf Mattheüs 24:4, … die onmiddellijk werd uitgesproken tot zijn discipelen die nog steeds als joden worden beschouwd en een volk vertegenwoordigen dat de ervaringen zal doormaken die in deze toespraak worden beschreven, is gericht tot de hele natie en vooral tot degenen die de daarin afgebeelde beproevingen zullen moeten doorstaan. De uitdrukking 'Ik zou uw kinderen willen hebben bijeenverzameld', ... onthult niet alleen dat Hij tot Israël spreekt, maar verwijst naar de vervulling van veel profetieën met betrekking tot de uiteindelijke herverzameling van Israël in hun eigen land. … ‘Uw huis’ is een verwijzing naar het huis van Israël dat gecentreerd werd in de koninklijke lijn van David. … De term ‘woest’ is een van de vele woorden die worden gebruikt om de situatie van Israël in de wereld in dit tijdperk te beschrijven. 'Gij zult mij niet zien' is een bewering die vooruitloopt op Zijn totale afwezigheid, met respect voor Zijn bijzondere relatie met Israël 'totdat' Hij terugkeert, op welk moment 'elk oog hem zal zien' (Openb.1:7), 'en zij zal de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met macht en grote heerlijkheid' (Mat.24:30). (Zie: Things to Come page 275).

 

Wiersbe zegt hierover: ‘We moeten in gedachten houden dat de ‘sfeer’ van dit discours joods is. Jezus sprak over Judea (Mat.24:16), de sabbat (Mat.24:20) en de profetieën van Daniël over het Joodse volk (Mat.24:15). De volledige waarheid over de Opname van de gemeente (1Kor.15:51vv. 1Thes.4:13-18) was nog niet geopenbaard, want het was een mysterie (Ef.3:1-12). (Zie: The Bible Exposition Commentary NT).

 

Niet alleen de opname was een geheimenis dat pas later door Paulus geopenbaard is maar ook de Gemeente was nog niet ontstaan. Dat ontstaan of geboorte van de Gemeente vond plaats in Handelingen 2 met de uitstorting van de Heilige Geest waardoor alleen, gelovige jood en Griek, tot één lichaam werden gedoopt’ (1Kor.12:13).

 

Door het vermelden van het geslachtregister van de Heer Jezus aan het begin van het Evangelie zien we dat Mattheüs het erom te doen geweest is om de Heer Jezus voor te stellen als de beloofde Messias, de Zoon van Abraham en Zoon van David, Degene in Wie de beloften en profetieën vervuld zijn, de Emmanuël (‘God met ons’) van God gekomen, te midden van zijn volk, waar Hij de tekenen verricht die zijn Messiasschap bewijzen en het koninkrijk aankondigt.

De andere Evangeliën benadrukken een ander kenmerk van de Heer Jezus. Markus laat ons de Heer Jezus zien als de ‘dienstknecht’, Lukas als ‘de Zoon des mensen’ en Johannes tenslotte als ‘Zoon van God’.

 

Een overzicht van het Evangelie naar Mattheüs maakt dat duidelijk:

 

  1. De afkomst van de Messias van David (1:1)
  2. De wijzen uit het oosten zoeken de Koning (2:2)
  3. De Christus wordt geboren in Bethlehem (2:5)
  4. Johannes de Doper kondigt het koninkrijk aan (3:1)
  5. Er is sprake van Jeruzalem, de heilige stad (4:5), en de stad van de grote Koning (5:35)
  6. De zogenaamde Bergrede – de grondbeginselen van het Koninkrijk (hfdst.5-7.)
  7. Uitzending van de discipelen gepaard gaande met de krachten van het Koninkrijk (10:1-15)
  8. Heil in beginsel alleen voor Israël (10:5; 15:34)
  9. Verwerping van de Koning. (11:2; 14:1) (In principe is dit al gebeurd door de arrestatie en moord op Johannes de Doper)
  10. De verwerping van Koning Jezus definitief (12:22-32, 46; 13:2)
  11. Koninkrijk is verborgen vorm word aangekondigd (Mt13)
  12. Aankondiging van de (toekomstige) Gemeente (Mt16:18)
  13. Daaropvolgend de aankondiging van Jezus lijden en sterven (16:21)
  14. Intocht in Jeruzalem (21:5) gevolgd door de vervloeking van de vijgenboom en de terzijde stelling van Israël (21:43)
  15. Weeklacht over Jeruzalem (23:37)
  16. Rede over de laatste dingen waarin het oordeel over Israël, Christenheid en de volkeren (hfdst.24-25)
  17. Tenslotte de daadwerkelijke verwerping en kruisiging van de Koning (27:29, 38)
  18. De opstanding, hemelvaart en de opdracht en uitzending van Jezus’ discipelen (28)

     

    We kunnen het evangelie naar Mattheüs dan ook als volgt indelen:

     

    Hoofdstuk 1-10   - De aankondiging en openbaring van de Koning.

    Hoofdstuk 11-13 - De tegenstand van de Koning.

    Hoofdstuk 14-20 - De terugtrekking van de Koning.

    Hoofdstuk 21-27 - De verwerping van de Koning.

    Hoofdstuk 28      -  De opstanding van de Koning.

     

    De sleutel tot begrip

    Een eerste maar beperkte vervulling van de ‘profetie over de laatste dingen’ kwam tot stand in 70 n.Chr., toen de Romeinen Jeruzalem verwoestten en de Joden over de hele wereld werden verspreid (diaspora). In die tijd werd echter het gedeelte van Mat.24:29-31 (Mark.13:24-27; Luk.21:25-27) niet vervuld, namelijk de wederkomst van de Heer.

    Wij die vlak voor de wederkomst leven moeten deze profetische schriftplaatsen nu bezien in de grotere dimensie die ze hebben, namelijk de uiteindelijke en algehele vervulling. Ze hebben nu een relevante betekenis voor enerzijds de Gemeente, die door haar Heer vóór de zevenjarige verdrukking in de lucht zal opgenomen worden naar het vaderhuis, en anderzijds de Joden die tijdens deze verdrukking tot bekering zullen komen en daarna hun Messias op aarde zullen zien verschijnen. Nu is het beslist zo dat de periode van de Gemeente niets van doen heeft met het Joodse tijdperk, en omgekeerd. In de verdrukkingstijd neemt God de draad met Israël terug op en dan is het gemeente- of genadetijdperk afgesloten. Israël en Gemeente staan op totaal verschillende verbondsgronden. Christenen verwachten hun Heer altijd: de Heer komt voor de belijdende kerk op een uur dat niemand kent. Christenen moeten beslist geen tekenen afwachten en zij zullen de komende Antichrist en de verdrukking geenszins meemaken. Joden echter krijgen tekenen waarnaar zij in de verdrukkingstijd zullen uitkijken als bakens van waarschuwing, attentie en bemoediging.


    Joden, Christenen en Volken

    In deze bespreking volgen wij ‘de rede over de laatste dingen’ in de versie volgens Mattheüs. Mattheüs 24-25 laat zich opsplitsen in drie thematische delen die toepasselijk zijn voor Joden, Christenen en de Volken:

    1. Joden: in Mat.24:1-35 zijn alle kenmerken Joods en van toepassing op de Joden.
    2. Christenen: in Mat.24:36 tot Mat.25:30 gaat het over waakzaamheid voor ‘de dag des Heren’ en de voorafgaande komst van de Heer tot zijn bruid, de Gemeente.
    3. Volken: in Mat.25:31-46 gaat het over het oordeel over de volken, aan het begin van het vrederijk.


    De vraag over de laatste dingen

    Als we naar Mattheüs 24 kijken, dan zien we in de eerste drie verzen de behandelde onderwerpen van de profetie, overeenkomstig de vragen van Jezus’ discipelen, en dat zijn:

    1. Het tijdstip waarop de tempel zal afgebroken worden.
    2. Het teken van Christus’ komst (Gr. parousia, tegenwoordigheid, aankomst)
    3. Het teken van de voleinding van de “eeuw” (Gr. aionos, tijdperk).

      Nu zijn de tempel en de vraag naar tekenen eigen aan de Joden (1Kor.1:22; Mat.12:38; Joh.4:48). We hebben hier te doen met een vraag van de Joden en voor de Joden. Dit heeft niets met de Gemeente te maken, maar alles met Israël. De Gemeente kan er wel wat uit leren, zoals uit de gehele Schrift trouwens (Rom.15:4), maar dat is wat anders dan de profetie rechtstreeks op haar toepassen!

      In 70 n.Chr. werd de profetie betreffende de tempel vervuld. Deel II en III van de profetie echter werden toen niet vervuld. Dit komt omdat het gemeentetijdperk nog tussen de Israëltijdperken in geschoven moest worden, als een ent op de edele olijfboom, waarvan tijdelijk takken waren afgebroken. Maar dat was op het moment van de profetie nog een ‘verborgenheid’ (Rom.11:16-25; Ef.3:3-6; Kol.1:24-27).

       

      Het begin van de weeën - de eerste 3,5 jaren van de zeventigste jaarweek.Dit gedeelte is niet voor de Gemeente bedoeld want zij moet geen tekenen afwachten maar hun Heer altijd verwachten. Ook de uitdrukking ‘wie zal volharden tot het einde zal behouden worden’ (Mat.24:13) kan niet op de Gemeente slaan, want voor hen is behoud geen zaak van eigen volharding. Nergens in het Nieuwe Testament wordt tot christen-gelovigen gezegd dat zij voor hun behoud moeten volharden. Gód is hun volharding (Rom.15:5; 1Kor.1:11)! De kerk, gezien als christelijk getuigenis op aarde (met daarin ware en naamchristenen), wordt gevraagd te waken. De Gemeente wordt ook niet misleid door het optreden van valse christussen. De Gemeente verwacht geen op aarde verschijnende Christus, maar een opname, ‘de Heer tegemoet in de lucht’ (1Thes.4:17), naar het Vaderhuis (Joh.14:3). Het gaat hier over Israëlieten die zullen leven ná de opname van de Gemeente. Zij zullen dan pas tot bekering komen en gaan uitkijken naar de (weder)komst van hun Messias. Zij krijgen waarschuwingen te horen opdat zij - in de verdrukkingstijd die dan is losgebarsten - zouden ‘volharden tot het einde’. Zij krijgen o.a. te horen dat dit nog maar een ‘begin van de weeën is’ die over de aarde komen. Deze periode is de eerste halve jaarweek, naar analogie met de tweede helft van deze profetische ‘week’ in Dan.9:27. Daarna moet de verschrikkelijke ‘grote verdrukking’ komen. Wat hier wordt beschreven komt overeen met Openbaring 6: de verbreking van de eerste zes zegels. In die tijd wordt niet meer het evangelie van de genade gepredikt, maar ‘het evangelie van het koninkrijk’ (Mat.24:14), en door de Joden (zie de ‘twee getuigen’ in Op.11).De grote verdrukking: de laatste 3,5 jaren van de zeventigste jaarweek

      Bemerk goed de Joodse kenmerken: ‘heilige plaats’ (de herbouwde tempel!), ‘Jeruzalem’, ‘zij die in Judea zijn’ en ‘sabbat’. Deze passage heeft geheel niets met de Gemeente van doen, maar alles met de Joden, die in hun land zijn teruggekeerd. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt: de Gemeente wordt niet misleid door valse christussen. Zij ziet niet uit naar een op aarde verschijnende Christus, maar zij verwacht een plotselinge, hemelse opname die zij altijd moet verwachten, onafgezien gebeurtenissen of tijden.

       

      De wederkomst van Christus op aarde: terstond ná de grote verdrukking

      De Heer verschijnt nu zichtbaar voor iedereen die op aarde leeft. Dit is niet bedoeld voor de Gemeente, want hun opname is reeds achter de rug. Bij de opname verschijnt de Heer voor de Gemeente alléén, zijn bruid, wanneer ze wordt opgenomen, ‘de Heer tegemoet in de lucht’ (1Thes.4:17). Hier in Mt24:30 komt de Heer fysisch terug op aarde, op dezelfde wijze als dat hij van zijn discipelen was vertrokken, bij de hemelvaart: ‘En alzo zij hun ogen naar de hemel hielden, terwijl Hij heenvoer, ziet, twee mannen stonden bij hen in witte kleding; Welke ook zeiden: Gij Galilése mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren’ (Hand.1:10-11). ‘Degenen die Hem doorstoken hebben’ - zie in Op.1:7 - slaat op de Joden, zoals uit Zach.12:10-14 blijkt. Maar bij ‘al de geslachten der aarde’, zoals we hier lezen, kan men naast Israël ook denken aan alle volken van de aarde. Was het immers niet een Romeinse soldaat die Hem feitelijk doorstak? En heeft niet elke bewuste ongelovige Hem eigenlijk doorstoken?

      De tijdslijn maakt nu een sprong en loopt verder in Mat.25:31, waar het oordeel over de volken begint. Eerst echter zijn er nog een paar onderwerpen die betekenis hebben met betrekking tot Israël én de Gemeente.

       

      De gelijkenis van de vijgenboom

      ‘Wanneer gij al deze dingen zult zien’ (vs. 33): zoals betoogd moet de Gemeente geen tekenen afwachten, maar in alle tijden en omstandigheden haar Heer verwachten (Tit.2:13; 1Thes.1:10; Fil.3:20). De Schriftplaatsen over de Opname spreken nooit over voorafgaande tekenen: Mat.24:36-44; Joh.14:1-3; 1Kor.15:51-55; 1Thes.1:9, 10. Deze gelijkenis heeft daarom weer niets van doen met de Gemeente.

      De vijgenboom is Israël (vgl. Luk.13:6-9). Uit de vijgenboom-gelijkenis mag Israël leren, dat wanneer zij ‘al deze dingen’ zullen zien gebeuren, de zomer nabij is, en dat betekent dat de komst van de Messias en zijn vrederijk ‘nabij is, voor de deur’ (vs. 33). Het uitlopen van de vijgenboom is in de eerste plaats een beeld van ‘deze dingen’, namelijk de ontwikkelingen die precies gebeuren zoals de Heer ze in zijn rede heeft voorzegd.

      Zoals gezegd is de vijgenboom een beeld van Israël. Als de takken van de vijgenboom zacht worden en de bladeren uitlopen, dan betekent dit dat Israël aan een geestelijk ontwaken is begonnen. Dat zal niet gebeuren vóór maar wel ná de opname van de Gemeente. Het gaat hierover niets anders dan ontwikkelingen vlak ná het Gemeentetijdperk, wanneer God de draad met Israël weer opneemt en zij ‘ontwaken’ zullen als een vijgenboom in de lente. In Luk.21:29-31 spreekt de Heer niet enkel over de vijgenboom maar ook over alle bomen: ook de naties van de eindtijd komen tot ontwaken. Wij zien in onze tijd dat Israël aan een nationale heropstanding bezig is, sinds 1948, maar dat is niet de eigenlijke vervulling van Jezus’ woorden. De woorden van de Heer betreffen het Israël van de eindtijd, ná het Gemeentetijdperk, in de zeventigste jaarweek. In Jezus’ rede van de laatste dingen is eerder een geestelijk ontwaken bedoeld. Wij kunnen in de huidige nationale ontwikkelingen wel een voorbode zien, namelijk dat ook de geestelijke heropstanding niet meer veraf kan zijn, maar de tempel is nog niet herbouwd, de eredienst is nog niet hersteld en de Joden zijn nog steeds ‘verhard’ (Rom.11:25). Als echter (een deel van) Israël geestelijk zal ontwaken dàn is de zomer nabij, en dat betekent dat de komst van de Messias en zijn vrederijk ‘nabij is, voor de deur’ (vs. 33).


      Dit geslacht

      ‘Dit geslacht’ (vs. 34) is het Joodse volk, zowel de tijdgenoten van Jezus als, in bredere zin, het Joodse volk tot aan de volledige vervulling van de profetie en de wederkomst van de Heer (vs. 30).

      ‘Dit geslacht’ is niet een periode van één generatie, zoals sommige christenen denken (en ook sekten, zoals de Jehovah-getuigen). De Heer Jezus bedoelt hiermee de Christus-verwerpende Joden, die er altijd zouden zijn, doorheen de eeuwen, tot aan Zijn wederkomst. Zij blijven als volk bestaan totdat ‘Al deze dingen zullen geschied zijn’ (vs. 34). Dit is de hele periode van de verwerping van Israël en gelijk ook de tussenvoeging van de Gemeente (Rom.11). Al die tijd zou de Heer Israël bewaren: ‘Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!’ (Rom.11:32-33).

      Vergelijk voor de betekenis van ‘dit geslacht’ ook Deut.32:5, 20; Ps.12:8. Zie ook de (appendix) woordenlijst, om te zien dat er in de context van Jezus’ woorden geen periode wordt bedoeld maar een ‘verkeerd geslacht, een ongelovig volk.


      Geen berekeningen maken

      Een belangrijk argument hierbij is hetgeen staat in Mat.24:36: ‘Doch van die dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen.’ Deze Schriftplaats mogen we niet uithollen door te gaan beweren dat één geslacht gelijk staat aan één generatie, of nog erger: één geslacht = 40 jaar. Nu is het wel zo dat de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr. binnen zo’n tijdvak is te plaatsen, achteraf bekeken, maar dat betekent niet dat wij zo mogen berekenen. Trouwens, in 70 n.Chr. werd de profetie niet vervuld want ‘die dag’, of ‘de dag des Heren’, en ‘de wederkomst des Heren’ is toen niet gebeurd.

      Trouwens, wáár zouden wij de berekening van ‘één geslacht’ in de eindtijd moeten starten? 1948, 1967, 1973, 1980 ...? En ten aanzien van wie? De Joden? Maar die worden pas geestelijk hersteld in de verdrukking en dan pas geldt de gelijkenis van de vijgenboom. De Gemeente? Die hoort niet naar tekenen te zien maar moet de Heer altijd verwachten. Er als we dan al ergens een startdatum (eigenmachtig) zouden gevonden hebben, dan laat het woord van de Heer in Mat.24:36 zeker niet toe van 30 of 40 jaar af te tellen tot alles zou zijn geschied. Neen, berekeningen maken is voor ons uit den boze! Slechts in de verdrukkingstijd zullen de Joden twee keer 3,5 jaar of 1260 dagen kunnen aftellen, daarnaast geholpen door zichtbare tekenen. Tekenen en berekenen is voor de Joden, en de Joods bedelingen, maar de Gemeente heeft daar helemaal niets mee te maken.


      De Zoon des mensen komt op een onbekend tijdstip

      Dit gedeelte kan onmogelijk op Israël van toepassing zijn. Hier is geen sprake meer van uitkijken naar tekenen, maar van een onbekend tijdstip waarop de Heer komt. Dit is de komst voor de Gemeente. Daarachter ligt er nog een bekend tijdstip waarop de Heer komt, voor Israël en de overblijvende volken, aan het eind van de grote verdrukking. Daartussen liggen de zeven jaren van de 70e. jaarweek of de ‘Dag des Heren’.

      Van die onbekende dag waarop de Heer zijn Gemeente ophaalt en aanstonds de ‘Dag des Heren’ begint, staat er: ‘Doch van die dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen der hemelen, dan Mijn Vader alleen’ (Mat.24:36). Dit is niet Jezus’ zichtbare komst op het einde van de grote verdrukking, want dat is een bekende dag. Men kan na de opname zeven jaren op de kalender uitzetten. En als men dat toch nog te riskant vindt: als de ‘gruwel der verwoesting’ (Mat.24:15) in de tempel komt te staan, dan kan men beslist 3,5 jaar (Dan.7:25; 12:7; Op.12:14), of 1260 dagen (Op.11:3; 12:6), of 42 maanden (Op.11:2; 13:5) op de kalender uitzetten om precies te weten wanneer de Heer komt.

      Het onbekende tijdstip van Jezus’ komst (Mat.24:36), is niet alleen onbekend voor ongelovigen maar ook voor gelovigen, ja zelfs voor de Zoon des mensen. Dit moeten we goed onderscheiden van Jezus’ komen ‘als een dief’ (1Thes.5:2; 2Petr.3:10; Op.3:3; 16:15), namelijk voor degenen die niet waakzaam zouden zijn of in ongeloof vertoeven. Voor dezen komt de Heer altijd als een dief, maar gelovigen zijn altijd waakzaam: zij houden er altijd rekening mee dat de Heer vandaag nog kan komen, en zij leven er helemaal naar toe, ook al weten zij ‘dag nog uur’.

      De wereld zal erg verrast worden door de plotselinge opname van de Gemeente. In die tijd zullen zij hun gewone gangetje gaan en eten, drinken, huwen … alsof er niets aan de hand is. Er is in de passage geen sprake van een grote verdrukking maar eerder van een relatieve vrede! Niemand had ermee gerekend dat er zo’n ingrijpende gebeurtenis zou plaatsvinden. Als gevolg daarvan worden zij nu verrast door de plotselinge wegname (opname) van vele mensen, waarbij zelfs familieleden. Daarop komt de hele wereld in beroering en de verdrukkingstijd begint.

      De tekst van Mat.24:37-41 luidt volgens een aantal Bijbelvertaling 'de één zal aangenomen worden en de ander zal verlaten worden'. NBG en HSV hebben: 'aangenomen' en 'achtergelaten' De TELOS-vertaling (Voorhoeve) heeft hier terecht ‘meegenomen’ en ‘achtergelaten’. Omdat het hier om een eindoordeel en het begin van het vrederijk gaat, betekent ‘meenemen’ hier: wegrukken door het oordeel; en ‘achterlaten: op aarde laten, opdat de betreffende gelovigen het vrederijk kunnen binnengaan.

      Ouweneel schrijft in zijn ‘Jeruzalem, de stad van de grote Koning’ over dit gedeelte: ‘Zo zien we dus dat bij de wederkomst van de Heer het overblijfsel zal worden verlost, maar het goddeloze volk zal worden verdelgd. Deze tegenstelling winden we ook in de woorden van de Heer in Mat.24:37-41. Daar wordt het volk vergeleken met mensen in de tijd van Noach. Ook toen was de grote massa ongelovig; zij vierden feest zonder zich iets van God aan te trekken. Alleen Noach wandelde met God. Toen kwam het oordeel dat de goddelozen verdelgde, maar de rechtvaardigen werden behouden in de ark, dat is Christus (1Petr.3:20v.). Zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Het volk zal uiteenvallen in twee groepen: zij die worden weggenomen door het oordeel (de vertaling ‘aangenomen’ is hier onjuist) en zij die zullen achterblijven om het koninkrijk te beërven. Overal worden de goddelozen door het oordeel weggejaagd, het ware volk van God dat het land zal bezitten in zijn volle uitgestrektheid van Gen.15:18 (zie Ps.37:9-11, 20, 28v., 34).

       

      Pentecost zijn visie sluit daarbij aan want we lezen in Things to Come pag.162 het volgende: ‘Nogmaals, deze passage staat in die verhandeling waarin de Heer Zijn programma schetst voor Israël, dat al in de verdrukkingsperiode zit. Degene die wordt genomen, wordt voor het oordeel gebracht en degene die overblijft, wordt achtergelaten voor de zegening van het millennium. Dat is niet het vooruitzicht voor de kerk.'

      De dag des Heren begint dus wanneer Hij Zijn gemeente onverwachts opneemt (1Kor.15:51-52), vóór alle oordelen die over de wereld komen. De opname op zich is reeds een oordeel, voor de naamchristenen en ongelovigen die achtergelaten worden. De Heer redt zijn Gemeente echter van de komende toorn (1Thes.1:10; 5:9), de grote verzoeking (Op.3:10,11). In Op 4 en 5 zien we de opgenomen Gemeente vertegenwoordigd in de 24 oudsten. Wanneer in Op 6 de verdrukkingstijd losbarst is er geen sprake meer van de Gemeente. In Op 1 tot 3 komt de naam ‘Gemeente’ 19 maal voor; daarna niet meer tot in Op.19,  dan is alles terug kenmerkend Joods: het Gemeentetijdperk op aarde is voorbij.

      Deze komende ‘toorn’ is niet de hel. Van de hel waren de Thessalonikers reeds gered; daartoe hadden zij zich bekeerd (Joh.5:24; Rom.8:1). De ‘toorn’ is hetgeen beschreven staat in Jes.61:2; Rom.2:5; 1:18, 24-28; 5:9; Op.6:17;11:18; 15:1. De toorn begint met het verbreken van de zegels van het oordelenboek (zie Op.5) vanaf Op.6. Wanneer die verbroken worden zien we in Openbaring de uitbarsting van het ene oordeel na het andere, steeds krachtiger. Voortdurend is er sprake van Gods toorn. Het verschijnen van de Antichrist is een van de grootste uitingen van Gods wraak (Dan.9:27; 2Thes.2:9-12; Op.6:1, 2). Deze toorn duurt de volle zeven jaar, de zeventigste jaarweek. Dit alles is de 'Dag des Heren' (2Thes.2) en dat wordt de Gemeente bespaard. De opname van de Gemeente, de tempel van de Heilige Geest, geeft aanleiding tot het uitbreken van de verdrukkingstijd die overeenkomt met de laatste jaarweek in Daniël 9. God neemt dan de draad weer op met Israël (Rom.11). Israël zal geestelijk opstaan en alle gebeurtenissen voltrekken zich zoals de Heer die heeft voorzegd. Uit die vervullingen kan Israël opmaken dat de Messias en Zijn vrederijk nabij is, voor de deur. Met het boek Daniël of Openbaring kunnen zij dan zelfs precies berekenen wanneer hun Heer komt.

       

      Drie gelijkenissen over de periode van de Christenheid

      In de volgende gelijkenissen staat enerzijds de afwezigheid van de Heer en anderzijds Zijn komst voor de Gemeente centraal. Ze handelen over verantwoordelijkheid, waakzaamheid, beloning en oordeel. Dit is de ingeschoven periode van de Gemeente, en de belijdende Christenheid in het algemeen. We lezen niets over de verdrukkingstijd, Judea, Jeruzalem of tempel. Het gaat hier niet over een dienst die met Israël en de heilige plaats in verbinding staat, maar over de dienst in het geestelijke huis van God (1Petr.2) waarvan alle christenen deelnemen. We zien in de beloning van de trouwe slaaf dat dit niet op Israël kan slaan, want Israël wordt niet gesteld over al Jezus’ bezittingen, maar christenen zijn mede-erfgenamen. De verklaring van de gelijkenissen laat ik voorlopig achterwege want dit valt buiten de huidige scope.

       

      Het oordeel over de volken

      Dit gedeelte vindt rechtstreeks aansluiting bij Mat.24:31 alwaar sprake is van het bijeen vergaderen van de uitverkorenen, de getrouwe Joden. Hier echter worden de volken verzameld en gescheiden als schapen en bokken. De troon die we hier zien is deze van bij het begin van het duizendjarig vrederijk. Alle nog levende volken worden ervoor verzameld. Zij worden beoordeeld over de manier waarop zij de predikers van het Koninkrijk hebben behandeld (Mat.24:14). Dit mogen we niet verwarren met de ‘grote witte troon’ uit Op.20:11, die helemaal aan het eind van het duizendjarig vrederijk komt, en dan zullen ook de doden geoordeeld worden.


      Bijlage:

      Uitverkorenen

      In Mattheüs 24:22 vinden we de uitdrukking ‘de uitverkorenen’ in het Grieks ‘eklek’tos’ wat je zou kunnen vertalen als ‘uitverkoren door God’. Sommigen uitleggers passen dit toe op christen-gelovigen om zo hun uitleg dat het in Mattheüs 24 over christenen gaat te onderbouwen. Het woordje ‘uitverkorenen’ c.q. 'uitverkoren’ wordt in Gods Woord op vele plaatsen gebruikt bijvoorbeeld voor de Messias (Jes.42:1) en het volk Israël (Jes.43:20). Om op grond van dit woordje te beweren dat het in Mattheüs 24 om christenen gaat is ongegrond.

       

      De uitdrukking geslacht

      Volledige opzoeking in het Nieuwe Testament van de Statenvertaling 1977. Uit de opzoeking volgt dat de uitdrukking ‘dit geslacht’, in Mat.24:34, Mark.13:30 en Luk.21:32, enkel refereert naar het Joodse volk als zodanig, niet een periode van één generatie. Zelfs Heb.3:10 heeft het niet over één generatie, maar over de weerspannige Joden.

      Zie hierna de context van de uitdrukking ‘dit geslacht:

      De uitdrukking ‘dit ... geslacht’

      Mat.11:16 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 12:41,42,45 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 17:21 (demonen); 23:36 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); Mat.24:34 (het Joodse volk, tot aan Jezus’ komst)

      Mark.8:12 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 9:29 (demonen); Mark.13:30 (het Joodse volk, tot aan Jezus’ komst)

      Luk.7:31 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 11:29 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd), 30 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd), 31 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd), 32 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd), 50-51 (ongelovige Joodse volk); 17:25 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 21:32 (het Joodse volk, tot aan Jezus’ komst)

      Hand.2:40 (ongelovige Joden in de tijd van Pinksteren)

      Heb.3:10 (ongelovige Joden in de woestijn)

      Maar ook de uitdrukking ‘geslacht’, zonder aanwijzend voornaamwoord (die/dat) wordt gebruikt. Merk dan op dat enkel Mat.1:17 van ‘generaties’ spreekt, als voortplantingsreeks binnen een familie, met name binnen het geslachtsregister van Jezus Christus. Dit staat echter geheel buiten elke betekenis van ‘geslacht’ in de rest van het Nieuwe Testament, en kan dan ook niet gelieerd worden aan de betekenis van ‘dit geslacht’.

      Zie hierna de betekenis van de uitdrukking ‘geslacht’:

      De uitdrukking ‘geslacht...’

      Mat.1:1 (familie); Mat.1:17 (voortplantingsreeks binnen een familie); 12:39 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 16:4 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 17:17 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 19:28 (stammen van Israël); 24:30 (volken)

      Mark.8:38 (zondige mensheid); 9:19 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd)

      Luk.1:48,50 (alle mensen van alle tijden); 1:61 (familie); 2:4 (familie); 9:41 (ongelovige Joden in Jezus’ tijd); 16:8 (groep van de gelovigen); 22:30 (stammen van Israël)

      Hand.3:25 (mensen van alle tijden); 4:6 (familie); 7:13,14,19 (familie); 8:33 (afkomst); 13:26 (familie); 17:26,28,29 (genus); 26:7 (stammen van Israël)

      Gal.1:14 (mensen van eenzelfde leeftijdsgroep)

      Ef.3:15 (familie); 3:21 (alle mensen van alle tijden)

      Fil.2:15 (zondige mensheid); 3:5 (volk Israël)

      Kol.1:26 (mensen van alle tijden)

      1Tim.1:4 (afkomst)

      Tit.3:9 (afkomst)

      Heb.7:3,6 (afkomst)

      1Petr.2:9 (groep, volk)

      Op.1:7 (alle mensen in de tijd van de wederkomst); 5:9 (mensen van alle tijden); 7:4-8 (volk Israël); 7:9 (mensen van alle volken); 11:9 (mensen van alle volken); 13:7 (mensen van alle volken); 14:6 (mensen van alle volken); 21:12 (stammen van Israël); 22:16 (familie)


      Conclusie

      De Schriftuurlijke conclusie kan niet anders zijn dan dat de uitdrukking ‘dit geslacht’ (Mat.24:34, Mark.13:30 en Luk.21:32), enkel te maken heeft met het Joodse volk als zodanig en niet een bepaald tijdperk van één generatie. Pas ná het Gemeentetijdperk, en niet ervóór, zal God de draad met Israël terug opnemen: in de verdrukking. Dan pas wordt Israël geestelijk hersteld en komen zij tot bekering. Vóór deze verdrukking moeten wij niet ‘één generatie’ van Israël afmeten. Pas in de verdrukking zullen de tekenen der tijden duidelijk worden.

      Vóór de verdrukking is er slechts één belangrijke gebeurtenis, en gelijk ook een teken voor Israël en de wereld: de opname van de Gemeente. Dit zal als een totale verassing komen en aanleiding geven tot de verdrukking.

      Wel is het waar dat het ‘wereldtoneel’ voor de aanstaande gebeurtenissen in onze tijden wordt opgezet, zowel met betrekking tot de volken, de (moslim)vijanden van Israël, de oprichting van de staat Israël, de terugkeer van Joden, het gedeeltelijke bezit van Jeruzalem, enz. Maar dit is niet het ‘begin van de weeën’ (‘beginsel der smarten’ - Statenvertaling) van Mat.24:8, waarbij de tekenen der tijden duidelijk worden voor de Joden, en die hen ook tot bekering zullen leiden.

      Vóór de verdrukking is er beslist geen tijdperk van ‘één generatie’ van Joden waarop ook maar iets van de rede der laatste dingen van de Heer van toepassing is. De Gemeente heeft die tekenen niet nodig, en Israël zou ze in haar onbekeerde toestand niet kunnen zien. Er zijn wel twee perioden met tekenen over de laatste dingen: 1e. de periode 33-70 n. Chr, en 2e. de ‘zeventigste jaarweek’ (de verdrukking).

      Zoals reeds betoogd moeten wij vóór de Opname geen tekenen der tijden verwachten, noch voor de Gemeente, noch voor Israël. De Schrift wijst eerder op het tegendeel: het leven gaat zijn gewone gangetje (...en zij het niet merkten! Mat.24:38) totdat plots de Gemeente wordt opgenomen. Daarna zal het Joodse volk de tekenen zien die haar toebehoren, en tot bekering komen.

       

      Nagekomen opmerking

      1e. Als we ervan uit gaan dat het in Mattheüs wel over christenen zou gaan dan moeten we ons afvragen hoe het zal gaan op het moment dat de Heer Jezus komt. Is er dan een opname? Gaat jood en christenen het Vrederijk binnen? Wat blijft over van de bijzondere roeping en positie van de gelovigen van de Gemeente?

      2e. Op grond van welke tekst uit Mattheüs 24 baseren zich hen die leren dat het hier om christenen gaat?

      3e. Is het voldoende om op grond van één woordje (de uitverkorenen’ vs.22) de visie te baseren dat daarmee christenen bedoeld worden?

      4e. Als geen ‘opname’ is en maar één (weder)komst van Christus dan is een verdere openbaring van het geheimenis van de komst van Christus door Paulus totaal overbodig want Jezus’ zichtbare komst op de Olijfberg is voldoende omschreven in het Oude Testament.

       

      Enkele aangehaalde werken:

      The Bible Exposition Commentary NT

      Things to Come, Pentacost, J.D..

      De openbaring van Jezus Christus, deel 1 en 2, Ouweneel, W.J.

      De toekomst van God, Ouweneel, W.J.

      Verder nog de website van Marc Verhoeven

      ____________________________________________________________________

       

      ‘Rede over de laatste dingen’

       

      Mattheüs 24


      Inleiding 

      Gelet op de openingswoorden is het in het Mattheüs evangelie het erom te doen Jezus voor te stellen als de Messias, de Zoon van Abraham en de Zoon van David, Degene in Wie de beloften en profetieën vervuld zijn, de Emmanuël (‘God met ons’) van God gekomen, te midden van zijn volk, waar Hij de tekenen verricht die zijn Messias schap bewijzen en het koninkrijk der hemelen op aarde aankondigt. Onderstaand overzicht maakt bovenstaande visie duidelijk. Doel van dit artikel is om aan te tonen dat het in Mattheüs 24 gaat over de toekomstige gebeurtenissen die het volk Israël aangaan en niet de Gemeente.

       

      Overzicht van het Evangelie naar Mattheüs

      1. De afkomst van de Messias van David (1:1)
      2. De wijzen uit het oosten zoeken de Koning (2:2)
      3. De Christus wordt geboren in Bethlehem (2:5)
      4. Johannes de Doper kondigt het koninkrijk aan (3:1)
      5. Er is sprake van Jeruzalem, de heilige stad (4:5), de stad van de grote Koning (5:35)
      6. De zogenaamde Bergrede – de grondbeginselen van het Koninkrijk (5-7).

                Uitzending van de discipelen gepaard gaande met de krachten van het

                koninkrijk (10:1-15)

             7. Heil in beginsel alleen voor Israël (10:5; 15:34)

             8. Verwerping van de Koning (11:2; 14:1) wat in principe al gebeurd door de

                 arrestatie en de moord op Johannes de Doper

             9. De definitieve verwerping van Koning Jezus (12:22-32, 46; 13:2)

           10. Het Koninkrijk wordt (in verborgen vorm) aangekondigd (13)

           11. Aankondiging van de (toekomstige) Gemeente (16:18)

           12. Daaropvolgend de aankondiging van Jezus lijden en sterven (16:21)

           13. Intocht in Jeruzalem (21:5) gevolgd door de vervloeking van de

                  vijgenboom en de terzijdestelling van Israël (21:43)

           14. Weeklacht over Jeruzalem (23:37)

           15. Rede over de laatste dingen waarin het oordeel over Israël, Christenheid

                 en de volkeren (24-25)

           16. Tenslotte de daadwerkelijke verwerping en kruisiging van de Koning

                 (27:29, 38)

         

        Indeling van het Evangelie naar Mattheüs


        Hfdst. 1-10   - De aankondiging en openbaring van de Koning.

        Hfdst. 11-13 - De tegenstand van de Koning.

        Hfdst. 14-20 - De terugtrekking van de Koning.

        Hfdst. 21-27 - De verwerping van de Koning.

        Hfdst. 28      -  De opstanding van de Koning.

         

        Bespreking hoofdstuk 24

        In de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden (Mat.21:33-46) maakte de Heer Jezus duidelijk dat de zoon van de wijngaardenier (Jezus) zou worden gedood. Over zijn dood had de Heer Jezus al eerder gesproken (Mat.16:21; 20:18-19). De verwachtingen van de discipelen waren tot dusver geweest dat ze met Jezus op twaalf tronen zouden zitten (Mat.19:28) ze zien dan ook door deze aankondigingen van het aangekondigd sterven van de Heer Jezus hun ‘dromen’ in rook opgaan. Daar komt bij dat de Heer Jezus zich uiterst kritisch had uitgelaten over de joodse leiders (Mat.23:1-36) tot slot van zijn verwijten aan hun adres spreekt Hij de weeklacht over Israël en Jeruzalem uit, met de woorden: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt dit tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik u kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens bijeenverzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt aan u woest overgelaten. Want Ik zeg u: u zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: ‘Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer’ (Mat.23:37-39). Na deze woorden zien we dan de Heer Jezus met zijn discipelen vertrekken naar de Olijfberg waar Hij zijn bekende rede over de toekomst van het volk Israël gaf. De vragen die de discipelen Hem toen stelden waren: (1) Wanneer de verwoesting van de tempel zou plaatsvinden, (2) wat het teken van zijn komst zou zijn, ze bedoelden, wanneer het koninkrijk zou komen, en (3) wat het teken van het einde van de eeuw zou zijn, ze bedoelden hoe het zou gaan in de tijdsperiode dat zou eindigen met Jezus’ komst. In de twee andere evangeliën die deze rede ook vermelden vinden we verdere informatie met betrekking tot de gestelde vragen. De eerste vraag vinden we beantwoord in Lukas 21:5-36. Mattheüs 24 en Markus 13 beantwoorden de tweede en derde vraag.

         

        Bestemd voor Israël

        In Mattheüs 16 en 18 was er al sprake van een toekomstige Gemeente. De Heer Jezus sprak erover met de woorden: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’. Over de betekenis en de uitleg daarover moesten de discipelen wachten wat de apostel Paulus daarover zou openbaren, want het was een verborgenheid of geheimenis die van alle eeuwen en geslachten verborgen was geweest, maar die nu geopenbaard is aan zijn heiligen (Ef.3:9; 5:32; Kol.1:26, 2:2). Het is dan ook verwonderlijk, mede gelet op het bovenstaande, dat er toch nog uitleggers zijn die Mattheüs 24 toepassen op de Gemeente en er zelfs de Opname in willen zien. Dat is des te verwonderlijker omdat we in deze rede uitdrukkingen lezen, die onmogelijk toepasbaar kunnen zijn op de Gemeente! Bijvoorbeeld: ‘het evangelie van het koninkrijk’, ‘de gruwel van de verwoesting’, ‘de heilige plaats’, ‘zij die in Judea zijn’, ‘dat uw vlucht niet op de sabbat gebeurt’, ‘alle stammen van het land’, ‘leert van de vijgenboom deze les’. Al deze uitdrukkingen kunnen zeer wel toegepast worden op het volk Israël maar onmogelijk op de Gemeente. Verwijzingen naar de Gemeente en/of de Opname van de Gemeente vinden we dan in deze rede niet, ook omdat, naast de Gemeente, ook de Opname een verborgenheid was die pas door de apostel Paulus is bekendgemaakt (1Thes.4:15-18; 1Kor.15:51-53). Het is vreemd dat sommigen uitleggers ondanks het bovenstaande toch de Gemeente willen zien in Mattheüs 24 en dat komt vermoedelijk omdat men het onderscheid tussen Israël en de Gemeente niet kent.

         

        De ‘uitverkorenen’

        Maar om ‘hard’ te kunnen maken dat het in Mattheüs 24 wel over de Gemeente gaat beroept met zich op de uitdrukking ‘de uitverkorenen’ die voorkomt in de verzen 22, 24 en 31 (zie ook Markus 13). ‘Uitverkoren’ is echter een algemene term, die op verschillende groepen mensen en zelfs engelen kan slaan Het wordt gebruikt voor gelovigen in het algemeen, niet- als wel behorend bij de Gemeente (Luk.18:7; Joh.6:70, 15:16,19; Hand.1:2, 9:15, 15:7; Rom.8:33, 11:7; Kol.3:12; 1Tim.5:21; 2Tim.2:10; Tit.1:1) op engelen (1Tim.5:21) en op het volk Israël (bv. Jes.43:20 en veel andere plaatsen in het OT en in het NT in Rom.11:7).

        Om terug te keren naar Mattheüs 24 moeten we zeggen dat met de ‘uitverkorenen’ hier steeds bedoeld wordt Zijn uitverkoren aardse volk Israël (Gaebelein) ook met het oog op de vele andere uitdrukkingen die alleen maar op Israël toepasbaar kunnen zijn. Dit verklaart dan ook waarom men in het boek Openbaring, tijdens de verdrukking die dan op aarde zal zijn, de uitverkorenen met de Gemeente identificeert, hetgeen wij afwijzen. De verlegenheidsredenering om van ‘de discipelen’ van vers 1 de ‘uitverkorenen’ te willen maken slaat dan ook nergens op, want het gaat om de ‘uitverkorenen in die dagen’, dat wil zeggen in de oordelen van de eindtijd.

         

        Nogmaals de ‘uitverkorenen’

        Blijft de vraag wie deze ‘uitverkorenen dan wel zijn? We dienen ze te zien als de 144.000 joden (en niet de Gemeente) zoals die vermeld worden in het boek Openbaring (7:3-8; 14:1) en mogelijk ook hen die in de Grote Verdrukking door hun getuigenis tot geloof gekomen zijn (Op.7:9-14). Maar we dienen dezen wel te onderscheiden van de Gemeente. De ‘uitverkorenen’ van Mattheüs 24:30 te vereenzelvigen met de Gemeente, zoals gebeurt, brengt verwarring en geeft eerder de indruk van ‘inlegkunde’ dan ‘uitlegkunde’. De rede over de laatste dingen op de Olijfberg heeft niets met de Gemeente te maken. Mogelijk speelt het standpunt dat men inneemt hier een rol, ik bedoel het midtribulationisme en/of posttribulationisme, want die visies gaan ervan uit dat de Gemeente door de Grote Verdrukking moet gaan en dan mag daarvan een vermelding in Mattheüs 24 toch niet ontbreken? Maar een dergelijke uitleg geeft ook blijk van het onvoldoende kennen van het onderscheid tussen Israël en de Gemeente.

         

        De typologie

        Het mag de lezer dan ook duidelijk zijn dat wij in ‘de rede over de laatste dingen’ niet geloven dat we in de verzen 36-38 de Opname van de Gemeente vinden. Het vermelden van Noach (als type van Israël) en de zondvloed is geheel in overeenstemming met de inhoud van dit hoofdstuk en demonstreert nog maar eens dat het over Israël gaat. Henoch is een type van de Gemeente die vóór de zondvloed (Grote Verdrukking) werd weggenomen. Noach leefde aan het eind van een tijdperk en werd met zijn gezin behouden door de zondvloed heen, waarna een nieuw tijdperk aanbrak. Dat we hierin een typische overeenkomst vinden met het overblijfsel van Israël, dat aan het eind van een tijdperk zal leven, is wel bekend. Zoals de tijd van Noach eindigde met de zondvloed, zal ook ons tijdperk eindigen met oordelen. In de dagen van Noach kwam het oordeel plotseling over de mensen en zo zal het ook zijn bij de komst van de Zoon des mensen. Twee klassen van mensen waren er in Noach’s dagen, namelijk de ongelovige menigte, die door het oordeel werd weggevaagd, en Noach en zijn huis, (hij met de zijnen), die gered en niet door het oordeel getroffen werden. Zo zal het ook zijn bij de komst van de Zoon des mensen. De ongelovigen zullen in die dag van oordeel worden weggenomen, de rechtvaardigen zullen op de aarde worden achtergelaten om de zegeningen te ontvangen en het Koninkrijk in te gaan, dat dan zal worden opgericht met kracht door de Messias. Bij de komst van de Heer als Bruidegom voor Zijn Gemeente, heeft ‘weggenomen’ en ‘achtergelaten’ precies een tegenovergestelde betekenis. De ware gelovigen zullen in heerlijkheid worden opgenomen, in wolken de Heer tegemoet in de lucht, de ongelovigen, de naamchristenen worden achtergelaten, overgeleverd aan het oordeel. Sommigen ontkennen dat het woord ‘weggenomen’ in onze tekst betekenen zou ‘weggenomen door het gericht’. De samenhang, de verwijzing naar Noach en de zondvloed, maken echter duidelijk dat dit de betekenis moet zijn. Het is buiten twijfel, dat zij die door de zondvloed werden weggenomen niet werden opgenomen.

         

        De zeventigste jaarweek

        Zonder daarover uitgebreid op in te gaan moeten we ook enige aandacht schenken aan de 70 jaarweken zoals vermeld Daniël, hoofdstuk 9. Van de 70 jaarweken zijn er 69 al voorbij en er wacht nog één jaarweek in vervulling te gaan, de laatste. Wij zien hier in de Grote Verdrukking (Mat.24:21) waardoor Israël heen zal moeten gaan. De zeventig jaarweken zijn bestemd voor Israël, ‘over uw volk en uw heilige stad’ (Dan.9:24). Dat betekend dat er in de eindtijd weer een volk Israël aanwezig zal zijn en in 1948 in de staat Israël dan ook uitgeroepen. Een ‘doorn’ in het oog van de vergeestelijkingstheologie, die leert dat Israël heeft afgedaan en dat de Kerk hun plaats definitief heeft ingenomen in het handelen van God met betrekking tot deze aarde. Hoe kan met zonder daarvoor bewijs aan te voeren blijven leren dat onder de ‘uitverkorenen’ de Gemeente dient te worden verstaan? Is het onwil of spelen vooringenomenheid en onvoldoende kennis van Gods Woord hier een rol van betekenis?

         

        Conclusie en slotwoord

        Gelet op het bovenstaande is de conclusie duidelijk: De rede over de laatste dingen in Mattheüs 24 heeft niets met de Gemeente te maken maar alles met het volk Israël. Er is geen enkele reden aan te wijzen waarom we de vermelding van de ‘uitverkorenen’ op de Gemeente mogen toepassen, integendeel alles duidt erop dat het om Israël gaat dat in de eindtijd weer haar plaats mag innemen in Gods handelen. Dat houdt in dat de Gemeente dan niet meer aanwezig zal zijn opdat deze is opgenomen de Heer tegemoet in de lucht (1Thes.4:13-18; 1Kor.15:51-52).

        Tot besluit van dit artikel wil ik eindigen met de oproep van de Heer Jezus om gereed te zijn wanneer hij komt: ‘Maar weet dit, dat indien de heer des huizes geweten had, in welke ure de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en niet hebben toegelaten, dat zijn huis doorgraven werd. Daarom weest ook gij gereed want in welke ure gij het niet meent, komt de Zoon des mensen’ (vs. 43 en 44). Met deze woorden van waarschuwing en vermaning om te waken, besluit de Heer deze voorzeggingen. Zij moeten wachten op de zichtbare komst van de Messias, de Zoon des mensen die zal verschijnen op de Olijfberg waar zijn voeten zullen staan; de Gemeente heeft te wachten op haar Heer, die zonder verdere aankondiging elk moment kan verschijnen.

         

        Enkele geraadpleegde werken:

        The Bible Exposition Commentary NT

        Things to Come, Pentacost, J.D.

        De openbaring van Jezus Christus, deel 1 en 2, Ouweneel, W.J.

        De toekomst van God, Ouweneel, W.J.

        Verder nog de website van Marc verhoeven

        Inleiding tot de studie der profetie – Tapernoux

        De Openbaring – Voorhoeve

        ____________________________________________________________________


        De Grote Verdrukking

         

        Inleiding

        De tijd tussen de opname van de Gemeente (Op.17:14, 19:11,4) is de ‘ure der verzoeking’ die over het hele aardrijk komt (Op.3:10). Deze periode omvat de laatste de laatste halve jaarweek, d.i. 1260 dagen 5Op.11:3; 12:6), 42 maanden (Op.11:2; 13:5) of ‘een tijd, tijden en een halve tijd’, d.i. drieëneenhalfjaar (Op.12:14).

         

        De vraag of de Gemeente door de Grote Verdrukking zal gaan, is niet eerder te beantwoorden voordat we hebben vastgesteld wat die ‘Grote Verdrukking’ eigenlijk inhoudt. Deze periode valt in en samen met de laatste, zeventigste, week van Daniels profetie van de zeventig jaarweken (Dan.9), en wordt vele malen in de profetieën beschreven, onder allerlei verschillende namen.

         

        1.) ‘de tijd van grote benauwdheid’ (Dan.12:1); ‘een tijd van benauwdheid voor Jakob’ (Jer.30:7; Dan.12:1; Mt24:21). Deze uitdrukking staat in verbinding met het volk Israël tijdens de laatste halve jaarweek.

         

        2.) ‘het uur van de verzoeking’ (Op.3:10); ‘het uur van zijn oordeel' (Op.14:7; 18:10; vgl. 16:7; 19:2). Staat in verband met het oordeel over de aarde en de volkeren.

         

        3.)  ‘de grote verdrukking’ (Op.2:22; 7:14; Mat.24:21). Staat in verband met het oordeel over de valse kerk, het grote Babylon. (vgl. Op;2:22).

         

        4.)  ‘de dag des Heren’ (o.a. Jes.2:12; 13:6-9; Ez.13:5; Joel 1:15; 2:1,11,31;

         

        3:14; Amos 5:18-20, Ob.:15; Zef.1:7,14; 1 Thes.5:2; 2 Thes.2:2; 2 Petr.3:10). Is de gehele periode van oordelen die over de aarde komen.

         

        5.)  ‘de dag van de verborgenheid/toorn des Heren’ (Zef.1:18; 2:2; vgl. 7Jes.61:2).

         

        6.)  kortweg ‘de gramschap’ (Jes.10:25; 26:20v.; Dan.8:19; 11:36); ‘de toorn’ (1 Thes.1:10; 5:9; Op.6:16v.; 11:18); ‘de grimmigheid’ (al of niet in combinatie met ‘toorn’) (Op.14:8,10,19; 15:1,7; 16:1,19; 19:15). Deze uitdrukking ‘gramschap’ is vaak in de profetieën een aanduiding van Gods oordelen over het goddeloze volk Israël tijdens de laatste halve week. 

         

        Het karakter van de zeventigste jaarweek is, dat het een periode van Gods toorn, grimmigheid en wraak is over de goddeloze volken in het algemeen en de onbekeerlijke massa van Israël in het bijzonder. Dit punt is van enorme betekenis, omdat het direct duidelijk maakt dat de gemeente in die periode niet op aarde thuishoort. De tussenperiode tussen de negenenzestigste en de zeventigste jaarweek is het tijdvak van de christelijke gemeente, dat Gods ‘programma’ voor Israël naar zijn wijs bestel heeft onderbroken. Pas als de gemeente van de aarde is weggenomen, zal dit ‘programma’ worden afgerond met de zeventigste jaarweek, waarin de ongelovige massa van Israël geoordeeld en het overblijfsel gelouterd wordt om vervolgens het vrederijk binnen te gaan.

        ____________________________________________________________________


        Het ontstaan van de Messias belijdende gelovigen viel samen met de hierboven vermelde gebeurtenissen. Voor de jaren tachtig van de vorige eeuw waren er nauwelijks Messias belijdende joden in Israël vandaag wordt hun aantal boven de tienduizend geschat. Tijdens een bezoek aan een Messias belijdende gemeenschap in Tiberias in 2009 verstrekte men mij deze aantallen en inmiddels zal dat wel zijn opgelopen. Dit is nooit eerder voorgekomen in Israëls geschiedenis sinds haar ontstaan in 1948. De verovering van Jeruzalem in 1697 heeft daar zeker toe bijgedragen. Ook elders in de wereld zijn er vele Messias belijdende gemeenten ontstaan. De bijbel leert dat er in de eindtijd een rest (overblijfsel) in het land aanwezig zal zijn om de Messias te verwelkomen bij zijn komst en wellicht mogen we in de Messias belijdende gelovigen daarvan een voorbode zien. In het boek Handelingen zien we het omgekeerde, van wat nu gebeurd namelijk dat de eerste gemeenten bestonden uit joodse christenen waaraan later gelovigen uit de volkeren werden toegevoegd. Ik denk dan ook dat we met de komst van de Messias belijdende joden in een overgangsfase zitten. Na de opname van de Gemeente zal Israël weer als getuigenis van God dienen in deze wereld. Daarvoor is het nodig dat het volk Israël voorbereid wordt op de komst van de Messias; bekerring en berouw zal nodig. Wat we nu zien is een volk dat weer woont in het land van hun vaderen maar nog in ongeloof. ‘Ik nu profeteerde zoals mij bevolen was, en zodra ik profeteerde, ontstond er een geruis, en zie, een beweging, en de beenderen voegden zich aaneen zoals zij bij elkander behoorden; ik zag toe, en zie, er kwamen spieren op, en vlees, en er trok een huid overheen; maar geest was er nog niet in hen.’ (Ez.37:7-8).

         

        Ontstaan hersteld Romeinse rijk

        In het boek Daniël vinden we de bekende beschrijving van de vier wereldrijken die in Gods bestuur met deze wereld de plaats van Israël hebben ingenomen ‘totdat de tijden der volkeren zouden zijn vervuld’ (Luk.21:24). Ná het vierde (Romeinse) rijk zou het rijk van Messias komen. Uit de geschiedenis weten we dat met de verwerping van de Messias dit rijk er (nog) niet gekomen is hoewel met de komst van Constantijn in 312 gemeend heeft dat met het christendom het rijk van de Christus gekomen was. Tertullianus (ca. 160 – ca. 230) schrijft: ‘Er bestaat voor ons nog een andere, nog grotere noodzaak, om te bidden voor de keizers en tevens voor de voorspoed van het rijk en de macht van Rome; wij weten namelijk, dat de grote catastrofe, welke de gehele wereld te wachten staat en het einde der tijden zelf, dat ons bedreigt met afschuwelijke rampen, vertraagd wordt door het uitstel dat aan het Romeinse Rijk verleend wordt. Dit einde nu wensen wij niet te beleven en terwijl wij bidden dat het uitgesteld wordt, werken wij mee aan de lange duur van het Romeinse Rijk’.  Voor de komst van het Messiaanse rijk dient er weer een Romeins te zijn. Na de tweede wereldoorlog hebben we dit ‘rijk’ dan ook gestalte zien krijgen in wat nu de Europese Unie genoemd wordt. De profetie van Daniël daaromtrent is dan ook veelzeggend: ‘En dat gij de voeten en de tenen gezien hebt deels van pottenbakkersleem en deels van ijzer, betekent, dat dit een verdeeld koninkrijk wezen zal: wel zal het iets van de hardheid van het ijzer aan zich hebben, juist zoals gij gezien hebt ijzer gemengd met kleiachtig leem, en de tenen der voeten deels van ijzer en deels van leem; ten dele zal dat koninkrijk hard zijn, en ten dele zal het broos zijn. Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijksgemeenschap vermengen, maar met elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem’ (Dan.2:41-44). De huidige Europese Unie is werkelijk ontstaan door een vrijwillig samengaan – door huwelijksgemeenschap zegt Daniël - van vele landen maar ze vormen geen hechte eenheid, of met de woorden van Daniël: ‘geen samenhangend geheel’. In het verleden zijn meerdere pogingen ondernomen om door geweld tot een verenigd Europa te komen. In 800 door Karel de Grote, in de negentiende eeuw door Napoleon en in de twintigste eeuw door Hitler maar geen van de drie is er in geslaagd. Vandaar dat de huidige Europese Unie een teken is dat we leven in de tijd die voorafgaat aan de komst van de Messias. ‘Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid, juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen van de berg losraakte en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning bekendgemaakt wat na dezen zal geschieden; de droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar’ (Dan.2:44-45).

         

        Verval van het (Europese) christendom

        Op mijn website – in de rubrieken eschatologie en christendom -  kunt u enkele artikelen vinden die dit onderwerp uitvoerig behandelen en ik verwijs u daar graag naar.

         

        Ten slotte

        Ik geloof dat we er zeker van kunnen zijn dat wij leven de laatste dagen, de tijd die voorafgaat aan de kost van de Heer Jezus voor de Gemeente en vervolgens voor Israël en de volken. ‘Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon’ (Hebr.1:1-2). Die verwachting betekent niet dat we maar rustig moeten afwachten, maar dat we actief bezig dienen te zijn met de verkondiging van het evangelie van de genade Gods. We dienen te zijn als waakzame slaven die hun lendenen omgord hebben en hun lampen brandende (Luk.12:35). Ook mogen we niet vervallen in speculaties over dag en uur.

        ____________________________________________________________________


        Bijbelse Profetie

         

        Inleiding

        Onze huidige tijd is er een van revolutionaire veranderingen waar geen enkele andere tijd mee te vergelijken en geconfronteerd is. Het is dan ook niet vreemd dat veel mensen, christenen en niet-christenen, zich vragen beginnen te stellen over de toekomst. Allerlei prognoses, hypothesen en fantasieën doen de ronde, maar er is niemand die weet waar het met de wereld naartoe gaat.

        Als christenen hoeven wij niet in het onzekere te verkeren voor wat betreft onze toekomst en die van de wereld waarin wij leven. God heeft ons in zijn Woord duidelijk de contouren geschetst van zijn plan met deze wereld en wij kunnen daarvan kennisnemen middels de Bijbel. De Heer Jezus zegt dat, wanneer de heilige Geest zal komen, Deze ons zal inlichten over de toekomstige dingen (Joh.16:13). ‘En zo hebben wij het profetisch woord des te vaster, en u doet er goed aan daarop acht te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten’ (2Petr.1:19).

        In de christelijke traditie wordt Bijbelse profetie nadrukkelijk onderscheiden van waarzeggerij, wichelarij, uitleggen van voortekenen, tovenarij, bezweringen en ondervragen van (geesten van) doden (spiritisme). Ongeveer een vierde van de Bijbel is profetie, redenen genoeg om ons daarmee bezig te houden, om te ontdekken dat God alles onder controle heeft en bezig is zijn plan ten uitvoer te brengen.

         

        Wat is profetie?

        Het begrip profetie in Bijbelse zin heeft een bredere betekenis dan alleen maar toekomstvoorspelling. Profeet zijn is spreken namens God tot mensen, zowel voorzeggend als voortzeggend (1Petr.4:11; Ez.37:7; Am.3:8). Zo'n 'godsspraak door profetenmond' kan troostend, vermanend of oordelend van aard zijn, ook geuit worden in de vorm van een (lof)lied (zoals bij Mozes, Mirjam, Hanna, Maria en in de Psalmen) en soms ook betrekking hebben op een gebeurtenis in de nabije of verre toekomst. Veel oudtestamentische profetieën riepen op tot herstel of handhaving van de Wet, en kondigden oordelen aan wanneer het verbond met God verbroken werd. In Bijbelse tijden werden door middel van profetie mensen geroepen tot het koningschap (zoals Saul, David, Jehu) of tot gemeentelijke taken (zie bijvoorbeeld Hand.13:2). Bijbelse profeten profeteerden volgens eigen zeggen niet uit zichzelf (vgl. Am.3:7; Jer.23:18). De apostel Petrus schreef hierover: ‘Want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de Heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken’ (2Petr.1:21). De profeet Jeremia beschreef in zijn zielenstrijd dat de kracht van Gods Geest voor een goedwillende profeet nagenoeg onweerstaanbaar was (Jer.20:7-9).

        Ook het tweede deel van de Bijbel, het Nieuwe Testament, is vol profetie. Zacharias en Elizabeth, Maria, Simeon en Anna (Luk.1) profeteerden. Johannes de Doper en Jezus traden op als profeet. Zij deden dit op de grens van het oude en het nieuwe verbond (Luk.22:20).
        Verder komen we mannen en vrouwen tegen die profeteren, bijvoorbeeld de profeten Agabus (Hand.11:27-10; 21:10-11), Judas en Silas (Hand.15:32), de vier dochters van Filippus (Hand.21:9) en anderen (Hand.11:27; 13:1). De christelijke gemeente is gebouwd op het fundament van apostelen en (nieuwtestamentische) profeten (1Kor.12:28; Ef.4:11), waarvan Jezus zelf de hoeksteen is (Ef.2:20). In de Openbaring aan Johannes - een profetisch boek - lezen we over Gods dienstknechten, zijn profeten (Op.10:8; 11:18; 18:20; 22:6,9).

         

        Wat is het doel van profetie?

         

        Profetie is ons niet gegeven om te speculeren, maar om te motiveren!

         

        Het doel van de profetie is niet om onze nieuwsgierigheid te bevredigen, maar om ons praktisch geloofsleven een extra stimulans te geven tot een heilig leven. Met het oog op de wederkomst van de Heer Jezus schrijft de apostel Johannes: ‘En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is’ (1Joh.3:3) en ‘Laat hij die onrecht doet, nog meer onrecht doen; en die vuil is, zich nog vuiler maken; en die rechtvaardig is, nog meer gerechtigheid doen; en die heilig is, zich nog meer heiligen’ (Op.22:11). Maar dat niet alleen. God heeft geweldige plannen met zijn schepping en wil ons daarover inlichten opdat ook wij ons daarin verheugen. ‘Voorzeker, de Here HERE doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten’ (Am.3:7).

        In de Bijbel zien we hoe het plan van God om zijn Christus in de wereld te brengen, zich geleidelijk ontwikkelt. Dat plan heeft zijn begin in het boek Genesis en vindt zijn uiteindelijke vervulling in het boek Openbaring. Dat maakt de Bijbel tot een heel bijzonder ‘boek’ dat niet te vergelijken is met welk ander boek ook. Omdat God ‘zijn plan’ op schrift heeft laten stellen, is die God ook verifieerbaar, we kunnen Hem niet alleen volgen maar ook ontdekken dat zijn beloften waar zijn. Veel profetieën hebben hun vervulling al gekregen bij de eerste komst van de Heer Jezus, we denken maar aan zijn geboorte, lijden en sterven. Veel profetieën zullen nog vervuld worden bij zijn wederkomst. Laten we maar eens als voorbeeld Handelingen 2 nemen waar we een gedeeltelijke of voorvervulling zien van de profetie van Joël wanneer hij spreekt over de uitstorting van Gods Geest in de laatste dagen (Hand.2:17-21). Lukas – de schrijver van het boek Handelingen – zegt niet dat de profetie vervuld is tijdens de Pinksterdag in Jeruzalem, maar dat er eenzelfde manifestatie van Gods Geest zal zijn voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt.

        Het doel van profetie is de openbaring van de Heer Jezus. In de Bijbel – Gods Woord - gaat het allemaal om Christus: ‘Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie’ (Op.19:10). Het plan van God vindt zijn hoogtepunt in de verhoging van Christus. ‘Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is, opdat in de naam van Jezus elke knie zich buigt van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God, de Vader’ (Fil.2:9-11).

         

        Waarom zouden we de profetie bestuderen?

        De Heer Jezus zegt in Johannes 15:15 ‘Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van mijn Vader heb gehoord, bekend gemaakt heb’. Gelukkig heeft God zijn plan niet voor ons verborgen gehouden en het te kennen zal tot grote zegen voor ons kunnen zijn. Paulus zegt dat ‘Hij ons de verborgenheid van zijn wil bekend heeft gemaakt, naar zijn welbehagen, dat Hij Zich had voorgenomen in Zichzelf aangaande bedeling van de volheid der tijden, om alles wat in de hemelen en wat op de aarde is onder één hoofd samen te brengen in Christus’ (Ef.1:9-10). In de profetie getuigt Christus aangaande Christus. Dat is precies de inhoud van 1Petr.1:10v.: ‘Over deze behoudenis hebben profeten onderzocht en nagevorst die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij navorsten welke of wat voor een tijd de geest van Christus die in hen was, aanduidde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat over Christus zou komen en van de heerlijkheden daarna’.

        De leer omtrent ‘de laatste dingen’, de zgn. eschatologie, is wat in onze tijd de meeste aandacht trekt, maar we moeten niet vergeten dat dit slechts een onderdeel uitmaakt van de profetie. Er zijn een aantal redenen te noemen waarom in onze tijd een vernieuwde aandacht voor de toekomstige dingen is, en dat niet slechts bij christenen. In de jaren zestig was er het verslag van de Club van Rome dat furore maakte en veel mensen aan het nadenken zette over de vraag waar het met ‘onze’ planeet aarde naartoe ging. In die tijd hebben de boeken van Hall Lindsey, die op dat onderwerp inhaakte, veel mensen bepaald bij wat de Bijbel over de toekomst van de wereld te zeggen had. Het is alweer enige jaren geleden dat veel mensen werden opgeschrikt door de dvd ‘An Inconvenient Truth’, gevolgd door het boek ‘Onze Toekomst’ van Al Gore. Al Gore is voormalig vicepresident van de Verenigde Staten en winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede. In zijn laatste boek, ‘Onze toekomst’, schetst hij de donkere wolken die zich aan de horizon samenpakken. Hij beschrijft ‘zes krachten die onze wereld veranderen.’ Ik geef ze hier kort weer. Het ontstaan van een mondiale economie met talloze kruisverbanden. Het ontstaan van een wereldwijd communicatienetwerk zoals het internet. Het ontstaan van volledig nieuwe machtsverhoudingen op politiek, economisch en militair gebied, denk maar aan de rol van China de laatste decennia. Het ontstaan van een snelle groei van de wereldbevolking en daarmee gepaard gaande het verbruik van grondstoffen, watertekorten, enz. Het ontstaan van revolutionaire nieuwe technologieën op het gebied van biologie, biochemie, genetica en andere materialen waardoor grenzen overschreden kunnen worden die we ons nooit hebben kunnen voorstellen. Het ontstaan van een radicale nieuwe relatie tussen de samengebalde kracht van menselijke beschaving en de ecologische systemen van de aarde zoals het klimaat en de atmosfeer. Als Christenen kunnen we naast deze zaken verder denken aan het ontstaan in 1948 van het volk Israël. Maar ook het ontstaan van de Europese Unie waarin velen de wedergeboorte van het antieke Romeinse Rijk menen te herkennen. Voor hen die geïnteresseerd zijn in de rol en betekenis van Europa in de wereld is het interessant kennis te nemen van het boek van Niall Ferguson, ‘Beschaving: Het Westen en de Rest’. De vraag die Ferguson zich stelt is, hoe het mogelijk is dat Europa na zijn ondergang in 476, in de vijftiende eeuw een wedergeboorte (renaissance) heeft gekend en zo’n dominerende invloed heeft gehad in en over de ‘Rest van de wereld’. En, ten tweede, vraagt Ferguson zich af: zou het Westen nog eens ten onder kunnen gaan en weer opstaan? Boeiende vragen ook voor christenen. Volgens Time behoort Niall Ferguson tot de 100 invloedrijkste mensen ter wereld. Niall Campbell Douglas Ferguson is getrouwd met Ayaan Hirsi Ali, die tussen 2003 en 2006 lid was van de Tweede Kamer voor de VVD in Nederland.

        Hoe dienen we de profetie te bestuderen?

        Van de volkeren wordt gezegd dat zij ‘de gedachten des HEREN niet kennen en zijn raadslag niet verstaan’ (Mi.4:12). Welke mens kan ons zeggen wat de toekomst zal brengen? De mens die niet eens weet, hoe morgen zijn leven zal zijn? (Jak.4:14). Voor betrouwbare informatie betreffende het plan van God en de toekomstige dingen zijn wij geheel en al aangewezen op Gods openbaring daarvan in de Bijbel – Gods Woord – en door de verlichting van zijn Geest. ‘Vraagt Mij naar de toekomstige dingen’ zegt de Here God (Jes.45:11). God is immers die God die ‘van den beginne de afloop verkondigt en vanouds wat nog niet geschied is’ (Jes.46:10). Gods plannen waren nog niet allemaal geopenbaard in het Oude Testament, dat blijkt wel uit de woorden van de Heer Jezus die heeft gezegd: ‘Ik zal mijn mond opendoen in gelijkenissen; Ik zal dingen uitspreken die van de grondlegging van de wereld af verborgen zijn geweest’ (Matt.13:34). Wanneer de Heer Jezus de komst van de heilige Geest aankondigt, wordt daarvan gezegd: ‘Die zal u alles leren en u in herinnering brengen alles wat Ik u heb gezegd’ (Joh.14:26). Maar niet alleen dat, ook zou de Geest ons in de hele waarheid leiden en de toekomstige dingen zou Hij ons verkondigen (Joh.16:13, 14). Met andere woorden, we krijgen door de Geest inzicht in de evangeliën, de leer van het Bijbelse geloof en leven vermeld in de diverse brieven, en ook in de leer omtrent de laatste dingen, de eschatologie, vermeld in het Oude en Nieuwe Testament.

        De apostel Paulus heeft het voorrecht gekend enkele van die geheimenissen of verborgenheden te duiden. ‘Thans verblijd ik mij in mijn lijden voor u en vul in mijn vlees aan wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus voor zijn lichaam, dat is de gemeente, waarvan ik een dienaar geworden ben overeenkomstig het rentmeesterschap van God dat mij gegeven is voor u, om het woord van God te voleindigen: de verborgenheid, die van alle eeuwen en geslachten verborgen is geweest, maar die nu geopenbaard is aan zijn heiligen. Aan hen heeft God bekend willen bekend maken welke de rijkdom is van de heerlijkheid van deze verborgenheid onder de volken, welke is Christus in u, de hoop van de heerlijkheid’ (Kol.1:24vv.). Die geheimenissen waren ten eerste dat de Heer Jezus het middelpunt van Gods plannen was (Rom.16:25; 1Kor.2:7v; Ef.1:9v.). Ten tweede de Gemeente, haar ontstaan en bestemming (Ef.3:9; 5:32; Kol.1:26; 2:2). Ten derde de opname en Christus’ verschijning in heerlijkheid (1Kor.15:51; 1Thes.4:15vv.) en ten slotte Gods plannen met het volk Israël (Rom.11:25).

        We dienen ons dus afhankelijk van Gods Geest en Woord op te stellen in het onderzoek van Gods plan. Het Woord dient gezag te hebben over ons leven en denken. ‘Uw Woord is de Waarheid!’ (Joh.17:17). Om niet te ontsporen in allerlei speculaties is het noodzakelijk dicht bij het licht van Gods Woord te blijven. Veel zaken, waarover we nù nog geen duidelijkheid hebben, zullen duidelijk worden als de tijd daarvoor aangebroken is. ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is’ (1Joh.3:2).

        ____________________________________________________________________



        ‘Leven wij in de eindtijd?’

         

        ‘En mort niet, zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is’ (1 Kor.10:10).

         

        Inleiding

        De hierboven vermelde tekst uit de eerste brief aan de Korinthiërs is duidelijk: wij leven in het einde der tijden! Er zijn jammer genoeg in de christelijke wereld veel gelovigen die in hun denken lijken op de boze slaaf in de gelijkenis van de goede en boze slaaf en niet geloven dat wij in de eindtijd leven, de tijd die voorafgaat aan de komst van Christus, en in hun hart zeggen: ‘Mijn heer blijft uit!’ (Mat.24:49). Wat wordt er tegenwoordig op dat terrein nog onderwezen op bijbelscholen, theologische opleidingen en kerken? Ik vrees het ergste, want in gesprekken met de voorstanders van de idee dat we niet leven in de eindtijd bemerk ik zelfs een zekere afkeer aan de gedachte van een nabije wederkomst van Christus. Onvoorstelbaar! Zelfs in Petrus’ tijd waren er al mensen die de komst van de Christus in twijfel trokken. ‘Dit vooral moet u weten, dat er in de laatste dagen spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen, en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is’ (2 Petr.3:3-4). De kennis van Gods Woord in onze tijd is vaak ver zoek en zoals Jezus in zijn dagen tegen de  Sadduceeën zei: ‘Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods’ (Mat.22:29) kunnen wij dat vandaag de dag tegen veel ‘theologen’ zeggen. De Bijbel is echter vol van verwachting naar de komst van Christus. Zelfs  de schepping ziet met reikhalzend verlangen uit en verlangt naar het openbaar worden der zonen Gods en zucht en is in barensnood. (Rom.8:19,22). Ik begrijp echt wel dat bijvoorbeeld de ‘vervangingstheologie’ een gezond verstaan van de Schrift veel christenen in de weg staat en dat mens de wederkomst van Christus naar een verre toekomst schuift. Dit komt vooral voor in de RK-kerk en veel protestantse kerken. (De vervangingstheologie of het substitutionalisme is de leer dat de Kerk het ‘geestelijk Israël’ is en daarmee in Gods heilswegen de plaats van Israël heeft ingenomen). Maar daarmee is de vraag naar Jezus’ wederkomst niet opgelost, hoogstens naar de achtergrond gedrongen! Een ander probleem is het postmoderne denken, waarin ieder zijn eigen gelijk heeft en er geen absolute waarheid meer is. Indirect staat daarmee staat ook het gezag van Gods Woord ter discussie want veel christenen hebben dat postmoderne denken overgenomen: ‘Ieder zijn eigen waarheid!’

         

        Het getuigenis van de Schrift

        Het Nieuwe Testament geeft op meerdere plaatsen getuigenis van de (spoedige) komst van de Heer Jezus. Die verwachting hield niet op nadat de Heer ten hemel was gevaren. Paulus schrijft al in de brief aan de Romeinen: ‘Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij’ (Rom.13:11). En in de brieven aan de Thessalonicenzen schrijft hij er uitvoerig over. Hij verwachtte Jezus’ komst nog tijdens zijn leven wanneer hij schrijft: ‘Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here weze’ (1 Thes.4:15-18). En dat ook Jakobus de Heer verwachtte in zijn de tijd blijkt wel uit het volgende: ‘Hebt dus geduld, broeders, tot de komst des Heren! Zie, de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld, totdat de vroege en late regen erop gevallen is. Oefent ook gij geduld, sterkt uw harten, want de komst des Heren is nabij. Broeders, zucht niet tegen elkander, opdat gij niet onder het oordeel valt; zie, de Rechter staat voor de deur’ (Jak.5:7-9). Zo zijn er nog veel meer gedeelten uit het Nieuwe Testament te noemen. De apostel Paulus sprak in zijn brieven de verwachting uit dat Jezus spoedig en tijdens zijn leven zou wederkeren (Rom.16:20, 1 Kor.1:7-8, 10:11, 15:51; Fil 1:10, 4:5; 1 Thes.3:13, 4:15, 4:17, 5:23; 1 Tim.6:14; Hebr.1:1-2, 10:37). Jacobus, Petrus en Johannes waren het met hem eens (Jak.4:5, 5:8; 1 Petr.1:5, 7, 20, 4:7; 1 Joh.2:18, 4:3, 2:28, 3:2). Dat de Heer nog niet gekomen is en het ‘zie Ik kom spoedig’ nog niet vervuld is geworden heeft te maken met de houding van de christenen en de grote omwenteling die plaatsvond met de komst van Constantijn de Grote in het begin van de vierde eeuw. De verwachting van een spoedige komst van Christus kreeg een bestemming in een verre toekomst. Echter in het begin van de negentiende eeuw is er weer licht gekomen op het profetische woord en is de komst van de Heer Jezus op de voorgrond gekomen. Momenteel zie je echter ook dat het wachten op Hem velen moe heeft gemaakt en zijn weer in slaap zijn gevallen (zie de gelijkenis van de tien maagden in de rubriek ‘Gelijkenissen’).

         

        Het getuigenis van de eerste christenen

        De christenen die leefden in de tijd dat de apostelen nog onder hen waren geloofden in een nabije wederkomst Jezus. Maar ook daarna vinden we deze verwachting! Het latere premillennialisme is een viesie die gelooft dat Jezus fysiek aanwezig zal zijn bij zijn wederkomst, voordat het duizendjarig vrederijk aanbreekt. (Ik ben geen voorstander van deze visie omdat het niet onderscheid tussen de komst van Christus voor de Gemeente en Israël, maar breng het onder de aandacht om te laten zien dat er toen al een verwachting was van Jezus’ spoedige komst.) Het premillennialisme is grotendeels gebaseerd op een letterlijke uitleg van Openbaring 20:1-6. Deze profetie beschrijft Jezus wederkomst na een periode van geloofsvervolging. Satan is voor duizend jaar geketend in de diepte. Na afloop van de duizend jaar zal Satan nog voor korte tijd worden losgelaten. Deze periode zou voorafgaan aan het uiteindelijke laatste oordeel en de opstanding der gelovigen. De eerste kerkvaders geloofden ook in een letterlijke uitleg van Openbaring 20:1-6. Justinus de Martelaar (100/114-165) en Ireneüs (140-202) kwamen bekend te staan als de felste uitdragers van dit idee. Tertullianus schrijft: ‘Wat voor een schouwspel is die snelle naderende terugkomst van onze Heer! Hij zal dan hoog verheven worden. Hij zal dan degene zijn die triomfeert! Wat een opgetogenheid zal er dan heersen onder de engelen! Wat een glorierijke opstanding van de heiligen! Wat een koninkrijk van de rechtvaardige zal er hierna zijn! Hoe groot zal de stad van het nieuwe Jeruzalem zijn! Ja, en er zullen andere zaken zijn: de dag van het oordeel’ Met de komst van Constantijn (312) en de daarmee gepaard gaande vervangingstheologie (de kerk heeft de plaats van Israël ingenomen) en later de geschriften van Augustinus verdween die verwachting totaal.

         

        De tekenen der tijden

         

        Israël

        De Heer Jezus verweet de Farizeeën en de Sadduceeën dat ze het aanzien van de lucht wel wisten te onderscheiden, maar de tekenen der tijden niet (Mat.16:3). Het enige profetische boek van het Nieuwe Testament de Openbaring van Johannes is ons gegeven ‘om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden’ (Openb.1:1). Samen met het Oude Testament en gedeelten uit de brieven en boeken van het Nieuwe Testament wordt het ons gegund een blik in de toekomst te kunnen werpen. Eén van die tekenen der tijden is de gedeeltelijke terugkeer van joden naar hun land van herkomst Israël dat in 1948 is ontstaan. Maar niet alleen Israël ook de landen rondom Israël zijn de vorige eeuw weer ontwaakt en onafhankelijke staten geworden na jarenlange overheersing door het Ottomaanse rijk. Met het oog op die toekomstige gebeurtenissen ‘sprak Hij (Jezus) een gelijkenis tot hen: Let op de vijgenboom en op al de bomen. Zodra zij uitlopen, weet gij uit uzelf, omdat gij het ziet, dat de zomer reeds nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, weten, dat het Koninkrijk Gods nabij is. Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat alles geschiedt. De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan’ (Luk.21:29-33). Om Israël kan geen christen heen en wie zijn bijbel een klein beetje kent weet dat deze terugkeer en ontstaan niet zonder (profetische) betekenis is! Het ontstaan van de staat Israël in 1948 heeft veel christenen aan het denken gezet en de eschatologie – de bijbelse theologische leer aangaande de laatste dingen - heeft daardoor weer een plaats gekregen in de dogmatiek. De verovering van oud-Jeruzalem in 1967 gaf het nog een extra impuls.

         

        Messias belijdende joden

        Is Christus’ komst aan

        voorwaarden gebonden?

        Inleiding

        De recente gebeurtenissen in het Midden-oosten gelijken volgens veel christenen op het eindtijdscenario dat de Bijbel ons geeft. Daarmee verbonden is de gedachte aan de spoedige (weder-) komst van de Heer Jezus. Velen gelovigen verwijzen naar een tekst uit Jezus’ ‘rede over de laatste dingen’ en beweren dat er eerst nog allerlei zaken moeten gebeuren voordat het zo ver is en Jezus komt. Die tekst is uit het Mattheüs evangelie: ‘En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn’ (Math. 24:14). Dit is voor velen dé bewijstekst dat de Heer Jezus niet eerder kan komen dan dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld verkondigd moet zijn. Zelfs lied 551 uit de Opwekkingsbundel wijst in die richting. ‘Maar ik weet dat die dag die straks komen zal, niet eerder komt en ik weet dat de klank van bazuingeschal, niet eerder komt, voordat alle mensen weten wat Jezus heeft gedaan’

         

        Maar is de komst van de Heer Jezus wel aan voorwaarden gebonden? Kan Hij niet eerder terugkomen voordat er bepaalde gebeurtenissen moeten plaatsvinden? Had Hij gisteren, vorig jaar of honderd jaar geleden niet kunnen komen? Kan Hij vandaag ook (nog) niet komen? Als dat zo is, hebben dan de gelovigen – en misschien ook u - in alle voorgaande eeuwen een verkeerde verwachting gehad en hebben ze vergeefs gehoopt op zijn komst? En als er bepaalde voorwaarden zijn die aan zijn komst moeten voorafgaan, welke zijn die dan? Of is er meer aan de hand? Over welke komst spreken we eigenlijk?

        Deze en andere vragen vereisen een antwoord en ik wil daar graag een poging toe doen, en dat is niet zo gemakkelijk als het op het eerste gezicht lijkt te zijn.

         

        Twee vragen.

        We keren terug naar de hierboven aangehaalde tekst uit Mattheüs 24:14 en stellen daarbij twee belangrijke vragen die we vervolgens proberen te beantwoorden.

        De eerste vraag is: gaat het in het genoemde tekstgedeelte wel over de wederkomst van Jezus? En de tweede vraag is: ‘wat wordt er bedoeld met: dit evangelie van het Koninkrijk’?

         

        Ad.1. We moeten oppassen dat we in deze tekst de wederkomst van Jezus niet ‘inlezen’. Het gaat hier niet over de wederkomst van Jezus maar over het einde. Wat er hier bedoeld wordt met het einde is het einde van een tijdperk, de tijden der volkeren (Luk. 21:24). De Telos-vertaling heeft hier en elders: ‘de voleinding van de eeuw’. De wederkomst van Jezus wordt in Mattheüs 24:29-44 beschreven.

         

        Ad.2. De aanduiding: ‘het evangelie van het Koninkrijk’ komt niet voor in het evangelie naar Johannes en het boek Handelingen, wel in Mattheüs, Lukas en Markus. In Hand. 20:24 spreekt de apostel Paulus over het ‘evangelie van de genade van God’. En in het boek Openbaring 14:6  wordt ook nog gesproken over het ‘eeuwig Evangelie’. Deze verschillende benamingen duiden op  een verschillend doel en inhoud. Het evangelie van het Koninkrijk was gericht aan het joodse volk, waarvan de grondslag gelegd is in de zgn. Bergrede, Mattheüs 5:1–7:29. De nadruk in Mattheüs 24:14 ligt daarom dan ook op het woordje ‘dit’.

        Dit evangelie – het evangelie van het Koninkrijk - zal door de 144.000 uit de stammen van Israël verkondingd worden aan het joodse volk en de volkeren (Openb. 7) voordat het einde komt (Openb. 7).

         

        Twee volken, twee komsten.

        In het evangelie naar Mattheüs wordt twee keer gesproken over de Gemeente en dan nog als iets dat in de toekomst ligt: ‘Ik zal mijn Gemeente bouwen’ (Math. 16:18; 18:17). Dat was slechts een aankondiging van wat ging gebeuren maar wat het betekende was nog verborgen. Aan de apostel Paulus was de eer deze verborgenheid (mysterie, geheimenis) bekend te maken (Kol. 1:25-29). Sedert het ontstaan van de Gemeente op de Pinksterdag in Handelingen 2 zijn er nu drie groepen van mensen, de Joden, Grieken (of volken) en de gemeente van God (1 Kor. 10:32) Israël is tijdelijk terzijde gesteld maar zal in de (nabije) toekomst weer een belangrijke plaats innemen in het handelen van God met deze wereld. Maar dan zal eerst de Gemeente plaats moeten maken en daarover spreekt de apostel Paulus ook. Hij heeft de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente mogen bekendmaken.

        Alleen al omdat het nieuwe testament in dit verband spreekt over een verborgenheid (mysterie, geheimenis) moet het ons duidelijk zijn dat deze komst onderscheiden dient te worden van de komst van de Heer Jezus voor het volk Israël en de volken. Al er geen speciale komst van Christus voor de Gemeente was dan had Paulus zich ook niet zo druk moeten maken om die ‘verborgenheid’ te openbaren; de komst van Christus was toch al voldoende beschreven in het oude testament? (bv. Zach. 14:3vv.) We spreken ook wel over de ‘zichtbare komst’ van Jezus voor Israël en de ‘onzichtbare’ voor de Gemeente, die ook wel de Opname wordt genoemd.

        Dat dit onderscheid door velen niet word gezien vinden we zelfs terug in het al genoemde lied 551 uit de Opwekkingsbundel. Die tekst slaat op de tweede komst van de Heer Jezus nl. voor Israël en de volken wanneer Jezus komt met bazuingeschal (Math. 24:31).

         

        De rede over de laatste dingen

        De rede over de laatste dingen, door de Heer Jezus uitgesproken op de Olijfberg, was naar aanleiding van vragen die de discipelen Hem stelden. De eerste vraag was: ‘wanneer’ zullen deze dingen (de verwoesting van de tempel) zijn?  Het antwoord op deze vraag vinden we niet hier maar in Lukas 21:20-24. De tweede vraag is: ‘wat is het teken van uw komst ?’. Het antwoord hierop vinden we in Mattheüs 24:29-44. De derde vraag is: ‘wat is het teken van de voleinding van de eeuw?’ Het antwoord daarop vinden we in Mattheüs 24:4-8.

        Na deze korte indeling van Jezus’ rede moeten we de vraag beantwoorden aan wie is deze rede gericht, of anders gezegd over wie gaat het in deze rede? Uit de inhoud van de rede word al gauw duidelijk dat het hier gaat over de gebeurtenissen die in verband staan met het volk Israël. We lezen dan ook van: ‘de heilige plaats’, ‘die in Judea zijn’, ‘bidt dat uw vlucht niet op de sabbat gebeurt’ en ‘alle stammen van het land’. (Math. 24 :15, 16 , 20, 30). Het argument dat wel eens wordt gebruikt om ‘te bewijzen’ dat het hier over de Gemeente gaat, door te beweren dat Jezus tot de ‘discipelen’ spreekt en dat wij dat ook zijn, is weinig steekhoudend. Men moet dan ook eens uitleggen wat de reden is waarom er na het boek Handelingen nooit meer over discipelen wordt gesproken. Trouwens de Gemeente was toen de rede werd uitgesproken nog een verborgenheid en niet bekend aan de discipelen.

         

        Voorwaarden?

        In de inleiding is de vraag gesteld: ‘wat zijn de (vermeende) voorwaarden die aan Jezus’ komst moeten voorafgaan? Zijn die er ? Ja, en nee! Aan de komst van de Heer Jezus voor het volk Israël gaan er tekenen (voorwaarden) vooraf, dat in tegenstelling van de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente waaraan geen tekenen gegeven zijn waardoor de mogelijkheid bestaat dat de Heer Jezus op elk moment kan of heeft kunnen komen.

         

        Dit artikel wil slechts een inleiding zijn op het onderwerp dat met de technische theologische term ‘imminence’ bekend is. De hieronder vermelde bibliologie kan u verder helpen in het bestuderen van dit en veel andere eschatologische onderwerpen.

         

        Geraadpleegde commentaren:

        Ouweneel, W.J. 1988 / 90. De Openbaring van Jezus Christus: Bijbelstudies over het boek Openbaring, dl. 1-2, Vaassen: Medema.

        Ouweneel, W.J. 2012. De toekomst van God: Ontwerp van een eschatologie. Heerenveen: Medema (afk.: EDR 10).

        Arno C. Gaebelein. 1970. Gaebeleins’s Concise Commentary on the whole Bible. Loizeaux Brothers: Neptune, New Yersey.

        Dwight Pentecost. 1958. Things to Come: A study in Biblical eschatology. Zondervan: Grand Rapids.

        Warren W. Wiersbe. 1989. The Bible Exposition Commentary, vol.1. Chariot Victo Publishing: Colorado, USA.

        John F. Walvoord. 1992. Brennpunkte biblischer Prophetie: Was kommt auf uns zu? Hänssler Verlang, Stuttgart.

        Zie ook volgende website voor meer artikelen over dit en soortgelijke onderwerpen: http://www.verhoevenmarc.be

        ____________________________________________________________________