Diverse Onderwerpen
Inhoudsopgave Rubriek Diverse Onderwerpen
Deel 1 - 5
Diverse Onderwerpen 1 A
Doodslag en Toorn
Talen of Tongen
Van hen zijn de verbonden
Profetieën over de komst van de Messias
Profetie en Talen
Diverse Onderwerpen 1 B
Gedachten over het lijden
Leven in de verwachting van Jezus' komst
Advent
De lastering van de Heilige Geest
De doop met de Heilige Geest
Onbeantwoorde gebeden
Diverse Onderwerpen 2
De doop met de heilige Geest
Lessen uit drie Opstandingen
Maakte het kruis deel uit van Gods plan?
De symboliek in de Bijbel
Kenmerken van een christen
Moeten Christenen de sabbat houden?
Licht en Duisternis
Je bent niet alleen
Zaterdag of zondag?
Ziekenzalving
Diverse Onderwerpen 3
Hemel en Hel
Leren te gedenken
Afdwalingen – wie bemerkt ze?
Typologie in Genesis 24
Over het geven van Tienden
Kan een gelovige verloren gaan?
Geslachtsregisters van Jezus Christus
De Alverzoening
Over de zgn. Zielenslaap
Gemeente en Diaconaat
Diverse Onderwerpen 4
Vijf Evangeliën?
Kenmerken van Profeten
Kingdom Now – Koninkrijk van God
Dodenrijk of Hel?
Kernpunten van de Reformatie
Geweld in de Bijbel
Het Koninkrijk van God – Deel 1
Het Koninkrijk van God – Deel 2
Die moeilijke Hebreeënbrief!
Zij zullen de leugen geloven
Offers in het Vrederijk?
Dertig dagen zonder klagen
Achter de schermen van het wereldgebeuren
De Sabbat
Genesis, Exodus en Leviticus in vogelvlucht
Wet op de Melaatsheid
Diverse Onderwerpen 5
Vragen in Crisistijden
Vier bijzondere ontmoetingen
Klaar voor verandering
Heer, leer ons bidden
Is Genezing in de Verzoening begrepen?
_____________________________________________________________
Doodslag en Toorn
Mattheüs 5:21-26
‘U hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal vervallen aan het gericht. Maar Ik zeg u: Dat ieder die ten onrechte op zijn broeder toornig is, zal vervallen aan het gericht, en al wie tot zijn broeder zegt: Raka!, zal vervallen aan de Raad, en wie zegt: ‘Dwaas!’, zal vervallen aan de hel van het vuur. Wanneer u dan uw gave offert op het altaar en u daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw gave vóór het altaar en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave. Wees spoedig welgezind jegens uw tegenpartij, terwijl u met hem onderweg bent, opdat uw tegenpartij u niet misschien aan de rechter en de rechter u aan de dienaar overlevert en u in de gevangenis geworpen wordt. Voorwaar, Ik zeg u: u zult daar geenszins uitkomen, voordat u de laatste kwadrant hebt betaald’.
De verzen 21 tot 26 van hoofdstuk 5 van het evangelie naar Mattheüs maken deel uit van, en staan in de context van de zogenaamde ‘Bergrede’ van de Heer Jezus (Mat.5-7). Ik zeg dit omdat ik geen biblicist wil zijn die een bepaalde manier van geloven en theologiseren hebben waarin men zich vastlegt op de letterlijke betekenis van wat in de Bijbel - die als Gods Woord wordt opgevat, met veronachtzaming van de heilshistorische context, de literaire voorvragen en de geschiedenis van de theologie. De Bergrede, die bestemd was voor de discipelen van de Heer Jezus (5:1) begint met een opsomming hoe zo’n discipel diende te zijn (5:3-12). Er moest een innerlijke verandering plaatsvinden, zoals later door de apostel Paulus met de volgende woorden is omschreven: ‘Want laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was’ (Fil.2:5). Deze gezindheid was in het geheel niet aanwezig bij deze fictieve personen die zich lieten verleiden tot doodslag en toorn. Het woord van de ‘ouden’ staat hier tegenover het woord van Jezus: ‘Maar Ik zeg u!’, dat tot tien keer in de Bergrede voorkomt. Jezus verheft daarmee de moraal op een hoger niveau; het gaat er niet om wat de mens doet, maar waarom hij het doet, namelijk vanuit zijn innerlijk. ‘Want uit het hart komen voort boze overleggingen, moorden, overspel, hoererijen, diefstallen, valse getuigenissen, lasteringen’ (Mat.15:19). Daarom: ‘Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens’ (Spr.4:23).
Uit de voorbeelden, vermeld in de verzen 21-26 blijkt dit niet het geval te zijn. Het staat tevens in verbinding met het opgaan naar de tempel om te offeren op het altaar, wat de zaak alleen maar ernstiger maakt, zeker wanneer we zouden vergelijken met het avondmaal en onze houding die we daarbij dienen te hebben (Zie: 1Kor.11:27-34). Mensen die in zo’n gezindheid opgaan naar het altaar om te offeren, tonen dat ze geen ware gelovigen zijn. De apostel Johannes zegt: ‘Ieder die zijn broeder haat, is een mensenmoordenaar, en u weet dat geen mensenmoordenaar eeuwig leven in zich heeft wonen’ (1Joh.3:15). Voordat men offert, dient met zich te verzoenen, doet of wil men dat niet dan mag daaruit blijken dat we niet met een gelovige te maken hebben. ‘Want, Ik zeg u, dat als uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en farizeeën, u het koninkrijk der hemelen geenszins zult binnengaan’ (5:20). We hoeven dus niemand echt te doden, maar als we in ons hart moordplannen hebben zijn we al veroordeeld. Dat komt nog duidelijker naar voren in de volgende perikoop over overspel en echtscheiding (5:27-32), waar de Heer Jezus zegt: ‘U hebt gehoord dat gezegd is: U zult geen overspel plegen; Maar Ik zeg u, dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel met haar gepleegd heeft in zijn hart’.
Wat bedoeld de Heer Jezus in de verzen 21-26 eigenlijk duidelijk te maken? Wel, we kunnen zeggen dat het in het geloof – Joods of Christelijk – niet om de buitenkant gaat, maar om het innerlijk. Dit komt heel duidelijk naar voren in Jezus’ rede tot de schriftgeleerden en farizeeën (Mat.23). Het is dan ook niet wanneer ‘Raka’ (leeghoofd) tegen iemand zegt dat je daarom veroordeeld wordt tot de hel van het vuur, maar of je werkelijk een wedergeboren mens ben die de Geest van God heeft ontvangen. Wanneer een scheldwoord voldoende zou zijn om niet in de hemel te komen, dan vrees ik dat er daar niet veel mensen zullen binnenkomen.
_____________________________________________________________
Talen of Tongen
Inleiding
In de wirwar van meningen en praktijken met betrekking tot het spreken in talen of tongen, proberen wij daarover een standpunt in te nemen, waarvan u hieronder kennis kunt nemen. Dat dit niet gemakkelijk is mag voor iedereen duidelijk zijn, wij claimen dan ook geen exclusiviteit. In de vele meningen en praktijken die in het christendom gevonden worden kunnen we ons echter niet vinden.
Volgens de voorstanders van het spreken in talen, gaan deze uitingen gepaard met, of zijn verbonden aan de uitstorting van de Heilige Geest. Wij zien deze relatie – doop met de Heilige Geest en spreken in talen niet - en proberen op daarop een bijbels antwoord te geven. We willen daar dan ook mee beginnen en antwoord geven op de vraag: Wat is de betekenis van de doop van/in/met de Heilige Geest?
Uitstorting van de Heilige Geest
Wij geloven in de uitstorting van de Heilige Geest op het pinksterfeest[1] als vervulling van de belofte door de Heer Jezus gegeven, dat er een ‘andere Voorspraak c.q. Trooster’ zou komen.[2]
Wij geloven dat de Geest niet eerder kon komen voordat de Heer Jezus was weggaan en verheerlijkt zou zijn.[3] Het is niet zo dat de Geest er nog niet was of niet werkzaam was, maar Hij was nog niet permanent op aarde aanwezig.
Wij geloven dat de Heilige Geest, als Persoon van de Drie-eenheid de plaatsvervanger van Christus op aarde is, na Diens hemelvaart, en dat Hij, door de Geest woont in de individuele gelovige, maar ook collectief in de Gemeente.[4]
Wij geloven dat de uitstorting van de heilige Geest een éénmalige historische gebeurtenis is geweest[5], met als doel de gelovigen uit de Joden, Samaritanen en uit de volken tot één lichaam te dopen[6], dat is de Gemeente van de Levende God[7]. Hoewel de komst van de Heilige Geest dus éénmalig was, manifesteerde zich dit verschijnsel drie keer; zoals gezegd voor de Joden, Samaritanen en de heidenen.[8]
Wij geloven dat de ‘uitstorting van de Heilige Geest, dat zoals gezegd een éénmalige historische gebeurtenis is geweest, onderscheiden dient te worden van de opdracht om, ‘vervuld te worden met de Geest’[9], die van toepassing is op iedere gelovige.
Wij geloven dat het spreken in talen, naast het letterlijk spreken, ook nog een andere betekenis heeft, namelijk een teken van oordeel voor het Joodse volk, zoals aangekondigd door de profeet Jesaja.[10] Daarom zijn de talen dan ook een teken voor de ongelovige (Joden).
Doop met de Heilige Geest vs. talen of tongen
Wij geloven dat in het Griekse woord voor ‘talen’, volgens de Strong-coderingen, nooit ‘tongen’ betekent in de zin van een onverstaanbaar gebrabbel, maar dat het altijd om bestaande talen gaat,[11] en niet om een of andere ondefinieerbare klankuiting.
Wij geloven niet dat de ‘doop met of in de Heilige Geest’ iets te maken heeft, of verbonden is met het wel of niet kunnen spreken in talen.
Wij geloven niet dat er, in aanvulling op de waterdoop, nog een doop met/in de Heilige Geest moet plaatsvinden, die dan dient om in talen te kunnen spreken.
Wij geloven dat iedereen die zich tot God bekeert en Jezus Christus aanneemt als zijn persoonlijke Heer en Verlosser, zich laat dopen de gave van de Heilige Geest ontvangt.[12]
1 Korinthiërs 14
Wij geloven dat het profeteren (spreken tot opbouwing, vermaning en vertroosting) voorrang dient te hebben in de gemeente boven alle andere geestelijke uitingen, zoals de Schrift ons leert, omdat het profeteren dient tot opbouwing van de gelovigen.[13]
Wij geloven dat als iemand in talen spreekt in de gemeente, dat het gesprokene uitgelegd dient te worden, opdat de gemeente erdoor opgebouwd kan worden.[14]
[1] Hand.2:1
[2] Joh.14:15
[3] Joh.7:39; 16:7
[4] 1 Kor.6:19; 3:16
[5] Hand.2:1
[6] 1 Kor.12:13
[7] 1 Tim.3:15
[8] Hand.2:1-21; 8:14-17; 10:44-48
[9] Ef.5:18
[10] 1Kor.14:22-25; Jes.28:11-12
[11] Hand.2:6-11
[12] Hand.2:38; 10:47
[13] 1 Kor.14:1, 4, 5, 6, 12, 19, 22
[14] 1 Kor.14:27
_____________________________________________________________
Van hen zijn de
verbonden
Voorwoord
Eén van de verschilpunten bij de bestudering van de eschatologie blijkt altijd weer de positie van het volk Israël te zijn. Is Israël opgegaan in de volken om nooit weer te verschijnen, is de Gemeente in plaats van Israël gekomen, of heeft Israël nog een glorierijke toekomst? Dat zijn vragen die gesteld worden, en ik hoop het laatste aan te tonen, namelijk, dat Israël tijdelijk terzijde is gesteld en tot grote heerlijkheid zal komen als de volheid der volken is aangebroken.
Ik wil die visie verdedigen vanuit de bespreking van de verbonden die we in het Oude Testament vinden in verbinding met hun eschatologische betekenis.
Vier van de vijf verbonden gesloten met het volk Israël zijn letterlijk, onvoorwaardelijk en eeuwig (voor altijd), gemaakt met het (verbonds-) volk Israël. Als we deze verschillende verbonden gaan bestuderen zullen we ontdekken dat er zeven belangrijke elementen zijn, namelijk: (1) een natie voor eeuwig, (2) een land voor eeuwig, (3) een Koning voor eeuwig, (4) een troon voor eeuwig, (5) een koninkrijk voor eeuwig, (6) een nieuw verbond, en (7) eeuwige zegeningen.
De vier onvoorwaardelijke verbonden.
Het Abrahamitisch verbond.
Dit verbond dient beschouwt te worden als basis voor het gehele onderwijs met betrekking tot de verbonden. Dit verbond hield in: (1) de belofte van een land (Gen.12:1; 13:14-15, 17), de belofte van nationaal en algemene zegen (Gen.12:3, 22:18; Gal.3:16), de belofte van nakomelingen om een groot volk te vormen (Gen.12:2, 13:16, 17:2-6);
Het Palestijns verbond.
Dit ‘verbond’ gaf aan Israël een vaste zekerheid van een uiteindelijk herstel en teruggave van het land (Deut.30:3-5; Ez.20:33-37, 42-44).
Het Davidisch verbond.
Dit verbond heeft te maken met de belofte van een dynastie, natie en troon (2Sam.7:11,13,16; Jer.33:20,21, 31:35-37).
Het Nieuwe verbond
Dit verbond heeft speciaal te maken met Israëls toekomstige geestelijke zegeningen en verlossing (Jer.31:31-40; Heb.8:6-13).
Je zou kunnen zeggen dat de landbelofte aan Abraham ontwikkeld zijn in het Palestijns verbond, de belofte van nakomelingen ontwikkeld zijn in het Davidisch verbond, en de belofte van zegeningen ontwikkeld zijn in het Nieuwe verbond.
Het voorwaardelijke verbond.
De bespreking van dit (Mozaistisch) verbond laten we rusten omdat deze tijdelijk was; het functioneerde tot op de komst van het beloofde Zaad (Gal.3:24) en het heeft ook geen relevantie met het doel van dit artikel, namelijk de verbonden en hun eschatologische betekenis.
De bepaling van het verbond met Abraham.
Het verbond gesloten met Abraham in Genesis 12:1-3, is bevestigd en uitgebreid in Genesis 12:6-7; 13:14-17; 15:1-21; 17:1-14; 22:15-18 en bestaat uit de volgende basis beloften:
(1) Abrahams naam zal groot gemaakt worden.
(2) Hij zou tot een groot volk zou worden.
(3) Dat door hem alle geslachten des aardbodems gezegend zouden worden.
(4) Aan hem en zijn nakomelingen zou het land Palestina tot erfenis gegeven worden.
(5) Dat zijn nageslacht zo talrijk zou zijn als de sterren aan de hemel en als het zand aan de oever van de zee.
(6) Dat ieder die Abraham zou vervloeken door God vervloekt zou worden.
(7) Dat hij de vader van een menigte van volken zou worden.
(8) Dat koningen uit hem zouden voorkomen.
(9) Het verbond zou eeuwig zijn ‘tot een eeuwige bezitting’.
(10) Het land Kanaän zou tot een eeuwige bezitting zijn.
(11) God zal Hem en zijn zaad tot een God zijn.
(12) Zijn zaad zal de poort van zijn vijanden bezitten.
(13) In zijn zaad zullen alle volkeren gezegend worden.
Als we deze uitwerking zouden analyseren zullen we ontdekken dat sommige beloften individueel op Abraham van toepassing zijn. Andere beloften zijn nationaal en van toepassing op Israël als volk. Tenslotte zijn er ook beloften die spreken van een universele zegen voor de volkeren.
De bepalingen van het Palestijns verbond.
Het zogenaamd Palestijns verbond is vermeld in Deuteronomium 30:1-10 en omhelst het volgende:
(1) Het volk zal uit zijn land verdreven worden vanwege hun ontrouw (Deut.28:63-68; 30:1-3).
(2) Er zal een toekomstige inkeer zijn van Israël (Deut.2!:63-68; 30:1-3).
(3) Hun Messias zal terugkomen (Deut.30:3-6).
(4) Israël zal hersteld worden in het land ((Deut.30:5).
(5) Israël zal veranderd worden als volk (Deut.30:4-8; Rom.11:26-27).
(6) Israëls vijanden zullen geoordeeld worden (Deut.30:7).
(7) Het volk zal dan hun volle zegeningen ontvangen (Deut.30:9).
De bepalingen van het Davidisch verbond.
De belofte door God gedaan aan David zijn vermeld in 2 Samuël 7:12-16 en bestaat uit de volgende zaken:
(1) David zou een nakomeling krijgen die hem zou opvolgen en het koninkrijk oprichten.
(2) Deze zoon (Salomo) zou de tempel bouwen in plaats van David.
(3) De troon van dat koninkrijk zou bestaan voor eeuwig.
(4) De troon zou hem (Salomo) niet ontnomen worden hoewel zijn zonden tuchtiging rechtvaardigen.
(5) Davids huis, troon en koninkrijk zullen voor altijd zeker zijn.
De bepalingen van het Nieuw verbond.
Het nieuwe verbond dat aan Israël beloofd is wordt vermeld in Jeremia 31:31-34 en bevat de volgende beloften aan het volk Israël, die vervuld zullen worden in het Vrederijk:
(1) Het Nieuwe verbond is een onvoorwaardelijk, genadeverbond gebaseerd op het ‘Ik wil’ van God. De veelvuldige aanhaling van dat begrip vinden we in Jeremia 31:31-34, conform Ez.16:60-62.
(2) Het Nieuwe verbond is een eeuwig verbond. Dat is inherent aan het gegeven dat het verbond onvoorwaardelijk is en gegeven in genade (Jes.61:2, conform Ez.37:26; Jer.31:35-37).
(3) Het Nieuwe verbond belooft ook het schenken van een vernieuwde geest en hart, wat we de wedergeboorte kunnen noemen (Jer.31:33, conform Jes.59:21).
(4) Het Nieuwe verbond voorziet herstelling van Gods eer en heerlijkheid (Hos.2:19-20, conform Jes.61:9)
(5) Vergeving van zonden maakt ook deel uit van het verbond, ‘want Ik zal hun ongerechtigheid verwijderen, en Ik zal hun zonden niet meer gedenken’ (Jer.31:34b).
(6) De inwoning van de Heilige Geest is ook in het verbond inbegrepen. Dat blijkt uit een vergelijking van Jer.31:33 met Ez.36:27).
(7) Het onderwijs van de Heilige geest zal geopenbaard worden, en de wil van God zal worden gekend door gehoorzame harten (Jer.31:34).
(8) Zoals altijd zal Israël, als het in het land is, gezegend worden met materiële zaken in overeenstemming met de inhoud van het nieuwe verbond (Jer.32:41; Jes.61:8; Ez.34:5-27).
(9) Het altaar zal weer herbouwd worden in Jeruzalem, wat er staat geschreven: ‘Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen (Ez.34:25-27).
(10) Oorlogen zullen ophouden en vrede zal heersen in overeenstemming met Hosea 2:18. Het feit dat dit een definitief karakter is geeft een extra bewijs dat het Vrederijk letterlijk genomen moet worden in zijn uiteindelijke vorm (Jes.2:4).
(11) Het bloed van de Heer Jezus is de grondslag voor al de zegeningen van het Nieuwe verbond, want ‘Ook laat Ik ter wille van uw eigen verbondsbloed de gevangenen onder u vrij uit de put, waarin geen water is’ (Zach.9:11).
_____________________________________________________________
Bent U Degene die zou komen?
‘Profetieën over de komst van de Messias’
‘Toen nu Johannes in de kerker de werken van de Christus hoorde, zond hij door middel van zijn discipelen een vraag, en zei tot Hem: Bent U Degene die zou komen, of moeten wij een ander verwachten?’ (Mat.11:3)
Een van de meest tot de verbeelding sprekende ontmoeting die de Heer Jezus heeft gehad, was die met de twee zogenaamde ‘Emmaüsgangers’ (Luk.24:13vv.). Twee gedesillusioneerde mensen die naar huis terug keerden na hun bezoek aan Jeruzalem. Hun hele wereld was ingestort nadat ze hadden gehoord hoe de Heer Jezus door de overpriesters en oversten was overgeleverd en gekruisigd. Die gebeurtenis stonden lijnrecht tegenover hun verwachtingen die ze hadden gekoesterd. Gelukkig ontmoeten zij onderweg naar huis de Heer Jezus, waardoor er veel duidelijkheid kwam. Tijdens die ontmoeting hoorde de Heer van hen hoe het kwam dat ze zo teleurgesteld waren. Hij wees hun op de Schriften, en zei tot hen dat ze alles moesten geloven wat de profeten hadden gesproken. Even later voegt de Heer de daad bij het woord en opende hen de Schriften: ‘En te beginnen met Mozes en alle profeten legde Hij hun uit wat in al de Schriften over Hem stond’ (Luk.24:27). Het openen van het Woord verspreidt licht (Ps.119:130) en zo veranderde hun verdriet in blijdschap toen ze tot de ontdekking kwamen Wie Jezus werkelijk was.
De raad van God wordt in en door het Woord geopenbaard. We kunnen we dat opmerken wanneer Filippus zijn vriend Natanaël vertelt wat (en Wie) hij in de Schriften ontdekt heeft, hij zei: ‘Wij hebben Hem gevonden van Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, van Nazareth’ (Joh.1:46). En zo mag Filippus zijn vriend tot de Heer leiden. Maar ook de religieuze leiders van Jeruzalem worden door de Heer verwezen naar de Schriften: ‘Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven’ (Joh.5:46). En in de gebeurtenis van Lazarus worden de vijf broers van de rijke man ook verwezen naar de Schriften: ‘Als zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij, ook al stond iemand uit de doden op, zich niet laten overtuigen’ (Luk.16:31; zie verder Joh.5:39; Luk.5:46; Hand.3:22, 7:37).
Vier gebeurtenissen waardoor duidelijk wordt dat het Woord van God van groot belang is. De Heer Jezus vormt het hoofdonderwerp van het Oude Testament, en de Kerstperiode is de ideale tijd om te onderzoeken wat er van tevoren over Jezus’ komst en wonderlijke geboorte geschreven is. Gaat u met mij mee om te ontdekken wat Mozes en de profeten hebben geprofeteerd over de komende Messias en wat de Schrift nog meer te zeggen over Hem te zeggen heeft?
Hij zou komen als een mens, niet als een engel
‘En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen’ (Gen.3:15)
Engelen zijn ‘dienende geesten, die tot dienst worden uitgezonden ter wille van hen die de behoudenis beërven’ (Heb.1:14). Dienende geesten, ja, maar niet in staat om de zondige mens te verlossen uit de zonde, daarvoor moest dé Mens, Jezus Christus komen! De Heer Jezus is niet gekomen om gevallen engelen te verlossen (Heb.2:16) maar mensen, gevallen in de zonde. Om die mensen te kunnen verlossen moest Hij de mensen gelijk worden (Fil.2:7-8). ‘Het Woord is vlees geworden’ (Joh.1:14). ‘Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deelhebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor de dood hun hele leven aan slavernij onderworpen waren. Want inderdaad, niet engelen neemt Hij aan, maar Hij neemt het nageslacht van Abraham aan’ (Heb.2:14-16). Er is echter één groot en bijzonder belangrijk onderscheid in het Mens-zijn van de Heer Jezus ten opzichte van alle andere mensen. Hij had wel een echt menselijk lichaam van vlees en bloed aangenomen, maar zonder de aanwezigheid van de inwonende zonde! Dat gaat verder dan wat de apostel Petrus zegt: ‘Hij die geen zonde heeft gedaan en geen bedrog werd in zijn mond gevonden’ (1Petr.2:22). Het is waar, de Schrift spreekt ook over Christus als de Heilige, Die geen zonde gekend heeft, maar dit gaat verder! Over het zonder zonde zijn van de Heer is de Schrift duidelijk! ‘Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan meelijden, maar Eén die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde’ (Heb.4:15). ‘En u weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en in Hem is geen zonde’ (1Joh.3:5). Daarom kon de Heer Jezus zeggen: ‘Wie van u overtuigt Mij van zonde?’ (Joh.8:46). De Heer Jezus is wel tot zonde gemaakt op het kruis van Golgotha, Hij, de Rechtvaardige, voor ons onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen (1Petr.3:18). ‘Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem’ (2Kor.5:24). Nee, de Verlosser zou komen als een mens, dé mens Christus Jezus, die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen’ (1Tim.2:5).
Hij zou komen als een kind, niet als een volwassene
‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst’ (Jes.9:5)
De eerste Messiaanse profetie is Genesis 3:15, die spreekt van een nakomeling van het ‘zaad’ van de vrouw. Adam is geschapen en niet geboren uit een man en vrouw. Eva is gevormd uit de man. Elk ander mens is geboren uit een man en vrouw. De Heer Jezus is geboren uit een vrouw, zonder tussenkomst van een man. De Heer Jezus was door de Heilige Geest verwekt bij Maria (Luk.1:31,35). De wijzen vroegen waar de koning van de Joden geboren was, de priesters en Schriftgeleerden kenden het antwoord: in de kleine stad Bethlehem in Judea (Mat.2:6; Mi.5:2). Maar ‘klein’ hoeft niet onbelangrijk te zijn. Toen God het volk Israël wilde oprichten, opdat via die weg de Messias in de wereld zou kunnen komen, schonk Hij een baby aan een kinderloos echtpaar (Gen.18:10). Die zoon, Izaäk, werd de vader van Jakob, die op zijn beurt de vader werd van de zonen van de stammen van Israël. Daarom wordt God genoemd: ‘de God van Abraham, Izaäk en Jakob’. Toen het volk in slavernij in Egypte geraakt was, schonk God een baby aan een toegewijd joods echtpaar, en Mozes groeide op en werd de bevrijder van het volk Israël (Ex.2:1). Veel later, toen het volk Kanaän had veroverd, verlieten zij de Here en gingen de afgoden dienen. God schonk een kind aan Elkana en Hanna, Samuël. Hij groeide op en leidde het volk terug tot de dienst aan God (1Sam.1:19-20). God gebruikte twee weduwen – Naömi en Ruth – en Ruth huwde Boas, waaruit Obed geboren werd (Ruth 4:13-22). Obed’s achterkleinkind, David, werd geboren en God gebruikte hem om het koningschap te herstellen dat onder Saul in verval was geraakt (1Sam.16:4-13). De Heer Jezus werd geboren als nakomeling van David (Mat.1:1). De engelen die verschenen aan de herders in de velden van Bethlehem kregen te horen: ‘U is heden een Heiland geboren, die Christus de Heer is, in de stad van David. En dit zal voor u het teken zijn: u zult een kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe’ (Luk.2:11-12). Ja, baby’s zijn klein maar niet onbelangrijk en het is Gods antwoord aan een wereld verloren in schuld.
Hij zou komen als een man, niet als een vrouw
‘Toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen’ (Rom.5:14)
De oudtestamentische profetieën spreken over de verwachte Messias altijd in termen van een man, nooit als een vrouw. Romeinen 5:12-21 laat ons zien dat Adam het hoofd was van het menselijk geslacht. De Heer Jezus kwam als de laatste ‘Adam’ om het menselijke ras te verlossen en een nieuwe heerschappij te creëren (1Kor.15:20-22, 45-49). ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst (Jes.9:5). Heel opmerkelijk is de tekst in Openbaring 12:5, waar gesproken wordt over ‘een Zoon, een mannelijk kind. ‘En zij baarde een Zoon, een mannelijk kind, die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon’. Een duidelijke verwijzing naar de Messias uiteraard. Deze Messias vinden we terug in Psalm 2 die ons een vooruitblik geeft over de toekomstige heerschappij van de Messias en daar is tot twee keer toe sprake van een ‘Zoon’. ‘Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg, Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk. Nu dan, gij koningen, weest verstandig, laat u gezeggen, gij richters der aarde. Dient de Here met vreze en verheugt u met beving. Kust de zoon, opdat hij niet toorne en gij onderweg niet te gronde gaat, want zeer licht ontbrandt zijn toorn. Welzalig allen die bij Hem schuilen!’ (Ps.2:7-12). Ook het Nieuwe Testament spreekt over ‘zoon van David’ of ‘zoon van Adam’ (Mat1:1; Luk.3:23,38). Maria zou, zoals door de engel aangekondigd, een Zoon baren, en zij baarde haar eerstgeboren Zoon (Luk.1:31; 2:7).
Hij zou komen als een Jood, niet als iemand uit de volkeren
‘U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de behoudenis is uit de Joden’ (Joh.4:22)
In Genesis 12:1-3 sluit God een verbond met Abraham en zijn nageslacht en via hem zou de hele wereld gezegend worden. ‘De Here nu zeide tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden.’ Die zegen komt via de Heer Jezus. ‘Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus. (Gal.3:16-18). De Messias zou voortkomen uit de stam van Juda: ‘De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en hem zullen de volken gehoorzaam zijn’ (Gen.49:10; Heb.7:14). Maar ook uit het geslacht van David (2Sam.7:12-16) en geboren uit een maagd. ‘Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven’ (Jes.7:14; Luk.1:34-38). Hij zou in Bethlehem geboren worden, een plaats in Israël. Gods zegen voor alle geslachten van de aardbodem is gekomen via Abraham, de ‘aartsvader’ van het volk Israël waaruit de Messias gekomen is (Gen.12:3). Ja, de behoudenis is uit de Joden (Joh.4:22).
Hij zou komen als de Zoon van God, nIet als zoon van een mens
‘Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon’ (Gal.4:4)
In het eerste boek Samuël worden we geconfronteerd met de vraag: ‘Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de Here zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden? (1Sam.2:25). En de profeet Jesaja wijst ons er ook op dat het ‘onze ongerechtigheden zijn die scheiding brengen tussen ons en God’ en ‘onze zonden getuigen tegen ons’ (Jes.59:2) en hij ‘ontzette zich dat er niemand was die tussenbeide trad’ (Jes.59:2,12,16). Het is niet zo dat God in oorlog met de mens is, maar de mens met God! En omdat het de mens was die in oorlog met God, moest hij met Hem worden verzoend. Zo onderwijst Paulus ons ‘dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend was’ (2Kor.5:19). Jezus ‘komen’ in de wereld lostte het probleem van de zonde niet op, maar wel door zijn lijden en sterven op het kruis van Golgotha, waar Hij, de Rechtvaardige stierf voor ons onrechtvaardigen (1Petr.2:24; 3:18). ‘Want behaagde de hele Volheid in Hem te wonen en door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen, na vrede gemaakt te hebben door het bloed van zijn kruis’ (Kol.1:19-20). Zo is het Woord vlees geworden en heeft onder ons gewoond (Joh.1:14). De Immanuël, God met ons! Dat is het mysterie van Kerst, of liever van zijn geboorte in Bethlehem, Gods Zoon is in de wereld gebracht. ‘Want er is één God en één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen’ (1Tim.2:5-6). Dat wil niet zeggen dat de mens min of meer automatisch met God verzoend is door het offer van Christus, maar de gevolgen van dat offer strekken zich uit en kunnen deel uit gaan maken van allen die geloven. Zo zegt Paulus ‘Maar nu is, buiten de wet om, gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten getuigenis gegeven wordt, namelijk gerechtigheid van God tot allen en over allen die geloven’ (Rom.3:22). Zoals gezegd God zond zijn Zoon want zo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft (Joh.3:16). Zal Hij die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft en voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken? (Rom.8:32).
_____________________________________________________________
Profetie en Talen
1 Korinthiërs 14
Inleiding
De discussie over dit onderwerp zal wel nooit verstommen zolang er gelovigen op aarde zijn en ook dit artikel zal daar geen verandering in brengen. Waarom dan toch dit artikel? Heel eenvoudig omdat het over een onderwerp gaat dat in de Bijbel staat. Of u een definitief antwoord krijgt op uw eventuele vragen in verband ermee, weet ik niet, maar misschien kunt u er uw voordeel mee doen. U mag mijn gedachten toetsen aan Gods Woord, want dat is de Waarheid (Joh.17:17). Zo is het mogelijk Augustinus die gezegd heeft: ‘In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde’ en het is goed elkaar daaraan nog eens te herinneren. In het overdenken van dit onderwerp, dat ik als bijzaak beschouw, is verdraagzaamheid dan ook een vereiste. Persoonlijk heb ik in mijn jeugd enige tijd een Pinkstergemeente bezocht, waar ook het spreken in tongen gepraktiseerd werd. Dit om maar aan te geven dat ik weet waarover ik spreek.
Onderaan dit artikel kunt u een overzicht vinden van de Bijbelse woorden die met dit onderwerp verband houden. Voordat we beginnen met de bespreking van het onderwerp, raad ik u aan om in alle rust hoofdstuk 14 van de eerste brief aan de Korinthiërs te lezen, want meestal start de discussie over dit onderwerp zonder daarvan kennis te hebben genomen, is mijn ervaring, en dat is jammer.
Ik gebruik de Voorhoeve-vertaling van het Nieuwe Testament.
Vs.1-2 ‘Jaagt naar de liefde en streeft naar de geestelijke uitingen, maar vooral, dat u mag profeteren. Want wie in een taal spreekt, spreekt niet voor mensen, maar voor God; want niemand verstaat het, maar in de geest spreekt hij verborgenheden’.
De liefde, waar het voorgaande hoofdstuk over spreekt, is de basis voor het streven naar de geestelijke gaven die kunnen worden gebruikt in de Gemeente. Paulus valt met de deur in huis, want we worden opgeroepen om te jagen naar liefde en te streven naar het profeteren, want wie profeteert, spreekt voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting (14:3) en het bouwt de Gemeente op (14:4), en dat is het belangrijkste.
Daarmee plaats Paulus een geestelijke uiting, zoals het spreken in een taal, onmiddellijk op een lagere plaats (vgl.13:8). Wij dienen echter te streven naar de grootste genadegaven (12:31). Niemand verstaat het als iemand in een taal spreekt en daarom is uitleg vereist (vs.14, 27-28). Spreken in een taal verbonden met uitleg kan dan de vorm van profetie aannemen.
Kort samengevat: Wie in een vreemde taal spreekt, bouwt geen mensen op, hoogstens zichzelf, maar wie profeteert, bouwt de Gemeente op. Paulus hier niet over het nut van de Geestesgaven in het algemeen, maar over het nut ervan in de gemeentelijke samenkomst.
We sommen een aantal specifieke opmerkingen over het spreken in een taal op:
(1) De gave van het spreken in een taal is een geestelijke gave van de Heilige Geest (12:28; 14:2,39).
(2) Spreken in een taal is een geestelijke gave die niet noodzakelijk is voor onze redding. Men stelt de doop met of in de Heilige Geest als voorwaarde voor het spreken in tongen (12:30-31), dat is een gekunstelde uitleg en gaat voorbij aan de werkelijke betekenis van de komst en uitstorting van de Heilige Geest (1Kor.12:13).
(3) De gave van het spreken in een taal staat op een lager niveau dan profeteren (14:4).
(4) Het uitoefenen van de gave van het spreken in talen in het publiek is verbonden aan de voorwaarde dat er uitleg van is (14:26-28).
Vs.3-4 ‘Maar wie profeteert, spreekt voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting. Wie in een taal spreekt bouwt zichzelf op; maar wie profeteert, bouwt de gemeente op’
Hier vinden we een definitie van wat onder profeteren verstaan moet worden. Meestal denken wij bij het woord profeteren onmiddellijk aan spreken over toekomstige dingen en die betekenis kan het ook hebben, maar hier wordt spreken tot of voor mensen omschreven als woorden van God die dienen tot opbouwing, vermaning en vertroosting van de gemeente. ‘Als iemand spreekt, laat het zijn als uitspraken van God’ (1Petr.4:11). Er wordt van uitgegaan dat we overvloedig dienen in het gebruik van geestelijke gaven die dienen om de Gemeente op te bouwen (14:12). Wie in een taal spreekt, bouwt zichzelf op. Paulus sprak meer dan allen in talen, maar geeft toch de voorkeur aan profetie omdat het de gemeente sticht (14:18). Spreken in een taal bouwt alleen de spreker op, niet de gemeente!
Vs.5 ‘En ik wilde wel dat u allen in talen sprak, maar nog meer dat u profeteerde. En wie profeteert, is meer dan wie in talen spreekt, tenzij hij het uitlegt, opdat de gemeente opbouwing ontvangt’.
Het is duidelijk waaraan de Heilige Geest de voorkeur geeft! Hoewel de apostel wilde dat allen in talen zouden kunnen spreken, geeft hij toch de voorkeur aan profetie, tenzij het wordt uitgelegd, door degene die in tongen spreekt of door een andere uitlegger (14:27-28), want dan ontvangt de gemeente ook woorden tot opbouwing (14:12).
Wie in talen spreekt kan persoonlijk een mooie geestelijke ervaring ondervinden, maar als er geen vertaling is dient het niet tot opbouw van de gemeente (12:30; 14:13, 22-25, 27-28). Vandaar Paulus’ verlangen dat men zich zou uitstrekken tot de profetie, want profetie is een grotere en meer bruikbare gave dan spreken in een taal.
Vs.6-9 ‘En nu, broeders, als ik tot u kom en in talen spreek (of: in een vreemde taal spreek), welk nut zal ik u doen, als ik niet tot u spreek óf in openbaring, óf in kennis, óf in profetie, óf in leer?’ Zelfs de onbezielde dingen die geluid geven, hetzij fluit, hetzij harp, als zij geen onderscheid in de tonen geven, hoe zal men weten wat op de fluit of wat op de harp gespeeld wordt? Immers als de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich voor de oorlog gereedmaken? Evenzo ook u, als u door de taal geen verstaanbaar woord geeft, hoe zal men weten wat gesproken wordt? Want u zult in de lucht spreken.
Paulus legt ook hier weer de nadruk op ten eerste de mindere waarde van het spreken in talen, en ten tweede de meerdere waarde van de profetie. Sommige uitleggers gaan ervan uit dat Paulus hier andere talen bedoelde dan de taal die ze in Korinthe spraken. God geeft ons geen gaven om onszelf te stichten, maar opdat de anderen stichting ontvangen. Paulus hecht grote waarde, of beter gezegd, geeft de voorkeur aan dat wat de gemeente opbouwt (14:3,12,17,26).
Vs.7-12 Zelfs de onbezielde dingen die geluid geven, hetzij fluit, hetzij harp, als zij geen onderscheid in de tonen geven, hoe zal men weten wat op de fluit of wat op de harp gespeeld wordt? Immers als de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich voor de oorlog gereedmaken? Evenzo ook u, als u door de taal geen verstaanbaar woord geeft, hoe zal men weten wat gesproken wordt? Want u zult in de lucht spreken. Er zijn wie weet hoeveel soorten geluiden in de wereld, en geen is zonder eigen klank. Als ik nu de betekenis van het geluid niet ken, zal ik voor hem die spreekt, een vreemdeling zijn, en hij die spreekt, zal voor mij een vreemdeling zijn. Zo ook u, omdat u streeft naar geestelijke gaven, tracht overvloedig te zijn tot de opbouwing van de gemeente’.
Paulus gebruikt hier het beeld van twee muziekinstrumenten, de fluit en de harp. Als er geen verschil tussen de tonen zijn, hoe zul je weten welke melodie er gespeeld wordt? Maar ook in een oorlogssituatie, wanneer de bazuin klinkt en die geeft een onduidelijk geluid, hoe weet je dan dat je de juiste handelingen moet uitvoeren? En zo is het ook met jullie, als je niet in een verstaanbare taal spreekt, want hoe moeten de mensen dan weten waar je het over hebt? Je slaat een gek figuur als je maar wat staat te brabbelen.
Vs.14 ‘Daarom moet hij die in een taal spreekt, bidden dat hij het mag uitleggen. Want als ik in een taal bid, dan bidt mijn geest, maar mijn verstand is onvruchtbaar’.
Wil het spreken of bidden in een taal effect en betekenis hebben voor de gemeente, dan moet de spreker bidden om het te mogen uitleggen. Omdat hij niet de betekenis van zijn gebed kent, moet ook de bidder zelf om uitleg bidden, want met zijn geest bidt hij wel, maar het gaat zijn verstand te boven. Maar als je verstand tijdens het bidden in een vreemde taal werkeloos blijft (vs.13v.), hoe kan je dan zelf wel verstaan wat je aan het zeggen bent?
In dit hoofdstuk gaat het telkens om de uitoefening van de gave van het spreken in talen in de gemeente; daarom dient er daar ook uitleg te zijn (14:27-28). Dit is een vereiste waartegen vaak gezondigd wordt! Is er geen uitlegger, dan dient de spreker of bidder te zwijgen.
Vs.15-17 ‘Hoe is het dan? Ik zal met mijn geest bidden, maar ik zal ook met mijn verstand bidden; ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen. Anders, als u looft met de geest, hoe zal hij die de plaats van een onkundige inneemt, amen zeggen op uw dankzegging? Hij weet immers niet wat u zegt? Want u dankt wel goed, maar de ander wordt niet opgebouwd’.
Paulus sprak meer dan zij allen in talen, daarom spreekt hij hier in de eerste persoon.
Sommige uitleggers gaan ervan uit dat het ook hier gaat om bidden en zingen in een onbekende taal, omdat de onkundige immers niet weet wat er gezegd wordt hij of zij dan ook niet opgebouwd. Daarom is het beter te bidden zodat ik en de ander het verstaat. Datzelfde geldt voor het zingen, ik zal zó zingen dat ik en de ander het versta. Alleen op die manier kan de ander er ‘amen’ op zeggen en wordt erdoor opgebouwd.
Vs.18-19 ‘Ik dank God, dat ik meer dan u allen in talen spreek: maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden spreken met mijn verstand, om ook anderen te onderwijzen, dan tienduizend woorden in een taal’.
Hier ligt de nadruk op het gebruik van de gave van het spreken in een andere taal in de gemeente, te onderscheiden van persoonlijke private uitoefening. Het grote onderscheid, vijf ten opzichte van tienduizend, geeft duidelijk de belangrijkheid van de profetie aan boven het spreken in talen. Vijf woorden die een ander ook kan verstaan en erdoor opgebouwd, dan tienduizend in een taal waar niemand iets aan heeft.
Vs.22-25 ‘Broeders, weest geen kinderen in uw overleggingen, maar weest kleine kinderen in de boosheid, en wordt in uw overleggingen volwassenen. In de wet staat geschreven: ‘Ik zal in andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken, en ook zo zullen zij Mij niet horen, zegt de Heer. De talen zijn dus tot een teken, niet voor de gelovigen, maar voor de ongelovigen; en de profetie is niet voor de ongelovigen, maar voor de gelovigen.
Hier geeft de apostel een totaal andere verklaring voor de talen, namelijk dat ze tot een teken zijn, met andere woorden ze hebben een bepaalde betekenis. Voor wie? Voor ‘dit volk’ de ongelovigen van het volk Israël. En wat houdt die betekenis in? Oordeel! Hiervoor wordt het boek Jesaja als verduidelijking aangehaald (Jes.28:11-12). Het gaat hier om de Assyriërs die tot het volk zouden spreken in talen die het niet verstond, maar helaas hebben ze het niet begrepen en heeft het niet tot hun bekering geleid. Evenzo waren de talen op de Pinksterdag in Handelingen 2 een teken wat het merendeel van het volk Israël niet heeft verstaan. Sommigen zijn dan ook van mening dat je met gebruik van tongentaal je wel kan richten tot ongelovigen – bijvoorbeeld in een zendingsgebied waar je dan spreekt in de taal die die mensen verstaan en geen gebrabbel uiteraard – maar met profetie spreek je tot gelovigen ter opbouwing, bemoediging en vertroosting. Daarom dat ook hier weer de profetie de voorkeur geniet, zoals uit het vervolg blijkt.
Als dan de hele gemeente op één plaats samenkomt en allen spreken in talen, en er komen onkundigen of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen dat u wartaal spreekt? Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of een onkundige binnen, dan wordt hij door allen overtuigd, door allen beoordeeld; het verborgene van zijn hart wordt openbaar, en dus zal hij op zijn aangezicht neervallen en God aanbidden en verkondigen dat God werkelijk onder u is’.
Maar als je als Gemeente samenkomt ga je niet in talen spreken want daar heeft niet wat aan en zeker de ongelovigen niet! Die zullen zich afvragen waar zijn die mee bezig! Maar als allen profeteren – nogmaals: spreken voor mensen tot opbouwing, vermaning en vertroosting – dan ligt de zaak heel anders, wat verstaat een ongelovige en kan het zijn dat het verborgene van zijn hart openbaar wordt en zich bekeert.
Vs.26 ‘Hoe is het dan, broeders? Wanneer u samenkomt, heeft ieder een psalm, heeft een leer, heeft een openbaring, heeft een taal, heeft een uitlegging: laat alles gebeuren tot opbouwing. (Zie voor de volgende verzen ook het artikel ‘Samenkomen in het huis van God’ in de rubriek: De Gemeente)
Hier vinden we aanwijzingen van hoe de gelovigen als Gemeente samenkwamen: er was vrijheid, geen eenmansbediening en alles diende tot opbouw van de gelovigen.
Vs.27-28 ‘Als iemand in een taal spreekt, dan door twee of ten hoogste drie, en ieder op zijn beurt, en laat het uitleggen. Maar als er geen uitlegger is, laat hij zwijgen in de gemeente en laat hij tot zichzelf spreken en tot God’.
Het is noodzakelijk dat, wanneer er in talen gesproken wordt, uitleg gegeven wordt! Zie vs.5 ‘Tenzij hij het uitlegt’, of ook vs.13 ‘Bidden dat hij het mag uitleggen’ en vs.27 ‘Laat één het uitleggen’. Uitleg wordt vaak achterwege gelaten, terwijl het spreken in talen wel uitgeoefend wordt. Dit gaat in tegen de duidelijk instructies van de apostel!
Vs.29-33 ‘En laten twee of drie profeten spreken en laten de anderen het beoordelen. En als aan een ander die daar zit, iets geopenbaard wordt, laat de eerste zwijgen. Want u kunt allen, één voor één profeteren, opdat allen leren en allen vertroost worden. En de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderworpen. Want God is niet een God van verwarring maar van vrede, zoals in alle gemeenten van de heiligen’.
Twee of drie spreken in een taal of profeteren en de geesten van de profeten zijn aan elkaar onderworpen, want God is geen God van verwarring maar van vrede.
Vs.34-37 ‘Laten de vrouwen zwijgen in de gemeenten; want het is hun niet geoorloofd te spreken, maar laten zij onderdanig zijn, zoals ook de wet zegt. En als zij iets willen leren, laten zij thuis hun eigen mannen vragen; want het is een schande voor een vrouw te spreken in de gemeente. Of is het woord van God van u uitgegaan? Of is het alleen tot u gekomen? Als iemand meent een profeet te zijn of geestelijk, laat hij erkennen, dat wat ik u schrijf een gebod van de Heer is. Maar is iemand onwetend, hij zij onwetend’.
Is Gods Woord tijdgebonden wanneer het om de positie van de vrouw in de gemeente gaat? Moeten we dit duidelijk bevel wegredeneren of ter harte nemen? Moeten we aan inlegkunde doen om het aan onze behoeften aan te passen of aan uitlegkunde en doen wat er staat? Paulus staat niet toe dat een vrouw leert of over een man heerst (1Tim2:12). Hoever mogen we gaan wanneer de vraag aan de orde komt over het functioneren van de vrouw in de gemeente? De Schrift is mijns inziens duidelijk, maar is dat haalbaar in onze tijd van emancipatie? Veel is mogelijk, niet alles is wenselijk.
Vs.39-40 ‘Daarom, mijn broeders, streef ernaar te profeteren, en verhindert het spreken in talen niet. Maar laat alles welvoeglijk en met orde gebeuren’.
Hoe we ook denken over het spreken in talen, we mogen het niet verhinderen. Verdraagzaamheid ten opzichte van elkaar in de gemeente is hier de sleutel!
Samenvatting
Wanneer we een samenvatting maken, valt het op dat de apostel Paulus de gave van het spreken in talen relativeert ten opzichte van de profetie. Ik kom tot negen vermeldingen die dat aangeven:
Tenslotte
Als het spreken in tongen of wat men daaronder ook mag verstaan zo belangrijk zou zijn is het dan niet vreemd dat we daarvan in het leven van de Heer Jezus niets tegenkomen? Op zijn minst hadden we daarvan toch een voorbeeld in de Schrift vermeld moeten zijn, maar we horen niets daarover. Reden voor mij om het spreken in tongen betrekkelijk te achten.
Woordverklaring
Woordverklaring volgens Strong-coderingen:
Hand.2:3,4 ‘talen’ – Grieks: ‘gloossa’, afleiding onzeker,
(1) de tong, een lichaamsdeel, een spraakorgaan
(2) een tong, de taal of het dialect dat een bepaald volk spreekt, te onderscheiden van die van andere volken.
Hand.2:8 ‘taal’ – Grieks: ‘dia’lektos’
(1) gesprek, taal, omgangstaal
(2) bepaalde taal, streektaal.
Hand.2:11 ‘talen’ - gelijk aan Hand.2:4.
Hand.10:46 ‘talen’ - gelijk aan Hand.2:4
Hand.19:6 ‘talen’ - gelijk aan Hand.2:4
1Kor.14:2, 4, 5, 6, 9, 13, 14, 18, 19, 22, 23, 26, 39 ‘taal’ - gelijk aan Hand.2:4.
1Kor.14:21 ‘talen’ – Grieks: ‘hete’roglossos - iemand die een vreemde taal spreekt
_____________________________________________________________