Ondanks zijn grote kwaliteiten als legeraanvoerder en opvolger van Mozes, kende Jozua ook zijn zwakheden. Wanneer we zijn leven onder de loep nemen, zullen we tot de ontdekking komen dat hij ‘een mens was van gelijke natuur als wij’ (Jak.5:17), dus met fouten en gebreken. Jozua was de eerstgeborene van Nun (1Kron.7:27), was geboren in Egypte en met het volk uit Egypte vertrokken. Zijn vader – van zijn moeder is niets bekend – moet dan ook een gelovige zijn geweest, want in gehoorzaamheid aan Gods bevel had hij het bloed aan de deurposten gestreken om zijn huis, en dus ook Jozua als eerstgeborene, te beschermen voor de verderfengel, anders zou hij gedood zijn geweest (Ex.12:12-13). Zijn naam Hosea betekende ‘redder’, maar met profetisch inzicht veranderde Mozes hem in Jozua, ‘God is Redder’ (Num.13:8,16). De Griekse vorm daarvan is Jezus (Mat.1:21).
Wie Jozua werkelijk was, kwam aan het licht gedurende zijn lange staat van dienst. Hij was een uitmuntend generaal die het volk door de woestijn leidde en het beloofde land binnenbracht. We weten niet waar en of hij een militaire opleiding heeft genoten, of het moet zijn gelijk Mozes in Egypte (Hand.7:22). Zijn karakter komt tot uitdrukking door zijn geloof (Num.14:6-8), toewijding (Num.32:12), geestelijkheid (Joz.3:5; 8:30), eerbied (Joz.5:14), moed (Joz.10:25), gehoorzaamheid (Joz.11:15) en beslistheid (Joz.24:15).
Hij begon zijn loopbaan als een dienaar van Mozes (Ex.34:13), want als God een leider op het oog heeft, dient deze te beginnen als een dienaar (Mat.25:21). Met het Nieuwe Testament in ons bezit, zouden we met de woorden van Paulus zeggen: ‘Geen pasbekeerde, opdat hij niet, hoogmoedig geworden, in hetzelfde oordeel als de duivel valt’ (1Tim.3:6). Hij leidde zijn leger in de strijd tegen Amalek, die hij overwon (Ex.17), en was samen met Kaleb een van de twee verspieders die geloof hadden om het land binnen te trekken, wat dan veertig jaar later ook gebeurde. De Joodse traditie zegt dat Jozua 85 jaar oud was toen hij Mozes opvolgde en hij is 110 jaar geworden (Joz.24:29). Jozua leefde niet op grond van verklaringen, maar op grond van beloften, en die beloften zijn allemaal uitgekomen (Joz.21:45; 23:14). Deze beloften waren gebaseerd op Gods woord aan Abraham dat zijn nakomelingen het land zouden beërven (Gen.12:7), op Gods profetie betreffende hun bevrijding van hun gebondenheid (Gen.15:12-17; Deut.4:20) en op Jozefs voorzegging van Israëls verlossing en de inbezitneming van het land (Gen.50:22-26). Gods trouw aan zijn beloften betekent niet dat alles van een leien dakje gaat, want gedurende het leven van Jozua kwamen een aantal ‘afdwalingen’ aan het licht waaraan we aandacht willen schenken en misschien kunnen we er ons voordeel mee doen.
We noteren er vier:
Terugkijken (Joz.1:1-2)
‘Jezus zei tegen hem: Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God’ (Luk.9:62).
Is het verkeerd zo af en toe eens achterom te kijken? Natuurlijk niet, de apostel Paulus deed dat ook want hij zegt tegen het einde van zijn leven dat hij de goede strijd heeft gestreden (2Tim.4:7). En riep Mozes het volk Israël ook niet op om te gedenken ‘heel de weg, waarop de Here, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid’ (Deut.8:2)? Maar de vrouw van Lot dan? Dat is een ander verhaal, want zij was gewaarschuwd door de engelen ‘om niet om te zien’, maar door haar ongehoorzaamheid werd ze een zoutpilaar (Gen.20:17,26). Mensen zijn geneigd veel te vergeten, vandaar dat de apostel Petrus het geheugen wil opfrissen, want hij schrijft: ‘Daarom ben ik er altijd op uit u aan deze dingen te herinneren’ (2Petr.1:12,13,15; 3:1). Waarom is herinneren of gedenken nodig? Opdat wij onze (geestelijke) lessen zouden leren. ‘Zij die de geschiedenis lezen maar niet begrijpen, zijn gedoemd ze te herhalen’ (Harry Truman).
Mozes, Gods dienaar, is gestorven, maar Gods werk gaat door en Jozua neemt zijn plaats in om het af te maken en het beloofde land in te nemen. Hij zal vast vaak teruggedacht hebben aan zijn tijd met Mozes als leider in de woestijn die veertig jaar. Als er problemen kwamen, heeft hij zich wellicht af en toe afgevraagd: ‘Hoe zou Mozes dat hebben opgelost?’ Je mag terugkijken en van de geschiedenis leren. Maar het gevaar dat je het verleden gaat idealiseren en daarmee het gevaar van stilstand, is groot. Mensen die zeggen dat het vroeger allemaal veel beter was, hebben veel fantasie en een slecht geheugen. Je mag je wel in die vroegere gebeurtenissen verdiepen en ervan leren (Hebr.11).
Tekortkomingen (Jozua 7 – 8 – 9)
‘Hierop namen de mannen van hun teerkost, maar zij raadpleegden de Here niet’ (Joz.9:14).
We moeten Jozua maar geen verwijten maken, want hoe vaak zijn wij vergeten de Here te raadplegen als we een beslissing moesten nemen? Jozua vergat twee keer de Heer te raadplegen, in Ai, waar hij een nederlaag leed (Joz.7-8), en bij de Gibeonieten, waar hij bedrogen werd (Joz.9).
Ten eerste de nederlaag te Ai.
We kunnen twee oorzaken aanwijzen voor deze nederlaag. Vooreerst de hoogmoed en de onderschatting van de vijand, en verder was er zonde onder het volk. Na de overwinning op Jericho is het begrijpelijk dat ze, nadat ze de stad verkend hadden, tegen Jozua zeiden: ‘Het gehele volk behoeft niet op te trekken, laten ongeveer twee- of drieduizend man optrekken om Ai te verslaan; vermoei niet het gehele volk door een tocht daarheen, want zij zijn daar weinig talrijk’ (7:3). Ze gingen uit van hun eigen kunnen en kracht en betrokken God niet in hun plannen. Het ‘zonder Mij kunt u helemaal niets doen’ werd door deze nederlaag geïllustreerd. Maar deze nederlaag was niet helemaal voor niets, want de Here maakte op die manier de oorzaak ervan aan Jozua bekend: ‘Israël heeft gezondigd!’ en ‘Ik zal voortaan niet meer met u zijn, indien gij niet de ban uit uw midden uitdelgt’ (7:11-12). Jozua wist wat te doen en na het bekend worden van de zonde van Achan en het uitoefenen van het oordeel daarover, was de verhindering voor een volgende overwinning uit de weg geruimd. De overwinning en verdelging van Ai worden in hoofdstuk 8 uitvoerig beschreven.
Ten tweede de list van de Gibeonieten.
‘Maar toen de inwoners van Gibeon gehoord hadden, wat Jozua met Jericho en Ai gedaan had, gingen ook zij met list tewerk’ (9:3-4). De vijand geeft nooit op u aan te vallen; is het niet door kracht, dan probeert hij het wel door list (1Petr.5:8; 2Kor.11:3). Het lukt hun om Jozua om de tuin te leiden en ze krijgen het zelfs voor elkaar om vriendschap en een verbond te sluiten! (9:15).
Hoe dat kwam? Wel, Jozua raadpleegde de Here niet! Hij had de les van Ai niet geleerd en maakte dezelfde fout door God niet te raadplegen en om wijsheid te vragen (Jak.1:5). Als je van de geschiedenis niet leert, zal je het moeten overdoen! We zien in de overbrenging van de ark naar Jeruzalem hetzelfde, ook zij hadden de Here niet geraadpleegd zoals het behoorde, en dat had grote gevolgen gehad (1Kron.13:9-11). Maar ze hadden de les ter harte genomen, ‘want daar gij het de vorige keer niet gedaan hebt, heeft de Here, onze God, ons een zware slag toegebracht, omdat wij Hem niet hadden geraadpleegd, zoals het behoorde. Daarom heiligden zich de priesters en de Levieten om de ark van de Here, de God van Israël, over te brengen’ (1Kron.15:13).
Daarom: ‘Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken’ (Spr.3:6).
Stilstand (Jozua 1:3)
‘Verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat u daardoor opgroeit tot behoudenis!’ (1Petr.2:2)
Stilstand, of stagnatie, is de toestand waarin iets dat heeft bewogen of in ontwikkeling was, is gestopt.
We zien dat bijvoorbeeld geïllustreerd in de uittocht van het volk Israël uit Egypte en de Farao die hen terug wilde halen. Het volk was bang en wilde terug. Mozes zei: ‘Houdt stand’, maar de Here zei: ‘Ik wil dat de Israëlieten opbreken’ (Ex.14:14-15). Lot had grenzen; Sodom en Gomorra, Abrahams gebied, en ook dat van Jozua, waren grenzeloos! ‘Elke plaats, die uw voetzool betreden zal’ (vs.3). Het is allemaal voor jou, Jozua, maar dan moet je het wel in bezit nemen. Stagnatie van het geloofsleven is een groot gevaar en komt helaas veel voor, maar is vreemd aan het geloof, eerder het tegenovergestelde. ‘Maar wij hopen dat naarmate uw geloof blijft toenemen, wij onder u meer aanzien zullen krijgen’ schrijft de apostel Paulus aan de gelovigen te Korinthe (2Kor.10:15).
Ik veronderstel dat het beeld van het verschil tussen het meer van Galilea en de Dode Zee bekend is. Daar waar het water stroomt is er leven en vrucht, en waar het stilstaat is er dood en geen vrucht. Waar Gods Geest in het leven van een gelovige aanwezig en werkzaam is, zal er groei mogelijk zijn. Enkele teksten maken dat duidelijk. ‘Groeit op in de genade en de kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus (2Petr.3:18). Naarmate we ons meer met Gods Woord bezighouden, zullen we meer kennis krijgen van de Heer Jezus. We hebben het Woord van God ontvangen om de God van het Woord beter te leren kennen. ‘We mogen jagen naar de liefde en streven naar de gaven van de Geest’ (1Kor.14:1,12). We mogen streven om te profeteren (1Kor.14:39) en naar de hoogste gaven (1Kor.12:31). In de gelijkenis van de ‘ware wijnstok’ lezen we over vrucht, meer vrucht en veel vrucht dragen.
‘Voegt om deze reden echter ook, met inbreng van alle ijver, bij uw geloof de deugd, en bij de deugd de kennis, en bij de kennis de zelfbeheersing, en bij de zelfbeheersing de volharding, en bij de volharding de godsvrucht, en bij de godsvrucht de broederliefde, en bij de broederliefde de liefde. Want als deze dingen bij u aanwezig en overvloedig zijn, laten zij u niet werkeloos of onvruchtbaar wat de kennis van onze Heer Jezus Christus betreft (2Petr1:5-8).
Opgeven (Jozua 1:5)
‘Het is altijd te vroeg om te stoppen!’
Het moet ons niet verbazen dat veel mensen die op een of andere manier met het Evangelie in aanraking zijn geweest, het na verloop van tijd opgeven. In de tijd van de Heer Jezus was het niet anders dan nu. ‘Van toen af trokken velen van zijn discipelen zich terug en wandelden niet meer met Hem’ (Joh.6:66). De Heer Jezus zal er niet door verrast zijn geweest, want in de gelijkenis van de zaaier gaf Hij al aan dat het resultaat van drie van de vier niet aan het doel zou beantwoorden.
En toch, er zijn ook veel voorbeelden uit het Oude Testament aan te halen die hun wandel met God niet hebben opgegeven; wat was hun geheim? Wat Mozes gaande hield was zijn ervaring met de heerlijkheid van God! Jozua trok zich op de beloften van God! Abraham volhardde in zijn wandel want hij had de stad Gods voor ogen. En zo zouden we door kunnen gaan! Elk van de genoemde personen had een kenmerkend iets wat hem de kracht en de moed gaf om door te gaan. Er waren eenendertig koningen in het land die de Israëlieten verslagen hebben. Jozua had de belofte meegekregen dat ‘niemand voor hem zou standhouden’ (Joz.1:5). De eerste stad die Jozua moest innemen was Jericho, daarna Ai en daarna een hele rij steden achter elkaar. ‘Al deze koningen en hun land heeft Jozua op éénmaal overwonnen, want de Here, de God van Israël, streed voor Israël’ (10:42).
Ook wij hebben vijanden: de duivel, de wereld en ons vlees, waartegen we te strijden hebben zolang we hier in deze wereld zijn en ‘er is geen verlof tijdens de strijd!’ (Pred.8:8). Maar ook wij hebben, evenals Jozua, de belofte dat God met ons is: ‘Ik zal u geenszins begeven en geenszins verlaten, zodat wij vrijmoedig mogen zeggen: De Heer is mij een helper en ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen? (Hebr.13:5-6).
Ten slotte
‘Afdwalingen – wie bemerkt ze? Spreek van de verborgene mij vrij’ (Ps.19:13).
Zoals er niets verborgen blijft voor de gloed van de zon (vs.7), zo zal ook het verborgene van ons hart openbaar worden door het openen van Gods Woord. Gods Woord is een licht (Ps.119:105) en een spiegel (Jak.1:22-25) om ons eigen innerlijk te ontdekken (Hebr.4:12) en het verborgene te openbaren, zonden die misschien diep verborgen liggen in ons verleden. ‘Indien iemand zondigt en doet één van de dingen die de Here verboden heeft, zonder dat hij het weet, dan is hij toch schuldig en draagt zijn ongerechtigheid’ (Lev.5:17). Maar God voorziet in een oplossing voor de verborgen zonden en kan vergeving schenken nadat een offer ter verzoening is gebracht. ‘Hij zal een gave ram van het kleinvee, in waarde geschat, ten schuldoffer tot de priester brengen, en de priester zal verzoening over hem doen voor wat hij zonder opzet gedaan heeft, zonder dat hij het wist, en het zal hem vergeven worden. Het is een schuldoffer; hij heeft de Here zijn schuld volkomen geboet’ (Lev.5:18-19).