Nieuwe Testament – Zes gestalten van Christus – Hebreeën 1:1-4

25 september, 2024

Bijbelboeken: Hebreeën

Nieuwe Testament

‘Zes Gestalten van Christus’

(Hebreeën 1:1-4)

“Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft. Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht, is nadat Hij door Zichzelf de reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht, gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge, zoveel meer geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam geërfd heeft dan zij.”

 Inleiding

De eerste vier verzen van de brief aan de Hebreeën vestigen meer dan enig anders gedeelte van deze brief, de aandacht op de Heer Jezus. In een abrupt begin zonder een introductie of groeten en woorden van dankzegging of gebeden begint deze brief van de apostel Paulus. Slechts één andere brief begint op een vergelijkbare manier: de eerste brief van Johannes. De auteur valt met de deur in huis; Christus wordt ons voorgesteld in deze vier verzen in zes gestalten van Christus, waaraan we in dit artikel aandacht willen geven.

Christus als Zoon (1:3)

“Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen.”

De verklaring van de glorie van zijn Zoonschap volgt. Hij is eeuwig Zoon van God, de eniggeborene, waarachtig God in de eeuwigheid. Hij is Zoon van God in incarnatie, de gedaante van een mens aannemend, zuivering van zonden makend en Hij is in de opstanding de eerstgeborene, verklaard Zoon van God door opstanding uit de doden. Het is een wonderbaarlijke openbaring van Hemzelf, die overeenkomt met de soortgelijke uitspraken in het begin van het evangelie van Johannes en het eerste hoofdstuk van Colossenzen. De verklaring van de glorie van Zijn Zoonschap volgt. Hij is eeuwig Zoon van God, de Eniggeborene, waarlijk God in de eeuwigheid. Hij is Zoon van God in incarnatie, de gedaante van een mens aannemend, zuivering van zonden makend en Hij is in de opstanding de eerstgeborene, verklaard Zoon van God door opstanding uit de doden. Het is een wonderbaarlijke openbaring van Zichzelf, overeenkomend met de soortgelijke verklaringen in het begin van het Evangelie van Johannes en het eerste hoofdstuk van de brief aan de Colossenzen. Christus is het beeld van God (2Kor.4:4); “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien.” (Joh.14:9). “Hij is het beeld van de onzichtbare God” (Kol1:15), “De uitstraling van zijn heerlijkheid, de afdruk van zijn wezen.” (Heb.1:3) Christus is “God over alles, gezegend tot in eeuwigheid.” (Rom.9:5) “Christus die in de gestalte van God zijnde het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn”, nee, want Hij was God (Fil.2:6) “…Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven.” (1Joh.5:20) En zo mogen wij, gelijk Thomas, de Heer aanbidden als “Mijn Heer en mijn God.” (Joh.20:28)

Christus als Schepper (1:2)

“De Zoon… door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft.”

De Schrift is zeer duidelijk: de werelden zijn door Christus geschapen. In de Bijbel is geen spoor van evolutie te vinden en de idee dat God door middel van evolutie geschapen heeft is complete onzin. Waarom is het zo moeilijk te accepteren dat God de wereld geschapen heeft; “Zou voor God iets te wonderlijk zijn?” (Gen.18:14) Trouwens de hele evolutietheorie is een fabel. Nee, iemand die zich een gelovige noemt accepteert wat het Woord van God leert. “De Zoon door Wie Hij ook de werelden heeft gemaakt.” “…God, Die alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus.” (Ef.3:9; Joh.1:3; Kol.1:16) Het uitgestrekte heelal is het werk van Zijn handen en Hijzelf is als God zelf aanwezig in “de uitstraling van Zijn heerlijkheid en de uitdrukking van Zijn wezen.” Alle dingen zijn door Hem en voor Hem. Door Hem werden de werelden de werelden gemaakt. Letterlijk ‘de tijdperken’; Helenisten begrepen er het universum onder. De betekenis ervan is dan gelijk aan schepping. Het wordt zo gebruikt in de Griekse vertaling van het Oude Testament, bekend als de Septuagint. Hij houdt alle dingen in stand door het Woord van Zijn kracht. God is niet alleen de Schepper, Hij is ook de onderhouder ervan. “De levende God, die een Onderhouder is van alle mensen, het meest van de gelovigen.” (1Tim.4:10; 6:13) “De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat daarin is, Hij die Heer is van de hemel en de aarde, en woont niet in met handen gemaakte tempels, en wordt ook niet door mensenhanden verzorgd alsof Hij nog iets nodig heeft, daar Hijzelf aan allen leven en adem en alles geeft.” (Hand.17:24-25)

Christus als Profeet (1:2)

“God heeft in het laatst der dagen gesproken in (de) Zoon.”

Het fundament waarop alles rust, het Woord van God, is de eerste grote uitspraak die we tegenkomen. Het vertelt ons dat God van oudsher tot de vaderen heeft gesproken in de profeten. De profeten waren niet, zoals zo vaak wordt beweerd door de ontkenners van de goddelijke inspiratie “Joodse patriotten en visionairs”, maar ze waren de spreekbuis van God “heilige mannen van God die spraken zoals zij werden bewogen door de Heilige Geest.” (2Petr.1:21) De woorden die zij uitten, zijn de woorden van God. En dit geldt voor Mozes, de auteur van de Pentateuch en alle andere instrumenten die gebruikt zijn bij het produceren van de geschriften van het Oude Testament. En Hij sprak in vele maten (of delen) en op vele manieren, geschiedenissen, verordeningen, goddelijk voorgeschreven instructies, visioenen, dromen en directe profetische uitingen, die een fragmentarisch karakter hebben; ze zijn op zichzelf niet compleet en definitief. En daarom vinden we in deze brief de wet, de profeten en de Psalmen minder vaak geciteerd dan in enig ander deel van het Nieuwe Testament. Het is een opvallend kenmerk van Hebreeën dat de namen van de profeten, zoals Mozes, David, Jesaja, etc. worden weggelaten. God is de spreker! Hij sprak in de profeten over Hem, die nu volledig geopenbaard is in Zijn heerlijkheid, dat wil zeggen Zijn Zoon, de beloofde Messias. Mensen werden door God geroepen, nu spreekt God Zelf in Zoon; het Woord is vlees geworden. Waren er vroeger veel profeten, nu slechts één, de Zoon. Vroeger veel en vaak fragmentarische boodschappen, nu een laatste en volmaakte boodschap. Onze Heer verklaarde van de geschriften van het Oude Testament: “Zij zijn het die van Mij getuigen.” (Joh.5:39) Voordat Hij in de wereld kwam getuigde Hij ook van dit feit: “In de boekrol staat van Mij geschreven.” (Heb.10:7) God sprak in het Oude Testament en bereikte zijn hoogtepunt in de manifestatie van de Persoon van Christus. “Aan het einde van deze dagen heeft de Zoon tot ons gesproken.”

Christus als Priester (1:3)

“Nadat Hij door Zichzelf de reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht.”

Jezus heeft in Zichzelf de reiniging van de zonden tot stand gebracht (Heb.7:25-28; 2:17). Alleen de Zoon van God kon dit en niemand anders, omdat Hij het volmaakte Lam van God was. (Joh.1:29, 36) Deze passage toont de persoonlijke en volmaakte competentie van de Zoon van God om dit machtige werk te verrichten. Het werd gedaan aan het kruis, in de dood waarin Hij God verheerlijkte en die Hem voor eeuwig heeft verheerlijkt. Het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden kon wegnemen, daar was meer voor nodig (Heb.10:4). “Zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Heb.9:22) en de hogepriester offerde eenmaal per jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de afdwalingen van het volk. Ieder jaar moest hij dat doen, “maar Christus, gekomen als Hogepriester van de komende goederen, door de grotere en volmaaktere tabernakel, niet met handen gemaakt (dat is niet van deze schepping) ook niet door het bloed van bokken en kalveren, maar door zijn eigen bloed, is eens voor altijd ingegaan in het heiligdom, na een eeuwige verlossing verworven te hebben.” (Heb.9:11:12) “Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem.” (2Kor.5:21)

Christus werk als Hogepriester beperkt zich echter niet tot die unieke eenmalige daad op het kruis van Golgotha, Hij is gaan zitten aan de rechterhand van God om voor ons te pleiten als wij verzocht worden en voor ons pleiten als wij gezondigd hebben (1Joh.2:1-2). Christus is een barmhartig en trouw hogepriester want waarin Hijzelf geleden heeft toen Hij verzocht werd, kan Hij hun die verzocht worden te hulp komen (Heb.2:18). “Want wij hebben niet een hogepriester die niet met onze zwakheden kan meelijden, maar Eén die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde. Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op juiste tijd.” (Heb.4:15-16)

Christus als Koning (1:3)

“Is gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge.”

‘Hij is gaan zitten’ – het werk is volbracht, en “wij zien Jezus met eer en heerlijkheid gekroond.” (Heb.2:9) De Heer Jezus is de Priester-Koning die zich gezet heeft aan Gods rechterhand (Hand.2:36). De plaats die Hij heeft ingenomen aan de rechterhand van de Majesteit in den hoge is alleen passend en mogelijk voor een goddelijk persoon. Het feit dat Hij deze plaats innam en ging zitten, getuigt van de perfectie, de volledigheid en aanvaarding van het werk dat Hij ondernam en voltooide aan het kruis. Hij zit nu op de troon van God. Davids troon en zijn eigen troon zal Hij ontvangen wanneer Hij als de eerstgeborene terugkeert uit de heerlijkheid. Hij is de Messias, de Christus, beloofd aan Israël. “Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg.”  (Ps.2:6) De tijd is niet meer veraf wanneer “alle knie zich voor Hem zal buigen en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader.” (Fil.2:10-11) “Want niet aan engelen heeft Hij de onderworpen het toekomstig aardrijk waarover wij spreken, maar iemand heeft ergens betuigd en gezegd: ‘Wat is de mens dat U hem gedenkt, of de mensenzoon, dat U acht op hem geeft? U hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond en hem gesteld over de werken van uw handen; alles hebt U onder zijn voeten onderworpen. Want door Hem alles te onderwerpen heeft Hij niets overgelaten dat hem niet onderworpen zou zijn. Doch nu zien wij nog niet alles aan hem onderworpen.” (Heb.2:5-8) “Want Hij moet regeren, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood te niet gedaan. Want Hij heeft alles aan zijn voeten onderworpen. Wanneer Hij nu zegt dat alles Hem onderworpen is, is het duidelijk dat Hij wordt uitgezonderd die Hem alles onderworpen heeft. Maar wanneer Hem alles onderworpen is, dan zal ook de Zoon onderwerpen zijn aan Hem die Hem alles onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn.” (1Kor.15:25-28)

Christus als Erfgenaam (1:2)

‘Die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen.’

Als erfgenaam van alle dingen heeft Christus een grotere erfenis en dus een grotere naam. In Psalm 2:7 noemt God de Vader Christus “Mijn Zoon”, een titel die Hij niet aan engelen zou geven. Psalm 2:7 verwijst naar Christus’ opstanding, niet naar Zijn geboorte in Bethlehem (zie Handelingen 13:33). Psalm 2 spreekt van Christus als erfgenaam: “Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit.” (Ps.3:7-8) In de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden horen we dat de landlieden wisten wie Christus was. Zij zeiden onder elkaar: “Deze is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden en zijn erfenis in bezit nemen.” (Mat.21:38; zie ook vers 45; Mark.12:7) Christus is de erfgenaam van alle dingen, en wij delen in die erfenis!  “En zijn wij kinderen, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.” (Rom.8:17) Paulus bevestigt dit nog eens in de brief aan de Galaten: “U bent dus niet meer slaaf, maar zoon; en bent u Zoon, dan ook erfgenaam door God.” (4:7; 3:29)

Excurs: De drie ambten van Christus, Profeet, Priester en Koning, zijn verbonden met een zalving:

  1. Voor zalving van de Profeet zie: 1Kon.19:16; Jes.61:1; Ps.105:15

  2. Voor zalving van de Priester zie: Ex.28:41; 40:15

  3. Voor zalving van de Koning zie: 1Sam.9:16; Ps.45:8; Luk.4:18

______________________________________________________________________________