Hoogtepunten Jezus' leven
Gesprekken in de hemel
Een jongen in de tempel
Jezus' doop - deel 3
De verzoeking in de woestijn
De Profeet uit Nazareth
We hebben Zijn heerlijkheid gezien
De arrestatie van Jezus
Waarom Jezus moest sterven
Opstanding, hemelvaart en daarna
Het rijk van de Koning
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 1
‘Gesprekken in de hemel’
Inleiding
De eerste drie delen van deze reeks gaan van Jezus’ komst in de wereld tot aan zijn openbare dienst en bedragen de eerste dertig jaar van zijn aardse leven. De overige delen van deze reeks spelen zich af in de laatste drieënhalf jaar van zijn leven.
Een compleet overzicht te geven van het leven van de Heer Jezus is om diverse redenen niet mogelijk en één van die redenen is dat ‘er nog veel andere dingen zijn die Jezus gedaan heeft, en als die ieder afzonderlijk beschreven zouden worden, dan zou, denk ik, de wereld zelf de geschreven boeken niet kunnen bevatten’, vandaar dat enkel aan de hoogtepunten aandacht wordt gegeven.
Een bespreking in de hemel
Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament wordt de pre-existentie van de Heer Jezus vermeld. Pre-existentie is het vóórbestaan van de Zoon vóór diens incarnatie, eigenlijk van eeuwigheid af. Enkele teksten uit de Schrift bevestigen deze gedachte: ‘Wiens oorsprong is van ouds’ (Mi.5:1) en ‘Hij is voorgekend vóór de grondlegging van de wereld’ (1Petr.1:20) en ‘De heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was’ (Joh.17:5, 24) en ‘Vóór Abraham werd, ben Ik’ (Joh.8:58). En met die gedachte begint ook de apostel Johannes ‘zijn’ evangelie: ‘In het begin was het Woord; en het Woord was bij God, en het Woord was God’ en ‘dat Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond’ (Joh.1:1,14). Over de pre-existentie van de Heer Jezus hoeft dus geen enkele twijfel te bestaan! En in die eeuwigheid, toen het Woord bij God was, is daar een bespreking geweest, een overleg.
De raad of het heilsplan van God met betrekking tot de in zonde gevallen mensheid is daar ontstaan. En de Heer Jezus neemt in die raad van God de voornaamste plaats in en omdat het plan op aarde ten uitvoer zou worden gebracht moest de Heer Jezus zijn heerlijkheid die Hij had bij de Vader had voordat de wereld was, verlaten en naar deze aarde komen. Het in werking treden van het plan begon echter al veel eerder. Onmiddellijk na de zondeval vinden we daarvan al een eerste vermelding: ‘En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen’ (Gen.3:15). Vanaf dan kunnen we in de Schrift de verdere uitwerking van het plan van God volgen.
Het begin ligt bij de roeping van Abraham en zijn vrouw Sara in Ur der Chaldeeën om uit te gaan naar de plaats die hij als erfdeel zou ontvangen, dat is het land Israël. Uit Abraham en Sara is het volk Israël ontstaan van waaruit de Verlosser zou komen. ‘De behoudenis is uit de Joden’ (Joh.4:22). Abraham en Sara werden de ouders van Izaäk, en Izaäk en Rebekka de ouders van Jakob die twaalf zonen kreeg, de patriarchen van de twaalf stammen van Israël. Van generatie tot generatie openbaarde God zijn plannen door middel van typen en profetieën. Voordat Jakob stierf zei hij tegen zijn zonen: ‘De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn’ (Gen.49:10). Hij sprak van Jezus, de Zoon van God. God had het volk Israël uitverkoren, en uit dat volk de stam Juda. Eeuwen daarna zei David dat de Verlosser uit zijn familie zou komen (2Sam.7) en de profeet Micha sprak over Bethlehem waar deze zou worden geboren (Mi.5:1) en Jesaja profeteerde dat de Messias geboren zou worden uit een maagd (Jes.7:14).
Wanneer God in deze wereld iets tot stand wil brengen gebruikt Hij daarvoor engelen, profeten of gelovigen. Maar om het grootste werk tot stand te brengen, de behoudenis van verloren zondaren, zond God zijn Zoon. Daarvoor moest de Heer Jezus over een lichaam beschikken. ‘Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor de dood hun hele leven aan slavernij onderworpen waren’ en ‘Daarom zegt Hij bij zijn komen in de wereld: Slachtoffer en offerande hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam toebereid’ (Heb.2:14-15; 10:5).
De Heer Jezus is Mens geworden om geestelijk leven te brengen in een dode wereld
Na de zondeval verkondigt God aan de mens dat deze de lichamelijke dood zou moeten ondergaan, iets waarvoor Hij vóór de zondeval al had gewaarschuwd (Gen.2:17). Dat zou het gevolg zijn van hun eventuele ongehoorzaamheid en zo is het gebeurd! Het gezegde ‘Eén daad van ongehoorzaamheid kan maken dat men jaren schreit’ is hier zeker van toepassing, want door die ene zonde is de dood in de wereld gekomen en die strekt zich uit tot alle mensen (Rom.5:12). Maar er is nog iets anders dan de lichamelijke, fysieke dood van de mens die het gevolg is van hun ongehoorzaamheid, en dat is de eeuwige, of tweede dood wat de straf is van de ongehoorzaamheid van de mens (Op.20:14). De eerste, fysieke dood is onvermijdelijk voor alle mensen, ieder mens zal eenmaal sterven gelovig of ongelovig (Heb.9:27). Aan de tweede dood, de geestelijke dood, is te ontkomen door bekering en wedergeboorte.
Om die reden is de komst van de Heer Jezus naar deze wereld zó belangrijk want, ‘door de verschijning van onze Heiland Christus Jezus, die de dood te niet gedaan is leven en onvergankelijkheid aan het licht gebracht door het evangelie’ (2Tim.1:10). Leven en onvergankelijkheid! Leven betekend hier ‘eeuwig leven’ te onderscheiden van het gewone leven. Onvergankelijkheid staat tegenover vergankelijkheid. De Heer Jezus is gekomen ‘opdat zij leven hebben, en het overvloedig hebben’ (Joh.10:10). Dat is de belofte die Hij ons heeft beloofd: het eeuwige leven (1Joh.2:25). Dat leven is van een andere dimensie dan het gewone aardse leven, wat dan ook de reden was dat de Heer Jezus tegen Nicodémus zei dat hij wedergeboren moest worden, omdat hij anders het koninkrijk van God niet zou kunnen zien en binnengaan (Joh.3:3,6,7).
Dat eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons is geopenbaard toen de Heer Jezus in deze wereld gekomen is. ‘In Hem was het leven, en het leven was het licht van de mensen’ (Joh.1:4). Daarom: ‘Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet’ (1Joh.5:12). Het eeuwig leven dat eenmaal werkelijkheid zal worden bij Jezus’ komst: ‘Wanneer Christus, uw ‘leven, geopenbaard wordt, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid’ (Kol.3:4).
De Heer Jezus is Mens geworden om te sterven voor de zonden van de wereld
Wanneer de apostel Paulus spreekt van ‘de zonde die in mij woont’ doelt hij op een macht die in hem woont en hem aanzet om te zondigen. Want, gaat hij verder: ‘Het goede dat ik wil, doe ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijf ik. Als ik nu dat doe dat ik niet wil, dan doe ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont’ (Rom.7:19-20). De zonde wordt ook wel omschreven als ‘het vlees’. David was zich daarvan al bewust want hij zei: ‘Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen’ (Ps.51:7).
Een definitie van zonde zou kunnen zijn: ‘Zonde is wat niet aan Gods maatstaf voldoet’. Chafer omschrijft zonde als: ‘Dat wat zich in strijd met Gods karakter toont’.
De mens zondigt omdat hij zondig is, niet andersom. Die zonden hebben allerlei nare gevolgen, voor de zondaar zelf, voor zijn omgeving, maar bovenal in zijn relatie tot God, want zegt Jesaja: ‘Uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aangezicht voor u verborgen zijn’ (Jes.59:2). Om die verbroken relatie te herstellen was het nodig dat er iemand was die tussenbeide zou treden. Dat brengt Jesaja 59 zo prachtig in beeld. Het hoofdstuk begint met de woorden van de profeet die zegt dat de hand des Heren niet te kort is om te verlossen, maar toen Hij ontzette zich toen Hij zag dat er niemand was, die tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm Hem hulp, als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren (Jes.59:2,12,16,20). Natuurlijk gaat het hier over het volk Israël maar we kunnen dit gemakkelijk toepassen op ieder mens die gescheiden is van God door zijn of haar niet beleden zonden en bekering.
Degene die tussenbeide kan treden is uiteraard alleen de Heer Jezus, Hij is de Middelaar. ‘Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus’ (1Tim.2:5). Daarom moest Jezus mens worden en een lichaam aannemen. ‘U hebt Mij een lichaam toebereid’ zegt de schrijver van de brief aan de Hebreeën (Heb.10:5). Daarom kon de Heer Jezus door Johannes de doper worden aangekondigd als ‘Zie het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’ (Joh.1:29). Christus is voor ons tot zonde gemaakt (2Kor.5:21) en heeft onze zonden gedragen op het hout (1Petr.2:24). ‘Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen’ (1Petr.3:18). Wat een wonder van genade!
De Heer Jezus is gekomen om de duivel te verslaan
De strijd aangekondigd in Genesis 3 vindt z’n climax ten tijde van de komst van Christus in deze wereld; Hij kwam daardoor op vijandig terrein. Hij brak in in het huis van de sterke. ‘Niemand die het huis van de sterke binnengaat, kan zijn huisraad roven, als hij niet eerst de sterke bindt; en dan zal hij zijn huis beroven’ (Mark.3:27). Tijdens de verzoeking in de woestijn claimt de duivel dan ook zijn recht op die macht die hem is overgeven: ‘En Hij voerde Hem omhoog en toonde Hem alle koninkrijken van het aardrijk in een ogenblik tijds. En de duivel zei tot Hem: U zal ik al deze macht en hun heerlijkheid geven want zij is mij overgegeven en aan wie ik wil geeft ik ze’ (Luk.4:5-6). De duivel verdedigd zijn ‘huisraad’ met alle macht, maar er is er Een die sterker is dan Hij: de Heer Jezus!
De bezittingen waarover de gelijkenis spreekt zijn de demonen, gevallen engelen, die Jezus uitwerpt, waardoor Hij de duivel toont dat Hij de macht daarover heeft. ‘Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken van de duivel zou verbreken’ (1Joh.3:8). ‘Als echter iemand op hem afkomt die sterker is dan hij en hem overwint, neemt die zijn hele wapenrusting, waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit’ (Luk.11:22). Dat de Heer Jezus sterker is dan de ‘sterke’ is al eerder gebleken tijdens de verzoeking in de woestijn maar de definitieve eindoverwinning vinden we beschreven in het boek Openbaring: ‘En de duivel die hen misleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar zowel het beest als de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid. (Op.20:10). Dat is ook de oorzaak dat de Heer Jezus op het einde van zijn aardse bediening kon zeggen: ‘Mij is gegeven alle macht, in hemel en op aarde’ (Mat.28:18).
De basis voor de overwinning is gelegd op het kruis van Golgotha waar de Heer Jezus de overheden en de machten heeft ontwapend, die openlijk te schande gemaakt en daardoor over hen getriomfeerd.
De Heer Jezus is Mens geworden om Gods liefde te openbaren
In tegenstelling tot wat veel mensen denken en zeggen, leert de Schrift dat God liefde is (1Joh.4:8,16). ‘God is liefde’ dat is zijn wezen, dat is God. Gods macht en kracht zien we gedemonstreerd in de schepping (Ps.19; Rom.1:20) en Gods handelen in de geschiedenis (Dan.2:21; Hand.14:16-17; 17:16-31). God laat ons op tenminste twee manieren zien dat Hij liefde is, ten eerste door Zich te openbaren in zijn Zoon Jezus Christus en ten tweede in zijn handelen met de zondaar.
Gods liefde zichtbaar in Christus
Gods liefde is zichtbaar geworden doordat de Vader de Zoon gezonden heeft in deze wereld. God was dat aan niemand verplicht maar gedreven door zijn liefde voor de verloren mens heeft Hij dat gedaan. ‘Hierin is de liefde van God ten aanzien van ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden’ (1Joh.4:9-10). Hij heeft zelfs (!) Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft (Rom.8:31-32).
Gods liefde ten opzichte van zondaren
‘God bevestigd zijn liefde tot ons hierin, dat Christus voor ons gestorven is toen wij noch zondaars waren’ (Rom.5:8). Als God zijn rechtvaardigheid voorrang zou hebben geven aan zijn liefde dan zag het er voor de mens niet goed uit, want: ‘De ziel die zondigt, die zal sterven!’ (Ez.18:4). Gelukkig toont de Schrift, vanaf de eerste tot de laatste bladzijde, dat Gods liefde prevaleert, want Hij heeft geen behagen in de dood van de zondaar, maar veeleer daarin dat hij zich bekeert en leeft! (Ez.18:23). De Vader heeft de Zoon gezonden als zoenoffer voor onze zonden en de Zoon gezonden als Heiland van de wereld (1Joh.4:10,14). Dit is het eeuwige erbarmen dat al ons denken overtreft, een God die in zijn Vaderarmen de zondaar aan zijn hart verheft!
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 2
Een jongen in de tempel
Inleiding
In het voorgaande deel van deze reeks hebben we gesproken over de plannen die in de hemel waren besproken over de komst en het doel daarvan van de Heer Jezus. We zijn daar ingegaan op zijn pre-existentie en goddelijkheid, maar in dit deel volgen we de Heer Jezus als de volmaakte Mens. Het is altijd moeilijk zijn goddelijkheid en zijn Mens-zijn te scheiden, laat staan te begrijpen en ook in deze reeks studies zullen we daar niet aan ontkomen.
In dit deel volgen we de Heiland vanaf zijn geboorte tot aan zijn doop dat het begin van zijn openbaar optreden aangeeft. In dat traject zijn veel zaken voor ons verborgen voor wat betreft het leven van de Heer Jezus tot zijn openbaar optreden. De Schrift geeft ons daarover weinig of geen informatie, dus moeten we oppassen om gebeurtenissen te vermelden als we daarover geen gegevens hebben. In het verleden is dat maar als vaak gebeurd en allerlei wonderen die de Heer Jezus zou hebben gedaan vinden we in een aantal apocriefe geschriften. We mogen meer waarheid hechten aan het wonder dat de Heer jezus heeft gedaan tijdens de bruiloft in Kana, waar hij water in wijn veranderde en dat Hij dat deed als ‘het begin van zijn tekenen’ (Joh.2:11; vgl. 10:41).
Historische overzicht
Het verblijf van het Joodse volk in het beloofde land wordt beëindigd in 608-605 door de Babylonische invasie en wegvoering. De val van Jeruzalem is in 586 v.Chr. In 539 v.Chr. gaat het Babylonisch rijk over in het Medisch-Perzisch rijk onder Cyrus. Deze Cyrus staat in 538 v.Chr. een terugkeer toe en zo’n 50.000 joden vertrekken onder Zerubbabel terug naar het land Israël. In 458 v.Chr. vindt er een opwekking plaats onder Ezra en in 445 v.Chr. wordt Nehemia geroepen en begint men met het herstel van de muren van Jeruzalem. Na het Medisch-Perzisch rijk is het de beurt aan het Griekse rijk onder Alexander de Grote. Na diens dood in 323 v.Chr. wordt zijn rijk opgedeeld in vier delen. De volgende macht zijn de Romeinen. Trouwens, het is bijzonder interessant om hierbij de profetieën van de profeet Daniël te raadplegen, in het bijzonder de hoofdstukken 2:32-45 en 8:20-25. In 63 v.Chr. neemt de Romeinse generaal Pompeius Jeruzalem in, en werd Palestina een van Rome afhankelijk gebied. Na Antipater, die het tot procurator van Judea had gebracht, kreeg bij zijn dood zijn zoon Herodes de macht. We zijn dan in de tijd van Jezus’ geboorte aangekomen want het was deze Herodus die Jezus’ naar het leven stond, waardoor Jozef en Maria met het kind Jezus genoodzaakt werden om naar Egypte te vluchten. Herodus de Grote heeft een begin gemaakt met de bouw van de tempel in Jeruzalem (Joh.2:20; Luk.21:5). Hij is gestorven in 4 v.Chr. en zijn zoon Archelaüs werd zijn opvolger in Judea en Samaria (Mat.2:22). (Voor wat betreft de tijdrekening het volgende: De abt Dionysius Exiguus heeft in de 6e eeuw het begin van onze jaartelling proberen te berekenen maar heeft een fout gemaakt van minstens vijf jaar. Het is een historisch feit dat koning Herodus in 4 v.Chr. gestorven is. Hij was de initiator van de kindermoord in Bethlehem die hij pleegde op jongetjes van twee jaar en ouder. Jozef en Maria waren met het kind Jezus om die reden naar Egypte gevlucht, waar zij verbleven tot aan de dood van Herodus. We moeten we concluderen dat de Heer Jezus omstreeks 4 - 6 v.Chr. geboren is.) Een andere zoon Herodus Antipas krijgt het bestuur over Galilea en Peréa. Johannes de doper is door deze Herodus terechtgesteld. Dit is, in het kort, de wereld waarin de Heer Jezus is geboren, geleefd en is gestorven.
Jezus’ kinderjaren – eerste bezoek aan de tempel
We gaan niet in op de aankondiging van de geboorte aan de herders maar vervolgen onze studie met de vermelding van de besnijdenis, die acht dagen na zijn geboorte plaatsvond (Lev.12:3). Waar de besnijdenis plaatsvond wordt niet vermeld. Veertig dagen ná de geboorte wordt, conform de wet, de Heer Jezus aan de Heer voorgesteld (Ex.13,2,12,15) en werd er een offer gebracht in verband met de reiniging na de geboorte. ‘De Here sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten: Wanneer een vrouw moeder wordt en een kind van het mannelijk geslacht baart, dan zal zij zeven dagen onrein zijn; als in de tijd van haar maandelijkse afzondering zal zij onrein zijn. En op de achtste dag zal het vlees van zijn voorhuid besneden worden. Drieëndertig dagen zal zij blijven in het reinigingsbloed; Als de dagen van haar reiniging vervuld zijn, zal zij voor een zoon of voor een dochter een éénjarig schaap ten brandoffer, en een jonge duif of tortelduif ten zondoffer, naar de ingang van de tent der samenkomst tot de priester brengen. Indien echter haar vermogen niet toereikend is voor een stuk kleinvee, dan zal zij twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen: de ene ten brandoffer en de andere ten zondoffer, en de priester zal over haar verzoening doen, en zij zal rein zijn’ (Lev.12). Door de verslaggeving daarvan weten we dat Jozef en Maria zich trouw aan de wet hielden. Tijdens die gebeurtenissen die met dat bezoek in de tempel plaatsvonden, vond de ontmoeting plaats met Simeon en Anna.
De volgorde van de gebeurtenissen zijn niet altijd zo duidelijk in het Lukasevangelie. Bijvoorbeeld wordt het uit dit evangelie niet duidelijk hoe lang Jozef en Maria in Bethlehem zijn gebleven. Ook het bezoek van de wijzen en wanneer de vlucht naar Egypte heeft plaatsgevonden wordt niet vermeld. Nee, Lukas gaat onmiddellijk verder met te vermelden dat zij terugkeerden naar Nazareth waar: ‘Het kind opgroeide op en werd gesterkt, vervuld met wijsheid; en de genade van God was op Hem’ (Luk.2:39-40). Tot zijn twaalfde jaar blijft de berichtgeving over het verder verloop van Jezus’ jonge jaren voor ons verborgen.
Jezus’ familie
Het is algemeen bekend en het wordt door de Bijbel ondersteund dat Jozef en Maria meerdere kinderen hebben gekregen dan alleen de Heer Jezus en Hij dus meerdere broers en zusters heeft gehad. ‘En het geschiedde, toen Jezus deze gelijkenissen ten einde gebracht had, dat Hij vandaar wegging. En in zijn vaderstad gekomen, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten? Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En behoren zijn zusters niet allen bij ons?’ (Mat.13:53-56, Mat.1:25; 12:46-50; Joh.7:3; Hand.1:14). Alle namen van de broers van de Heer Jezus worden genoemd Jakobus, Jozef, Simeon en Juda. Van zijn zusters ontbreken de namen, maar het moeten er minsten twee zijn geweest (Mat.13:53-56). De Heer Jezus is dus opgegroeid in een tamelijk groot gezin. Van Jozef, de echtgenote van Maria, is de afkomst niet bekend. Wel wordt aangenomen dat hij al zou zijn gestorven toen de Heer Jezus nog leefde omdat Jezus door Markus ‘de timmerman’ wordt genoemd in plaats van Jozef. ‘Is Dit niet de timmerman, de Zoon van Maria en de broer van Jakobus en Josef en van Judas en Simon? En zijn zijn zusters niet hier bij ons?’ (Mark.6:3). Na Hand.1:14 horen we in de Bijbel ook niets meer over Maria. Er zijn overleveringen dat Maria ooit in Efeze gewoond heeft maar de Bijbel maakt daar geen melding van. Volgens de overlevering heeft Maria, na uit Jeruzalem vertrokken te zijn, haar laatste jaren in Efeze doorgebracht, samen met de apostel Johannes. Eusebius bevestigd dat in zijn Kerkgeschiedenis dat zij met de apostel Johannes in Efeze vertoefde en aldaar ook begraven ligt. (Boek 3.19). Men zegt dat Vespasianus, die van 69-79 n.Chr. keizer van het Romeinse rijk was, opdracht gaf het nageslacht van David op te sporen, niemand van die oude koninklijke familie mocht nog langer onder de joden blijven. Onder de vervolgingen die onder keizer Domitianus plaatsvonden, hij was keizer van 81-96, werd de apostel Johannes naar het eiland Patmos verbannen. Het was deze Domitianus die bevel gaf om het nageslacht van David te doden.
Jezus’ jeugdjaren – tweede bezoek aan de tempel
‘Trouw aan de wet reisden de ouders van de Heer Jezus naar de gewoonte elk jaar naar Jeruzalem om het Pascha te vieren en zo was het ook voorgeschreven (Ex.12:24-27; Deut.16:1-8). Ze verzuimden de onderlinge bijeenkomst niet zouden we nu zeggen (Heb.10:25). ‘Goed voorbeeld doet goed volgen’ zegt een oude gezegde en we lezen van de Heer Jezus later dat Hij ook ‘naar zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge ging’ (Luk.4:16). Zijn ook wij zo getrouw om de onderlinge samenkomsten te bezoeken?
De taak voor Jozef, als hoofd van het gezin, was volgens de Talmoed viervoudig, (1) hij moest zijn zoon onderhouden, (2) hem een ambacht leren en (3) een vrouw voor hem zoeken en (4) hem de Torah bij brengen. Dat laatste zal wel gelukt zijn, menselijk gesproken, want we hebben al eerder gelezen dat ‘Het kind opgroeide op en werd gesterkt, vervuld met wijsheid; en de genade van God was op Hem’ (Luk.2:39-40). Het ambacht wat Jozef Jezus heeft bijgebracht was dat van timmerman, want we lezen dan ook later dat Markus de Heer Jezus ‘de timmerman’ wordt genoemd (Mark.6:3).
Toen de Heer Jezus twaalf jaar was ging Hij, (voor de eerste keer?) mee op naar Jeruzalem om het Pascha te vieren. Dat moet een hele ervaring voor hem geweest zijn: de Koning ging op naar de ‘stad van de grote Koning’, zijn stad! (Mat.5:35). Hij was toen twaalf jaar en een jongen werd ‘zoon van de wet’ wanneer hij dertien jaar werd dan religieus als volwassene beschouwd. Hij mocht dan uit de wet lezen en moest verplicht elk jaar de feesten vieren (Deut.16:16). We zien hier een opgroeiende Jezus, die van zijn ouders wat meer vrijheid kreeg en Hem toestonden met een ander reisgezelschap terug naar Nazareth te gaan. Maar Jezus was in Jeruzalem achter gebleven en verbleef in de tempel waar Hij te midden van de leraars zat, naar hen luisterde en vragen aan hen stelde en allen die Hem hoorden, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden. Ik denk aan Ps.119:99-100 waar staat: ‘Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters, want uw getuigenissen zijn mij tot overdenking. Ik heb meer inzicht dan de ouden, want ik bewaar uw bevelen’. Kon de Heer Jezus dat zeggen omdat: ‘De Here Here Hem als een leerling heeft leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen. De Here Here heeft mij het oor geopend’? (Jes.50:4).
In het antwoord dat de Heer Jezus zijn ouders geeft - ‘Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?’ – geeft mogelijk aan dat Hij zich bewust werd van zijn identiteit en roeping. Maar het blijft moeilijk, zo niet onmogelijk, om door te dringen in dingen die voor ons verborgen blijven, want zelfs Jozef en Maria beseften het niet! Maria bewaarde dingen in haar hart.
Jezus’ stille jaren – de voorbereiding
Nu zijn ouders Jezus hadden gevonden gingen ze samen terug naar Nazareth Hij was hun onderdanig, en nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen. Vanaf dat moment tot op de doop van de Heer Jezus door Johannes de doper in de Jordaan horen we niets. Het zal een tijd geweest zijn die ervoor gediend zal hebben dat de Heer Jezus zich zou kunnen voorbereiden op zijn uiteindelijke taak. Verder zal hij zijn vader Jozef geholpen hebben tot diens dood en de leiding van het bedrijf op zich hebben genomen – Hij wordt ‘de timmerman’ genoemd - en als oudste zoon ook verantwoordelijk was voor het gezin.
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 3
‘Jezus’ doop’
Inleiding
Zoals je van een medaille ook maar een kant tegelijk bekijken kunt bekijken, zo is dat ook met de Persoon van de Heer Jezus. Op het ene moment zie je Hem als de volmaakte Mens en op het andere moment als de Zoon van God. Deze beide kanten tegelijk willen zien is niet alleen onmogelijk, maar brengt ook verwarring met zich mee. Daarom: ‘Ongetwijfeld, groot is de verborgenheid van de godsvrucht: Hij die geopenbaard is in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid’ (1Tim.3:16).
We volgen in deze studie het leven van de Heer Jezus daar waar we Hem hebben achtergelaten na zijn terugkeer van het bezoek aan de tempel als twaalfjarige jongen, in Nazareth. Het leven nam weer zijn normale loop, die daarin zal hebben bestaan dat de Heer Jezus zijn vader hielp in de timmermanswerkplaats, zijn moeder hielp in het gezin, en vooral toen Jozef er niet meer was hoofd van het gezin was, en de synagoge bezocht. Gewone alledaagse dingen.
Voorbereiding
Voorbereiding, mits goed gebruikt, is geen verloren tijd. God roept niemand onvoorbereid in zijn dienst. Dit vinden we duidelijk geïllustreerd bij Mozes. Zijn leven kunnen we opdelen in drie periodes van veertig jaar, waarvan de tweede veertig jaar voorbereiding waren op zijn echte taak, namelijk het volk Israël uit het land Egypte te leiden en te brengen naar het beloofde land. In die voorbereidingsperiode hoedde hij de schapen van zijn schoonvader Reüel. De Heer Jezus vergelijkt mensen met schapen (Mat.9:36) en Mozes’ voorbereiding als herder van een kudde zou een goede leerschool blijken te zijn toen hij veertig jaar lang een grote groep mensen moest hoeden en leiden door de woestijn. Een ander voorbeeld vinden we in Elia die zich drie-en-een-half jaar moest verbergen voordat hij mocht optreden tegen Achab (1Kon.17:3,9; 18:1). De voorbereiding van de Heer Jezus duurde achttien jaar, want zijn openbare dienst begon omstreeks zijn dertigste jaar (Luk.3:23). Dat was de tijd door God bepaald (Gal.4:2-4). Deze tijd heeft de Heer Jezus goed benut want, zo lezen we: ‘Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen (Luk.2:52).
Jezus verlaat het huis
Het zal wel opzien gebaard hebben in het gezin toen de Heer Jezus zijn vertrek aankondigde om weg te gaan. Wat hebben ze ervan begrepen? We lezen in het evangelie dat: ‘Maria de dingen in haart hart bewaarde’, met andere woorden ze gaf er niet gelijk een oordeel over maar dacht erover na en wachtte tot het haar duidelijk werd (Luk.2:19, 51). Wat Jezus later tegen de mensen zegt brengt Hij hier zelf in de praktijk: ‘Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waard; en wie zoon of dochter liefheeft boven mij, is mij niet waard; en wie zijn kruis niet opneemt en Mij navolgt, is Mij niet waard’ (Mat.10:37). Hij was ervoor bestemd en geroepen om de wil van zijn Vader ten uitvoer te brengen en dat ging vóór alles. Hij ging op weg naar Johannes de doper die al enige tijd bezig met de mensen op te roepen tot bekering en te dopen bij de Jordaan, toen de Heer Jezus arriveerde.
Johannes de doper
Het leven en optreden van Johannes de Doper heeft niet lang mogen duren want kort na zijn optreden is hij door Herodus gevangengenomen en terechtgesteld (Mat.14:1-12). Hij werd dan ook de eerste martelaar voor de naam van de Heer Jezus. Maar we lopen op de zaken vooruit, want wie was Johannes eigenlijk en wat zijn plaats in het handelen van God met zijn volk? Zijn geboorte was op zich al heel bijzonder want zijn moeder Elizabeth was onvruchtbaar en kreeg op hoge leeftijd toch nog een kind, deze Johannes. De Heer Jezus getuigde van hem: ‘Dat onder hen die uit vrouwen geboren zijn, geen groter is opgestaan dan Johannes de doper; maar dat de geringste in het koninkrijk der hemelen groter is dan hij’ (Mat.11:11). We weten weinig of niets van Johannes tot de dag van zijn optreden, dat ondanks zijn grote positie als voorloper van de komende Messias. We lezen dat: ‘Het kind nu groeide op en werd gesterkt in de geest, en was in de woestijnen tot de dag van zijn optreden tegenover Israël’ (Luk.1:80). Het moet een bijzondere verschijning zijn geweest want: ‘Johannes was gekleed in kameelhaar en een leren gordel om zijn lendenen en hij at sprinkhanen en wilde honing’ (Mark.1:6). Hij was de ‘stem van een roepende in de woestijn’ en de bode die voor de Messias uitging en diens weg bereidde. Johannes leek op de profeet Elia want die ging op gelijke wijze gekleed als Johannes (2Kon.1:8). Maar die gelijkenis was niet alleen gericht op het uiterlijke ook in zijn positie was hij Elia! De Heer Jezus zegt daarvan tegen de mensen: ‘En als u het wilt aannemen, hij is Elia die zou komen’ (Mat.11:14; 17:12; Mark.9:12). Dat was geheel overeenkomstig van wat een engel aan Zacharias, de vader van Johannes over hem had gezegd: ‘En hij zal velen van de zonen van Israël doen terugkeren tot de Heer, hun God. En hij zal voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten van de vaders te doen terugkeren tot de kinderen en de ongehoorzamen in de wijsheid van de rechtvaardigen, om de Heer een toegerust volk te bereiden’ (Luk.1:17; Mal.4:5v.).
Twee bijzondere uitspraken van Johannes de doper vinden we in het evangelie van Johannes. Het eerste in 1:15: ‘Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen en gezegd: Deze was het van Wie ik zei: Hij die na mij komt, is mij vóór, want Hij was eerder dan ik’. Bedoelde Johannes de doper dat de Heer Jezus zes maanden ouder was dan hij? (Luk.1:36), of gaat het dieper en spreekt hij over zijn ‘neef’ als de Zoon van God? Hij is zich in ieder geval bewust van ‘hoge afkomst’ want hij vindt zichzelf niet waard om zijn schoonriem los te maken (Joh.1:28). Een tweede uitspraak vinden we in 1:31 waar Johannes zegt: ‘En ik kende Hem niet’. We mogen ervan uitgaan dat hij Jezus wel kende, in elk geval heeft hij ervan gehoord want ze waren toch familie. Ik denk dat we het zo moeten lezen dat hij de Heer Jezus niet kende als het Lam van God. Dit is te vergelijken met wat koning Saul over David zei na diens overwinning op Goliath: ‘Wiens zoon zijt gij, jongeling?’ Hij kende David wellicht van zijn verwantschap met zijn broers en als herder, maar niet als strijder. Denk ook aan wat de God tegen Mozes zei: ‘Maar met mijn naam, Here, ben Ik hun niet bekend geweest’ (Ex.6:2). Mijn naam Here wil zeggen: Jehova, God redt en in die hoedanigheid als Verlosser was hij aan het volk nog niet bekend, maar dat zou komen in de Exodus. Zo staat in Jesaja 63:8 ‘Hij werd hun tot een Verlosser’.
Jezus wordt gedoopt
De oproep van Johannes de doper tot de mensen om zich te laten dopen vond een groot gehoor; de Schrift spreekt van menigten die tot hem kwamen (Luk.3:7). En verder: ‘Toen liepen Jeruzalem en heel Judéa en de hele omstreken van de Jordaan uit naar hem toe en zij werden door hem gedoopt in de rivier de Jordaan terwijl zij hun zonden beleden’ (Mat.3:5). En ook de Heer Jezus kwam naar hem toe om gedoopt te worden (Luk.3:21; Mat.3:13). Alleen er was een groot verschil tussen de Heer en de andere mensen die gedoopt werden want de Heer Jezus hoefde zich niet te bekeren of te laten dopen vanwege zijn zonden. Hij was immers de enige Mens die kon zeggen: ‘Wie van u overtuigt Mij van zonde?’ (Joh.8:46). De zondeloosheid van de Heer Jezus wordt in het Nieuwe Testament op meerdere plaatsen duidelijk belicht (2Kor.5:21; 1Petr.2:22; 1Joh.3:5). Johannes protesteerde toen de Heer Jezus tot hem kwam om gedoopt te worden en zei: Ik heb nodig door u gedoopt te worden en U komt tot mij? (Mat.3:14). Maar er moest aan de gerechtigheid tegemoet gekomen worden en een begin gemaakt worden met Gods verlossingswerk voor het volk (Mat.3:15). Trouwens de Heer Jezus doopte Zelf niet (Joh.4:2).
Maar waarom dan toch die doop? Door zich door Johannes te laten dopen maakte de Heer Jezus zich voor de eerste keer aan zijn volk bekend. Hij maakte zich één met die mensen die zich al hadden bekeerd en laten dopen. Zo hadden in het Oude Testament ook anderen zich één gemaakt met het volk, zoals bijvoorbeeld Ezra (hdfst.9) en Nehemia (hfdst.9). Meerdere keren maakte de Heer Jezus Zich één met anderen, in zijn dagelijkse dienst (Mat.9:9-13), en in het bijzonder in zijn dood op het kruis (Mat.27:38), Hij werd gerekend onder de overtreders (Jes.53:12). Dat de Geest in de gedaante van een duif op de Heer Jezus neerdaalde maakte het voor Johannes duidelijk dat deze Jezus de Messias was (Joh.1:33v.); het Lam van God dat de zonde der wereld zou wegnemen (Joh.1:29). De doop gaf ook het begin van zijn openbare dienst aan (Hand.1:21-22; 10:37-38). Jezus was toen omstreeks dertig jaar (Luk.3:23) gelijk aan het begin van de dienst van de Levieten (Num.4:3, 35).
Jezus wordt verheerlijkt
Toen Jezus gedoopt was en bad, werd de hemel geopend en een duif daalde op Hem neer. De Geest daalde niet allen neer in de gedaante van een duif de Geest bleef er ook (Joh.1:33), om die reden kon de Heer Jezus later in de synagoge in Nazareth ook zeggen: ‘De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd’ (Luk.4:18). Met andere woorden wat Jesaja had voorzegt, de tijd van de profeten (Jes.61:1) was gekomen.
Alle drie Personen van de Godheid zijn betrokken bij de doop van Jezus: (1) de stem van de Vader, (2) de Geest die neerdaalt van God en (3) Jezus, die opsteeg uit het water (Mat.3:16). Het woord drie-eenheid komt in de Bijbel niet voor, maar hen die dat loochenen kunnen hier toch moeilijk omheen. Zoals gezegd de Geest daalde neer maar de Vader sprak; het was de eerste van drie gebeurtenissen waar op deze wijze tot de Heer Jezus gesproken werd. De tweede keer was op de berg der verheerlijking (Luk.9:28-36) en de derde keer was vlak voor de kruisiging (Joh.12:28). ‘U bent mijn geliefde Zoon, in U heb Ik welbehagen gevonden’ (Luk.3:32), dat was het wat de Vader tot de Zoon sprak. Woorden waarvan op gelijke wijze is gesproken door God tot Abraham toen Hij zei: ‘Abraham, en deze zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria en offer hem daar tot een brandoffer, op een der bergen die Ik u noemen zal’ (Gen.22:1-2). En wat te denken van de tweede Psalm waar de Messiaanse Koning wordt voorgesteld: ‘Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn Zoon zijt gij; Ík heb U heden verwekt’ (Ps2:7). En de profeet Jesaja zegt: ‘Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren. Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen, noch die op de straat doen horen. Het geknakte riet zal hij niet verbreken en de kwijnende vlaspit zal hij niet uitdoven; naar waarheid zal hij het recht openbaren. Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot hij op aarde het recht zal hebben gebracht; en op zijn wetsonderricht zullen de kustlanden wachten’ (Jes.42:1-4). Zelfs Petrus, die aanwezig was op de berg der verheerlijking spreekt ervan: ‘Want Hij ontving van God de Vader eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam: Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden. En wij hoorden deze stem, uit de hemel komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren’ (2Petr.1:17-18).
We verlaten de Jordaan en volgen de Heer Jezus naar de woestijn waar Hem een grote uitdaging wacht!
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 4
‘De verzoeking in de woestijn’
Voorwoord
De eerste drie delen van deze reeks gaan van Jezus’ komst in de wereld tot aan zijn openbare dienst en beslaan de eerste dertig jaar. De andere delen van deze reeks spelen zich af in de laatste drie en half jaar van zijn leven.
Inleiding
De nadruk in dit gedeelte ligt op de aanwezigheid van de Vader, het gebruik van het Woord van God en de leiding van de heilige Geest en natuurlijk de tegenstander, de duivel! De eerste vraag die altijd gesteld wordt bij het lezen of bespreken van dit Bijbelgedeelte is: ‘Als Jezus, die zonder zonde was, niet kon zondigen waarom dan deze beproeving, dan stond de uitkomst toch al van tevoren vast? Deze vraag en dit Bijbelgedeelte drijven ons direct al naar de volgende vraag: Wie is Jezus eigenlijk? ‘Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzamen zijn? (Mark.4:41). Aan de ene kant is Hij de Zoon van God en aan de andere kant Jezus de mens, de zoon van de timmerman! De tijd ontbreekt ons om daar nu uitvoerig op in te gaan, maar we stellen vast dat de Heer Jezus en Mens en God was en is; zo wordt Hij ons de evangeliën gepresenteerd. Je mag op grond van de gelijkenis van de wijnstok ook niet de conclusie trekken dat een gelovige weer verloren kan gaan! Het thema daar is vrucht dragen en niet de behoudenis en bij de verzoeking in de woestijn ligt de nadruk volharding en niet op wel of niet kunnen zondigen.
Dit gedeelte gaat er in de eerste plaats dan ook niet over of de Heer Jezus mens is of God, of hij wel of niet kon zondigen, maar de nadruk ligt hier hoe de Heer Jezus zich in tijden van beproeving als mens handhaafde tegenover de aanvallen van de satan. Wat is dan de reden dat de verzoeking in de woestijn plaatsvond? Allereerst zijn er twee redenen aan te wijzen waarom deze verzoeking niet plaatsvond:
(1) De Heer Jezus werd niet in deze verzoeking geleid om aan zijn Vader te tonen welke instelling Hij bezat, de Vader had daar al getuigenis van gegeven door Hem aan te duiden als de Zoon in Wie Hij al zijn welbehagen had (3:22).
(2) Ook werd Hij niet door satan verzocht als een gelegenheid om hem te verslaan; hoewel dat ook niet uit te sluiten is; satan wilde wellicht zo’n confrontatie niet eens, omdat hij ‘wist’ wie de Heer Jezus was en dat Deze in staat zou zijn om elke aanval af te slaan. Het ‘als U Gods Zoon bent’ (vs.3) dient dan ook gelezen te worden als ‘omdat ik weet dat U Gods Zoon bent.’ Het is geen veronderstelling maar een bevestiging.
Ik denk dat de praktische les die hierin ligt meer van toepassing is, en dat is hoe wij ons kunnen handhaven in tijden wanneer ons geloof op de proef wordt gesteld. De Heer Jezus werd verzocht omdat Hij persoonlijk zou ervaren wat het betekende om door verzoekingen te gaan, zodat Hij ons kan bijstaan en om ons te laten zien hoe ook wij de boze kunnen overwinnen (Heb.4:15).
Verzoekingen vs. beproevingen
Een volwassen gelovige blijft rustig in tijden dat zijn of haar geloof op de proef wordt gesteld. Soms zijn er beproevingen van buitenaf, soms zijn er verzoekingen van binnenuit. Beproevingen kunnen komen van God, of het kunnen, door de duivel gezonden, verzoekingen worden indien we een verzoeking een plaats geven in ons hart. In de brief van Jakobus worden beide aspecten in het licht gesteld: (1) beproevingen van buiten (1:1-12), en (2) verzoekingen van binnenuit (1:13-18). Wat is de relatie tussen beproevingen van buitenaf en verzoekingen van binnenuit? Heel eenvoudig: als we niet uitkijken dan kunnen de beproevingen van buitenaf tot verzoekingen van binnenuit worden. Enkele voorbeelden uit de Bijbel kunnen dit verduidelijken. Toen Abraham in Kanaän aankwam werd hij geconfronteerd met een hongersnood. Dit was een gelegenheid voor hem om zijn vertrouwen in God te laten zien en te wachten op hulp van Gods kant, maar Abraham maakte het tot een verzoeking op het moment dat hij besloot hulp te zoeken in Egypte. Door allerlei tegenslagen werd Abraham door God teruggebracht op de plaats waar hij hoorde, Betel (Gen.12:10-20). Een tweede voorbeeld is het volk Israël tijdens de reis door de woestijn. Al vrij snel na hun vertrek uit Egypte ontstond er een tekort aan water. Toen ze toch water vonden was deze zo bitter dat ze het niet konden drinken. Onmiddellijk begonnen ze te klagen tegen God in plaats van te wachten op zijn hulp. ‘Daar stelde de Here hen op de proef, maar ze faalden en de beproeving werd een verzoeking. God in zijn genade gaf de oplossing doordat Mozes een stuk hout in het water moest gooien waardoor het water zoet werd (Ex.15:22-27). Het hout spreekt van Christus en wanneer we Hem in onze beproevingen om hulp vragen komt de oplossing en wordt een beproeving niet tot een verzoeking, ook niet in ons leven!
Andere opmerkingen
Ten eerste: Het is niet zo dat de Heer Jezus veertig dagen verzocht werd door de duivel, maar ‘nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij tenslotte honger. En toen kwam de verzoeker ...’ (Mat.4:2). De eerste Adam werd op de proef gesteld in een prachtige tuin en faalde, maar de Laatste Adam overwon in een woestijn en overwon! Dat de Heer Jezus kon overwinnen lag aan meerdere dingen die in voordeel waren: door (1) de liefde van de Vader (3:23), (2) de kracht van de Heilige Geest (4:1) en (3) het Woord van God. Wij beschikken over dezelfde ‘wapens’ waarover de Heer Jezus kon beschikken maar wij hebben ook nog Iemand die voor ons bidt! (Rom.8:34; Hebr.4:2:16; 4:14-16).
Ten tweede: Ontkennen dat een gelovige geen tegenslag hoeft te hebben, geeft een verkeerd beeld van het christelijke geloof. De hele Bijbel getuigt ervan dat we door ‘lijden tot heerlijkheid’ zullen komen (Luk.24:26). Met de verzoekingen en beproevingen waarmee wij geconfronteerd worden heeft God een doel en ook om die reden maken ze deel uit van Gods ‘school‘ (Jak.1; Hebr.12:10). Immers ‘het lijden van de tegenwoordige tijd is niet waard te vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden’ (Rom.8:18).
Ten derde: De kennis van de tactiek die de duivel gebruikt geeft ons de gelegenheid om te bepalen hoe wij zijn aanvallen kunnen pareren. Zoals we zullen zien richt satan zijn aanvallen op drie belangrijke gebieden: (1) lichamelijke noden en verlangens, (2) bezittingen en macht, en (3) trots of hoogmoed (zie ook 1Joh.2:15-16).
Ten vierde: De duivel is geen idee maar een werkelijke persoon. Een gevallen engel die een leger demonen tot zijn beschikking heeft (Ez.28, Jes.14). De Heer Jezus zegt van hem dat hij ‘een mensenmoordenaar vanaf het begin is en een leugenaar en de vader ervan‘ (Joh.8:44). Zoals tijdens de verzoeking in de woestijn en ook nu is hij er altijd op uit om ons te doen twijfelen aan de trouw van God. Deze tactiek wordt in dit gedeelte bijzonder duidelijk.
De zekerheid van de liefde van de Vader
Op het kruis van Golgotha heeft de Heer Jezus het uitgeroepen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ (Mat.27:46) dat was het enige moment in zijn leven dat Hij dat kon zeggen, want de Vader was altijd bij Hem. (Joh.8:16,29; 16:32). En dat Hij toen van God werd verlaten was vanwege onze zonden en dat Hij voor ons tot zonde werd gemaakt (2Kor.5:21). Maar we moeten dan toch wel bedenken dat er niet staat geschreven dat Hij van zijn Vader werd verlaten maar van God. De Vader was met Hem ook op het kruis van Golgotha. Als Mens, als Lam van God werd hij tot zonde gemaakt en door God verlaten, maar als Zoon van de Vader bleef die band onverbrekelijk.
Vanaf het moment dat Hij gedoopt werd was de Heer Jezus verzekerd van de liefde van de Vader: ‘U bent mijn geliefde Zoon, in u heb ik mijn welbehagen gevonden’ (Luk.3:22). Ook wij mogen verzekerd zijn dat niets ons kan scheiden van de liefde van God! ‘Want ik ben verzekerd dat dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch tegenwoordige noch toekomstige dingen, noch machten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die in Christus Jezus is’ (Rom8:38-39).
De kracht van de Heilige Geest
De kracht die de heilige Heest wil uitoefenen in uw en mijn leven kan maar plaatsvinden als we Hem dat toelaten. ’Hij moet meer, maar ik minder worden’ (Joh.3:30). En als dat gerealiseerd is in ons leven dan pas kunnen we zeggen met de apostel Paulus: ‘Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft’ (Fil.4:13). Als we in het evangelie naar Lukas het gedeelte van de verzoeking in de woestijn lezen, dan zal het u opvallen wat voor een grote plaats de heilige Geest daarin heeft. We komen tot vijf belangrijke vermeldingen: (1) de heilige Geest daalde in lichamelijke gedaante als een duif op de Heer Jezus neer (3:22). (2) Na zijn doop keerde de Heer Jezus vol van de Heilige Geest terug van de Jordaan (4:1) en (3) werd door de Geest geleid in de woestijn (4:2), veertig dagen verzocht door de duivel. Na de verzoeking lezen we (4) dat Jezus in de kracht van de Geest terugkeerde en naar Galilea ging (4:14). Toen hij aankwam in Nazareth en naar zijn gewoonte naar de synagoge ging stond Hij op nam het boek Jesaja en las (4:18): (5) ‘De Geest van de Heer is op Mij, doordat Hij Mij heeft gezalfd’. Geen wonder dat Hij bestand was tegen de verzoekingen van de duivel en overwon! Welke plaats neemt de heilige Geest in uw leven in opdat u ook weerstand aan de duivel kunt bieden in de kwade dag? Dat maakt het verschil in uw leven als kind van God.
De kracht van het Woord
Onze woorden maken wellicht niet vaak echt indruk, maar Zijn Woord komt met autoriteit en gezag. De Bijbel wordt in Efeze 6:17 ‘het zwaard van de Geest’ genoemd. Dit ‘wapen’ wordt door de Heer Jezus drie keer toegepast door een tekst uit het Oude Testament aan te halen, en wel uit het boek Deuteronomium (8:3, 6:13 en 16). Alhoewel de Bijbel nog altijd tot de meest verkochte boeken mag worden gerekend betwijfel ik of het ook tot de meest gelezen boeken behoort en of de opgedane kennis ook een plaats krijgt in het leven van een gelovige.
De Heer Jezus vergeleek Schrift met Schrift om tot een uitgebalanceerde conclusie te kunnen komen. ‘De Schrift kan niet gebroken worden’ (Joh.10:25). Als je teksten isoleert uit de context, of gedeelten isoleert van het geheel van de Heilige Schrift, kan je met beroep op de Bijbel bijna alles bewijzen. Elke valse of verkeerde leer beroept zich immers op de Bijbel.
De vraag is dus: kennen wij de Bijbel, bestuderen wij de Bijbel (ieder op zijn niveau), en bovenal passen wij de Bijbel toe in ons leven? De Heer Jezus sprak tegen de Sadduceeën: ‘U dwaalt, daar U de Schriften niet kent, noch de kracht van God’ (Mat.22:29). Woord en Geest gaan samen; immers het Woord is het zwaard van de Geest!
De belofte van de Voorspraak
Zoals hierboven al aangegeven hebben, Gods kinderen, nog de belofte van de Voorspraak. De Heilige Geest bidt voor ons, God is voor ons en Christus Jezus die ook aan Gods rechterhand is bidt voor ons (Rom.8:26,31,34)! Hij kan ons te hulp komen als wij verzocht worden (Heb.2:18), ‘want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan mee lijden, maar Eén die in alle dingen verzocht is als wij’ (Hebr.4:15).
Tenslotte
We moeten niet denken dat met aan slag de oorlog is gewonnen! We lezen ‘En nadat de duivel alle verzoeking tot een eind had gebracht, week hij van Hem voor een tijd’ (Luk.4:13). En we lezen elders: ‘Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid’ (Heb.12:12). Merk op dat de Heer Jezus niet als een afgemat en dodelijk vermoeid Persoon uit de strijd komt, maar: ‘Jezus keerde in de kracht van de Geest terug’ (vs.14).
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 5
De profeet uit Nazareth
Lukas 4:16-30
Inleiding
Onmiddellijk na de verzoeking in de woestijn (Luk.4:1-13) keerde de Heer Jezus in de kracht van de Geest terug naar Galiléa en leerde in de synagogen, door alle geëerd. Hij was omstreeks dertig jaar (Luk.3:23) en zijn openbare dienst had een aanvang genomen. Hoe zouden zijn, en de verwachtingen van zijn hemelse Vader zijn geweest, nu het Woord van God tot het volk Israël gesproken werd? In Galiléa werd Jezus goed ontvangen en werd door allen geëerd, maar hoe zou het in zijn vaderstad Nazareth gaan, zouden ze daar ook naar Hem luisteren, tenslotte kenden ze Hem daar toch? De Heer Jezus was van Nazareth op grond van een profetie: ‘En toen hij daar gekomen was, ging hij wonen in een stad die Nazareth heette, opdat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij Nazarener genoemd zal worden’ (Mat.2:23). Nazareth is niet vermeld in het Oude Testament maar dat Hij nazarener genoemd zou worden heeft te maken met de tekst uit Jes.11:1 waar gesproken wordt over een ‘spruit’ of ‘scheut’ in het Hebreeuws ‘nezer’. Maar leest u de profetie ook eens geheel door en u zult ontdekken dat het wel zeker over de Messias, Jezus Christus gaat: ‘En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. En op hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren; ja, zijn lust zal zijn in de vreze des Heren. Hij zal niet richten naar hetgeen zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen zijn oren horen; want hij zal de geringen in gerechtigheid richten en over de ootmoedigen des lands in billijkheid rechtspreken, maar hij zal de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen’
Jezus’ dienst in Galiléa
De gebeurtenissen die na de verzoeking in de woestijn in Galiléa hebben plaatsgevonden, zijn opgenomen in het evangelie naar Johannes 1:19-4:45. Zoals Jezus eerder door de Geest geleid was in de woestijn, zo ging Hij nu, in de kracht van de Geest beginnen aan zijn grote opdracht (Luk.4:1, 14). Het onderwerp van Jezus’ prediking was het evangelie van het Koninkrijk van God, want zij Hij: ‘De tijd is vervuld en het koninkrijk van God is nabijgekomen; bekeert u en gelooft in het evangelie’ (Mark.1:14-15). Kort nadat Johannes de doper gevangengenomen was, is de Heer Jezus begonnen aan zijn dienst in Galiléa. (Joh.3:24; Mat.4:12; 14:1-12). Dat Johannes de doper gevangen genomen was, was op z’n zachts gezegd een veeg teken want hij was de heraut van de koning der Joden, de Heer Jezus (Mat.2:2). Johannes de doper was de Elia die komen zou, zoals dat was aangekondigd door de profeet Maleachi. ‘Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban’ (Mal.4:5-6). De Heer Jezus paste deze tekst letterlijk op Johannes de doper toe, door te zeggen: ‘Als u het wilt aannemen, hij is de Elia die komen zou’ (Mat.11:14). De Heer Jezus liet zich door de gevangenneming van Johannes niet afschrikken van zijn opdracht en begon met zijn prediking. Na, zijn doop en de roeping van de eerste discipelen vertrok Jezus naar Kana waar hij ook, na zijn dienst terugkeerde (Joh.2:1; 4:46). Lukas begint zijn verslag ná hetgeen in Galiléa gebeurd was, maar vermeld niet wàt er gebeurd was. In ieder geval ging het gerucht over Jezus’ handelen door de hele streek. Hij onderwees in de synagogen, wat Hem veel waardering opbracht.
Jezus’ bezoek aan zijn vaderstad
Vermoedelijk ging Jezus, uiteraard bemoedigd door de ervaringen in Galiléa, vol goede moed op weg naar Nazareth, zijn vaderstad waar hij was opgegroeid. Tot zijn dertigste had Jezus in Nazareth gewoond en gewerkt, eerst als hulp van zijn stiefvader Jozef de timmerman, later als zelfstandig timmerman (Mat.13:55; Mark.6:3). Dus de meeste Narareners zullen Jezus hebben gekend, want zo groot zal het dorp ook niet geweest zijn. Daar komt bij dat we ervan mogen uitgaan dat zijn ouders, die gelovige mensen waren, ook naar de gewoonte de synagoge bezochten, zoals Jezus dat ook deed (Luk.4:16; Heb.10:25). Dat vermoeden, dat ze Jezus kenden, komt heel goed naar voren in het evangelie van Mattheüs waar de inwoners zeiden: ‘Is Deze niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria en zijn broers Jakobus en Jozef, Simon en Judas? En zijn zijn zusters, zijn zij niet allemaal bij ons? (Mat.13:55-56). De vraag, van de bezoekers van de synagoge: ‘Is Deze niet de zoon van Jozef?’ kan ons dan ook wat vreemd overkomen. Ik denk dat we het zo moeten verstaan dat ze Jezus wel kenden als de zoon van de timmerman, maar niet iemand die onderwijs gaf in de synagoge en hen het Woord van God verkondigde. ‘En Hij kwam in Zijn vaderstad en onderwees hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft Deze die wijsheid en krachten vandaan? (Mat.13:54). Dit maakt een ander voorval uit het Oude Testament ook duidelijk waar Saul aan Abner vraagt wie David is. Saul kende David wel als muzikant (1Sam.16:14-23), maar niet als een strijder die de reus Goliath kon verslaan. Zo zei ook Johannes de doper: ‘En ik kende Hem niet… (Joh1:31). Kende hij Hem niet, natuurlijk wel want ze waren familie van elkaar, maar hij kende Jezus niet als het Lam van God.
Jezus’ bezoek aan de synagoge
Op die bewuste sabbat kwam de Heer Jezus dan in de synagoge, en dat uiteraard niet voor de eerste keer. Een dienst in de synagoge opende met vragen aan God om een zegen, gevolgd door de geloofsbelijdenis: ‘Hoor, Israël: de Here is onze God; de Here is één!’ (Deut.6:4-9; 11:13-21; Num.15:37-41). Dit werd gevolgd door een gebed en het voorgeschreven gedeelte van de Wet en profeten. Hierover werd een korte uitleg gegeven door een van de aanwezigen of door een rabbi die op bezoek was (zie Hand.13:14-16). Als er ook nog een priester aanwezig was werd de dienst besloten met het uitspreken van een zegen. Zo niet, dan werd de dienst met een gebed beëindigd. Was het toeval dat de Heer Jezus juist op die sabbat, aan de beurt was of aangewezen was om voor te lezen uit het boek Jesaja? We geloven dat het door God zo geleid is geweest. Bij het lezen van Gods Woord ging de voorlezer staan, gaf uitleg en ging daarna weer zitten (Luk.4:16, 20). Men ging met eerbied en ontzag om met Gods Woord. Tot zover was er niets aan de hand, en de ogen van allen waren op Hem gericht! Het is te wensen dat deze houding van ontzag, eerbied en aandacht voor het Woord van God ook in onze kerken en gemeenten te vinden is.
Jezus’ prediking
Je kan de uitleg van het gedeelte uit het boek Jesaja in drie hoofdpunten indelen. Ten eerste dat het aangename jaar van de Heer aangebroken was; het Jubeljaar (Lev.25:8vv.). Let erop dat de Heer vers 2 van Jesaja 61 wegliet; ‘de dag der wrake van onze God’. Ten tweede kondigde de Heer Jezus aan dat het Schriftwoord, dat Hij had voorgelezen, in Hem vervuld was, en ten derde dat Gods handelen in genade was aangebroken niet alleen voor de Joden, maar ook voor de heidenen (Tit.2:11). Om dat duidelijk te maken haalt de Heer Jezus twee voorbeelden uit het Oude testament om dat te verduidelijken. Na de schriftlezing ging de Heer Jezus zitten en gaf uitleg, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gericht en ze verwonderden zich over de woorden van de genade die uit zijn mond kwamen (4:20,22). Ook elders lezen we dat, wanneer de Heer Jezus sprak, het grote indruk op de mensen maakte, want ‘het volk hing aan zijn lippen als het Hem hoorde’ (Luk.19:48; Ps.45:3). De tekst die de Heer Jezus las en uitlegde én… op Zichzelf toepaste was: ‘De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren’ (Jes.61:12). De Heer begon zijn uitleg van dit gedeelte door te zeggen dat ‘dit Schriftwoord in hun oren vervuld was, wat betekende dat Hijzelf de met de Geest Gezalfde was en belast met de verkonding van het evangelie. De eerste twee punten, dat het Jubeljaar was aangebroken en dat Hij de Gezalfde was, waren tot op zekere hoogte nog acceptabel voor de Joden, ze zagen in Jezus immers niet meer dan dat Hij de Zoon van Jozef was. De Heer kende hun gedachten en was hun een stap voor door te zeggen: ‘Zeker zult u deze vergelijking tot Mij zeggen: Dokter, genees uzelf, en doe de wonderen die u in Kapernaüm gedaan hebt ook hier! Wat was daar dan gebeurd? In Kapernaüm had de Heer de zoon van een hoveling genezen (Joh.4:43vv.), maar ook daarvoor was Hij in Sichar (Joh.4:4) in Samaria geweest waar Hij had gesproken met de Samaritaanse vrouw. Het resultaat daarvan was dat de inwoners tot de overtuiging waren gekomen dat ‘Deze waarlijk de Heiland van de wereld is’ (Joh.4:42). De Heer gaat op hun vraag niet in; Hij was niet gekomen om wonderen te doen, maar om het aangename jaar van de Heer aan te kondigen.
Jezus verwerping
De opmerking van de Heer Jezus, ‘dat geen enkele profeet aangenaam is in zijn vaderstad’ maakt hij dat duidelijk door te verwijzen naar twee personen uit het Oude Testament, beide mensen van de volken en geen Joden! Elia werd naar de weduwe in Sarepta bij Sidon gezonden - en niet een of andere weduwe in Israël - om haar bij te staan in de heersende hongersnood (1Kon.17:1-7). Elisa kreeg de melaatse Naäman de Syriër op bezoek – niet een of andere melaatse in Israël - en deze werd genezen (2Kon.5:1-15). In beide voorbeelden zien we dat de profeten, Elia en Elia, niet naar mensen in het land Israël werden gezonden, maar naar mensen uit de volken. De ‘woorden van genade’ die de Heer Jezus gesproken had (4:22) waren acceptabel, maar deze woorden van oordeel en dat God ‘s bemoeienissen en zegen ook voor de heidenen bestemd, ging echt te ver! Waren zij niet het uitverkoren volk! Dat was waar, en ook waar is dat God ‘de volken op hun eigen had laten gaan’ (Hand.14:16), maar dat wilde niet zeggen dat Gods geen bemoeienissen met de volken. In de toekomst was er ook een zegen door Abraham (Gen.12:3; 18:18) vandaar dat de Heer Jezus ná zijn opstanding ook de opdracht geeft aan zijn apostelen om het evangelie te verkondigen aan alle volken (Mat.28:19). Psalm 67 laat ons heel duidelijk zien dat in Gods raad ook plaats is voor de volken! De nationalistische en religieuze gevoelens kregen echter de overhand en ze werden met toorn vervuld! Dat de toorn van de man Gods gerechtigheid niet vervuld’ (Jak.1:20; Ef.4:26) werd hier wel duidelijk! Om een meningsverschil waren ze bereid moordenaars te worden. Wat de Heer Jezus in Nazareth had ervaren, maakte later ook deel uit van het leven van de apostelen. ‘Herinnert u het woord dat Ik tot u zei: Een slaaf is niet groter dan zijn heer. Als zij Mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen; als zij mijn woord hebben bewaard, zullen zij ook het uwe bewaren’ (Joh.15:20). De voorbeelden in het Nieuwe Testament bevestigen die voorzegging van de Heer Jezus; leest u het boek Handelingen maar eens door, maar ook de kerkgeschiedenis getuigd ervan!
Tenslotte
Dat de Heer Jezus de situatie volledig onder controle had blijkt wel omdat ‘Hij ging midden tussen hen door en vertrok’. Zijn tijd was nog niet gekomen, ook dat moment was in Jezus’ macht! ‘Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen!’ (Joh.10:18). Later hebben de Joden het nog eens geprobeerd de tijd van Jezus dood te bespoedigen, maar ook toen faalden ze! De Heer Jezus had gezegd dat Hij op het Pascha gekruisigd zou worden, de overpriesters en de oudsten wilden dat niet: ‘Niet op het feest’ oordeelden ze, maar de tijd die de Heer Jezus voor zijn dood had vastgesteld werd gehandhaafd (Mat.26:2-5). Pas toen ‘zijn uur’ gekomen was gaf Hij zijn leven! (Mat.26:45; Joh.7:6, 8; 12:23, 27; 13:1).
Er is geen vermelding in de Schrift dat de Heer Jezus ooit weer in Nazareth is geweest. ‘Wie naar u luistert, die luistert naar Mij; wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Hem Die Mij gezonden heeft’ (Luk.1016). Laat dat een ernstige waarschuwing zijn en hopelijk geen navolgers vinden!
______________________________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 6
‘We hebben Zijn heerlijkheid gezien’
Inleiding
Toen de Heer Jezus voor de eerste keer zijn discipelen toevertrouwde dat hij naar Jeruzalem zou gaan om daar verworpen en gekruisigd te worden reageerde Petrus met de woorden: ‘Heer, dat zal u geenszins gebeuren!’ (Mat.16:22). Hoe goed bedoeld het ook geweest mag zijn het toont ons ook hoe weinig Petrus begreep van Wie de Heer Jezus was en wat het doel van zijn komst was. We lezen niet wat de reactie van de andere discipelen geweest is, maar hoogstwaarschijnlijk waren ze dezelfde mening toegedaan. Mogen wij Petrus’ reactie kwalijk nemen? Ik geloof van niet want de verwachting van de discipelen was gericht op een herstel van het koninkrijk van Israël en van de troon van David. Maar toch volgt op Petrus’ belijdenis een bestraffing van de Heer Jezus omdat hij niet de dingen van God bedacht, maar van de mensen (16:23). De Heer Jezus nam niet Petrus’ onwetendheid van de Schrift kwalijk ‘Want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan’ (Joh.20:9), maar zijn menselijke wijze van denken, want die willen immers altijd het lijden ontwijken. Aansluitend gaf de Heer Jezus de discipelen een les in zelfopoffering en een belofte. ‘Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninkrijk’ (Mat.16:28).
Na zes dagen nam de Heer Jezus Petrus, Jacobus en zijn broer Johannes mee op een hoge berg en zagen zij zijn heerlijkheid. Over deze ervaring schreef Petrus later: ‘We waren ooggetuigen van zijn majesteit… en wij hoorden deze stem uit de hemel komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren’ (2Petr.1:16,18). Dus laten we maar eens kijken wat Petrus daar gezien en gehoord heeft en welke lessen wij daaraan kunnen ontlenen.
Het Koninkrijk komt
De belofte van de Heer Jezus dat sommigen de Zoon des mensen zullen zien komen in zijn koninkrijk werd werkelijkheid na zes dagen. Zou dat een heenwijzing kunnen zijn naar het komende Vrederijk? In ieder geval was Petrus ‘ooggetuige van zijn majesteit’ geweest (2Petr.1:16). Aan Petrus’ protest dat Jezus naar het kruis zou gaan om te sterven, lag zijn overtuiging ten grondslag dat de Koning niet verslagen zou worden maar de vijanden. ‘Zijn’ koning zou de vervallen troon van David weer herstellen en een tijd van voorspoed en zegen zou voor Israël aanbreken. Zo was het ook beschreven en voorzegt door de Oudtestamentische profeten en die gedachte leefde bij de discipelen en zo was het door de Heer Jezus beloofd (Mat.19:28).
De Heer Jezus ontkende dat ook niet en liet Petrus en de andere discipelen weten dat die profetieën ook eens werkelijkheid zouden worden en dat deed Hij door zijn verheerlijking op de berg. We zien hetzelfde in het boek Handelingen waar de discipelen de Heer vroegen of hij ‘in deze tijd het koninkrijk voor Israël zou herstellen’ (Hand.1:6). Ook daar lezen we niet dat de Heer die vraag ontkennend beantwoord, alleen het tijdstip is niet bekend. Let wel: het gaat over het herstel, niet over de oprichting van het koninkrijk. De vervallen tent van David zal weer opgericht worden wanneer de Heer Jezus zou terugkomen (Hand.15:16).
Een reden voor Petrus om zijn tweede brief te schrijven was dat er spotters waren die zeiden ‘Waar blijft de belofte van zijn komst?’ (2Petr.3:4). Maar Jezus komt want dat heeft Hijzelf beloofd! (Joh.14:3; Hand.1:1). Er komt een dag, en wie weet hoe gauw, dat er een stemmen uit de hemel zullen klinken die zeggen: ‘Het koninkrijk van de wereld van onze Heer en van zijn Christus is gekomen, en Hij zal regeren tot in alle eeuwigheid’ (Op.11:15). Daarom het (profetisch) Woord is betrouwbaar en we doen er goed aan daarop acht te geven’ (2Petr.1:19).
Eerst lijden dan heerlijkheid
Het was niet gemakkelijk voor het volk om een goed beeld te krijgen hoe de komende Messias zich zou presenteren. In de ene profetie zag men een lijdende Messias, in de andere een machtige koning. Zouden er twee zijn, een lijdende en een heersende Messias? Of zou de een aan de ander voorafgaan? Dat het een en dezelfde Persoon zou zijn was voor de mensen verborgen, maar werd later in het Nieuwe Testament geopenbaard. Wij weten nu dat lijden voorafgaat aan de heerlijkheid en zo heeft Petrus het later ook begrepen zoals zijn beide brieven ons laten zien. In de eerste brief ligt de nadruk op het lijden, in de tweede staat meer de heerlijkheid op de voorgrond maar beiden horen bij elkaar. Was het niet de Geest die al eerder had getuigd van het lijden dat over Christus zou komen en van de heerlijkheid daarna? (1Petr.1:11). De Emmaüsgangers hadden het voorrecht van de Heer Jezus Zelf te horen hoe het in elkaar zat. ‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan? En te beginnen met Mozes en alle profeten legde Hij hun uit wat in al de Schriften over Hem stond’ (Luk.24:26,27).
Mozes en Elia die ook aanwezig waren met de Heer ‘spraken met Hem over zijn uitgang, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen’ (Luk.9:30,31). ‘Want het gaat niet aan, dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn’ (Luk.13:33,34). De uitgang (exodus) van de Heer Jezus moest plaatsvinden in Jeruzalem, in de stad van de Grote Koning! (Mat.5:35). Daar is Hij gekruisigd, gestorven, opgestaan en ten hemel gevaren. Daar in die stad zal Hij ook eenmaal wederkomen in heerlijkheid zoals we weten uit de Schrift. ‘Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem’ (Zach.14:3-5). Ja, u leest het goed u zult daarbij zijn ‘wanneer Hij komt om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd’ (2Thes.1:10).
De Koning in zijn verhoging
Hoofdstuk 16 speekt over de Koning in zijn vernedering (21-28), in hoofdstuk 17 zien we de Koning in zijn verhoging (1-8). Door zijn daden had de Heer Jezus al zijn heerlijkheid getoond (Joh.2:11) maar hier op de berg toonde de Heer Jezus zijn heerlijkheid in zijn Persoon. Het was een heerlijkheid die van binnenuit kwam, een heerlijkheid die voordien verborgen was doordat Hij Zichzelf ontledigd had en de gestalte van een slaaf had aangenomen (Fil.2:7). We lezen dat zijn gedaante werd veranderd, en zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht (vs.2). Wat veel gelovigen hebben gevraagd en begeerd was werkelijkheid geworden voor de drie discipelen, Mozes en Elia. En wanneer Petrus dan het voorstel doet om voor ieder een tent te maken dan is voor God de tijd gekomen om voor iedereen duidelijk te maken dat de Heer Jezus niet op één lijn geplaatst kan worden met Mozes, Elia of wie dan ook! ‘Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen gevonden heb, hoort Hem’ (vs.5). Zo, had ook Petrus het gehoord verteld hij later: ‘Want Hij ontving van God de Vader eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam’ (2Petr.1:17).
Jesaja had al iets mogen ‘zien’ van de koning in zijn heerlijkheid want hij schrijft: ‘Mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien’ (Jes.6:5). En toen Jesaja, in opdracht van God, tot het volk moest zeggen: ‘Hoort aldoor – maar verstaat niet, en ziet aldoor – maar merkt niet op. Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen’ (Jes.6:9,10) ’dan zei hij dat ‘omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak’ (Joh.12:41).
Wanneer ‘de Heer, onze God, de Almachtige, zijn koningschap heeft aanvaard’ (Op19:6) dan zal het lied ‘k Zal eens mijn Heiland in heerlijkheid zien, schitt’rend in schoonheid en pracht’ werkelijkheid geworden zijn. Ik zie er in elk geval naar uit; u ook?
De krachten van de toekomende eeuw
Wanneer de Heer Jezus met de drie discipelen van de berg is afgedaald komt hij als het ware in een totaal andere werkelijkheid; een wereld waarin lijden een belangrijke plaats inneemt. Zien we in de verzen 1-8 de Vader en de Zoon op de berg in heerlijkheid, in de verzen 14-20 zien we een vader en zoon in een plaats van vernedering. De vraag of Elia niet eerst moet komen om alles te herstellen is terecht, zo staat het ook vermeld in het Oude Testament (Mal.4:5,6). Maar de Heer Jezus leert ze dat Elia al gekomen is in de persoon van Johannes de doper en als zij het willen aannemen, hij ís de Elia die zou komen (Mat.11:14). Johannes, geboren uit Zacharia en Elisabeth, zou voor Hem uitgaan in de geest en de kracht van Elia, om de harten van de vaders te doen terugkeren tot de kinderen (Luk.1:17). De Koning was aangekondigd door Johannes de doper maar ze hadden zijn getuigenis verworpen zoals ze dat ook met de Koning zouden doen.
Dat de Heer Jezus de beloofde Messias was mocht overduidelijk blijken uit zijn werken. Toen Johannes de doper in de gevangenis zat moesten zijn discipelen hem berichtten dat ‘blinden kunnen weer zien en kreupelen lopen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het evangelie verkondigd (Mat.11:4,5). Geen twijfel mogelijk zou je denken zodat zelfs Nicodemus, een Farizeeër een overste van de joden, moest erkennen ‘dat niemand deze tekenen kan doen, tenzij God met hem is’ (Joh.3:2). ‘Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn had gedaan, geloofde zij niet in Hem’ en ‘die geloofden beleden Hem niet, opdat zij niet uit de synagoge werden gebannen’. (Joh.12:37,42). De (enige!) zoon van de vader uit de menigte werd genezen door de Heer Jezus, daar waar de discipelen faalden vanwege hun kleingeloof. Genezingen zijn in onze tijd nogal een ‘hot item’ en er is veel verwarring daarover. Tijdens de genezing van Petrus’ schoonmoeder zag Mattheüs daarin een vervulling van een tekst uit Jesaja 53: ‘Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen’ (Mat.8:17; Jes.53:4). Er zijn uitleggers die van mening zijn dat genezing in de verzoening begrepen is en dat elke gelovige zich ook nu daarop kan beroepen om genezing te ontvangen. Maar Mattheüs schreef dit toen de Heer Jezus hier op aarde was, niet op het kruis. Natuurlijk is het offer van de Heer Jezus op het kruis de basis voor elke zegening die we mogen genieten. Er komt een dag dat elke gelovige een nieuw lichaam zal ontvangen omdat de Heer Jezus daarvoor is gestorven, maar dat is niet voor nu en we kunnen dat nu ook niet ‘claimen’. In de Schrift is genezing een beeld van heil (Ps.103:3; Mat.9:1-8); toen Petrus Jesaja 53:4 aanhaalde, paste hij het op die wijze toe (1Petr.2:24). Er is wel op gewezen dat Jesaja 53 een chronologisch overzicht is van Jezus’ activiteiten hier op aarde.
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 10
‘De terugkeer van de Koning’
Inleiding
Dat de Heer Jezus eenmaal terugkomen zal wordt door de meeste christenen wel geloofd, maar daar houdt het dan ook wel zo’n beetje mee op, want over het hoe en waar lopen de meningen vaak ver uiteen. De verwarring op eschatologisch gebied is groot en de kennis van Gods Woord, in het bijzonder van de profetieën betreffende de eindtijd, is vaak miniem. Door de vervangingsleer, de leer dat de kerk in de plaats van Israël is gekomen, is het onderscheid tussen de Gemeente en Israël geheel verdwenen en dat vormt een grote blokkade voor het goed verstaan van het profetisch woord. In dit artikel, maar in mijn totale onderwijs van de Schrift voor wat betreft de eschatologie, sta ik de futuristische-pretribulationistische-prechiliastische uitleg voor. Dat wil zeggen (1) ik geloof dat het boek Openbaring spreekt over de toekomst, dat het een profetisch boek is, (2) dat de Gemeente wordt opgenomen vóór de grote verdrukking, en (3) dat de Heer Jezus terugkomt, om zijn koninkrijk op te richten, vóór het duizendjarig Vrederijk. (U kunt op mijn website meer uitleg over deze begrippen vinden in de rubriek Eschatologie) Dat gezegd zijnde gaan we ons bezighouden met het uiteindelijke onderwerp. Het is de afsluiting van de reeks ‘Hoogtepunten uit Jezus’ leven’. Daarin hebben we in acht artikelen het leven van de Heer Jezus kort beschreven en dit laatste artikel ‘De terugkeer van de Koning’ is het laatste deel ervan. Het is begrijpelijk dat deze reeks zó eindigt want het vormt de bekroning van het werk van de Heer Jezus om alles onder één Hoofd samen te brengen (Ef.1:10; 1Kor.15:28).
Van dat aanstaand Vrederijk zijn we niet zo ver meer af, als ik de tekenen der tijden ten minste niet verkeerd interpreteer. Naar die gebeurtenis hebben Jood en Christen eeuwenlang uitgezien en wat een dag zal dat zijn wanneer die in vervulling treedt!
Belofte van zijn komst
Al in Petrus’ zijn tijd waren er mensen, spotters die zeiden: ‘Waar is de belofte van zijn komst? Deze mensen beseften niet dat het uitblijven van Jezus’ komst alleen maar in hun voordeel was, namelijk, God wilde niet dat er iemand verloren zou gaan maar dat allen tot bekering zouden komen (2Petr.3:3-9). Dat is vandaag niet anders, maar ook de reden van Jezus’ terugkeer is nog dezelfde. Het is nu nog de dag van genade waardoor het mogelijk is dat de mensen tot God mogen komen om vergeving van zonden en eeuwig leven te ontvangen door het geloof in Jezus’ naam, maar dat wil niet zeggen dat dat altijd zo blijft! God heeft een dag bepaald waarop Hij het aardrijk zal oordelen (Hand.17:31). Ook in het Athene van toen had je spotters en anderen die hun beslissing om Jezus te volgen uitstelden (Hand.17:31-32). Bij zijn hemelvaart hebben twee mannen in witte kleren tegen de discipelen gezegd: Galilese mannen, wat staat u naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal zó komen, op dezelfde wijze als u Hem naar de hemel hebt zien gaan’ (Hand.1:11).
Welke zijn dan de tekenen die de spoedige komst van de Heer Jezus aangeven? Ik het kort noem ik er vijf waarvan u de uitwerking in het artikel ‘Signalen van de eindtijd’ kunt vinden in de rubriek: Eschatologie op deze website. (1) Het herstel van het Romeinse Rijk, waarvan de EU de voorloper is!?), (2) de oprichting van de staat Israël in 1948, (3) inname van en onder Israëlisch bestuur plaatsen van Jeruzalem in 1967, (4) opkomst van de Messias-belijdende Joden, (5) verval van het Christendom, in het bijzonder in Europa. Wat deze zaken zo bijzonder maakt is niet alleen hun afzonderlijk ontstaan, maar dat ze alle tegelijk in een heel korte periode, van zo’n veertig jaar ná de Tweede-Wereldoorlog zijn ontstaan. Drie van deze fenomenen zijn duidelijk voorzegt in de Bijbel: een herstel van het Romeins Rijk (Dan.2:37-43), het herstel van Israël (diverse profetieën in Oud en Nieuw Testament (bv. Ez.37) en het verval van het Christendom (Op.2-3). Redenen genoeg om aan te nemen dat de komst van Christus niet ver weg meer kan zijn.
Terugkeer voor de Gemeente
De apostel Paulus heeft ons een aantal geheimenissen, of verborgenheden bekend gemaakt, één daarvan heeft betrekking op de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente. Dat geeft indirect al aan dat er naast de komst van de Messias voor Israël, die uitvoerig in het Oude Testament wordt aangekondigd en beschreven, nog een andere komst van Christus is, want waarom zou de apostel Paulus daar anders over hebben geschreven?
Deze komst van Christus voor de Gemeente wordt gemakshalve vaak aangeduid als ‘de Opname’.
Deze geheimenis en/of verborgenheid wordt door Paulus voor het eerst vermeld in de eerste brief aan de Korinthiërs 15:21-52. ‘Zie, ik zeg u een verborgenheid: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk worden opgewekt, en wij zullen veranderd worden’. Een andere tekst die over die Opname spreekt is 1 Thessalonicenzen 4:15. ‘Want dit zeggen wij u door het woord van de Heer, dat wij de levenden die overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen vóórgaan. Want de Heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel; en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zó zullen wij altijd met de Heere zijn’ (zie ook: Joh.14:1-3; Fil.3:20-21). Deze ‘Opname’ kan elk moment plaatsvinden; er hoeven geen tekenen aan voorafgaan. Na de Opname van de Gemeente zullen de oordelen over deze aarde komen, zoals beschreven in het boek Openbaring. Dat zal een periode van zeven jaar zijn die overkomt met de laatste van de zeventig jaarweken vermeld in Daniël 9:24vv. Voor een meer detaïlleerde uitleg verwijs ik u nog maar eens naar de rubriek Eschatologie.
Terugkeer voor Israël en de volken
In tegenstelling tot de komst van de Heer Jezus voor de Gemeente zal de komst van de Heer Jezus voor Israël en de volken zichtbaar plaatsvinden. Het Oude Testament licht ons daarover uitvoerig en gedetailleerd in. Tussen de komst voor de Gemeente (de Opname) van Christus en de komst voor Israël en de volken zit een periode van zeven jaar; die tijd wordt ook wel aangeduid met de Grote Verdrukking. Bij de hemelvaart van de Heer Jezus werden de discipelen, in antwoord op hun vraag – ‘Heer, zult u in deze tijd het koninkrijk voor Israël herstellen’ - verteld dat die tijd nog niet aangebroken was, maar de Heer ontkend, noch corrigeert hun vraag. In Deuteronomium 28 lezen wat de gevolgen waren van hun wel of niet gehoorzaam zijn aan de Here hun God voor het volk Israël: zegen of vloek. Van de vloek lezen we: ‘De Here zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen. Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de Here zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel. Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen: Was het maar avond; en des avonds: Was het maar morgen – vanwege de vrees, die uw hart vervult, en vanwege het schouwspel, dat uw ogen zien. De Here zal u op schepen naar Egypte terugbrengen langs de weg, waarvan Ik u gezegd had: Gij zult die nooit weerzien; gij zult daar aan uw vijanden als slaven en slavinnen te koop aangeboden worden, maar er zal geen koper zijn’ (Deut.28:64-68). Maar er wordt ook gesproken van herstel: ‘Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten’ (Jer.30:3). Daarom zijn er na de Tweede Wereldoorlog zoveel Joden naar Israël teruggekeerd en is er weer een land en volk Israël ontstaan; God is bezig! Er komt een eind aan de ‘wandelende Jood’, Israël is op weg naar zijn rust (Jer.31:2). ‘Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. (Jer.29:11
Het rijk van de Koning
‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid’ (Jes.9:5-6). Het toekomstig rijk van Christus wordt ook wel het duizendjarig Vrederijk genoemd, een samentrekking van Jesaja 9 en Openbaring 20. Er zijn uitleggers die Jesaja vers 5 letterlijk nemen en vers 6 vergeestelijken, waarom zouden we dat doen? De vervangingstheologen, die we vinden in de RK-kerk en veel Protestantse kerken, zullen door hun visie wel gedwongen dat te doen want volgens hun leer is (1) de Kerk is in de plaats gekomen van Israël, en (2) het duizendjarig Vrederijk is er al…
Het rijk van Christus is het laatste van de wereldrijken die in Daniël 2 en 7 beschreven worden. Het gaat hier om het Babylonisch rijk, dat van de Meden en Perzen, de Grieken en het Romeinse rijk en daaropvolgend het koninkrijk van Christus dat alle voorgaande rijken verbrijzelen, maar zelf in eeuwigheid zal bestaan (Dan.2:44). Het rijk van Christus zal op geen ander volk overgaan, zoals dat bij de voorgaande rijken wel het geval is geweest, maar het zal bestaan in eeuwigheid. Het is dan ook begrijpelijk dat veel uitleggers van de Schrift ervan overtuigd zijn dat er in de eindtijd een hersteld Romeins rijk aanwezig zal moeten zijn voordat Christus komt om dat rijk te verbrijzelen. Velen denken dat de Europese Unie daarvan de voorloper is, hoewel nog niet in zijn definitieve eindtijdelijke vorm (zie: Op.17:11).
Het rijk van Christus kunnen we ook het Israëlitisch rijk noemen omdat Jeruzalem de (hoofd-) stad van de komende Koning wordt genoemd (Mat.5:35). Maar voordat het zover is zal er strijd zijn tot het einde toe (Dan.9:26). In de eindtijd zal het wereldgebeuren zich richten op de eeuwige stad Jeruzalem. ‘Zie, Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond; ja ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. ‘En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen’(Zach.12:2-3). ‘Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg… En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige. Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren’ (Zach.14:3-4, 9, 16).
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 7
De arrestatie van Jezus
(Mattheüs 26:36-46 – Markus 14:3242 – Lukas 22:39-46)
Inleiding
De moord op de Heer Jezus was geen ongelukje, maar een moord met voorbedachten rade. Verschillende personen speelden daarin een rol, vooral de overpriesters en de oudsten van het volk: ‘Toen kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk bijeen in de voorhof van de hogepriester, Kajafas geheten; en zij beraadslaagden dat zij Jezus met list zouden grijpen en doden’ (Mat.26:3-4). Haaks daarop staat dat de Heer Jezus moest sterven voor het volk (Joh.11:50-52) en dat het gebeurd is door de bepaalde raad en voorkennis van God (Hand.2:23). De gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden onderstreept nog maar eens dat de arrestatie en moord op de Heer Jezus er een was met voorbedachten rade (Mat.21:38; Num.15:30).
Meerdere personen waren aanwezig of speelden een rol in de arrestatie van de Heer Jezus in de hof van Gethsémané. De personen die hieronder vermeld zijn kunnen worden gelinkt een of ander voorwerp. We gaan de loop van de gebeurtenissen na en beginnen met de Vader.
De Vader - een beker
‘Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze drinkbeker Mij voorbijgaan; echter niet zoals ik wil, maar zoals u wilt’ (Mat.26:39)
De tijd voorafgaand aan de arrestatie besteedde de Heer Jezus voor gebed, want het moeilijkste deel van zijn weg lang nu voor Hem, het deel waarvoor Hij eigenlijk in de wereld was gekomen, zijn kruisiging. En in het evangelie naar Johannes zegt de Heer Jezus: ‘Nu is Mijn ziel in beroering en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur. Maar hierom ben Ik in dit uur gekomen’, het was onvermijdelijk (Joh.12:27). De ernst van de situatie blijkt wordt het best duidelijk uit de woorden: ‘En terwijl Hij in zware strijd raakte, bad Hij des te vuriger. En zijn zweet werd als grote bloeddruppels, die op de aarde vielen’ (Luk.22:44). In het Oude Testament werd het aanstaand lijden treffend beschreven in de Psalmen 22 en 69. De ‘beker’ waarover de Heer Jezus spreekt in zijn gebed, is de beker van het verschrikkelijk lijden dat Hem te wachten stond, niet alleen het fysiek lijden maar bovenal het verlaten worden door God dat Hij moest doormaken vanwege de ze zonden, maar ook omdat Hij tot zonde gemaakt werd (Ps.22:2). De ‘beker’ die in het Oude Testament vermeld wordt kan een symbool van zegen betekenen (Ps.16:5; 23:5) of van een vloek (Ps.11:6, 75:9).
Het kruis wat Christus te wachten was duidelijk voorzegt in de Bijbel, Jezus ‘was het Lam ‘voorgekend vóór de grondlegging van de wereld’ (1Petr.1:20). In de toespraak van Petrus op de Pinksterdag lezen we: ‘dat Jezus door de bepaalde raad en voorkennis van God is overgegeven’ (Hand.2:23). Paulus stemt in met de gedachte dat het kruis besloten was in het plan van God vanaf het begin. God had ‘eeuwig leven beloofd vóór de tijden van de eeuwen’ (Tit.1:2) en de gelovige is ‘uitverkoren in Christus vóór de grondlegging van de wereld’ (Ef.1:4) en schreef onze namen in het boek van het leven (Op.13:8; 17:8). Toen Jezus naar de aarde kwam wist Hij dat Hij moest sterven. ‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan? (Luk.24:26, 46). Jezus is niet vermoord, Hij heeft rijwillige zijn leven afgelegd voor zijn schapen (Joh.10:15-18). Zijn dood was nodig om het plan van God in vervulling te doen gaan!
Judas - 40 zilverstukken
‘De Zoon des mensen gaat wel heen zoals van Hem geschreven staat, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen wordt overgeleverd. Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was’ (Mat.26:24)
U zult maar weinig kinderen tegenkomen die Judas noemen. Niet dat het zo’n gekke naam is, wat je zou het kunnen vertalen met ‘iemand die God looft’, maar Judas zelf heeft door zijn leven de naam in het diskrediet gebracht. Judas behoorde tot die groep discipelen die ruim drie jaar met de Heer Jezus zijn opgetrokken. Hij had te midden van de twaalf discipelen en min of meer belangrijke positie, want hij was, wat je zou kunnen noemen de penningmeester. Van de twaalf discipelen wordt Petrus het meest vermeld in de evangeliën, maar als tweede Judas. Door de Heer Jezus wordt hij aangeduide als ‘de zoon van het verderf’ (Joh.17:12).
Judas behoorde bij die de Heer Jezus geroepen had, die hij ook apostelen noemde (Mark.3:13-19). Dat is des te opmerkelijker omdat de Heer van het begin aan wist wie Hem verraden zou (Joh.6:64). Dat Judas door de Heer werd uitgekozen betekende dat Judas ook gedoopt was door Johannes de doper (Hand.1:21), maar dat bleek uit zijn later leven van weinig betekenis (vgl. Simon de tovenaar in Hand.8). Judas heeft ruim drie in de nabijheid van de Heer jezus geleefd, wonderen verricht in de naam van Jezus zoals ook de andere apostelen (Mat.101-15; Mark.3:13-19), dus hij viel niet op tussen de anderen. En toch leidde hij een dubbelleven.
Geld speelde een grote rol in zijn leven, dat blijkt wel tijdens de zalving van Jezus door Maria in Bethanië en Judas reactie daarop: ‘Waarom is deze balsem niet verkocht voor driehonderd denaren en aan de armen gegeven? Dit zei hij echter, niet omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was, en als degene die de beurs had, droeg wat erin werd gedaan’ (Joh.12:1-6). Dat de Heer Jezus Maria verdedigde in wat zij aan Hem had gedaan had geen effect op Judas, integendeel direct daarna lezen we dat hij naar de overpriesters ging en zie: ‘Wat wilt u mij geven? Dan zal ik Hem aan u overleveren. Zij betaalden hen dertig zilverlingen uit’ (Mat.26:15-16).
Zo vinden we dan Judas als leider van de menigte die kam om Jezus te arresteren en als verrader die Jezus aanduidde met een kus; een Judaskus!
Petrus - een zwaard
‘Simon Petrus dan, die een zwaard had, trok het en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg zijn rechteroor af. De naam van de slaaf was Malchus’ (Joh.18:10)
De persoon van de apostel Petrus spreekt tot ieders verbeelding, zou dat komen omdat we van hem zoveel in onszelf terugvinden? Is het zijn enthousiasme, zijn vaak krachtdadige uitspraken, of is het meer de tragische gebeurtenissen die plaatsvonden in Petrus’ leven die ons aanspreken? Hij had niet alleen zijn hart op de tong, maar ook op de juiste plaats; je wist wat je aan hem had! In zijn toewijding aan de Heer wilde hij zijn leven voor de Heer afleggen (Joh.13:38) en was zelfs bereid met Hem te sterven en niet te verloochenen (Mat.26:35). In zijn ijver voor de Heer overschatte hij zichzelf toen hij tegen de Heer zei: ‘Al zullen allen over U ten val komen, Ik zal nooit ten val komen’ (Mat.26:33). Toch zou Petrus de Heer tot driemaal toe verloochenen (Mark.14:72) en ontkennen dat hij een discipel van de Heer was (Mark.14:71Hij bedacht niet altijd de dingen van God en reageerde daarom soms niet juist (Mat.16:23; Kol.3:1-2). Maar naast die tragische momenten die gebeurden in Petrus’ leven zijn er ook heel mooie uitspraken van hem in de Schrift vermeld die getuigen van zijn grote liefde voor de Heer Jezus. Waren die er niet geweest dan zouden we een vertekend van hem hebben kunnen overhouden. Op de ‘uitnodiging’ van de Heer Jezus om mee te gaan met hen die niet meer met Hem wilden wandelen, reageerde Petrus met de onvergetelijke woorden: ‘Heer, naar wie zullen wij toe gaan? U hebt woorden van eeuwige leven. (Joh.6:68). En op de vraag van de Heer: ‘Wie zegt u dat Ik ben?’ antwoordde Simon Petrus: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God’ (Mat.16:16). Hij ging soms onbezonnen te werk toen hij met een zwaard het rechteroor af van de slaaf van de hogepriester afsloeg tijdens de arrestatie van Jezus (Joh.18:10-11).
Malchus - een oor
‘Jezus echter antwoordde en zei: Laat het hierbij. En Hij raakte zijn oor aan en maakte hem gezond’ (Luk.22:51)
Het Simon Petrus die het zwaard trok en daardoor het rechteroor van Malchus afsloeg. Wie was Malchus, wiens naam vermeld wordt in het evangelie naar Johannes (18:10)? Het was een slaaf of dienaar van de hogepriester Kajafas en was misschien als zijn vertegenwoordiger aanwezig bij de gevangenneming van de Heer Jezus. Het is een grote menigte van mensen geweest die bij de arrestatie aanwezig waren, geleid door Judas: een legerafdeling van soldaten, dienaars van de overpriesters, oudsten en farizeeën, de discipelen en ook tussen de menigte ook Malchus. Hij zou nooit vermeld geweest in het verslag in de evangeliën ware het niet dat Petrus hem het oor afsloeg. Direct na het incident raakte de Heer zijn oor aan en genas hem; dat was een daad van genade (Luk.22:51). In Davids dagen raakte Uzzia de ark van God en God doodde hem (2Sam.6:1-10). Maar hier waar een hele menigte, ook Malchus, optrok om de Zoon van God te arresteerden, bewees Hij genade en genas het oor van Malchus. Genade betekend dat God ons geeft wat we niet verdienen, en barmhartigheid betekent dat Hij ons niet geeft wat we verdienen. In de drukte die met de arrestatie gepaard ging zal deze heling van Malchus’ oor aan veel aanwezigen voorbij zijn gegaan. Heeft het wonder van de genezing van het oor Malchus tot nadenken gebracht? Is hij een navolger van Jezus geworden? We weten het niet.
Een jongeman – een linnen kleed
‘En een zekere jongeman, die een linnen kleed om het naakte lichaam geslagen had, volgde Hem, en de jongemannen grepen hem, maar hij liet het linnen kleed achter en vluchtte naakt van hen weg’ (Mark.14:51-52).
Wie was deze jongeman, iemand die tussen de vierentwintig en veertig jaar geweest moet zijn, volgens de toenmalige principes? Omdat het evangelie naar Markus het enige evangelie is die dit verteld denken veel uitleggers dat het de schrijver van dit Markus evangelie is, Johannes Markus. Mogelijk was de bovenzaal waar het pascha werd gevierd door de Heer Jezus en de discipelen ook daar aan huis. Op de vraag van de discipelen waar ze het pascha moeten voorbereiden zegt de Heer Jezus dat ze een man moeten volgen die een kruik water draagt en die zal hun een grote toegeruste bovenzaal aanwijzen (Mark.14:12-16; Luk.22:7-13; Hand.1:13). Wie was die man met de kruik water? Dat een man een kruik water droef is op zich al ongewoon, dat was vrouwenwerk. Sommige uitleggers denken dat het de vader van Johannes Markus en dat het een geplande actie was om de discipelen veilig in de bovenzaal te krijgen. Anderen denken dat het goddelijke voorkennis van de Heer Jezus was. Hij was waarschijnlijk ook bekend bij de Heer Jezus want in Mattheüs zegt Hij tegen de discipelen: ‘Ga de stad in naar die-en-die’, (of: een zekere man wiens naam niet kan vermeld) zoiets zeg je toch alleen maar als je weet wie die persoon is (Mat.26:18). Hoe het ook zij, deze man wist van de bovenzaal af en kende de weg De instelling van het avondmaal vond wellicht plaats in het huis van Johannes Markus zoals de traditie het meent te weten (Mark.14:13-14; vgl. Hand.12:12). Als die hypothese juist is dan is het verklaarbaar dat Judas de soldaten daar het eerst naar toe heeft gebracht, hij was immers daar ook aanwezig geweest tijdens het pascha! Toen de soldaten kwamen en Jezus daar niet vonden, trokken ze verder. Johannes Markus haastte zich om een kleed aan te doen en volgde de soldaten die naar Gethsémané gingen. Mogelijk wilde Johannes Markus Jezus waarschuwen voor de komst van de soldaten, maar hij was te laat ze waren er al! Ze arresteerden Jezus en leiden Hem weg naar het huis van de hogepriester Kajafas. Daarna ‘verlieten de discipelen Hem en vluchtten allen’ (Mark.14:50). Petrus volgde op een afstand’ (Luk.22:54) of ‘uit de verte’ zoals Markus ons meedeelt. Ook de ‘jongeman’ (Johannes Markus) vluchtte. Iemand probeerde Johannes Markus nog tegen te houden, wellicht om als getuige te dienen, maar kreeg alleen zijn linnen kleed te pakken. Zo werd de herder geslagen en schapen verstrooit (Mark.14:27).
De Heer Jezus – het kruis
‘U weet dat het na twee dagen het pascha is en de Zoon des mensen wordt overgeleverd om gekruisigd te worden’ (Mat.26:2)
Nadat Petrus, op de vraag van de Heer Jezus wie Hij was, antwoorde dat Hij de Christus was de Zoon van God, sprak de Heer Jezus voor het eerst openlijk over zijn lijden en sterven. ‘Van toen af begon Jezus zijn discipelen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden vanwege de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en op de derde dag worden opgewekt’ (Mat.16:22). Deze voorzegging stuitte Petrus tegen de borst en ‘hij nam Jezus terzijde en begon Hem te bestraffen en zei: God zal U genadig, Heer, dat zal U geenszins gebeuren’ (Mat.16:22). De Heer Jezus maakte hem echter duidelijk dat elke ware discipel een kruisdrager zal zijn. ‘Als iemand achter Mij wil komen, laat hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen’. Vanaf dat moment ‘wendde Hij zijn gezicht vastbesloten om naar Jeruzalem te gaan’ (Luk.9:51), zeer wel wetende wat Hem te wachten stond. Van tijd tot tijd herinnerde Hij de discipelen wat er in Jeruzalem zou gaan gebeuren, maar dat ging hun begrip te boven (Mark.9:30-32; 10:32-34). Zijn vijanden begrepen de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden (Mat.21:33-46) maar de discipelen konden het niet vatten. Petrus was zo blind voor wat Jezus had aangekondigd dat hij in Gethsémané een zwaard trok om Jezus te verdedigen toen Hij gearresteerd werd (Mat.26:51-54). Eén ding is zeker: Jezus’ visie op het kruis verschilde totaal van dat van de discipelen. Zij zagen het als een nederlaag, maar Hij zag het als een overwinning. Voor hen betekende het schande; voor Jezus heerlijkheid. Voor de mensen van toen betekende het kruis een schande en zwakheid, voor de Heer Jezus betekende het overwinning en kracht (2Kor.13:4). Door het kruis heeft Jezus de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en over hen getriomfeerd (Kol.5:15).
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 8
‘Waarom Jezus moest sterven’
‘Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen’ (1Petr.3:18)
Inleiding
Er zijn niet veel mensen die eraan twijfelen dat Jezus Christus werkelijk heeft bestaan, daarvoor zijn er gewoon te veel bewijzen. Over Jezus Christus en zijn volgelingen, de christenen, wordt niet alleen in de Bijbel gesproken maar ook twee bekende geschiedschrijvers maken er melding van, zoals Tacitus en Flavius Josefus. Je moet trouwens wel met heel goede troeven komen om de aanwezigheid van het Christendom te kunnen verklaren mocht Jezus niet bestaan hebben! Neen, het is niet de vraag of Jezus bestaan heeft, maar veel belangrijker is het antwoord op de vraag waarom en waarvoor Jezus geleefd en geleden heeft? Ik wil drie redenen noemen waarom de Heer Jezus gestorven is, maar eerst wil ik de vraag: ‘Maakte het kruis deel uit van Gods plan?’ beantwoorden.’
Maakte het kruis deel uit van Gods plan?
Iemand heeft eens de vraag gesteld: ‘Was het van het begin af Gods bedoeling dat Jezus naar het kruis zou gaan? Ik denk dat het antwoord op de vraag beantwoord moet worden met ‘Neen!’. Ik denk niet dat Jezus dat aan het begin van zijn loopbaan heeft gedacht. Hij kwam met de overtuiging dat de mensen Hem zouden volgen, niet doden.’ Tot zover de onbekende vraagsteller. Het is gemakkelijk aan te tonen dat deze vraagsteller op grond van Gods Woord ongelijk heeft met zijn stelling en dat de kruisiging van de Heer Jezus geen toevallige gebeurtenis was – een niet te voorziene gebeurtenis – maar dat het deel uitmaakte van het Goddelijk plan om de wereld te redden. Gods Woord maakt duidelijk dat het kruis van Christus geen overweging was die later is opgekomen, ook geen menselijk falen, maar dat de Heer Jezus ‘het Lam was geslacht vanaf de grondlegging der wereld’ (Op.13:8). Eerder had Petrus in zijn toespraak op de Pinksterdag gezegd dat de Heer Jezus, ‘door de bepaalde raad en voorkennis van God was overgegeven’ (Hand.2:23). Petrus was erbij toen het gebeurde; hij wist dat Golgotha geen verassing was voor de Heer Jezus. Jaren later, toen hij zijn eerste brief schreef, noemde Petrus de Heer Jezus het Lam dat ‘voorgekend was van vóór de grondlegging van de wereld’ (1Petr.1:20). Kan het nog duidelijker? Paulus stemde overeen met Petrus dat het kruis een centrale plaats innam in het hart van God. Want, als God eeuwig leven beloofde ‘vóór de tijden der eeuwen’ (Tit.1:2), en als hij ‘ons in Hem heeft uitverkoren van vóór de grondlegging van de wereld’ (Ef.1:4) en onze namen schreef in het boek van het leven vanaf de grondlegging der wereld (Op.13:8) dan behoort Gods heilsplan tot zijn eeuwige goddelijke raad. Toen de Heer Jezus op aarde kwam, wist Hij dat Hij kwam om te sterven. ‘Want Jezus wist van het begin af wie het waren die niet geloofden, en wie het was die Hem zou overleveren’ (Joh.6:64). Luister ook maar eens hoe de Meester Zelf de Schriften verklaard aan de twee teleurgestelde discipelen op de weg naar Emmaüs toen hij tot hen zei: ‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan?’ (Luk.24:26). Het kruis was een Goddelijke afspraak, geen menselijk ongelukje; het was een door God gegeven mogelijkheid, geen menselijke optie. Later diezelfde avond, verscheen de Heer Jezus aan de elf apostelen en zei: ‘Zo staat er geschreven dat de Christus moest lijden en uit de doden opstaan op de derde dag’ (Luk.24:46). De Heer Jezus werd niet vermoord; Hij legde zijn leven vrijwillig af voor zijn schapen (Joh.10:15-18; 19:30; 2 Tim.2:5). Zijn dood was een noodzakelijkheid in het plan van God. Het is dan ook zeer ongewenst om stellingen over het christelijk geloof te poneren zonder het Woord van God te kennen en te raadplegen. De Heer Jezus zegde in Mattheüs 22:29 tegen de Sadduceeën (die niet geloofden in de opstanding en in een engel of geest): ‘U dwaalt, daar u de Schriften niet kent, noch de kracht van God.’ Het is daarom erg belangrijk dat wij Gods Woord kennen om van daaruit een eventuele stelling te onderbouwen De Heer Jezus opende de Schriften aan de Emmaüsgangers en het verstand van de discipelen, opdat zij de Schriften verstonden (Luk.24:33,45). Daarvoor lezen we dat ze ‘de Schriften nog niet kenden’ (Joh.20:9). Paulus schrijft: ‘En wij hebben niet de Geest van de wereld ontvangen, maar de Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons door God geschonken zijn’ (1Kor.2:12). Later schrijft Paulus aan Timotheüs nog: ‘omdat je van jongs af de heilige schriften kent, die je wijs kunnen maken tot behoudenis door het geloof dat in Christus Jezus is’ (2Tim.3:15). Geen, of weinig kennis bezitten van Gods Woord is een grote tekortkoming in het leven van een gelovige en hij of zij zal zichzelf daardoor nadeel berokkenen. Veel erger is wanneer mensen, die belijden tot het volk van God te behoren, het Woord van zich stoten: ‘Zie, het Woord des Heren hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?’ (Jer.8:9).
Nu dan drie redenen waarom de Heer Jezus gestorven is.
De Heer Jezus is gestorven opdat wij door Hem zouden leven
‘En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden, opdat we door hem zouden leven’ (1Joh.4:9).
Hoe kan een dood mens weer tot leven gebracht worden? Al vrij gauw nadat God de mens in de hof van Eden had geplaatst overtrad die het gebod om niet te eten van de boom van kennis van goed en kwaad (Gen.2:17). De sanctie op die overtreding was dat ze zouden sterven. Dat betekende niet alleen de lichamelijke maar de geestelijke dood; het gescheiden zijn van God waardoor ze ‘kinderen van de toorn’ werden (Ef.2:1, 3; Kol.2:13a). Het probleem van de in de zonde gevallen mens is niet dat ze ziek zijn en een of andere behandeling nodig hebben, een opknapbeurt, maar dat ze dood zijn, dood ‘door overtredingen en zonden’ (Ef.2:1). Religie kan het uiterlijke van de mens misschien veranderen maar het is niet in staat om aan een dood mens nieuw leven te geven, daarvoor is meer nodig. Alleen God kan dat doen. Gods Woord noemt dat de ‘wedergeboorte’; geboren worden door Gods Woord en Geest (Joh.3:3; Tit.3:5). God heeft geen behagen in de dood van een goddeloze, maar veeleer daarin hij zich bekeert en leeft (Ez.33:11). ‘God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen medelevend gemaakt met Christus’ (Ef.2:4-5). ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven’ (Joh.5:24). Het toepassen van het Woord van God in het leven van een zondaar is dus noodzakelijk om tot leven te komen. Gelukkig kan zelfs een ‘dode’ zondaar Gods stem horen want ‘het geloof komt uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (Rom.10:17). We komen tot leven door het onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God’ (1Petr.1:23). Het offer van de Heer Jezus was noodzakelijk als basis waarop een zondig mens terug in een relatie met God gebracht kan worden. ‘Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold’ (Kol.2:13). Ieder die de Heer Jezus aanneemt wordt levend gemaakt in zijn dood en opstanding. Dit zien we geïllustreerd in de doop (Rom.6:4; 2Kor.5:17). Wij zijn dan een ‘nieuwe schepping’ (Rom.6:4-5; 2Kor.5). Een gebeurtenis uit het Oude Testament kan illustreren dat geloven aan Christus niet voldoende is om tot leven te komen, maar dat het tot een ‘aanraking’ moet komen. Leest u maar: ‘Daarna stierf Elisa en men begroef hem. Nu plachten de benden van de Moabieten bij het aanbreken van het jaar in het land te komen. Terwijl men eens bezig was iemand te begraven, zie, daar zagen zij een bende: toen wierpen zij de man in het graf van Elisa en liepen weg. En toen de man met het gebeente van Elisa in aanraking kwam, werd hij levend, en rees overeind op zijn voeten’ (2Kon.13:20-21). Geloven aan Christus is niet voldoende om tot leven te komen, maar het moet tot een ‘aanraking’ het Hem komen. Geen religie maar een relatie!
De Heer Jezus is gestorven opdat wij voor Hem zouden leven
‘En dat hij voor allen is gestorven opdat de levenden niet langer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die voor de levenden is gestorven en is opgewekt’ (2 Kor.5:15)
De rest van de tijd… Leefden we vroeger, voordat we Christus leerden kennen, naar de wil van de wereld en niet naar de wil van God daar dient nu verandering in te komen. We hebben immers een nieuwe Meester! De apostel Petrus splitst het leven van een gelovige op in vóór en ná zijn bekering. Vroeger leefde de ongelovige naar de begeerten van mensen. Maar de rest van de tijd wil hij of zij, als gelovige gaan leven naar de wil van God. Want, vervolgt Petrus, er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandelde in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij’ (1Petr.4:1-4). Het wordt niet alleen van ons verwacht om voor God vrucht te dragen, we zijn daarvoor ook in juiste een positie gekomen. We zijn namelijk het eigendom geworden van een ander, van Hem, die uit de doden opgewekt is, opdat wij God vrucht zouden dragen (Rom.7:4). Om het met de woorden van Lukas te zeggen: ‘dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen’ (Luk.1:74-75). Maar om goed te kunnen dienen zijn er drie ‘vijanden’ waarvan we rekening mee dienen te houden. Deze drie vijanden zijn: de wereld, het vlees en de duivel (Ef.2:2; Jak.4:1-7). Het kenmerk van een gelovige dient er een te zijn van dienstbaarheid, zoals de Heer Jezus ons dat heeft voorgedaan. ‘Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mark.10:45). ‘Want niemand ons leeft voor zichzelf, en niemand sterft voor zichzelf; want als wij leven, het is voor de Here, en als wij sterven, het is voor de Here’ (Rom.14:7-8). Als we werkelijk overtuigd zijn van de liefde van Christus die het mogelijk heeft gemaakt dat wij in Hem een nieuwe schepping zijn geworden, moet ons verlangen er dan niet toe uitgaan om ook anderen te bewegen die stap in het geloof te doen? Paulus omschrijft het zo: ‘Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt’ (2Kor.5:14-15). Paulus spreekt zijn verlangen uit tijdens zijn verblijf in de gevangenis in de stad Filippi: ‘dat Christus zal worden grootgemaakt in mijn lichaam, hetzij door mijn leven, hetzij door mijn dood. Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’ (Fil.1:21).
De Heer Jezus is gestorven opdat wij met Hem zouden leven
‘Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven’ (1Thes.5:9-10).
De hemel was voor de Heer Jezus een realiteit! Om de ‘vreugde, die vóór Hem lag heeft Hij het kruis verdragen en de schande niet geacht’ (Hebr.12:2). Dat vooruitzicht gaf Hem de kracht om door te gaan in moeilijke tijden. Eeuwen vóór de Heer Jezus was de hemel hét motief om niet op te geven en door te gaan voor Abraham, Izak en Jacob. Zij verlangden naar een beter, dat is een hemels, vaderland, want God had hun een stad bereid (Hebr.11:16). De Heer Jezus geloofde niet alleen in de hemel maar ook in een weerzien met hen die Hem hebben aangenomen. De Bijbelse hoop op de hemel heeft drie onwankelbare zaken. Ten eerste de belofte die de Heer Jezus deed dat Hij ons plaats zou gaan bereiden: ‘Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen – anders zou Ik het u gezegd hebben – want Ik ga heen om u plaats te bereiden; en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ (Joh.14:1-2). Ten tweede heeft de Heer Jezus voor een weerzien gebeden: ‘Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt’ (Joh.17:24). En tenslotte heeft de Heer Jezus ervoor betaald: ‘Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen’ (1 Petr.3:18).
Tenslotte
Jezus is gestorven opdat wij door Hem zouden leven, dat is redding. Jezus is gestorven opdat wij voor Hem zouden leven, dat is dienstbaarheid. Jezus is voor ons gestorven opdat wij met Hem zouden leven, dat is heerlijkheid. Hoe moeilijk de weg hier ook mag zijn wij ‘wij zullen in het huis des HEREN verblijven tot in lengte van dagen’ (Ps.23:6).
_________________________________________________________________
Hoogtepunten uit Jezus’ leven
Deel 9
Opstanding en hemelvaart en daarna…
Inleiding
Dat de werkelijkheid van de opstanding van de Heer Jezus heel belangrijk is voor het christelijk geloof is, blijkt wel uit de woorden die de apostel Paulus daaraan wijdt in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (1Kor.15:12-19). Om die belangrijkheid te onderstrepen roept Paulus een groot aantal getuigen op: ‘Hij is aan Kefas verschenen, daarna aan de twaalf. Daarna is Hij verschenen aan meer den vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten tot nu toe in leven, maar sommigen ontslapen zijn. Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En het allerlaatst is Hij ook aan mij, als aan een misgeboorte, verschenen’ (1Kor.15:5-8). Wie zou in die tijd de opstanding van de Heer Jezus is twijfel hebben durven trekken, en wie durft dat nu nog te doen!? Hij is openbaar geworden, niet aan het hele volk, maar aan getuigen die God tevoren gekozen waren, aan ons die met Hem hebben gegeten en gedronken, nadat Hij uit de doden was opgestaan’ (Hand.10:41). Paulus de schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt nog ‘de grote behoudenis… die aan ons bevestigd is door die het gehoord hebben’ (Hebr.2:3).
Zijn hemelvaart is gadegeslagen door de apostelen en toen zij naar de hemel staarden werd hun gezegd: ‘Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal zó komen, op dezelfde wijze als u Hem naar de hemel hebt zien gaan (Hand.1:11). Daarover gaat het volgende deel van deze reeks. Na zijn hemelvaart kwam de Trooster, de heilige Geest op aarde als Jezus’ plaatsvervanger. De Heer Jezus werd door de apostelen gedurende veertig dagen gezien terwijl Hij met hen sprak over de dingen die het koninkrijk van God betreffen (Hand.1:3). Nee, zij die getuige zijn geweest van Jezus opstanding en zijn hemelvaart, zijn geen fabels nagevolgd maar zijn ooggetuigen geweest! (2Petr.1:16).
In deze studie volgen we de loop van de gebeurtenissen volgens het evangelie naar Markus, vanwege de compactheid van de beschrijving ervan.
Woord vooraf
Of de verzen 9-20 van hoofdstuk 16 authentiek zijn zal altijd wel een reden tot discussie zijn en blijven. In de oudste handschriften van het Markus evangelie ontbreken ze geheel. Sommigen denken dat ze later zijn toegevoegd, anderen geloven dat ze tot de originele tekst behoren. Sommige oude kerkvaders citeren de tekst, wat betekent dat ze de verzen kenden en vertrouwden dat ze bij de geïnspireerde tekst hoorden. Als we deze verzen zouden weglaten dan zou het evangelie wel op een heel vreemde manier eindigen; het verhaal heeft dat geen afsluiting. Wat in deze verzen vermeld is, is niet in tegenspraak met de rest van de Schrift en het is dan aannemelijk ze als behorend tot de Schrift te accepteren, ondanks de twijfels. Van oudsher wordt dit gedeelte door de kerk aanvaard.
Een onverwacht wonder (16:1-8)
‘En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria, de moeder van Jakobus, en Salóme specerijen om Hem te komen zalven. En zeer vroeg op de eerste dag van de week kwamen zij bij het graf, toen de zon opging. En zij zeiden tot elkaar: Wie zal voor ons de steen van de ingang van het graf afwentelen? En toen zij opkeken, zagen zij dat de steen was, afgewenteld, want hij was zeer groot. En toen zij in het graf waren gegaan, zagen zij een jongeman zitten aan de rechterkant, bekleed met een lang wit kleed, en zij ontstelden. Hij zei echter tot hen: Weest niet ontsteld. U zoekt Jezus de Nazaréner, de gekruisigde; Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats waar zij Hem hebben gelegd. Maar gaat heen, zegt aan zijn discipelen en aan Petrus: Hij gaat u voor naar Galiléa; daar zult u Hem zien, zoals Hij u heeft gezegd. En zij gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf, want beving en ontzetting hadden hen bevangen; en niemand zeiden zij iets, want zij waren bang’
We vinden in dit gedeelte van de Schrift dat de Heer Jezus zich drie keer heeft geopenbaard. De eerste keer aan Maria Magdalena, Maria en Salóme, de tweede keer aan de Emmaüsgangers en de derde keer aan de elf apostelen, maar hun getuigenis van de opstanding van de Heer Jezus werd aanvankelijk niet geloofd. Wat er was gebeurd was natuurlijk ook een wonder, een groot wonder, de Heer was opgestaan! Hoewel, was het wel een ‘onverwacht’ wonder, want de Heer Jezus had toch een aantal keren gesproken over zijn opstanding voordat hij gekruisigd werd? Hoe dan ook, we prijzen de toewijding die de drie vrouwen hier aan de dag leggen, maar ze vergisten zich, ze zochten de juiste Persoon, maar op de verkeerde plaats! Het graf was leeg, de Heer was werkelijk opgestaan! Ze waren op weg naar het graf met specerijen om Jezus te zalven voor zijn definitieve begrafenis. Maar er was een groot probleem, want wie zou de steen die het graf afsloot wegnemen, want die steen was zeer groot, te groot voor de vrouwen om het weg te rollen. Maar wat ze in de tuin aantroffen was totaal onverwacht: de steen was weggerold. De steen was weggerold niet opdat de Heer Jezus eruit zou kunnen komen, maar opdat wij erin zouden kijken om tot de ontdekking te komen dat de Heer werkelijk was opgestaan!
Dan krijgen ze de opdracht om Jeruzalem te verlaten en zich te begeven naar Galiléa waar ze de Heer Jezus zouden ontmoeten zoals Hij dat al eerder had gezegd (Mar.14:28). Van deze ontmoeting vinden we verslag in Johannes 21 aan de zee van Tiberias waar Petrus wordt hersteld.
Een ongelofelijke boodschap (16:9-14)
‘Toen Hij nu was opgestaan, vroeg op de eerste dag van de week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven demonen had uitgedreven. Deze ging heen en berichtte het aan hen die met Hem geweest waren, die treurden en weenden. En toen deze hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij haar niet. Na deze dingen nu openbaarde Hij zich in een andere gedaante aan twee van hen, terwijl zij wandelden en naar het veld gingen. En dezen gingen weg en berichtten het aan de overigen, maar zij geloofden ook die niet. Later nu openbaarde Hij zich aan de elven, terwijl zij aanlagen en verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen die Hem hadden gezien nadat Hij was opgewekt, niet hadden geloofd’
De nadruk in deze verzen ligt op het ongeloof van de discipelen en anderen toen ze geconfronteerd werden met de boodschap van Jezus’ opstanding uit de doden. Wij kunnen misschien het hoofd schudden bij zoveel ongeloof, maar zou het bij ons anders geweest zijn? De opstanding van Christus is uitermate belangrijk, beter gezegd het is het fundament van het christelijk geloof en de motivatie voor Gods volk om die boodschap te verkondigen: ‘de Heer is waarlijk opgestaan!’ (Hand.1:21-22; 2:32; 4:10,33).
Maria Magdalena – ontmoeting bij het graf (Mark.16:9-14)
Als we alle vier evangeliën erop naslaan zien we dat Petrus en een andere discipel (wellicht Johannes) naar het graf gingen (Joh.20:3-9). Toen zij weer weg gingen bleef Maria Magdalena, die ook was teruggekeerd naar het graf, daar en weende (Joh.20:11). Dat de schrijver, Markus, vermeld dat uit Maria Magdalena zeven demonen door de Heer waren uitgedreven had mogelijk tot doel om de diepte van haar geloof in Jezus en haar verdriet om zijn dood aan te geven (Luk.8:2). Bijzonderheden omtrent deze uitdrijving worden ons niet gegeven. Het verslag van haar ontmoeting met de Heer Jezus vinden we in het evangelie naar Johannes (20:11-18). Door haar verdriet ziet ze Heer niet maar wanneer Jezus haar naam noemt herkent ze Hem en wil ze Hem aanbidden maar Hij zegt tegen haar: ‘Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader’. Maria gaat weg en verteld de discipelen dat ze de Heer gezien heeft.
De Emmaüsgangers – ontmoeting onderweg van het land (Luk.24:13-35)
Ook zij geloofden de getuigen niet die hun verteld hadden van Jezus’ opstanding: ‘Maar ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons buiten onszelf gebracht: zij waren vroeg bij het graf geweest, en toen zij zijn lichaam niet vonden, kwamen zij zeggen dat zij ook een verschijning van engelen hadden gezien, die zeiden dat Hij leeft’ (Luk.24:22-23). De Heer verscheen aan hen in een andere gedaante, niet zoals bij Maria Magdalena die dacht dat het de tuinman was ‘(Joh.20:15). Eerst bij het breken van het brood door de Heer Jezus gingen hun ogen open en herkenden zij Hem. Daarop gingen zij naar de discipelen in Jeruzalem en verhaalden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij hen bekend was geworden in het breken van het brood.
De elven – ontmoeting in de bovenzaal (Joh.20:19-25)
De derde, door Markus vermelde ontmoeting, is die met de elf discipelen in de bovenzaal in Jeruzalem, in plaats van in Galilea waartoe Hij hen de opdracht had gegeven (24:18). Van die ontmoeting, aan de zee van Tiberias, geeft ook Johannes weer uitgebreid verslag. Centraal in die ontmoeting staat Petrus en zijn herstel en opdracht om de ‘schapen’ te wijden. De Heer verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen die Hem hadden gezien nadat Hij was opgewekt, niet hadden geloofd.
Een onbegrensde opdracht (16:15-18)
‘En Hij zei tot hen: Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping. Wie geloofd heeft en gedoopt is, zal behouden worden; wie echter niet gelooft, zal veroordeeld worden. Hen nu die geloven, zullen deze tekenen volgen: in mijn naam zullen zij demonen uitdrijven, in nieuwe talen zullen zij spreken, en met hun handen zullen zij slangen opnemen, en als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen beter worden’
De grenzen van Israël worden overschreden en het evangelie mag en moet gepredikt worden aan de hele schepping, niemand uitgezonderd want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God. De genadetijd is aangebroken en God beveelt nu aan de mensen, met voorbijzien van de tijden van onwetendheid, dat zij zich alle en overal moeten bekeren. (Hand.17:30-31). ‘Want de genade van God, heilbrengend voor alle mensen, is verschenen’ (Tit.2:11). Dat het evangelie ook buiten de grenzen van Israël mocht worden gebracht was voor de Joodse discipelen natuurlijk iets ongewoons. Uit het boek Handelingen komen we te weten wat ervoor nodig was om ze zover te krijgen dat ze dat ook werkelijk deden. In Handelingen 10 vinden daarvan uitgebreid verslag in de ontmoeting die de apostel Petrus met de hoofdman Cornelius had. Eeuwenlang had Israël een uitzonderingspositie ingenomen, vanaf de roeping van Abraham (Gen.12; Hand.14:16) tot de uitstorting van de heilige Geest (Hand.2). Maar voordat de apostel Paulus was geroepen voor zijn taak om het evangelie aan de onbesnedenen, de volkeren te brengen moest eerst de ‘deur’ daarvoor geopend worden waarvan Petrus de sleutels had (Mat.16:19) en hoe dat in zijn werk ging kunnen we lezen in Handelingen 10. Dat door de doop niemand behouden wordt is duidelijk; behouden worden is een zaak van wedergeboorte en niet van een of ander ritueel zoals de doop, hoe noodzakelijk ook.
Enkele van de genoemde tekenen die de gelovigen zullen volgen zijn vermeld in het boek Handelingen. Van het uitdrijven van demonen lezen we al in Markus 3:14-15 en het spreken in talen in Handelingen 2:4. Toen de apostel Paulus takken opraapte om een vuur te maken werd hij gebeten door een slang (Hand.28:1-6; Luk.10:19). Het genezen van zieken wordt eveneens in het boek Handelingen vermeld (Hand.5:16; 8:7). Ja, er gebeurden veel tekenen en wonderen door de handen van de apostelen (Hand.5:12). God ondersteunde de verkondiging van het evangelie door deze tekenen en wonderen en dat was noodzakelijk, want we moeten niet vergeten dat de boodschap van het evangelie totaal nieuw was, voor de jood maar nog veel meer voor de heidenen.
Een onveranderde dienst (16:19-20)
‘De Heer Jezus dan, nadat Hij tot hen gesproken had, werd opgenomen in de hemel en ging zitten aan de rechterhand van God. En zij gingen uit en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die daarop volgden’
De dienst van de Heer Jezus was op aarde volbracht: ‘Ik heb U verheerlijkt op aarde, terwijl Ik het werk heb voleindigd dat U Mij te doen hebt gegeven’ (Joh.17:4), maar zijn dienst gaat in de hemel verder. Na zijn opstanding en hemelvaart is Hij gaan zitten aan de rechterhand van God om zijn dienst als Hogepriester op te nemen (Rom.8:34; Heb.1:3; 8:1). Het slotwoord van Markus sluit naadloos aan bij Handelingen 1 waar we lezen dat de Heer Jezus werd opgenomen in de hemel. De Heer ging naar boven, maar de Geest daalde neer om de gelovigen te vervullen en hun geschikt te maken op het evangelie uit te dragen. Het boek Handelingen geeft ons het verslag van de verspreiding van het evangelie vanuit Jeruzalem, Samaria en de rest van de wereld. Al aan het einde van de eerste eeuw was de boodschap al verspreid in de toenmalige Romeinse wereld, maar ook daarbuiten. God werkt in ons (Heb.13:20-21; Fil.2:12-13), met ons (vs.20) en voor ons (Rom.8:28) als we Hem dat toestaan om door de kracht van zijn Geest. De verkondiging van het evangelie vergde een grote overgave en bereidheid om voor het evangelie te lijden. Petrus werd gekruisigd, Jakobus werd onthoofd door Herodes Agrippa (Hand.12:1-2), Johannes werd gedeporteerd naar Patmos. Volgens de traditie werd Andreas gekruisigd met het hoofd naar beneden. Filippus stierf als martelaar in Hiërapolis. Bartolomeüs en Nathanaël predikten het evangelie in Armenië en werden ook gekruisigd zoals Andreas. Thomas predikte in Parthië en Perzië en werd gedood door een speer. Volgens de traditie is Matthias naar Ethiopië gegaan en ook daar omgekomen. Paulus is onthoofd door keizer Nero. Het bloed van de martelaren bleek echter het zaad van de kerk te zijn!
‘Terwijl God bovendien meegetuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten uit uitdelingen van de Heilige Geest naar zijn wil’ (Hebr.2:4).
We mogen wel eens stilstaan bij deze eerste evangelisten door wie het mogelijk werd dat ook wij vele eeuwen later in kennis kwamen met het evangelie van Gods genade, maar ook of wij zelf deelhebben aan de verkondiging van het evangelie in onze tijd en wereld!
_________________________________________________________________