De Handelingen van de Apostelen

________________________________________


Inleiding en Indeling van het boek Handelingen

 

Inleiding

Het is al vaker gezegd: ‘het boek Handelingen is een overgangsboek’. Handelingen vormt de overgang van (1) het evangelie naar de brieven; (2) van het Jodendom naar het Christendom; (3) van de Wet naar de Genade; (4) van de Joden naar de heidenen en (5) van het Koninkrijk naar de Gemeente. We zien in dit boek de geleidelijke terzijdestelling van Israël en de uitbreiding van de verkondiging van het evangelie van de genade naar de volkeren. Het boek begint in Jeruzalem en eindigt in Rome. Handelingen 1–7 beschrijft de prediking van de boodschap van het koninkrijk voor de Joden. Drie moorden symboliseren de verwerping van Gods aanbod aan Israël. Door Johannes de Doper te doden verwierp de Joden God de Vader. Daarna kwam de Heer Jezus die ze eveneens verwierpen en doden en daarmee verwierpen ze God de Zoon. Toen Stéfanus werd gedood was dat de verwerping van God de Heilige Geest. De dood van Stéfanus sluit het aanbod van God aan de Joden af (vgl. Mat.21:33-46; Heb.1:1). Hoofdstuk 8-10 vormen een overgang. In hoofdstuk 8, gaat het evangelie van de Joden naar de Samaritanen. In hoofdstuk 9 wordt Saulus gered en verder voorbereid op zijn toekomstige dienst voor de Gemeente. Vanaf hoofdstuk 10 gaat het evangelie naar de volkeren, en Petrus verdedigd deze nieuwe start in hoofdstuk 11. In hoofdstuk 12 zien we Petrus voor de laatste keer als de leider onder de gelovigen. In hoofdstuk 13, neemt Paulus de leiding over tot aan het einde van het boek.


Auteur

Lukas, de geliefde geneesheer, is de schrijver van het boek Handelingen. Op grond van handschriften en woordgebruik wordt aangenomen dat Lukas de schrijver van Handelingen is en ook op grond van de beginverzen van ‘zijn’ evangelie. In de oudheid is hij door de meeste kerkvaders genoemd als de schrijver, daarover is nooit twijfel geweest. Hij wordt in het NT vermeld in Kol.4:14; 2Tim.4:10 en Fm.:24. Het ‘eerste boek’ (Hand.1:1) is het evangelie naar Lukas (zie: Luk.1:1-4). Lukas was een arts (Kol.4:14) die deel uitmaakte van Paulus’ reisgezelschap (Hand.16:8-10); let op de verandering van ‘zij’ in ‘wij’ en reisde met de zendeling mee naar Filippi. Vermoedelijk bleef hij daar en vergezelde Paulus niet meer totdat hij terugkwam tijdens zijn derde reis (Hand.20:6). Het wordt algemeen aangenomen dat Lukas een niet-jood was.

 

Thema

Het is heel belangrijk dat we het hoofdthema van het boek Handelingen goed begrijpen, en daarvoor is het verwerven van een totaaloverzicht een vereiste. In dit boek zien we de boodschap van het Koninkrijk en de geleidelijke terzijdestelling van het volk Israël; we worden getuige van de uitbreiding van de Gemeente en de boodschap van de genade van God. In de hoofdstukken 1-7, bevinden we ons duidelijk op Joodse bodem. Als we in het oog houden dat Handelingen een voortzetting is van het Evangelie naar Lukas en terugdenken aan Lukas 24:46vv, dan zien we waarom de discipelen in Jeruzalem begonnen: Christus had hun het bevel gegeven om daar te blijven totdat de Heilige Geest zou komen. Hun dienst zou beginnen in Jeruzalem ‘eerst de Jood’ (Rom.1:16). Zelfs als we even vooruitkijken in Handelingen 8:1, dan zien we dat de apostelen in Jeruzalem bleven terwijl de andere gelovigen vluchtten. Ze waren niet ongehoorzaam aan de Heer, maar volgden de bevelen op die Hij hun had gegeven.

 

Hieronder volgen een aantal Schriftplaatsen vermeld in Handelingen 1-7, die duidelijk maken dat de toenmalige dienst van de apostelen gericht was naar het Joodse volk en dat de boodschap het evangelie van het koninkrijk betrof:

 

(1) De discipelen verwachten de oprichting van het Koninkrijk (1:6), en Christus bestrafte hun vraag niet. Hij had hun immers beloofd dat ze zouden zitten op twaalf tronen (Mat.19:28)?

(2) Het was nodig dat ze een twaalfde apostel verkozen (1:22) als vervanger van Judas, zodat Christus’ belofte (zie pt.1) in vervulling zou kunnen gaan. Paulus kon die nieuwe apostel niet zijn, omdat zijn dienst hoofdzakelijk gericht was naar de heiden volkeren, en omdat hij niet voldeed aan de genoemde voorwaarden (1:21). Paulus’ dienst had te maken met het ene Lichaam de Gemeente.

(3) Petrus sprak tot de mannen van Juda, Jeruzalem en Israël in zijn boodschap op Pinksteren (2:14, 22). Hij richtte zich in zijn boodschap niet aan de heidenen. Het was in de eerste plaats een Joodse boodschap aan een Joodse vergadering op een Joodse religieuze dag.

(4) De profetie van Joël (2:16vv) staat hoofdzakelijk in verband met Israël, niet met de Gemeente.

(5) Petrus schildert het kruis als een misdadig gebruik, niet als een middel van Gods genade voor de zonde (2:22-23). Vergelijk dit met Paulus’ boodschap in 2Kor.5.

(6) Petrus’ onderwerp op die Pinksterdag is de opstanding. Christus had het Joods volk een teken belooft – het teken van de profeet Jona – wat de dood, begrafenis en opstanding betekende (Mat.12:38vv). Over dit teken sprak Petrus. God gaf het volk Israël een nieuwe kans om de Messias te accepteren om gered te worden.

(7) De apostelen en de eerste bekeerlingen aanbaden in de tempel (2:46vv) en      onderhielden deze dienst van de tempel totdat ze er werden uitgezet.

(8) Petrus verkondigde dat de dagen van zegen die ze hadden ervaren, voorzegt waren door de oudtestamentische profeten (3:21, 24). De Gemeente was een geheimenis verborgen bij God en werd niet eerder ten volle bekend gemaakt dan door de dienst van de apostel Paulus (Ef.3). De profeten spraken over een joods koninkrijk, niet over de Gemeente. Dit te verwarren schept problemen.

(9) Jeruzalem was het centrum van de zegen; iedereen kwam er (5:16). Het was zeker koninkrijks grond; zie Jes.66:5vv.

(10) Petrus vertelde de Raad duidelijk dat de boodschap gericht was op de bekering van het volk Israël (5:31).

(11) In hoofdstuk 7 geeft Stefanus een overzicht van de geschiedenis van het volk en laat zien hoe het volk de jaren door het aanbod van God had afgewezen.

 

Het mag duidelijk zijn dat de eerste zeven hoofdstukken zich bijna uitsluitend richten tot het volk Israël, niet tot de Gemeente. De hoofdstukken 8-12 vormen een overgangsperiode. In hoofdstuk 8, gaat het Evangelie van de Joden naar de Samaritanen. In hoofdstuk 9 wordt de apostel Paulus op een wonderlijke manier gered, en bereid God de apostel voor op zijn bediening voor de Gemeente. In hoofdstuk 10 gaat het Evangelie naar de volkeren, en Petrus verdedigd deze nieuwe wending in hoofdstuk 11. In hoofdstuk 12 zien we Petrus voor de laatste keer als leider te midden van de gelovigen. In hoofdstuk 13 neemt de apostel Paulus de leiding tot aan het eind van het boek.

 

De Gemeente in Handelingen.

De eerste zeven hoofdstukken beschrijven de boodschap gericht aan het joodse volk. De vraag waar we in deze hoofdstukken de Gemeente, het Lichaam van Christus, plaatsen kan als volgt beantwoord worden. De Gemeente begon in Handelingen 2 met de uitstorting van de Heilige Geest maar werd niet eerder geopenbaard dan door de prediking en de geschriften van de apostel Paulus. De Heer Jezus had gezegd dat Hij zijn Gemeente zou bouwen (Mat.16:18); en gaf Hij Petrus ‘de sleutels van het koninkrijk der hemelen.’ (Mat.16:19) Petrus gebruikte deze ‘sleutels’ door de deur voor het geloof te openen voor de Joden op Pinksteren (Hand.2), voor de Samaritanen (Hand.8), en voor de volkeren (Hand.10). Met andere woorden, er is een overgang op te merken in deze eerste zeven hoofdstukken van Handelingen, door het verdwijnen van Israël en het koninkrijk van het podium, en het opkomen van de Gemeente en het Evangelie van Gods genade. De Heer Jezus beloofde de apostelen de doop van de Heilige Geest (Hand.1:5), en dit gebeurde op Pinksteren (Hand.2; 1Ko12:13) en in het huis van Cornelius (Hand.10:45; 11:15-17). Deze twee gebeurtenissen sluiten Joden en heidenen in, en zo kwam het Lichaam van Christus tot stand. De apostelen hadden geen voorkennis wanneer en of Israël het koninkrijk zou ontvangen (Hand.1:6-7), maar de Heer wist het. De Gemeente kwam dus (tijdelijk) in de plaats van Israël door de afwijzing van Gods heil (Rom.9-10).

Het is gemakkelijk te ontdekken in het boek Handelingen wanneer de Gemeente de plaats inneemt van Israël. In het laatste hoofdstuk (28:17vv.) kondigt Paulus Gods oordeel aan over het volk aan. Zoals Romeinen 9-11 duidelijk maakt, heeft God Israël (tijdelijk) terzijde gesteld opdat ‘de volheid van de heidenen’ zou kunnen worden gerealiseerd door de dienst van de Gemeente. (Rom.11:25)

De nadruk op het koninkrijk in de eerste zeven hoofdstukken van Handelingen moet voor ons duidelijk zijn, anders kunnen bepaalde praktijken toegepast worden op de Gemeente terwijl het daar eigenlijk niet thuishoort. Bijvoorbeeld, sommige goedbedoelde christenen willen terug naar Pinksteren als hun geestelijk ideaal; maar in het licht van de voorgaande analyse - Pinksteren een Joods feest - houdt dit in dat het een teken is voor de Joden die geen relevantie heeft voor de Gemeente vandaag.

Het ‘christelijke communistische’ idee, zoals wel gezegd wordt van Hand.4:31vv. is niet op ons van toepassing. Het was een tijdelijk bewijs van het werk van Gods Geest, een beeld van het koninkrijk dat zou gaan komen. Natuurlijk zijn de geestelijke principes van toepassing op de gelovigen van alle tijden, maar we dienen ervoor op te passen de waarheden van het koninkrijk voor Israël van het Oude Testament niet te verwarren of vermengen met de waarheden van de Gemeente en het evangelie van de genade van God in het Nieuwe Testament (Hand.20:24).

 

De Heilige Geest in Handelingen.

Dit boek zou je ‘De Handelingen van de Heilige Geest’ kunnen noemen. Het is belangrijk de voortgang van de ervaringen van de gelovigen op te merken als het boek overgaat van Jodendom naar de Gemeente.

Handelingen 2:38 – Petrus roept de Joden op zich te bekeren, geloven en te dopen om de Heilige Geest te ontvangen.

Handelingen 8:14-15 – Petrus bidt voor de Samaritanen om de Geest te ontvangen, legt hun de handen op, en zij ontvangen de gave van de Heilige Geest.

Handelingen 10:44 – De Heilige Geest komt over de volkeren wanneer zij geloven, en Petrus staat in verbazing!

Handelingen 10:44 is Gods model voor vandaag: hoor het Woord, ontvang de Geest, en wordt gedoopt als bewijs van je geloof.

 

De doop in Handelingen.

Toen Petrus het koninkrijk aan de Joden aanbood, was de doop essentieel voor het ontvangen van de Heilige Geest (Hand.2:38). Door zich te laten dopen in de naam van de verworpen Messias, identificeerden zij zich met Hem en scheidden zich daardoor af van de andere Joden die door Petrus ‘dit verkeerde geslacht’ worden genoemd (Hand.2:40). Maar de doop bij de Samaritanen hield niet automatisch het ontvangen van de Geest in. (Hand.8:12-17). Ze moesten beroep doen op Petrus en Johannes, twee Joden, die baden voor deze nieuwe gelovigen en hun de handen oplegden, waarna zij de Heilige Geest ontvingen. Dit was de tweede keer dat Petrus de ‘sleutels van het koninkrijk’ gebruikte. Maar het patroon voor deze tijd wordt gevonden in Handelingen 10:44-48 – deze gelovigen werden gedoopt nadat zij de gave van de Heilige Geest al hadden ontvangen.

             ____________________________________________


Indeling van het boek Handelingen


De dienst van Petrus: zijn dienst voor Israël (1-12)

Petrus en de Joden (1-7)

Voorbereiding voor Pinksteren (1)

Petrus’ eerste toespraak (2)

Petrus’ tweede toespraak (3)

De eerste vervolging (4)

De tweede vervolging (5)

Israëls definitieve verwerping: Stéfanus gestenigd (6-7)

Petrus en de Samaritanen (8)

De bekering van Paulus (9)

Petrus en de heidenen (10-11)

Petrus’ gevangenneming en overlevering (12)

De dienst van Paulus: zijn dienst voor Joden en heidenen (13-28)

Paulus’ eerste zendingsreis (13-14)

Paulus’ verdediging van het evangelie (15)

Paulus’ tweede zendingsreis (16:1-18:22)

Paulus’ derde zendingsreis (18:23-21:17)

Paulus’ arrestatie en reis naar Rome (21:18-28:31)

_____________________________________________________________


Voorbereiding voor Pinksteren

Handelingen 1


‘Getuigen betekent niet: laten zien wat wij voor God kunnen doen,

maar: vertellen en laten zien wat God voor ons gedaan heeft’

 

Inleiding (1:1-2)

Stel je voor hoe verwarrend het zou zijn als we het boek Handelingen niet hadden in het Nieuwe Testament? Nadat je de laatste bladzijde van het evangelie naar Johannes had omgeslagen zou je bij de brief aan de Romeinen aankomen, en de eerste vraag die bij je op zou komen zou kunnen zijn: “Hoe zijn de christenen dan in Rome terechtgekomen?”

Honderdtwintig gewone mensen vormen niet bepaald een indrukwekkend leger; maar over enkele dagen zouden ze een schok teweegbrengen die heden ten dage nog wordt gevoeld. Dezelfde hulpbronnen die God hun gaf, zijn nog steeds beschikbaar voor ons.

Een levende Heer (1:1-3)

Christus is het Hoofd van de Gemeente (Ef.1:22; 4:15) en voorziet zijn Lichaam van leven door stuwkracht en richting te geven aan de zijnen. Wat Hij begon te doen en te leren wordt voortgezet door de gemeente onder zijn leiding en met de kracht van zijn Geest.

De kracht van de Heilige geest (1:4-8)

Gods kracht is beschikbaar voor zijn kinderen als ze zijn wil willen doen en zijn getuigen willen zijn. Je hoeft geen apostel te zijn om de kracht van de Geest te hebben in je leven (Ef.5:18).

De belofte van zijn terugkomst (1:9-11)

Hij is de Heer van de geschiedenis en werkt zijn plannen in deze wereld uit. De gemeente verliest misschien enkele veldslagen, maar de oorlog zullen we winnen!

De kracht van het gebed (1:12-14, 24-26)

God geeft ons zijn kracht als we bidden en Hem om hulp vragen. Let erop hoe Lukas in het hele boek Handelingen de nadruk legt op het gebed. De vroege gemeente was een biddende gemeente.

De leiding van de Schrift (1:15-23)

Gods Woord is nog steeds een lamp en een licht (Ps.119:105) voor ons, en we moeten doen wat het zegt. God leidt de zijnen als ze bereid zijn te volgen.

_____________________________________________________________


Jezus’ hemelvaart

 

Betekenis en Gevolgen

 

‘Want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen hierna’

 

Markus16:19-20; Lukas 24:44-52; Handelingen 1:1-12; Efeziërs 1:15-23; Filippiërs 2:9-11

 

Voorwoord

De hemelvaart van Christus is van alle christelijke gedenkdagen de minst bekende, hoewel dat ook van Pinksteren gezegd kan worden. Bij Pinksteren ligt die ‘onbekendheid’ daarin dat men de betekenis moeilijk kan duiden. Ik ben geen voorstander om deze, en andere gebeurtenissen die verband houden met het leven van de Heer Jezus, in een kerkelijk kader te plaatsen, maar het is wel goed om daaraan aandacht te besteden, daarom worden ze toch in de Bijbel vermeld?  En het is nog meer nodig omdat in deze geseculariseerde maatschappij er geen enkele kennis meer over is. Vandaar dit artikel.

Inleiding

De Heer Jezus voer op ten hemel, de Geest kwam wonen op aarde, dat is wat er gebeurde veertig dagen na de opstanding van de Heer Jezus uit het graf. De Heer Jezus begon zijn dienst op aarde door veertig dagen verzocht te worden door de duivel in de woestijn (Mat.4:12), en Hij beëindigde zijn dienst op aarde door veertig dagen onderwijs te geven aan zijn discipelen ‘betreffende het koninkrijk van God’ (Hand.1:3). In de evangeliën wordt al over de hemelvaart gesproken, bijvoorbeeld in Luk.24:51, waar staat: ‘Hij scheidde van hen en werd opgenomen in de hemel’. Mark.16:19 vermeld alleen de gebeurtenis, als feit. Johannes vermeld de gebeurtenis als aanstaande: ‘Ik ben nog niet opgevaren’. De Heer Zelf spreekt over ‘heengaan tot de Vader’ (Joh.7:33; 14:12; 16:10) en van ‘verhoogd worden’ (Joh.3:14; 8:28) en ‘verheerlijkt worden’ (Joh.12:23; 13:31.

Door de hemelvaart van de Heer Jezus werd het mogelijk dat de Heilige Geest kon komen, want de Heer had gezegd: ‘Maar, Ik zeg u de waarheid: het is nuttig voor u dat Ik wegga; want als Ik niet wegga, zal de Voorspraak niet tot u komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden’ (Joh.16:7, 7:39). Door het komen van de Heilige Geest werden de discipelen in staat gesteld om het onderwijs betreffende het Koninkrijk van God uit te dragen in deze wereld (Hand.1:8). Wat de Geest doet en heeft gedaan in deze wereld tot op vandaag de dag, kunnen we terugvinden in het boek Handelingen en in de kerkgeschiedenis. Wat de Heer Jezus heeft gedaan, door de Heilige Geest en de Gemeente, ná zijn hemelvaart, is het onderwerp van dit artikel.

De opgevaren Heer zette zich aan Gods rechterhand

Voor zover we kunnen nagaan waren er in de tempel geen stoelen aanwezig, dat wil ons zeggen dat het werk van de Heer Jezus, dat op aarde werd gedaan, voortgezet werd in de hemel. De taak van een priesters was nooit gedaan! Paulus beschrijft in de brief aan de Filippiërs dat de Heer Jezus is ‘neergedaald’ naar deze wereld om de gestalte van een slaaf aan te nemen, en daarna van zijn ‘verhoging’ in de hemel waardoor alles Hem onderworpen is (Fil.2:1-11; Ef.4:8-10). ‘Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten’ (Ps.110:1). Deze Psalm vinden we eenentwintig keer in de Bijbel vermeld, waarvan vijf keer in het bijbelboek Hebreeën. De Heer Jezus is gezeten aan Gods rechterhand, boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige eeuw (Ef.1:20-21; Hand.2:34-35; 1Petr.3:22).

Het is belangrijk te weten dat op het moment dat men de Heer Jezus aannam als zijn verlosser en Heer, de Heilige Geest jouw lichaam tot zijn tempel maakte (1Kor.6:19). Zijn aanwezigheid maakte jouw gelijk met de Heer Jezus in zijn dood, begrafenis en opstanding (Rom.6:1-7; Gal.2:20), maar ook in zijn hemelvaart en kroning (Ef.2:1-10). We zijn immers met en in Hem gezeten in de hemelse gewesten! (Ef.2:6).

Het feit dat de Heer Jezus is opgevaren naar de hemel wil niet zeggen dat Hij niet meer actief is, integendeel, in de hemel dient de Heer Jezus op aarde door de Heilige Geest die werkt in en door de gelovigen. Maar dat is niet alles! In de hemel is de Heer Jezus ook onze Hogepriester en geeft ons de genade die we nodig hebben om Gods wil te leren kennen en staande te blijven in beproevingen en verzoekingen (Heb.4:14). Als we gezondigd hebben is Hij onze Voorspraak bij de Vader (1Joh.1:5-2:2) Als Voorloper is Hij het hemelse heiligdom binnengegaan waar we Hem in mogen volgen tot gemeenschap (Heb.6:20). In de hemel is Hij onze Bemiddelaar tussen ons en God (Heb.7:25; 1Tim.2:5), zoals de Heilige Geest dat op aarde is (Rom.8:26-27).

De opgevaren Heer geeft en ontvangt

Eén van de doelen van de hemelvaart van de Heer Jezus en het zich zetten aan Gods rechterhand is dat hij de mensen gaven heeft gegeven. Zo zegt Psalm 68 ‘Gij zijt opgevaren naar den hoge; Gij hebt gevangenen meegevoerd; Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen’ (Ps.68:18-19). In de brief aan de Efeziërs wordt naar deze Psalm verwezen en gezegd: ‘Opgevaren naar de hoge heeft Hij de gevangenschap gevangen genomen en heeft de mensen gaven gegeven’ (Ef.4:8). Deze gaven worden daarna in vers 11 vermeld: apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars. Zo voorziet God in al onze behoeften naar zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus’ (Fil.4:19; Kol.2:3). De Heer Jezus heeft alles gegeven, zelfs zijn leven op het kruis van Golgotha. Nu Hij in de hemel is zorgt hij voor zijn gemeente die Hij in alles voorziet zodat ze Hem kunnen dienen. De Heer Jezus vraagt voor de gelovigen op aarde, niet voor de wereld (Joh.17:9).

Maar de Heer Jezus geeft niet alleen, Hij verwacht ook van de gelovigen dank, lofprijs, gehoorzaamheid en bereidheid Hem te dienen in deze wereld. We moeten wel bedenken dat wij alles wat wij aan Hem geven, eerst ontvangen hebben. Zo zegt David: ‘Wie toch ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zouden zijn zulke vrijwillige gaven te schenken? Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand’ (1Kron.29:14). De Heer verlangt naar mijn hart en liefde (Spr.23:26), mijn lichaam, een vernieuwd denken en wil (Rom.12:1-2). Hij wil geheel mijn geest, ziel en lichaam (1Thes.5:23). Hij zou het graag zien dat wij onze beschikbare tijd aan Hem wijden en Hem danken voor onze, door Hem verkregen welvaart (2Kor.9:7). En wat mogen wij ontvangen van de Opgestane Heer? Onze behoudenis (Ef.2:8-9), genade (Jak.4:6), ons dagelijks brood (Mat.6:11), het Woord van God (Joh.17:8), de Heilige Geest (Joh.14:16) en gaat u zo maar door! Zou God, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? (Rom.8:32).

De opgevaren Heer is vóór ons en tegen onze vijanden

‘Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar; raakt het onreine niet aan, gaat weg uit haar midden, reinigt u, gij die de vaten des Heren draagt. Want niet overhaast zult gij uittrekken en niet in vlucht heengaan: de Here immers gaat voor u heen en uw achterhoede is de God van Israël’ (Jes.52:11-12). Deze belofte gegeven aan het volk Israël geeft weer wat ook wij mogen ervaren. ‘Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn? (Rom.8:31). Of, om het met de woorden van de evangelist Johannes te zeggen: ‘Wanneer hij al zijn eigen schapen heeft uitgedreven, gaat hij voor hen uit; en de schapen volgen hem’ (Joh.10:4). En zijn schapen luisteren naar de herder die tot hen spreekt. En hoe spreekt hij? Wel de Heer Jezus, die de Herder is, spreekt door zijn Woord en Geest, als wij de Bijbel openen opent God zijn mond.

‘De poorten van de hades zullen haar niet overweldigen’, was wat de Heer Jezus had gezegd tegen de discipelen. In de loop van de eeuwen zijn de gelovigen, en dus ook de gemeente, het voorwerp geweest van vervolging. Het begon al in het begin, toen er na de steniging van Stéfanus, een vervolging uitbrak tegen de gemeente te Jeruzalem (Hand.8:1). ‘Saulus echter verwoestte de gemeente, terwijl hij huis na huis binnenging en mannen en vrouwen meesleepte, en hij leverde hen over in de gevangenis’ (Hand.8:3; 9:1; 22:4; 26:10-12). Ook door de Romeinse overheid werd het de gelovigen niet gemakkelijk gemaakt. En zo is het de eeuwen doorgegaan en tot op de dag van vandaag worden de gelovigen vervolgd om de naam van de Heer Jezus. In die tijd heeft Petrus zijn eerste brief geschreven en de gelovigen bemoedigd met deze woorden: ‘Geliefden, laat de vuurgloed in uw midden die tot uw beproeving dient, u niet bevreemden alsof u iets vreemds overkwam; maar naarmate u deel hebt aan het lijden van Christus, verblijdt u, opdat u zich ook verblijdt met vreugdegejuich bij de openbaring van zijn heerlijkheid. Als u in de naam van Christus smaad lijdt, bent u gelukkig, omdat de Geest van de heerlijkheid en kracht Die van God op u rust’ (1Petr.4:12-14).

De opgevaren Heer houdt in stand en bouwt

In het universum, waarvan de planeet aarde slechts een klein deel van uitmaakt, wordt alles bij elkaar gehouden door bepaalde wetmatigheden, zeggen de wetenschappers. Maar waar komen deze wetmatigheden vandaan? De cirkelvormige beweging van de hemellichamen, zoals de zon, sterren en planeten wijst op hun volmaaktheid, aldus Thomas van Aquino, een middeleeuwse theoloog. Thomas nam aan dat dit kosmologisch argument het bestaan van God aantoont (godsbewijs). Gewoonlijk neemt het de vorm aan van ‘er moet een eerste oorzaak geweest zijn van alles wat bestaat’. Zoals bij een uurwerk dat toch ooit door ‘iemand’ in gang gezet is door de slinger in beweging te brengen. Maar wie houdt alles in stand?

De Bijbel leert dat door de Heer Jezus alle dingen zijn geworden (Joh.1:1-3). ‘In Hem, dat is in zijn kracht, zijn alle dingen geschapen en alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen. En Hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan samen in Hem’ (Kol.1:15-17). Daar is geen mens aan te pas gekomen en ook geen toeval, daarover is de Bijbel duidelijk! Maar Christus is niet alleen de Schepper van hemel en aarde, maar ook de Onderhouder ervan. ‘Daarom houden wij onze hoop gevestigd op de levende God, die een Onderhouder is van alle mensen, het meest van de gelovigen’ (1Tim.4:10). De Heer Jezus is de Zoon door Wie de werelden gemaakt zijn… en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht’ (Heb.1:2-3). Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, wil zeggen dat Christus de bewaarder van het heelal is, alles samenhoudt en in gang houdt voor het doel waarvoor ze in aanzien zijn geroepen.

Maar de Heer Jezus onderhoudt niet alleen zijn schepping, Hij bouwt ook zijn Gemeente en verwacht dat ook wij ons daarvoor inzetten (Mat.16:18; 1Kor.3:9-17; Ef.2:19-22; 1Petr.2:4-6). Ook wij worden persoonlijk opgebouwd en wel door het Woord (Hand.20:32), waardoor we opgroeien tot behoudenis (1Petr.2:2). De Heer bouwt ons op door het Woord, Hij bouwt zijn gemeente waaraan wij ook bouwen (1Kor.2:8-10) en de Heer Jezus is heengegaan om ons plaats te breiden in het huis van de Vader.

De opgevaren Heer opent en sluit

De Heer jezus liet de gelovigen te Filadelfia weten, dat alleen Hij de sleutel heeft om deuren te openen en te sluiten (Op.3:7-8). In de Bijbel is een ‘open deur’ een metafoor voor een gelegenheid tot dienst (1Kor.16-8-9; 2Kor.2:12; Kol.4:13; Hand.14:27). De Gemeente van God is hier op aarde om de Gemeente te dienen maar ook om het evangelie uit te dragen naar de ongelovigen. We vragen ons vaak af hoe we mensen achter gesloten deuren kunnen bereiken, maar de Heer kan onverwacht deuren openen. Toek Lukas het boek Handelingen schreef had hij als titel kunnen gebruiken: ‘Het boek van de open deuren’. Want we lezen daar over deuren die open gingen om te getuigen tegen leiders van het volk, procuratoren en koningen, gewone burgers of gevangenen. En de Heer deed soms deuren toe en opende andere; denk aan de apostel Paulus (Hand.16:6-10). We kunnen en mogen deuren niet forceren maar dienen te wachten op de Heer want alleen Hij kan deuren openen en sluiten! Zo werd de deur voor Paulus gesloten, maar de deur naar Macedonië ging open. Paulus ontmoette Lydia en opende haar hart!

Tenslotte

Hemelvaart, alleen maar een gebeurtenis zonder gevolgen of betekenis? Na het lezen van dit artikel weten we wel beter. Hemelvaart symboliseerde het einde van Jezus’ dienst op aarde en gaf gelegenheid aan de Heilige Geest om het werk voort te zetten, waaraan u en ik mogen meewerken. En als de ‘hemelvaart van alle gelovigen’ aanstaande is dan is ook onze dienst her beëindigd en mogen wij Gods rust binnengaan, maar tot dat moment mogen we ‘handel drijven’!

_____________________________________________________________

‘Kracht van boven!’

Wachten op de komst van de Heilige Geest

Handelingen 2


Inleiding
De heilige Geest kwam niet omdat de gelovigen erom baden, maar omdat de Pinksterdag was aangebroken, de dag die was voorbestemd om de ‘geboortedag van de Gemeente’ te worden (Lev.23:15-21). De Geest doopte de gelovigen tot één lichaam (1Kor.12:13), zodat ze een levende verbinding hadden met hun verhoogde Hoofd in de hemel. Lukas beschrijft de geboorte van het fysieke lichaam van de Heer in ‘zijn’ Evangelie, en in Handelingen 2 die van zijn geestelijk lichaam, de Gemeente. Ook vervulde de heilige Geest de gelovigen en gaf hun kracht om te getuigen. Hij gaf Petrus inzicht in het Woord en het vermogen om aan de mensen Christus in het Woord te tonen. De heilige Geest gebruikte het getuigenis van de Gemeente om de zondaar te overtuigen, precies zoals de Heer Jezus het had gezegd (Joh.16:7-10). Maar diezelfde heilige Geest hielp de gelovigen ook bij hun gemeentelijke omgang met elkaar (vs.40-47). De oorspronkelijke groep werd in aantal overtroffen door de nieuwe gelovigen uit de volken, maar nog steeds was er eensgezindheid in de Gemeente. Ze hadden dagelijkse erediensten en getuigden dagelijks van hun geloof, en ‘de Heer voegde dagelijks bijeen die behouden werden’ (vs.47). Het pinksterfeest had plaats 50 dagen na het feest van de eerstelingen. Het woord ‘pentecost’ betekent vijftig. Dit feest wordt beschreven in Leviticus 23:15-21. Zoals het paasfeest een beeld is van de dood van Christus (1 Kor.5:7), en het feest van de eerstelingen een beeld is van de opstanding van Christus (1 Kor.15:20-23), zo beeldt Pinksteren de komst van de heilige Geest uit (1 Kor.12:13). De twee beweegbroden zijn een beeld van de Gemeente, samengesteld uit Joden en heidenen. In 1 Kor.10:17 wordt de Gemeente voorgesteld als een brood. Het zuurdeeg in het brood spreekt van zonde in de Gemeente. Er zijn in Handelingen twee gebeurtenissen in verband met de doop met de Heilige Geest: de doop van de gelovigen uit de joden in Hand.2 en die van de gelovige heidenen in Hand.10. De twee broden die op het Pinksterfeest werden gepresenteerd (Lev.23:17) zijn een voorafschaduwing van deze gebeurtenissen.

Pinksteren betekent ‘vijftig’, omdat dit feest vijftig dagen na het feest van de eerstelingen gehouden werd (Lev.23:15-22). De joodse feesten zoals die in het boek Leviticus beschreven worden, verwijzen naar het werk van Christus. Het Pascha is een beeld van zijn dood als het Lam van God (Joh1:29; 1Kor.5:7), en het feest van de eerstelingen is een beeld van zijn opstanding uit de doden (1Kor.15:20-23). Vijftig dagen na het feest van de eerstelingen is het pinksterfeest, dat de vorming van de Gemeente voorstelt. Tijdens het pinksterfeest vierden de joden het ontvangen van de Wet, maar voor christenen, die de Gemeente gingen vormen, is toen de Heilige Geest gekomen.
Het feest van de eerstelingen vond plaats een dag na de sabbat die volgde op het Pascha, wat betekent dat het altijd op de eerste dag van de week plaatsvond. (De Sabbat is de zevende dag). De Heer Jezus stond op uit de doden op de eerste dag van de week als ‘eersteling van hen die ontslapen zijn’ (1Kor.15:20). Omdat het pinksterfeest vijftig dagen later was – zeven weken plus één dag – vond het dan ook plaats op de eerste dag van de week. Christenen komen ook samen op de eerste dag van de week, omdat dat de dag was waarop de Heer Jezus uit de doden opstond, maar het was ook de dag waarop de Heilige Geest aan de Gemeente gegeven werd.
Op het feest van de eerstelingen, bewogen de priesters een garve voor het aangezicht van de Here, maar op Pinksteren twee beweegbroden. Waarom? Omdat met Pinksteren de gelovigen in de Heilige Geest gedoopt werden en de Geest hen – gelovige Jood en heiden – verenigde in één lichaam, de Gemeente. De joodse gelovigen ontvingen deze doop op Pinksteren (Hand.2) en de heidenen in het huis van Cornelius (Hand.10). Dit verklaart de aanwezigheid van de twee broden (zie 1Kor.10:17). Het feit dat er ook nog zuurdeeg in het brood aanwezig was, duidt op de aanwezigheid van zonde in de Gemeente op aarde. De Gemeente zal pas volmaakt zijn als ze wordt opgenomen in de hemel.
We moeten niet denken dat het gevolg van de tiendaagse gebedsontmoeting (Hand.1:8, 14) tot gevolg had dat de heilige Geest kwam, of dat wij op dezelfde manier moeten bidden om nog een keer een ‘pinksterervaring’ te beleven. Nee, het was het wachten op de belofte van de Vader (Hand.1:4, 2:33; Luk.24:49). Zoals het sterven van de Heer Jezus op het kruis van Golgotha een eenmalige gebeurtenis was, geldt dat ook voor de uitstorting van de heilige Geest. Dit was ook een eenmalige gebeurtenis die niet herhaald zou worden. De Gemeente zou wel herhaalde ‘vervullingen’ met de Geest ervaren, en gebed is zeker nodig voor geestelijke kracht, maar we moeten niet vragen naar een nieuw pinkstergebeuren, net zomin als we moeten vragen om een nieuw ‘Golgotha’.

De Gemeente verheerlijkt God (Hand.2:2-13)
Wanneer we de gebeurtenissen van Pinksteren overdenken, zien we dat de Geest kwam en dat de mensen een geluid van een geweldige, voortgedreven wind hoorden en dat ze tongen als van vuur zagen. De Geest doopte en vervulde de gelovigen, die spraken in verschillende talen. De gelovigen prezen God ‘in andere talen’, dat wil zeggen bekende talen die door de aanwezigen werden verstaan (Hand.2:6-11). De discipelen prezen God in talen (vs.11), maar predikten het evangelie in het Aramees, een taal die de Joden konden verstaan. Gedurende de tijd dat de bediening overging van de Joden naar de heidenen, speelde, telkens als Petrus de ‘sleutels’ gebruikte, de gave van de talen een rol: onder de Joden (2:1-4), de Samaritanen (8:14vv.) en de heidenen (10:44-48). De Geest verleende Petrus te prediken, en hij overtuigde de luisteraars op zulk een manier dat er drieduizend tot geloof in de Heer Jezus kwamen en behouden werden.
(zie ook mijn artikels: ‘De doop met de heilige Geest’ en ‘Het spreken in tongen en/of talen’)

De Heilige Geest komt (vs. 2-3)
Vóór Pinksteren was de heilige Geest ook actief, want Hij was aanwezig bij de schepping (Gen.1:1-2), in de geschiedenis van het Oude Testament (Richt.6:34; 1Sam.16:13) en in het leven en de dienst van de Heer Jezus (Luk.1:10-37; 4:1; Hand.10:38), en er zijn nog andere plaatsen te noemen, zoals 2Samuël 23:2; Hand.1:16.
Maar er zijn twee belangrijke verschillen op te merken: de heilige Geest zou in de gelovige en de Gemeente komen wonen en niet slechts op of over hen komen (1Kor.3:19, 6:19), en de komst zou blijvend zijn en niet tijdelijk (Joh.14:16-17). De heilige Geest kon ook niet eerder komen, wat eerst moest de Heer Jezus sterven en terugkeren naar de hemel, voordat de Geest kon worden gegeven (Joh.7:37-39; 16:7vv.). Nogmaals verwijs ik naar de feesten in Leviticus 23: Pascha, Feest van de Eerstelingen (Opstanding) en dan Pinksteren.
Er waren drie opzienbarende tekenen waarmee de uitstorting van de Geest gepaard ging: het geluid van een geweldige wind, tongen als van vuur, en gelovigen die in verschillende talen God prezen. Het woord Geest is hetzelfde in het Grieks als in het Hebreeuws (Joh.3:8). De mensen voelden de wind niet; ze hoorden het geluid van een geweldige wind. Vermoedelijk waren de gelovigen in de tempel toen dit gebeurde (Luk.24:53). Het woord huis in Hand.2:2 kan verwijzen naar de tempel (zie Hand.7:47). De tongen als van vuur symboliseren mogelijk de kracht waarmee de gelovigen hun getuigenis gaven.

De Geest doopt (vs. 1:5)
De doop door, met of in de Geest is een daad van God waardoor de gelovigen één worden gemaakt met hun verheerlijkte Hoofd van de Gemeente, Jezus Christus. Maar ook werd het geestelijk lichaam van Christus op aarde gevormd (1Kor.12:12-14). Dit vond plaats op de pinksterdag. Maar wat als er nu iemand tot geloof komt, moet hij of zij dan opnieuw in de heilige Geest gedoopt worden? We zouden de vorming van de Gemeente, die plaatsvond door de uitstorting van de heilige Geest op Pinksteren, kunnen vergelijken met het ontstaan van een leger. Iedere keer als iemand tot dat leger toetreedt, wordt hij erbij gevoegd; het leger wordt niet iedere keer weer opnieuw opgericht! Zo wordt ook de Gemeente niet iedere keer opnieuw opgericht, maar een nieuwe gelovige wordt toegevoegd. In die betekenis is de uitstorting van de heilige Geest dan ook een eenmalige gebeurtenis geweest en herhaalt ze zich niet. Historisch gezien vond de doop met/in de heilige Geest plaats tijdens twee gebeurtenissen: de joodse gelovigen op Pinksteren, en de gelovigen uit de heidenen zoals we dat vinden bij Cornelius in Handelingen 10:44-48; 11:15-17. ‘We zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt (1Kor.12:13).

De Geest vervult (vs. 4).
De vervulling met de heilige Geest heeft te maken met de beschikbare kracht die een gelovige nodig heeft om te getuigen en zijn dienst te vervullen (Hand.1:8). We worden niet opgeroepen of aangespoord om gedoopt te worden in de heilige Geest, want dat is iets wat God eenmaal heeft gedaan, voor allen die in de Heer Jezus (gaan) geloven. Maar we worden opgeroepen om ons te laten vervullen met Gods Geest (Ef.5:18), omdat we Gods kracht voortdurend nodig hebben om effectief te zijn in onze dienst. Op de pinksterdag werden de gelovigen vervuld met de Geest en ondergingen ze de doop met de Geest; maar daarna ervoeren ze wel meerdere vervullingen (Hand.4:8, 31; 9:17; 13:9) maar geen verdere dopen.

De Geest spreekt (vs. 5-13)
De gelovigen prezen God, ze predikten niet het evangelie, en ze gebruikten gewone talen, geen onbekende ‘tongen’ (Hand.2:6, 8). Lukas noemt vijftien verschillende geografische plaatsen en er wordt duidelijk gezegd dat de bewoners van die plaatsen, Petrus en de anderen, Gods daden hoorden in talen die ze konden verstaan. Het Griekse woord vertaald als ‘taal’ in Handelingen 2:6 en ‘tong’ in 2:8 is ‘dialektos’ en verwijst naar een dialect van een land of streek (Hand.21:40; 22:2; 26:14).
Tenzij we andere gegevens uit de Schrift zouden hebben, moeten we aannemen dat dit woord in Handelingen, of in 1 Korinthiërs, altijd verwijst naar een identieke ervaring; gelovigen prijzen God in talen die bekend zijn.
In de brief aan de Korinthiërs had het spreken in tongen/talen ook iets te betekenen, voor de joden in het bijzonder. Paulus vermeldt daar Jesaja 2:11-12, een verwijzing naar de invasie van de Assyrische legers, die een taal spraken die de Joden niet konden verstaan. De aanwezigheid van die taal was het bewijs van Gods oordeel over het volk Israël. God zou liever tot het volk spreken in een taal die ze konden verstaan, maar hun voortdurende zondigen stond dat niet toe. God had in hun taal tot hen gesproken door de profeten, maar ze bekeerden zich niet. Nu moest Hij in een vreemde taal spreken, en dat betekende oordeel. Het is trouwens goed te begrijpen waarom God toen in talen liet spreken. Het spreken in talen is een teken voor de ongelovige(-n) (joden), ‘dít volk’ (1Kor.14:20-22; Jes.28:11-12). Zo werkte het ook op de pinksterdag. Het was heel zinvol in die situatie. Er waren immers joden uit allerlei landen aanwezig die door het wonder van het spreken in andere talen het evangelie in hun eigen taal hoorden. Daardoor beseften ze dat er iets bovennatuurlijks aan de hand was. Dat er een wonder, een teken, plaats had was tot een teken (liever: had een betekenis) voor de ongelovige joden; namelijk dat het oordeel nabij was. Er staat dat ze buiten zichzelf van verwondering waren (Hand.2:7) vanwege dit wonder. Bedenk dat dit joden waren die vlak daarvoor nog de Here Jezus verworpen hadden. In die zin waren ze ongelovig. Als volk zochten de joden altijd naar tekenen (Mat.12:38; 1Kor.1:22). Het feit dat de apostelen op de pinksterdag in vreemde talen spraken, was een teken voor de ongelovige Joden die hun feest aan het vieren waren. Het spreken in tongen trok hun aandacht, maar het veranderde de houding van hun hart niet. Vanaf vers 14 sprak Petrus de joden toe in het gebruikelijke Aramees, dat ze konden verstaan, om ze te overtuigen en tot bekering te brengen.

_____________________________________________________________


Stéfanus

 

De eerste martelaar.

 





‘Er zijn in de hemel geen kroondragers, die hier geen kruisdrager willen zijn.’ (Spurgeon)

 

Inleiding.

Er zijn in het nieuwe testament twee woorden voor kroon: diadema, dat ‘koninklijke kroon, betekend en waarvan het woord diadeem afkomstig is; en stephanos, de ‘overwinnaars- kroon of krans’, waarvan de naam Stefanus afkomstig is. Een kroon (diadema) kun je krijgen of erven, maar de enige manier waardoor je een overwinnaarskroon of krans (stephanos) kunt krijgen is om het te verdienen.

Handelingen 6 en 7 vormen het centrum van de dienst van Stéfanus, een door de Geest vervulde gelovige die door de Heer gekroond zou worden (Openb. 2:10). Hij was trouw tot in de dood en is daarom een goed voorbeeld om te volgen. ‘Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens’ (Openb. 2:10).

Uit het niets komt Stéfanus het Bijbelboek Handelingen binnen lopen zonder dat wij te weten komen vanwaar. Vermoedelijk behoorde hij tot de Grieks spekende joden en men meent dat hij afkomstig zou zijn van Alexandrië, maar daarover zwijgt de Bijbel. Zijn naam wordt slechts zeven keer vermeld in de Bijbel en alle komen ze voor in het boek Handelingen, maar dat betekend niet dat zijn leven zonder betekenis is geweest. Hij was een man vol van de Geest en wijsheid (Hand. 6:3, 10), vol van geloof (6:5) en vol van genade en kracht (6:8). Deze kenmerken vertoonden zich in diverse situaties gedurende zijn korte leven (men zegt dat hij 35 jaar geworden is) als discipel van de Heer Jezus. Je kunt in zijn leven als gelovige een voortschrijding of opklimming opmerken, beginnende van dienaar tot verkondiger en verdediger en tenslotte als voorbidder.

 

Stéfanus de nederige dienstknecht (Hand. 6:1-7)

De groei van de gemeente in Jeruzalem veroorzaakte ongewild onvoorziene problemen in de verdeling van voedsel en/of financiële ondersteuning, omdat de weduwen van de Grieks-sprekende (Joodse) gelovigen over het hoofd werden gezien. De prediking van het Woord kwam daardoor zelfs in de verdrukking en de apostelen besloten om deze taak over te dragen aan zeven bekwame discipelen, waaronder Stéfanus, omdat hij ook Griekssprekend was. Het was een dienende taak (vs. 2).

Hoewel uit het vervolg van de beschrijving van Stéfanus’ leven blijkt dat hij grote geestelijke gaven bezat, was hij niet onwillig om de laagste plaats in te nemen en andere gelovigen te dienen. Daarin toonde hij zich een waardige navolger van de Heer Jezus, die ook niet gekomen was om Zich te laten dienen, maar om te dienen (Mark. 10:45). Vermoedelijk was het aanbod om de tafels te dienen groter dan dat er behoefte was, in die richting wijzen de woorden ‘en zij kozen’. In de huidige tijd lijkt het er mijn inziens meer op dat er arbeiders te weinig zijn (vgl. Math. 9:37).

Wil men in het koninkrijk van God iets betekenen dan zal men bereid moeten zijn te beginnen met het werk van een dienstknecht te doen. ‘Zijn heer zeide tot hem: Wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer’ (Math. 25:23). Ook hier geldt het principe van ‘wie zichzelf zal vernederen, zal worden verhoogd’ (Math. 23:12). Dat het niet gemakkelijk is om een positie van dienaar in te nemen bleek al toen de discipelen zich onder elkaar afvroegen wie van hen als eerste moest gelden, een vraag die tot op vandaag beantwoord moet worden want de mens is vaak nog niet voldoende veranderd in zijn denken daaromtrent.  De Heer Jezus beantwoordde hen met de volgende woorden: ‘De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar. Want wie is de eerste: die aanligt, of die dient? Is het niet, die aanligt? Maar Ik ben in uw midden als dienaar’ (Luk. 22:25-27).

 

Stéfanus de moedige verkondiger (Hand. 6:8-15)

Stéfanus behoorde tot die kring van mensen die niet kunnen nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben (Hand. 4:20). Prachtige dingen worden hier over Stéfanus gezegd, wie hij was en wat hij deed: vol van genade en kracht, en wonderen en grote tekenen doende. Wat die wonderen en tekenen waren wordt ons niet vermeld, maar er ging van zijn verkondiging zoveel kracht van uit dat het de tegenstand van de religieuze joden opriep. Ze probeerden hem het zwijgen op te leggen maar waren daartoe niet in staat, want zij waren niet bij machte de wijsheid en de Geest, waardoor hij sprak, te weerstaan (vs. 10). De Heer Jezus had voorzegd dat de discipelen tegenstand en vervolging zouden ondervinden, maar ook: ‘Ik zal u mond en wijsheid geven, die al uw tegenstanders niet zullen kunnen weerspreken of weerstaan’ (Luk. 21 :15). Hier zien we daarvan het bewijs en dat heeft zich in de loop van de (kerk-) geschiedenis herhaald, telkens wanneer gelovigen in gevangenissen werden overgeleverd en voor koningen en stadhouders ter verantwoording werden geroepen.

Deze joden waren echter nog niet ‘uitgepraat’ want ze stookten, mannen op, ze brachten het volk, de oudsten en de schriftgeleerden in opschudding en brachten valse getuigen ten tonele (vss. 11-13). Waneer we de apostel Paulus volgen op zijn reizen vermeld in het boek Handelingen dan komen we tot de ontdekking dat hij van de joden veel tegenstand heeft gehad in de verkondiging van het Woord (Hand. 13:45; 14:2, 19; 17:5, 13) In de tweede brief aan de Korinthiërs getuigd Paulus daarvan: ‘van de Joden heb ik vijfmaal de veertig-min-één-slagen ontvangen, driemaal ben ik met de roede gegeseld, eens ben ik gestenigd’ (2 Kor. 11:24). Ze hebben hem, en ook Stéfanus, werkelijk niet gespaard!

Zo kwam het dat Stéfanus voor de joodse Raad werd gesteld, die hem aanstaarden en zijn gezicht zagen als het gezicht van een engel. Wat mogen we daaronder verstaan: ‘het gezicht van een engel’? De vrouw van Manoach zegt dat het gezicht van een engel zeer vreselijk was, maar dat helpt ons niet veel verder (Richt. 13:6). Moeten we misschien meer aan de heerlijkheid van God denken die zich openbaarde zoals bij Mozes, en wilde God misschien zeggen: Stéfanus is niet tegen Mozes, hij  is als Mozes, hij is mijn dienaar (Ex. 34:29-30, 35).

Prediker (Salomo) zegt: ‘De wijsheid van een mens doet zijn aangezicht lichten’ (Pred. 8:1), Stéfanus had immers gesproken met wijsheid (vs. 10).

 

Stéfanus de wijze verdediger (Hand. 7:1-53)

Waar had Stéfanus die grote bijbelkennis opgedaan? In één adem bespreekt hij de geschiedenis van het joodse volk van de roeping van Abraham tot Salomo. Hoe staat het met onze kennis van Gods Woord, zouden wij ook op zo’n manier een overzicht van Gods handelen kunnen geven? Stéfanus’ overzicht begint en eindigt met heerlijkheid (Hand. 7:2, 55).

Wij zien hier Stéfanus in de verdediging voor de joodse Raad. Later zou Judas de gelovigen aansporen ‘om te strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd’ (Jud. vs.3). Drie personen staan in hoofdstuk 7 centraal: de aartsvader  Abraham, Jozef en Mozes. Stéfanus begon met hun aan te spreken over hun eigen afkomst en geschiedenis. Dit hoofdstuk kunnen we in vier thema’s onder verdelen:

 

Ze begrepen hun eigen geschiedenis niet (7:1-8).

‘Ik, die van den beginne de afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is’ (Jes. 46:10). Gods Woord is niet zomaar een bundel verhalen van personen en gebeurtenissen. Neen, het is Gods geschiedenis en het werkt ergens naar toe. Stéfanus begint zijn overzicht met de roeping van Abraham en eindigt met ‘de komst van de Rechtvaardige’ (vs.52). Er zit meer achter die geschiedenissen dan je oppervlakkig zou denken, maar je moet het zien! Dat inzicht ontbrak bij de leiders van het joodse volk. De apostel Paulus wijst hun op deze tekortkoming wanneer hij spreekt over de toepassing van de wet als het gaat over de vrouwen van Abraham, Sara en Hagar. ‘Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen’ (Gal. 4:21-24).

God werkte toe naar de komst van Messias. ‘Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna’ (1 Petr. 1:10-11).

 

Ze verwierpen door God gezonden profeten (7:9-36).

‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn’ (Math. 23:37). ‘De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des HEREN zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was’ (2 Kron. 37:15-16). Terecht dat Stéfanus van hen spreekt als ‘hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren’ (Hand. 7:51).

Het is niet zonder reden dat Stéfanus in zijn toespraak tot de joodse Raad spreekt van Jozef en Mozes. Want was deze beide mannen overkomen? Jozef werd door zijn broers verworpen en verkocht naar Egypte. Bij hun eerste komst herkenden zij hem niet, maar bij hun tweede komst maakte Jozef zich aan hen bekend (Hand. 7:13). Mozes overkwam hetzelfde. Bij zijn eerste poging om het volk te bevrijden uit Egypte werd hij afgewezen en vluchtte. Bij zijn tweede komst, veertig jaar later, werd hij wel aanvaard (Hand. 7:34v.). Ook de Heer Jezus werd bij zijn eerste komst verworpen, maar bij de tweede komst (in heerlijkheid) zullen ze Hem aanvaarden en zien Wie ze doorstoken hebben (Zach. 12:10; Math. 24:30; Joh. 19:37). Zels bij de richter Jefta zien we eenzelfde stramien (Richt. 11:1-11). Stéfanus had begrepen dat er nog een toekomst voor het volk Israël in het verschiet lag en kende waarschijnlijk de belofte van een hersteld Israël (Hand. 1:6).

 

Ze gehoorzaamden de wet niet (7:37-43).

Met de woorden: ‘gij, die de wet ontvangen hebt op beschikking van engelen, doch haar niet hebt gehouden’ besloot Stéfanus zijn toespraak. (Hand.7:53; Rom. 2:17-23). De Heer Jezus had al eerder zulke woorden tot hen gesproken waarop Hij met de dood werd bedreigt, toen Hij zei: ‘Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet’ (Joh. 7:19). Hetzelfde lot stond nu Stéfanus te wachten.

 

Ze weerstonden hun God (7:51-53).

‘Gij verzet u altijd tegen de heilige Geest; gelijk uw vaderen, zo ook gij’ (vs.51). Uit dit vers krijgen we de bevestiging van de werkzaamheid van de heilige Geest in het Oude Testament.

Van dat verzet (weerspannigheid) tegen de heilige Geest vinden we op twee plaatsen in het oude testament: ‘Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn heilige Geest; daarom veranderde Hij voor hen in een vijand’ (Jes. 63:10). En: ‘Zij vertoornden Hem bij de wateren van Meriba; het verging Mozes kwalijk om hunnentwil, want zij waren tegen zijn Geest weerspannig, en hij sprak onbezonnen met zijn lippen’ (Ps. 106:32).

Dat de heilige Geest nog niet permanent op aarde woonde blijkt wel uit twee teksten in het Johannes evangelie (Joh. 7:39; 16:7) De uitstorting van de heilige Geest in Handelingen 2 zou zonder betekenis zijn geweest als de situatie in het oude testament hetzelfde zou zijn geweest.

Sommige uitleggers hebben het zo gezien dat het volk Israël in het oude testament weerspannig tegen God was, in de evangeliën tegen de Heer Jezus en in het boek Handelingen tegen de heilige Geest. Zo waren ze weerspannig tegen de drie-enige God!

 

Stéfanus de genadige voorbidder / bemiddelaar (Hand. 7:54-60)

Hoe waar is de uitspraak hier gebleken: ‘Het bloed der martelaren, is het zaad der Kerk’! Stéfanus werd gestenigd maar zijn opvolger stond erbij: Saulus! Saulus, de latere Paulus, is tot grote zegen voor velen van zijn tijdgenoten geweest en door zijn geschriften die in de Bijbel zijn opgenomen ook voor ons.

Wat een groots einde van Stéfanus dat hij toch nog voor zijn vijanden kan bidden: ‘Heer eken hun deze zonde niet toe’. Hierin volgde hij zijn Meester na die gezegd heeft: ‘Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Luk. 23:34). Zijn taak zat er op en hij ging de heerlijkheid in waar Christus is en ontving de kroon van het leven (Op. 2:10; Jak. 1:12).

_____________________________________________________________


Cornelius, de hoofdman

uit Ceasaréa

 

Handelingen 10 - 11

 

Inleiding

Dit is één van de belangrijkste hoofdstukken van het boek Handelingen, of misschien wel hét belangrijkste! Aan Petrus waren de sleutels van het koninkrijk der hemelen gegeven om de deuren voor de Joden, Samaritanen en de heidenen te openen (Mat.16:19). Twee waren al geopend, voor de Joden in Handelingen 2 en voor de Samaritanen in Handelingen 8 en nu staat Petrus op het punt voor de laatste keer een ‘deur’ te openen, dat voor de heidenen. Het gebeurde ongeveer tien jaar na de uitstorting van de heilige Geest op de pinksterdag te Jeruzalem. Om de betekenis van deze gebeurtenis goed te begrijpen is het verhelderend om ook Petrus’ verslag, en zijn conclusie van die gebeurtenis te lezen in Handelingen 11:1-18.

In Handelingen 8 zien we dat, wanneer God iets wil bewerkstelligen en iemand roept, die persoon vervult met zijn Geest, en hem in staat stelt om het Woord van God te verkondigen. Tot op dit moment was het evangelie nog niet aan de volkeren verkondigd. Petrus was waarschijnlijk nog steeds de gedachte toegedaan en had misschien de stille hoop gekoesterd, dat er eerst nog een koninkrijk voor Israël zou worden opgericht, voordat ze met Gods boodschap naar de volken mochten gaan (Hand.3:12-26). Het plan van God betreffende de gemeente was door Paulus nog niet geopenbaard. De steniging van Stéfanus (Hand.7) stond niet op zichzelf, de leiders van het volk verwierpen daardoor het getuigenis van Gods Geest. Door hun overtreding is het mogelijk geworden dat het heil tot de volken zou komen; de Gemeente stond op het punt de plaats van volk Israël in te nemen als getuigenis van God in deze wereld. Paulus, die aanwezig was bij de steniging van Stéfanus en voorbestemd was om het evangelie naar de volkeren brengen, was al geroepen en voorbereid (Hand.26:16-18).

We moeten wel duidelijk zijn over het verdere programma voor het volk Israël. De overgang van Israël naar de Gemeente is maar tijdelijk, ook al is dan nu al bijna 2000 jaar, want de vervallen hut van David zal ooit weer worden opgericht (Hand.15:13-18). De vervangingstheologie die in de dagen van keizer Constantijn (312 n.Chr.) en daarna is opgekomen en leert dat er voor Israël geen toekomst meer is, moeten we dan ook op grond van Bijbelse gegevens afwijzen. Dat veel Joden de Heer Jezus als hun Messias hebben aangenomen, vooral ná 1967, toen Oost-Jeruzalem weer onder Israëlisch bestuur is gekomen (Luk.21:24), mogen we dan ook zien als een hoopvol teken en daaruit afleiden dat God bezig is het volk Israël weer thuis te halen en mogen we uitzien naar de spoedige komst van Christus. Het plan van God betreffende de gemeente, zoals we dat in het verder onderwijs van Gods Woord vinden, was door Paulus nog niet geopenbaard. De ‘deur’ naar de heidenen stond op het punt om geopend te worden door Petrus zodat Paulus die kon binnengaan. We zien dan ook dat Petrus na hoofdstuk 15 van het podium verdwijnt en dat de apostel Paulus zijn plaats inneemt. Eens begonnen in Jeruzalem eindigt het boek Handelingen in Rome (hfdst.28).

 

Cornelius en Petrus – de voorbereiding (10:1-22)

Cornelius had van God niet gehoord door eventuele activiteiten van de discipelen, zelfs niet van Filippus die ook in Ceasaréa woonde (Hand.8:40), maar van de Joden zelf. Hij behoorde tot die kleine groep mensen die de Joden en hun God goedgezind waren, zoals de hoofdman van Kapernaüm van wie getuigd werd: ‘Hij heeft ons volk lief en heeft zelfs de synagoge voor ons gebouwd’ (Luk.7:4). Het was iemand die God ernstig zocht en de Schrift zegt: ‘Wie Mij ernstig zoeken zullen Mij vinden’ (Spr.8:17). Cornelius diende en vreesde God maar het belangrijkste ontbrak hem, hij wist niet hoe hij behouden kon worden (Hand.11:14). En om dat te weten te komen moest Petrus bij hem komen. Hij ervoer dat religie niet voldoende was om Gods vrede te ervaren, er moest een relatie ontstaan. ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet zien noch binnengaan’ (Joh.3:3-5).

Dat Petrus naar Cornelius moest gaan had een speciale betekenis, anders had Filippus hem ook wel het evangelie kunnen verkondigen want die woonde in dezelfde plaats. Nee, Petrus moest komen en de deur openen naar de volken met de ‘sleutels’ waarover hij, en niet aan ander, de beschikking had (Mat.16:19). God werkt altijd aan beide zijden, zoals we eerder hebben gezien bij Paulus en Ananias (Hand.9). Cornelius kreeg een engel op bezoek, en Petrus raakte in geestvervoering en zag een voorwerp als een groot laken dat op de aarde werd neergelaten. Voor Petrus was dat ook nodig want: ‘Het is een Jood niet geoorloofd zich bij een vreemdeling te voegen of naar hem toe te gaan’ (10:28). Maar door dit visioen werd Petrus duidelijk gemaakt dat wat God rein verklaarde, hij niet onrein mocht houden. Het was Petrus niet onmiddellijk duidelijk, hij dacht erover na (10:19), maar toen hij bij Cornelius was aangekomen was het hem duidelijk: ‘God heeft mij getoond geen enkel mens onheilig of onrein te noemen!’ (10:28; 11:9).

 

De ontmoeting – de verklaring (10:23-33)

Na de zeer hartelijke begroeting, Cornelius viel aan Petrus’ voeten en huldigde hem, ging Petrus met hem naar binnen waar een groot aantal mensen bijeen waren, bloedverwanten en vrienden.

Het eerste wat Petrus deed was aan hen allen duidelijk maken waarom hij, als Jood, wel naar Cornelius toe was gekomen omdat God hem dat duidelijk had gemaakt. Petrus vroeg dan ook onmiddellijk naar de reden van de uitnodiging om bij Cornelius te komen. De mannen die Cornelius had uitgezonden hadden Petrus al wel het een en ander verteld (10:22) maar de rest moest hij van Cornelius zelf vernemen. De diepere reden van Cornelius verzoek was dat hij Petrus had uitgenodigd omdat hem gezegd was dat deze ‘woorden tot u zal spreken waardoor u behouden zal worden’ (11:14). Hij was wel godsdienstig maar was niet wedergeboren. In Handelingen 19 lezen we ook over gelovigen die de Geest niet hadden ontvangen en niet in de naam van Jezus waren gedoopt, maar door handoplegging de Geest ontvingen (19:1-7), wat kwam door gebrek aan onderwijs. Cornelius en de andere aanwezigen stonden open voor wat Petrus hen zou zeggen: ‘Wij zijn nu allen aanwezig voor God om alles te horen wat u door de Heer is bevolen’ (10:33). Cornelius en de anderen zullen wel met grote aandacht geluisterd hebben wat Petrus nu ging vertellen. Hun harten waren (voor-) bereid om het Woord te ontvangen, net zoals Joden in de synagoge te Beréa, ook zij ontvingen het woord met alle bereidwilligheid (Hand.17:11).

 

De verkondiging van Gods Woord (10:34-43)

‘Als iemand spreekt, laat het zijn als uit sterkte die God verleent, opdat in alles God verheerlijkt wordt door Jezus Christus, aan Wie de heerlijkheid en de kracht is tot in alle eeuwigheid, Amen (1Petr.4:11). Ze waren aanwezig voor God, ze hoorden het Woord van God en Petrus sprak namens God en door de Geest van God. Het geloof is uit de prediking, en de prediking door het woord van Christus (Rom.10:17). Voor God zijn alle mensen gelijk, Hij heeft uit één bloed het hele mensengeslacht gemaakt’ (Hand.17:26), maar ook: er is geen rechtvaardige niet één allen hebben gezondigd (Rom.3:10vv.; 23).

Vanaf vers 36 legt Petrus uit dat het woord van vrede in de eerste plaats voor Israël was, aansluitend geeft hij een beknopt overzicht van de gebeurtenissen, beginnende met de doop van Johannes tot en met de opstanding van de Heer Jezus, waarvan de apostelen getuigen waren geweest (Hand.1:21). Na zijn kruisiging is de Heer Jezus op de derde dag opgewekt en aan velen verschenen, Kefas, de twaalf, aan vijfhonderd broeders, aan Jakobus en alle apostelen, maar niet aan het hele volk! (vs.41). Aan ongelovigen is de Heer Jezus niet verschenen! En, gaat Petrus verder, ‘en Hij heeft ons bevolen aan het volk te prediken en te betuigen dat Deze het is die door God is aangesteld als Rechter van levenden en doden. Van Hem getuigen de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam’ (vs.42-43). De Geest werkte door het Woord en het gevolg was dat de heilige Geest op hen viel, op allen die het woord hoorden, evenals ook op ons in het begin’ betuigde Petrus (Hand.11:15). De Geest kwam zoals in het begin (Hand.2) en niet zoals bij de Samaritanen die de Geest ontvingen door handoplegging. De deur naar de volken was hiermee geopend; dat was duidelijk voor de aanwezige gelovigen die met Petrus waren meegereisd en ook voor de aanwezigen die in Jeruzalem aanwezig waren toen Petrus verslag uitbracht. Onmiddellijk werden ze gedoopt. Ze werden niet behouden omdat ze gedoopt werden, maar ze werden gedoopt omdat ze blijk gaven gelovig te zijn geworden en gehoorzaam wilden zijn aan het bevel van Petrus om zich te laten dopen. Dat is de normale gang van zaken: Horen, geloven, ontvangen van Gods Geest en dan gedoopt worden. Je hoeft geen jaren te wachten om gedoopt te worden, of een cursus te volgen, het is een opdracht waaraan je dient te gehoorzamen! Van Cornelius wordt na deze gebeurtenis niets meer gehoord; zijn naam wordt in het Nieuwe Testament niet meer vermeld.

 

Petrus’ verslag in Jeruzalem

Petrus keerde niet terug naar Joppe maar ging op naar Jeruzalem om verslag uit brengen want twee zaken moesten opgehelderd worden want men had daar gehoord dat ook de volken het woord van God hadden aangenomen, en dat Petrus was binnengegaan bij onbesneden mannen en men had gegeten (11:1-3; zie: Gal.2:12). Petrus begon in goede orde het hoe en het waarom uit te leggen. Petrus beriep zich op drie getuigen: (1) het visioen dat hij had ontvangen (vs.5-11), (2) het getuigenis van de Geest (vs.12-15), en (3) het Woord van God (vs.16-17). Petrus beëindigd zijn verslag met een vraag: ‘Als dan God dezelfde gave aan hen heeft gegeven als ook aan ons, toen wij tot geloof in de Heer Jezus kwamen, wie was ik dat ik God kon weren? Toen zij nu dit hoorden, hielden zij zich stil, en zij verheerlijkten God en zeiden: Dus ook aan de volken heeft God de bekering tot het leven gegeven’ (11:17-18). Wij moeten bedenken dat het voor een Jood niet zo eenvoudig was om te begrijpen dat het heil van God de grenzen van Israël en het Jodendom doorbrak opdat ook de volkeren het evangelie hoorden. Had de Heer Jezus niet gezegd: ‘Ik ben alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls?’ (Mat.15:24). Nu wordt God akker de wereld (Mat.13:38), een nieuw tijdperk breekt aan, die van de genade! Het gebod van de Heer Jezus aan de discipelen gegeven, om het evangelie te brengen aan alle volken had met de doop van Cornelius een aanvang genomen. Daarmee was het probleem, Jood versus heiden, niet overal en voor altijd opgelost, we vinden daarvan elders in de Schrift nog de bewijzen. (Hand.4:26-15:2; Rom.14:1-6). Vanaf nu zou Petrus meer op de achtergrond geraken in het boek Handelingen en Paulus zou zijn plaats innemen om het evangelie aan de volken brengen.

 

Betekenis van de bekering van Cornelius

In het evangelie naar Johannes geeft de Heer Jezus al een heenwijzing naar de tijd dat Jood en heiden tot één kudde zullen behoren onder één Herder (10:16). Dat was al een verwijzing naar de Gemeente die Hij eerder als iets toekomstigs had aangekondigd: ‘Ik zal mijn gemeente bouwen’ (Mat.16:18). Het volk Israël had haar doel gemist: ‘Maar door hun overtreding is de behoudenis tot de volken gekomen’ (Rom.11:11). Met die gedachte stemt het verdere getuigenis van het boek Handelingen en de rest van het Nieuwe Testament in (Hand.15:13-18; 28:26-28). Na ongeveer tien jaar, met de doop van Cornelius, komt de overgangsperiode van het Jodendom naar de Gemeente tot een einde. Gelovigen uit de Joden, Samaritanen en de heidenen hebben allen de Geest van God ontvangen en zijn één gemaakt in het Lichaam van Christus de Gemeente. ‘We zijn allen door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken’ (1Kor.12:13). Het verder onderwijs hierover vinden we in de Schrift, in het onderwijs van de apostel Paulus. Vanaf nu vinden we drie groepen van mensen: Joden, Grieken en de gemeente van God (1Kor.10:32).

 ____________________________________________________________


‘Open deuren’

Handelingen 16

 

Nieuwe helpers (16:1-5)

Het is jammer dat christenen die het in de leer met elkaar eens zijn, in de praktijk verschillende wegen gaan. Dat gaat ten koste van het getuigenis zoals de Heer Jezus het had bedoeld “opdat zij alleen een zouden zijn, opdat daardoor de wereld zou geloven dat U Mij hebt gezonden!” (Joh.17:21) Eerder had de Here Jezus gezegd: “Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, als u de liefde onder elkaar hebt.” (Joh.13:35). We mogen wel verschillend van denken zijn, of andere inzichten hebben, maar dat hoeft geen reden te zijn verschillende wegen te gaan en daardoor de eenheid van de Geest te verbreken. We moeten als gelovigen leren ‘het hartelijk met elkaar oneens te zijn’. Heeft de kerkvader Augustinus niet gezegd: ‘In de noodzakelijke dingen eenheid, in de twijfelachtige vrijheid, en in alles de liefde’. Dat is geen gemakkelijke weg die moet worden behandeld maar wel de beste en zegenrijkste! Daarvoor is vereist verdraagzaamheid en nederigheid, door de ander hoger te achten dan jezelf (Fil.2:3), en jouw visie ter discussie te durven stellen. “Er is verscheidenheid van bedieningen, maar dezelfde Heer” (1 Kor.12:5). Het is gelukkig allemaal weer goed gekomen, Paulus noemt Markus en zegt over hem “dat hij van veel nut voor de dienst was.”(2 Tim.4:11). Markus heeft later het evangelie dat naar hem vernoemd is geschreven.

Nu was het nodig om nieuwe mensen te kiezen die Paulus zouden vergezellen om zijn reis die hem naar Europa zouden leiden. Hij kiest Silas en Timotheüs. Silas was een sleutelfiguur geweest tijdens de ‘synode’ in Jeruzalem (15:22) en was een profeet (15:32). Hij had samen met Paulus gediend in het werk van de Heer in Antiochië, ze waren geen vreemden voor elkaar. Timotheüs die de plaats van Johannes Markus innam, was een jongere die behouden werd toen Paulus Lystra bezocht op zijn eerste zendingsreis (14:6-22). Timotheus was getuige van Paulus lijden in Lystra (2 Tim.3:10-11) en achtte zichzelf waardig voor een dienst voor de Heer.  Timotheüs was dierbaar voor Paulus hart; hij noemde hem “mijn echt kind in het geloof” (1 Tim.1:2). Als oudere volwassen gelovigen, geen jongere gelovigen ‘adopteren’, wie zal dan de rijen vullen als God de ‘veteranen’ naar huis roept? (zie: 2 Tim.2:1-2 voor Paulus zijn instructies met betrekking tot dit probleem). Timotheüs was grootgebracht door een godvruchtige moeder en grootmoeder (2 Tim.1:5); 3:15). De profeten in de kerk, die een geestelijke visie hadden; voorzegden grote dingen over deze jonge man (1 Tim.1:18; 4:14). De gelovigen in Filippi bevestigden later hoe getrouw Timotheüs met Paulus hadden gediend in de gemeente (Fil.2:19-23). Timotheüs besnijdenis had niets te doen met de behoudenis (Gal.2:1-4). Dit was geen daad van ongehoorzaamheid ten opzichte van de raad van de apostelen (Hd.15:1vv.). Het werd gedaan om geen struikelblok voor de Joden te zijn (1 Kor.9:20). Omdat Timotheüs een zoon van een Griekse vader en een joodse moeder was, was hij niet besneden; maar als kind van God, wilde hij alles doen om voor de Joden geen oorzaak tot struikelen te zijn.

En dan in Troas komt er een derde persoon bij die Paulus zou begeleiden, nl. Lukas de schrijver van het Evangelie en het boek Handelingen. Tot die conclusie geven de ‘wij-teksten’ aanleiding. (vgl. 16:8-17; 20:5-15 en 27:1-28:16).

 

Een nieuwe visie een nieuwe weg (16:6-12)

Nadat Paulus de gemeenten bezocht had die hij gesticht had tijdens zijn eerste reis probeerde hij nieuwe gebieden te bezoeken om het evangelie te verkondigen. Ze probeerde het eerst in Frygië en (zuid?) Galatië, (het huidig Anatolië), maar werden “door de Heilige Geest verhinderd het woord in Asia te spreken” (16:6). Daarna wendden ze zich naar de meer noord-oostelijke richting, Mysië en Bithynië, maar “de Geest van Jezus liet het hun niet toe” (16:7). We worden niet ingelicht waarom het niet mogelijk was het evangelie daar te verkondigen, maar de deur werd gesloten. Later is ook daar het evangelie gebracht (Hand.18:19-19:41; 1 Petr.1:1). Een geluk voor ons hier in Europa; hoe zou het afgelopen zijn als het Evangelie eerst in Azië gebracht zou zijn? God greep in, en ’s nachts krijgt Paulus een gezicht waaruit zij opmaakten dat God hen had geroepen om terstond naar Macedonië te reizen om hun het evangelie te verkondigen. “Kom over naar Macedonië en help ons”, de kreet kwam uit het tegenwoordige Griekenland, een land trots op zijn filosofen, maar die hadden blijkbaar geen antwoord meer. Help ons!

 

In Europa! (16:11-40)

Filippi was een Romeinse kolonie, vernoemd naar koning Philip van Macedonië, die dat gebied had veroverd in de vierde eeuw voor Christus. Romeinse kolonies waren eigenlijke kleine “Rome’s” die dezelfde wetten en gewoonten hadden. Er zullen niet veel Joden  geweest zijn omdat er geen synagoge was, daarvoor waren tenminste tien personen nodig. In zijn dienst te Filippi ontmoet Paulus drie verschillende soorten zondaars; een vrouw die open stond voor het evangelie, een vrouw die een waarzeggende geest had en tenslotte de gevangenbewaarder.

 A.   God werkt

Een vrouw met een open hart: God opent Lydia’s hart (16:13-15)

God had de deur voor Europa geopend, en nu opent hij het hart van een vrouw. Paulus had in het gezicht een man gezien (16:9), maar hij ontmoet een vrouw! Dat gegeven was voor Paulus echter geen aanleiding om niet het evangelie te verkondigen.

 B.    Tegenstand door een engel des lichts (16:16-18)

Een slavin met een bezeten hart.

Paulus en zijn gezelschap woonden in Lydia’s huis en gingen met haar naar de gebedsplaats. Satan is altijd dichtbij om het werk van God te keren, en in dit geval gebruikt hij een slavin die een waarzeggende geest had. Het lijkt erop dat de woorden die ze sprak vriendelijk waren, alsof ze achter de verkondiging van het evangelie stond. Satan kwam als een engel van het licht en gebruikt vlijerij (2 Kor.11:13-15); maar God hoeft niet de hulp van satan in de verkondiging van het evangelie. Dit getuigenis was een verhindering in plaats van een hulp. In het vervolg van dit hoofdstuk zien we hoe satan veranderde van een slang in een brullende leeuw, waardoor de apostelen in de gevangenis belandden.

Tegenstand door een brullende leeuw (16:19-24)

De menigte staat op.

God werkt en heeft het laatste woord! (16:16-40)

God opent de gevangenisdeuren: Een man met een hard hart.

Je hebt niet veel verbeelding nodig om te zien dat de gevangenbewaarder een ongevoelig persoon was, die geen sympathie had voor de gevangenen of openstond voor het evangelie. Zelf toen Paulus en Silas vernederd waren en geslagen, voegde hij aan hun lijden toe door hen in de binnenste gevangenis te zetten en hun voeten in het blok. Daarna ging hij heen en ging slapen.

_____________________________________________________________


De vergeten zaligspreking

 

Handelingen 20

(2 Korinthiërs 8 en 9)

 

Inleiding

Is het niet hoogmoedig van de apostel Paulus om die zogenaamde ‘vergeten’ zaligspreking van Handelingen 20:35 ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’ op zichzelf toe te passen? Deze woorden van de Heer Jezus staan niet vermeld in de evangeliën, maar dat zijn meer dingen niet (Johannes 21:25). In de Evangeliën staan meerdere zaligsprekingen vermeld en in het boek Openbaring komen we er een zevental tegen, maar deze is wat ‘verstopt’ in het boek Handelingen en wordt daarom wel eens de ‘vergeten zaligspreking’ genoemd. (Mattheüs 5:3-12; Openbaring 1:7; 14:13; 16:15; 19:9; 20:6; 22:7, 14)

Nogmaals was het hoogmoedig van Paulus om deze woorden te gebruiken? Ik geloof van niet. In zijn verantwoording tot de oudsten van de gemeente te Efeze krijgen we een goed beeld hoeveel Paulus gegeven had. Als hij terugblikt (Handelingen 20:18-28) spreekt hij hoe hij van de eerste dag aan, dat hij in Asia voet aan wal zette, al die tijd onder hen verkeerd had, dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen, die hem overkwamen door de aanslagen der Joden; hoe hij niets nagelaten had van hetgeen nuttig was om hen te verkondigen en te leren in het openbaar en binnenshuis, Joden en Grieken betuigende zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus. Ja, de apostel had met tranen gezaaid’, hij had zich helemaal gegeven gedurende de drie jaar dat hij bij hen verkeerd had (Handeling 20:31). Verderop in dit hoofdstuk verwijst Paulus nogmaals naar zijn inzet en belangeloosheid met de woorden: ‘Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd; zelf weet gij, dat deze handen in mijn behoeften en in die van hen, die bij mij waren, hebben voorzien. Ik heb u in alles getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken’ (Handelingen 20:35) om dan te vervolgen met de woorden: ‘en zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.’ Paulus kende de zegen die verbonden is met het geven uit eigen ervaring.

 

De zegen van het geven

Omdat Paulus zich eerst gegeven had aan de gemeenten en ook de zegen had ervaren die daarmee gepaard ging, is het niet verwonderlijk dat hij de gelovigen dan ook aanspoort hem daarin te volgen. We zien dat gebeuren als hij zijn tweede brief aan de gelovigen in Korinthe schrijft. Maar liefst twee hoofdstukken weidt hij aan dat onderwerp, hoofdstuk 8 en 9 en komt met verrassende conclusies.

De gemeenten in Macedonië verkeerden maatschappelijk gezien in erg moeilijke omstandigheden. Naast de beproeving van verdrukking, verkeerden ze in diepe armoede (2 Korinthiërs 8:1-2). Die armoede was misschien wel het gevolg van hun positie als christenen in een heidense wereld. Maar hun diepe armoede was geen verontschuldiging om niet bij te dragen aan de dienst onder de armen onder de gelovigen die in Jeruzalem waren (Romeinen 15:26). Hoe gemakkelijk was het voor hen geweest om dit als verontschuldiging aan te voeren! Maar volgens de apostel Paulus ‘deden zij, dat getuig ik, wat zij konden, ja meer dan dat’.

Ooit meegemaakt dat gelovigen smeken om mee te mogen doen aan een kollekte voor een of ander doel? Volgens 2 Korinthiërs 8:3-4 waren de gelovigen in Macedonië zo betrokken bij het werk van de Heer dat zij ‘met alle aandrang, uit eigen beweging van ons de gunst vroegen, deel te mogen nemen aan deze dienst aan de heiligen’. Een voorbeeld voor gelovigen van alle tijden; hoe is het met onze betrokkenheid en enthousiasme? Ze hadden ook kunnen zeggen Jeruzalem is ver van onze deur dus daar geven wij niet aan, maar ze voelden zich moreel verplicht om hen te helpen. Romeinen 14:26-27 vertelt ons waarom: ‘Want Macedonië en Achaje hebben goedgevonden een handreiking te doen aan de armen onder de heiligen te Jeruzalem. Zij hebben het immers goedgevonden, maar zijn het ook jegens hen verplicht, want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, behoren zij ook met hun stoffelijke goederen hen te dienen’.

Enkele toepasselijke teksten:


Christus ons voorbeeld

‘Gij kent immers de genade van onze Here Jezus [Christus], dat Hij om uwentwil arm is geworden’ (2Kor.8:5-9)

Vrijwillig geven 

‘Want als de bereidvaardigheid aanwezig is, is zij welkom naar hetgeen zij heeft, niet naar hetgeen zij niet heeft’ (2Ko8:10-12)

Geven bewerkt gelijkheid

‘Maar uit het oogpunt van billijkheid kome uw overvloed voor het ogenblik hun gebrek ten goede’ (2Ko8:13-15)

Geven is aanstekelijk

‘En uw ijver heeft de meesten (tot navolging) geprikkeld.’ (2Ko9:1-5)

Geven brengt op

‘Wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.’ (2Ko9:6-11)

Geven lenigt noden 

‘Want het dienstbetoon met deze ondersteuning draagt niet alleen bij tot de behoeften der heiligen’ (2Ko9:12)

Geven verheerlijkt God 

‘Want door dit duidelijk blijk van hulpbetoon prijzen zij God’ (2Ko9:13)

Geven brengt eenheid

‘Terwijl zij ook in hun gebed het verlangen naar u uitspreken om de buitengewone genade Gods, die op u rust’ (2Ko9:14-15)

_____________________________________________________________

 

Paulus’ reis naar Rome


Handelingen 27:1 – 28:10

 

De schipbreuk

 

Nooit hebben zo velen (276) aan zo weinigen (Paulus) zoveel

te danken gehad’ (Churchill)

 

Voorwoord

De vraag die bij ons op zou kunnen komen is, wat de reden van de Heilige Geest geweest is om ons een zo nauwkeurig van de reis van Paulus te verstrekken? Ten eerste krijgen we door dit verslag een beeld van gang van zaken in het Romeinse rijk voor wat de scheepvaart, maar ook zien we met wat nauwkeurigheid de schrijver Lukas de geografische gegevens vermeld.

Dit getuigd van de betrouwbaarheid van de Bijbel. Ook wij maken een reis, dan wel geen echte scheepsreis, maar een levensreis. We kunnen uit de hoofdstukken 27-28 (1) de aanwezigheid van God opmerken waar we ook gaan, zelfs op de moeilijkste momenten (27:1-28:31. (2) Waar we de hulp van andere gelovigen kunnen ervaren (27:1-3; 28:2, 7-10, 14-15). (3) Dat we kunnen vertrouwen op de beloften van God; wat Hij beloofd doet Hij! (27:22-25). En (4) Herinner je het doel van God (28:8-9, 17-31) en richt je aandacht op het uiteindelijke doel en bestemming.

 

Inleiding

Het verlangen van de apostel Paulus om ooit eens naar Rome te gaan kwam na lange tijd in vervulling, wellicht op een andere manier als hij had bedoeld, maar toch! Vele keren was hij verhinderd geweest en sinds vele jaren had hij dat grote verlangen met zich meegedragen (Rom.15:22-23). Hij had ervoor gebeden en zijn verlangen bekend gemaakt: ‘Terwijl ik bid of ik wellicht eens door de wil van God het voorrecht mocht hebben tot u te komen’ (Rom.1:10). Na zijn rondreis in Macedonië en Achaje en Jeruzalem, waar hij dan gearresteerd zou worden, zei de apostel: ‘Nadat ik daar ben geweest, moet ik ook Rome zien’ (Hand.19:21). En zo gebeurde het ook en werd hij in zijn verlangen en voornemen bevestigd toen Paulus na zijn verhoor door de Joodse raad de Heer bij hem stonden zei: ‘Heb goede moed, want zoals je in Jeruzalem van Mij hebt getuigd, zo moet je ook in Rome getuigen’ (Hand.23:11). Na het verhoor van de Joodse raad werd Paulus naar Felix, de stadhouder gezonden die hem op zijn beurt naar Caeserea liet brengen (Hand.23:33). De Joden lieten Paulus niet met rust en klaagden hem aan bij de stadhouder die hem meerdere keren ondervroeg (Hand.24::24-27). Deze periode duurde twee jaar en in die tijd werd Felix opgevolgd door Porcius Festus, die op zijn beurt Paulus ondervroeg. Dat was het moment dat de apostel Paulus zich op de keizer beriep. ‘Op de keizer beroep ik mij. Toen antwoordde Festus: ‘Op de keizer hebt u zich beroepen, naar de keizer zult u gaan’ (Hd.25:12). Later, na het zoveelste verhoor, dit keer door koning Agrippa, was de tijd dan gekomen dat Paulus scheep zou gaan naar Rome. Agrippa sprak met Festus en kwamen tot de conclusie dat Paulus niets had gedaan wat dood of gevangenschap waard was. En Agrippa zei tot Festus: ‘Deze man had kunnen worden vrijgelaten als hij zich niet op de keizer had beroepen’ (Hand.26:32).

 

De Schone Havens

‘Toen nu was besloten dat wij – Lukas de schrijver van het boek Handelingen, Aristarchus een Macedoniër en Paulus – naar Italië zouden afvaren, leverde men Paulus en enige andere gevangenen over aan de hoofdman Julius’ (Hand.27:1). Paulus was bekend met de scheepvaart want hij getuigde daarvan tot de gelovigen in Korinthe: ‘Driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en dag heb ik in volle zee doorgebracht’ (2Kor.11:25), en dit zou zijn vierde schipbreuk worden, maar dat wist Paulus op dat moment nog niet. De hoofdman Julius wat behandelde Paulus vriendelijk wat bleek toen, bij aankomst in Sidon, hij Paulus toestond naar zijn vrienden te gaan (Hand.27:3). De vermaning waarmee Paulus eerder de discipelen had vermaand, bleek ook hier maar al te waar, namelijk dat wij ‘door vele verdrukkingen heen het koninkrijk Gods zullen beërven’ (Hand.14:22). Begon de reis naar Rome voorspoedig, later veranderde dat en eindigde tenslotte met een schipbreuk, maar laten we niet op de zaken vooruitlopen. We kunnen in de Bijbel drie soorten stormen ontdekken waarin een gelovige terecht kan komen. Stormen zijn een metafoor van moeilijke tijden, zoals we dat zeggen in de gezegde: ‘De stormen van het leven’ of een ook wel een ‘levenstorm’. Ten eerste is er een storm waarin we kunnen verzeild raken door eigen schuld, zoals Jona die een eigen weg koos en in een storm terecht kwam. Ten tweede een storm waarin de Heer Jezus ons in laat gaan, we zouden dat beproevingen van ons geloof kunnen noemen. Een voorbeeld daarvan vinden we in Markus 4:35-41. En dat ten derde deze storm, waarin Paulus terecht kwam omdat hij als gevangene aan boord was en ook de gevolgen moest dragen zoals ook de anderen. Een voorbeeld daarvan vinden we in Jozua en Kaleb, die vanwege het ongeloof van de tien verspieders ook de veertig jaar in de woestijn moesten doorbrengen, terwijl ze daar zelf geen schuld aan hadden. De reis begon geleidelijk aan moeilijkheden te ondervinden; de wind was tegen (Hand.27:4, 7, 8). In Myra, de stad waar (Sint) Nicolaas bisschop zou zijn geweest in de vierde eeuw, stapten ze over op een ander schip en in Kreta kwamen ze bij een plaats, Schone Havens geheten, waar de stad Laséa (Kaloi Limenes) dichtbij lag.

 

Paulus’ raad

Al met al was er al redelijk veel tijd verlopen en omdat het vasten voorafgaand aan de Grote Verzoendag al voorbij was, het zal dan ongeveer oktober zijn geweest was een verdergaan gevaarlijk geworden. Of Paulus de hoofdman waarschuwde uit eerder opgedane ervaringen, of dat hij een goddelijke aanwijzing had ontvangen, is niet bekend maar hij vond het nodig de hoofdman te waarschuwen en zei tot hen: ‘Mannen, ik zie dat de vaart zal plaatsvinden met ongemak en grote schade, niet allen van de lading en van het schip, maar van ons leven’ (Hand.27:10). Maar de wijsheid van Paulus was niet in tel! Hij leek veel op die arme, wijze man, waarover Salomo heeft geschreven, en die de stad had kunnen redden, maar niemand luisterde naar hem (Pred.6:15). Nee, ‘de hoofdman echter had meer vertrouwen in de stuurman en de schipper dan in Paulus’ (vs.11), dus vertrok met in de hoop in Fenix te overwinteren, maar het liep totaal anders dan gedacht! Een plotselinge stormwind kwam uit het niets opzetten en overviel hen. Is dat ook niet zo in het gewone leven? Alles gaat goed en plots komt er een onverwachte ‘storm’ die ons leventje op z’n kop zet! Stormen in het leven komen meestal onverwacht en ongewenst en zo plots als ze komen verdwijnen ze vaak ook weer. Wat moet je doen tijdens een storm in je leven? Laat maar los en laat je maar drijven en gooi alles wat je hindert als het ware maar overboord! God zorgt voor je; laat los en u zult losgelaten worden! De storm waarin het schip zat waar Paulus en zijn twee vrienden aan boord zaten duur lang zeventien dagen en toen men alle hoop op redding had opgegeven trad Paulus op.

 

Paulus’ optreden

Hij herinnerde de bemanning eraan dat hij hen voordien gewaarschuwd met de woorden: ‘Mannen, men had naar mij moeten luisteren en niet van Kreta wegvaren’ (v.21). Maar hij vervolgt met de mededeling dat hij bezoek had gehad van een engel met een bericht van hoop en een goede afloop. ‘Vannacht stond bij mij een engel van de God van Wie ik ben, die ik ook dien, en hij zei: ’Wees niet bang Paulus, u moet voor de keizer verschijnen; en zie, God heeft allen geschonken die met u varen’ (v.24). We zien dat Paulus een prominente en leidende rol speelde toen de storm haar hoogtepunt bereikte. Vlak voor de kust, van wat later Malta bleek te zijn, en de zeelieden van het schip trachten te vluchten, zei Paulus tot de hoofdman en de soldaten: ‘Als zij niet op het schip blijven, kunt u niet worden behouden’. En tegen dat het dag zou worden, spoorde Paulus alles aan voedsel te nemen en zei: ‘Het is vandaag de vertiende dag dat u blijft afwachten zonder te eten en zonder iets te nuttigen. Daarom spoor ik u aan voedsel te nemen, want dit dient tot uw behoudenis; want van niemand van u zal een haar van zijn hoofd verloren gaan’ (vs.33-34) dit gezegd hebbende dankte hij God in bijzijn van allen. Tenslotte strandde het schip, brak in tweeën, de bemanning, gevangenen en passagiers sprongen overboord en bereikte al zwemmende en drijvende vast land; het eiland Malta. ‘En zo gebeurde het dat allen behouden aan land kwamen’ (vs.44).

 

Paulus’ verblijf op Malta

De drenkelingen werden met buitengewone menslievendheid ontvangen en verzorgt door de inwoners van Malta. Hier werden de tekenen van een apostel van Jezus, onmiddellijk na aankomst, geopenbaard (2Kor.12:12; Hand.5:12). Bij het verzamelen van hout voor een vuur werd Paulus door een slang gebeten, maar er gebeurde niets (Mark.16:18; Luk.10:19). Het spreekt vanzelf, hoewel het niet in de tekst vermeld staat, dat de apostel in de maanden die volgden aan deze barbaren (niet-Grieken die ook de Griekse taal niet machtig waren), het evangelie heeft verkondigd. En bij het verkondigen van het evangelie zien we dat God, ter ondersteuning daarvan, ‘meegetuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van de Heilige Geest naar zijn wil’ (Heb.2:4). Paulus was ‘geboeid’ maar het Woord van God niet (2Tim.2:9). Wat Paulus had geschreven aan Timotheüs maakte hijzelf waar: ‘predik het woord, weest paraat, gelegen en ongelegen’ (2Tim.4:2). ‘De tekenen van de apostel werden onder de bevolking van Malta verricht, door tekenen, wonderen en krachten’ (2Kor.12:12; Rom.15:18-19), beginnen met de genezing van de vader van een zekere Publius, de voornaamste van het eiland. Door gebed en onder oplegging van de handen van de apostel (Hand.5:12) werd deze weer gezond. Dat bleef niet zonder te zijn opgemerkt en het gevolg was dat ook de overigen op het eiland die ziekten hadden naar hem toe kwamen en genezen werden (vs.9). Paulus verblijft zo’n drie maanden op Malta. Sporen van z’n verblijf zijn vandaag nog terug te vinden in St. Paul’s Bay waar u zelfs een standbeeld van Paulus ziet en de Paulusgrot in Rabat. Daarnaast vindt u overal op het eiland, in de diverse Pauluskappellen fresco’s die herinneren aan zijn verblijf op Malta. De spreuk ‘Wie goed doet, goed ontmoet’ ging in vervulling, want bij het vertrek voorzagen de eilandbewoners hen van wat ze nodig hadden.

_____________________________________________________________











































































Paulus’ reis naar Rome

 

Deel 2

 

Handelingen 28:11-31

 

Inleiding

Na een verblijf van drie maanden werd het tijd om de reis te vervolgen en ze deden dat aan boord van een ander schip dat daar ook had overwinterd. Aan Paulus overzicht van de gebeurtenissen die zich in zijn leven hebben afgespeeld (2Kor.11:23-28) kan het verblijf in Malta wel worden toegevoegd. Wilde de duivel verhinderen dat Paulus zou getuigen in Rome, zoals God had voorzegt? (23:11; 27:24). We vervolgen Paulus’ reis en zullen opmerken dat Paulus in Rome aankomt en dat ook hijzelf inziet dat zijn omstandigheden tot bevordering van het evangelie hebben gediend, zodat ik het hele pretorium in Rome het woord van God verkondigd werd. Het pretorium wil zeggen de keizerlijke garde (Fil.1:13).

 

Van Malta tot Rome

De afstand van Malta tot Syracuse een plaats op Sicilië bedraagt ongeveer 160 km., waar ze drie dagen verbleven, voordat ze verder reisden naar Syracuse. Het schip waarmee ze van Malta vertrokken had de Dioscuren als kenteken, dat zijn de zonen van Zeus, nl. de tweelingen Castor en Pollux. Ze kwamen in Rhegium dat op het vaste land van Italië lag. Vandaar ging de reis verder naar Putéoli het huidige Napels. In Putéoli kwam men in aanraking met andere gelovigen en ze verbleven daar zeven dagen. Waarom het aantal van zeven dagen wordt genoemd is onduidelijk, maar zou het iets te maken hebben met een bezoek aan een mogelijke gemeente en een mogelijk avondmaalsviering? (Vgl. 20:6; 21:4,27). We zien dat zo’n dertig jaar na de uitstorting van de Heilige Geest en de ‘geboorte’ van de Gemeente, er al gelovigen in Putéoli en Rome waren. Dit is wellicht te wijten aan de aanwezigheid van gelovigen uit Rome, die tijdens het moment dat de Heilige Geest werd uitgestort in Jeruzalem aanwezig waren, het evangelie hebben meegenomen en verkondigd na hun thuiskomst.

 

Aankomst in Rome

Het is heel goed mogelijk dat er gelovigen naar Rome zijn gegaan om de aanstaande komst van de apostel Paulus aan te kondigen, want ‘de broeders die van onze zaken hadden gehoord, kwamen ons tegemoet’ (28:15). Nu Rome dichterbij kwam werd het voor de apostel ook emotioneel iets waar hij misschien wel tegen opzag. Ieder van ons heeft wel eens zijn hoogte- en dieptepunten, en de apostel! Dat blijkt wel toe hij de broeders ontmoette die hem tegemoetkwamen. Ze ontmoetten elkaar bij de Appiusmarkt en de Drie Taveernen, gelegen aan de Via Appia, plaatsen die je nu nog kunt bezoeken. ‘Toen Paulus hen zag dankte hij God en vatte moed’ (28:15). Hieruit kunnen we leren hoe gemakkelijk het is een ander te dienen en te bemoedigen, daar hoef je geen gave voor te hebben, alleen maar liefde voor de apostel of een andere broeder of zuster die voor de Naam van de Heer zijn uitgegaan (3Joh.:7). Het leek wel een feestelijke bijeenkomst van een lang verwachte gast, in plaats van een gevangene op weg naar zijn proces! Aan Paulus werd toegestaan op zichzelf te wonen met een soldaat die hem bewaakte, was dit misschien het resultaat van zijn leidende rol tijdens de lange reis van Caesaerea naar Rome. Had de hoofdman een goed woordje voor hem gedaan wegens zijn goed gedrag? Hebben de gelovige in de gemeente te Rome meegeholpen een huis te zoeken voor Paulus? We weten het niet, maar Paulus heeft twee jaar (28:20) in redelijke vrijheid de Heer kunnen dienen.

 

Paulus dienst in Rome

Amper aangekomen en geïnstalleerd kwamen de voornaamsten van de Joden, op uitnodiging van Paulus, bij hem over de vloer. Het principe ‘Eerst de Jood, dan de Griek’ ging ook hier op (Rom.1:16; Hand.13:46), Paulus gaf Joden de reden van zijn komst naar Rome. Hij verhulde niet dat de Joden in Jeruzalem de oorzaak waren geweest, dat hij zich gedwongen zag zich op de keizer te beroepen. Vanwege de ‘hoop van Israël’ was hij nu in keten. De hoop van Israël is de komst van de Messias, waarvan geloofde dat Hij al gekomen was. Eén van de meest spectaculaire gebeurtenissen van de eindtijd is de komst van de Messias, de hoop van Israël, als teken van het nabije Koninkrijk (Zach.14). De uitdrukking ‘hoop van Israël vinden we een aantal keren terug in het boek Handelingen (23:6; 24:15; 26:7; 28:20). Paulus was ervan overtuigd dat de Messias, in de Persoon van de Heer Jezus, gekomen was, daarom was hij ervan overtuigd dat hij niets tegen het volk of de voorvaderlijke gebruiken had gedaan. Zijn onderwijs lag volledig in de lijn van de beloften gedaan aan Abraham.

Paulus legde hen het koninkrijk van God uit en betuigde over de Heer Jezus, vanuit het Oude Testament, van ’s morgens vroeg tot de avond toe. Ze lieten zich echter niet zo gemakkelijk overtuigen, wat Paulus ertoe bracht de profetie van Jesaja 6:9-10 aan te halen, met de mededeling: ‘Het zij u dan bekend dat deze behoudenis van God tot de volken is gezonden; zij zullen ook horen’ (28:28). Daarmee eindigde Paulus’ dienst tot de Joden. ‘Hij nu bleef twee hele jaren in zijn eigen huurwoning, en hij ontving allen die bij hem binnenkwamen, predikte het koninkrijk van God en leerde over de Heer Jezus Christus met alle vrijmoedigheid’ (28:30-31). Hiermee eindigt het verslag van Lukas, van het proces en veroordeling van Paulus horen we niets.

 

Paulus’ schriftelijke dienst

Omdat we lezen dat Paulus twee jaar in zijn eigen gehuurde woning heeft verbleven in Rome, zal hij zijn tijd daar ook wel nuttig gebruikt hebben. Ik denk dan aan het schrijven van de zgn. ‘Gevangenisbrieven’. In die tijd kwam er ook een slaaf in Rome aan die gevlucht was van Kolosse, en die in met Paulus in contact kwam, Onésimus. Deze is, nadat hij tot geloof gekomen was, met een brief van Paulus teruggestuurd naar zijn meester Philémon in Kolosse. Onésimus gaat samen met Tychicus, een medewerker van Paulus, die een brief voor Efeze en Kolosse meekrijgt. Ook de brief aan de Filippenzen stamt uit deze periode. Epafroditus die Paulus had opgezocht en een gift van de gelovigen uit Filippi had meegebracht heeft de brief bij zijn terugkeer meegenomen. Epafroditus was tijdens zijn verblijf in Rome ernstig ziek geworden. Algemeen wordt aangenomen dat de brief aan de Hebreeën ook in deze tijd door de apostel Paulus is geschreven. De brief aan de Hebreeën lijkt dat te bevestigen waar staat: ‘Weet dat onze broeder Timotheüs losgelaten is; als hij spoedig komt, zal ik met hem u zien. Groet al uw voorgangers en alle heiligen. U groeten die van Italië’ (Hebr.12:23v.).

Veel discussie en onduidelijkheid is er over mogelijke andere reizen die de apostel Paulus zou hebben gemaakt. Er zijn meerdere getuigen uit de kerkgeschiedenis die ervan spreken. Eusebius is één van hen, die in ‘Kerkgeschiedenis’ schrijft dat Paulus na zijn eerste gevangenschap zou zijn vrijgelaten een zendingsreis gemaakte zou hebben, en na zijn terugkeer in Rome om het leven is gebracht. Anderen, uit de kerkgeschiedenis, spreken van een reis naar ‘het uiterste westen’ en is ‘van de stad Rome naar Spanje gereisd’. Als dat juist zou zijn dan zullen tijdens die reis de eerste brief aan Timotheüs en Titus geschreven kunnen zijn.

Zo nemen we dan afscheid van de grote apostel van de heidenen en verdwijnt hij van het podium, na een geweldige getuigenis te hebben achtergelaten van zijn geloof in Christus. Hij heeft de goede strijd gestreden, de loop beëindigd en het geloof behouden. Overigens is voor mij de kroon der gerechtigheid weggelegd, die de Heer, de rechtvaardige Rechter, mij in die dag zal geven; en niet alleen mij, maar ook allen die zijn verschijning hebben liefgehad, zo schrijft aan zijn geestelijk kind Timotheüs (2Tim.4:7-8).

_____________________________________________________________


‘Moge de wil van de Heer gebeuren’

 

Handelingen 21

 

Inleiding

Deed Paulus verkeerd om naar Jeruzalem te reizen? Liet hij zich niet leiden door Gods Geest? Was hij ongehoorzaam en ging hij zijn eigen weg? Allemaal vragen die gesteld zouden kunnen worden bij de gebeurtenissen vermeld in Handeling 20 en 21. Los van het feit dat Paulus een apostel was, was hij ook een mens zoals u en ik. Zijn brieven waren geïnspireerd maar dat hield niet in dat alles wat hij deed perfect was. We gaan proberen antwoorden op deze vragen te krijgen of het nu goed of verkeerd van Paulus was om naar Jeruzalem te gaan. Twintig jaar eerder had de Heer Jezus de apostel Paulus bevolen om Jeruzalem te verlaten vanwege de Joden die zijn getuigenis niet aanvaarden (Hand.22:18). Paulus had zelf ook over de gevaren van de Joden in Judea aan de Romeinen geschreven (Rom.15:30-31) en hetzelfde deelde hij aan de oudsten van Efeze mee (Hand.20:22-23). Dus was Paulus zich volledig bewust van de gevaren die dreigden.

De herhaalde oproepen (Hand.21:4, 11) om niet naar Jeruzalem te gaan kunnen we zien als adviezen niet als een verboden. Agabus verbood Paulus niet om naar Jeruzalem te gaan; hij zei hem alleen wat hem te wachten stond mocht hij wel gaan. Het is waar dat Paulus vermeed om Jeruzalem te bezoeken, maar het is ook waar dat hij wel naar Jeruzalem ging bij enkele andere gelegenheden; tijdens een grote hongersnood (Hand.11:27-30), tijdens de apostelvergadering (Hand.15:1vv.) en na zijn tweede zendingsreis (Hand.18:22) waar hij opging naar Jeruzalem om de gemeente te Jeruzalem te groeten; ‘En in Caesarea aangekomen ging hij “op”…’. Bedoeld is: Hij ging ‘op’ Jeruzalem (Hand.11:2; 15:2; 25:1,9). Gelet op Paulus’ vermelding in Handelingen 23:1 en de bemoedigende woorden van de Heer in Hand.23:11, is het moeilijk aan te nemen dat de apostel Paulus Gods wil ongehoorzaam was. De vroegere profetie van Ananias stond op het punt in vervulling te gaan: ‘Maar de Here zeide tot hem: Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en [de] kinderen Israëls; want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam’ (Hand.9:15).

In plaats van te twijfelen aan het doen en laten van de apostel Paulus zouden we hem eerder moeten eren voor zijn moed om naar Jeruzalem te gaan. Waarom? Er zijn meerdere mogelijke redenen waarom hij naar Jeruzalem moest. Ten eerste moest hij naar Jeruzalem ging om te bemiddelen in een steeds groter wordend probleem dat was ontstaan tussen wettisch gezinde Joden en de gelovigen uit de heidenen. Als sinds de apostelvergadering (Hand.15) was er onvrede ontstaan tussen wettisch gezinde Joden die hadden geprobeerd Paulus bekeerlingen terug onder de wet te brengen. Dat was een serieus probleem en Paulus wist dat hij niet alleen een deel van dat probleem was, maar ook het mogelijke antwoord. Hij vond niet dat hij daarvoor vertegenwoordigers kon sturen, hij moest zelf gaan. De tweede reden waarom Paulus naar Jeruzalem moest gaan was vanwege een eerder gedane belofte. Hij had zich eerder in Kenchrea zich het hoofd laten scheren vanwege een gelofte die hij had gedaan waarvan de tijd verstreken was (Hand.18:18). De offers die daarbij gebracht moesten worden werden geacht in Jeruzalem plaats te vinden (Num.6:13vv.; Hand.21:26). Tenslotte worden we in Handelingen 19:21 op de hoogte gebracht we van het voornemen van de apostel Paulus om naar Jeruzalem te gaan: ‘En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich voor door Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen, en hij zeide: ‘Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien’. Tijdens zijn reis had Paulus zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want hij haastte zich om, zo mogelijk, op de Pinksterdag te Jeruzalem te zijn (Hand.20:16). De apostel had al eerder de wens geuit om Rome te bezoeken maar dat die weg via Jeruzalem zou leiden daar zal hij op dat moment niet aan gedacht hebben’ (Rom.1:13). Daarom zegt Paulus in zijn rede tot de oudsten van Efeze: ‘En zie, nu reis ik, gebonden door de Geest, naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar overkomen zal, behalve dat de heilige Geest mij van stad tot stad betuigt en zegt, dat mij boeien en verdrukkingen te wachten staan’. De reden was dat hij daar zijn bediening zou volbrengen met betrekking tot het verkondigen van het evangelie van de genade van God (Hand.20:22-24).

Toen Paulus na wat omzwervingen aankwam in Tyrus en de discipelen gevonden had verbleef hij daar zeven dagen. ‘Dezen zeiden Paulus door de Geest, dat hij zich niet naar Jeruzalem moest inschepen’ (Hand.21:4). Nogmaals dit is geen verbod maar een advies vermoedelijk vanwege de gevaren die dat met zich mee bracht. Via Ptolemaïs kwamen ze dan aan in Caeseréa aan waar Paulus verscheidene dagen verbleef en logeerde bij de evangelist Filippus. In die periode kwam de profeet Agabus bij hen op bezoek ‘nam de gordel van Paulus, en zich voeten en handen bindende, zeide hij: Dit zegt de heilige Geest: De man, van wie deze gordel is, zullen de Joden te Jeruzalem zo binden en uitleveren in de handen der heidenen. Toen wij dit hoorden, verzochten zowel wij als de broeders daar ter plaatse hem, niet op te gaan naar Jeruzalem’ (Hand.21:11-12). Het betreft dus hier een verzoek eerder dan een verbod; ‘ze verzochten hem’. Uit het antwoord van de apostel Paulus blijkt ook dat zij hem verzochten niet te gaan vanwege de gevaren: ‘Want ik voor mij ben bereid, niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor de naam van de Here Jezus’. Paulus bleef bij zijn besluit om te gaan en de broeders respecteerden dat. Hun verzoek aan de apostel zagen ze niet in strijd met de ‘wil van de Heer’ (Hand.21:14). Trouwens de profetie van Agabus kwam ook niet zó uit als hij was uitgesproken want het waren niet de Joden die Paulus bonden om hem uit te leveren aan de Romeinen, het waren de Romeinen die hem uit de hand van Joden redden (Hand.21:27-33).

 

Conclusie

Alles overwegende mogen we concluderen dat Paulus er niet verkeerd aan deed om naar Jeruzalem te gaan, dat hij zich wel liet leiden door Gods Geest en dat hij niet in ongehoorzaamheid aan Gods wil zijn eigen weg ging.

_____________________________________________________________