Eschatologie – Mattheüs 13, 24 en 25 – Zes eschatologische gelijkenissen

11 augustus, 2024

Rubrieken: Eschatologie

Eschatologie

Mattheüs 13, 24 en 25

Zes eschatologische gelijkenissen

Voorwoord

Er zijn zes eschatologische gelijkenissen in het evangelie naar Mattheüs te onderscheiden, die alle een verwijzing naar de voleinding van de eeuw en/of de komst van de Heer Jezus inhouden: (1) De gelijkenis van de dolik (Mat.13:24v.); (2) De gelijkenis van het sleepnet (Mat.13:47v.); (3) De gelijkenis van de vijgenboom (21:18-22); (4) De gelijkenis van de twee slaven (Mat.24:45v.); (5) De gelijkenis van de tien maagden (Mat.25:1v.) en (6) De gelijkenis van de talenten (Mat.25:14v.).

Een algemene inleiding van de studie over de gelijkenissen kunt u vinden op de website in de rubriek ‘Gelijkenissen’.

Het Koninkrijk van God en het koninkrijk der hemelen?

Het Koninkrijk van God is het rijk waarvan God de koning is. De burgers van dat rijk, de onderdanen van de Koning, vormen het volk van God. Het koninkrijk is het rijk van God de Vader. “Vader, moge uw naam worden geheiligd, uw koninkrijk komen”, leerde Jezus zijn leerlingen bidden (Luk.11:2). De centrale menselijke figuur in het koninkrijk van God is Jezus Christus, de mens geworden Zoon van God. Hij vertegenwoordigt het rijk en voert samen met de Vader de heerschappij erover. Het koninkrijk van God was een belangrijk onderwerp in het onderwijs dat de Heer Jezus gaf. Dat onderwijs ging gepaard met de verrichting van genezingen, waarmee de Heer zijn goddelijke komaf en zending bewees en ook de heilrijke zegeningen van het Koninkrijk van God toonde. ‘Toen nu de menigten dit merkten, volgden zij Hem; en Hij ontving hen en sprak tot hen over het koninkrijk van God; en hen die genezing nodig hadden, maakte Hij gezond’. (Luk.9:11)

Het koninkrijk der hemelen

De uitdrukking ‘het koninkrijk der hemelen’ wordt alleen in het evangelie naar Mattheüs gevonden. Wanneer in Mattheüs de term “koninkrijk der hemelen” gebruikt wordt, slaat dit niet op een rijk in de hemelen, maar op een rijk op aarde, dat van hemelse oorsprong is en waar hemelse beginselen heersen en dat op aarde (in de Gemeente) tot stand moet worden gebracht. ‘En de discipelen kwamen naar Hem toe en zeiden tot Hem: Waarom spreekt U in gelijkenissen tot hen? Hij nu antwoordde en zei tot hen: Omdat het u is gegeven de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is het niet gegeven.’ (Mat.13:10-11) Het ‘verborgene’ is daarin gelegen dat, hoewel aangekondigd in het OT als het messiaanse vrederijk, het toch verborgen was (Mat.13:35). De koning is verborgen en ‘uit het land’ (21:33; 25:14). De Messias is tot aan zijn wederkomst ‘verborgen’ en zit aan de rechterhand van de Vader. Ook ons leven is verborgen bij God (Kol.3:3). Jezus de Koning is dus verborgen en daarom ook zijn bestuur van zijn koninkrijk. Een verdere betekenis van het verborgene van het koninkrijk is, dat ongelovigen het niet kunnen zien of binnengaan, daarvoor moet je wedergeboren zijn (Joh.3:3-5).

Tegenwoordig en toekomstig

Het koninkrijk van God op aarde heeft een tegenwoordige vorm, de christenheid. Het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan… Maar ook een toekomstige, met een aards gebied (de wereld van de mensen op aarde) en een hemels gebied (de bewoners van de hemel). Voordat de christenheid het koninkrijk van God vormde, was Israël het koninkrijk van God (op aarde). Omdat de Zoon van God door de leiders van Israël is verworpen, is het koninkrijk van God gegeven aan een ander volk, de christenheid, die joden en heidenen omvat. De Heer Jezus zei tegen de overpriesters en oudsten van het volk: ‘Daarom zeg Ik u, dat het koninkrijk van God van u zal worden weggenomen en aan een volk gegeven dat de vruchten ervan opbrengt.’ (Mat.21:43) De toekomstige vorm van het koninkrijk van God is het duizendjarige vrederijk, dat Christus zal stichten, waarna, volgend op het oordeel voor de grote witte troon, de eindtoestand wordt bereikt.

(1) Gelijkenis van de dolik (Mat.13:24-30; 36-43)

Dolik wordt vaak vertaald tot ‘(onkruid’, maar het is een plant die grote gelijkenis vertoond tarwe. Dat verklaart vers 28-29 waar tegen de slaven wordt gezegd om niet proberen het te scheiden opdat een vergissing zeer waarschijnlijk is. Wanneer we deze gelijkenis mogen beschouwen als een profetisch overzicht van de geschiedenis van het christendom, dan zien we dat de nadruk ligt op de oogst in de ‘voleinding van de eeuw’ (vs.39, 40) en de komst van de Zoon des mensen (vs.41). Wie ook maar een klein beetje op de hoogte van de geschiedenis van de kerk is, weet dat de zonen van het koninkrijk en de zonen van de boze daarvan deel uitmaken; gelovigen en ongelovigen (vs.38). Deze vermenging is vooral tot stand gekomen met de komst van Constantijn de Grote die in 313 overging tot het Christendom en het Christendom tot staatsgodsdienst verhief waardoor de facto de clerus staatsdienaren werden. Christen werd je niet meer door een persoonlijke beslissing maar omdat je deel uitmaakte van een land dat gekerstend was geworden.

(2) Gelijkenis van het sleepnet (Mat.13:47-50)

Ook in deze gelijkenis ligt ook de nadruk op ‘voleinding van de eeuw’ (vs.49). Hier zien we nogmaals dat de scheiding tussen gelovig en ongelovig pas zal plaatsvinden in de voleinding van de eeuw (vs.30, 49). We hebben het hier niet over de Gemeente waar wel degelijk moet worden beslist wie wel en wie niet gelovig is, maar over de wereld. Op de opmerkingen van de Novatianen en de Donatisten die stelden dat de Gemeente een heilig gezelschap diende te zijn, wat zij ook praktisch dient te verwerkelijken, antwoordde de RK-kerk bij monde van de kerkvader Augustinus: ‘Tarwe en onkruid moeten samen opgroeien tot de oogst.’ Op hun beurt antwoordden de Novatianen: ‘De akker waarop zij samen opgroeien is niet de kerk, maar de wereld; de kerk moet in de wereld een afgezonderd plaats innemen.’ De reformator Johannes Calvijn volgde de uitleg van de RK-kerk en stelde: ‘Laat hen (de Novatinen en de Donatisten) horen, dat de kerk gelijk is aan een akker (Mat.13:24), die, met goed graan bezaaid, door bedrog van de vijand met onkruid verontreinigd wordt, waarvan hij niet gereinigd wordt, voordat de oogst naar de dorsvloer is gebracht.’ Zowel de RK-kerk als Calvijn maken hier dezelfde denkfout: de gelijkenis spreekt in het geheel niet over de kerk! Origenes merkte terecht op: De hele wereld, en niet slechts de kerk van God, kan de ‘akker’ genoemd worden. Want in de hele wereld heeft de Zoon des mensen goed zaad gezaaid’. ‘De akker is de wereld!’ (13:38)

Novatianen genoemd naar Novatianus, die in 251 optrad en leerden dat de Gemeente door zondaars besmet wordt en dus slechts uit reinen zou moeten bestaan. Volgens hen mocht een zondaar nooit meer in de gemeenschap der gelovigen worden opgenomen.

Donatisten wilden dat veel christenen, die eerst hun geloof verloochend hadden niet weer in de Rooms-Katholieke Kerk opgenomen zien worden. De Donatisten waren voor een strenge handhaving van de excommunicatie en wilden deze afvalligen niet weer in de schoot van de Kerk opnemen.

Opmerking

We vervolgen de studie van de eschatologische gelijkenissen met de vier laatste, die we allemaal vinden in Mattheüs 24.

(3) Gelijkenis van de vijgenboom (Mat.24:32-35)

Eerder in het evangelie naar Mattheüs vinden we de vervloeking van de vijgenboom (21:18-20). Het is het enige ‘negatief’ wonder als je het zo mag zeggen. De vijgenboom en de wijnstok zijn een bekend beeld voor het volk Israël (Jer.8:13; Hos.9:10; Nah.3:12; Ps.80:8-16; Jes.5). De hoorders van deze vervloeking van de vijgenboom zullen daarin zeker wel het volk Israël herkend hebben (Luk.13:6-9). Maar de vervloeking zal tenietgedaan worden – God in zijn genade blijft trouw aan zijn verbondsbeloften gedaan aan Israël – en in Mattheüs 24 zien dat de vijgenboom weer gaat uitlopen; het nationaal en geestelijk herstel van Israël is aanstaande, de ‘zomer’ is nabij (Luk.21:29-31). De huidige tijd is als het ware de lente die aan de zomer voorafgaat (Hand.15:16-17).

(4) Gelijkenis van de twee slaven (Mat.24:45-51)

In deze gelijkenis is sprake van ‘als hij komt’ (vs.46) en ‘Mijn heer blijft uit (vs.49) en ‘zal de heer van de slaaf komen’ (vs.50). We hebben in de eerste twee gelijkenissen de vermenging van goed en kwaad al eerder gezien. Ik ga ervan uit dat deze gelijkenis, want zo wordt het in Lukas 12:41 genoemd, op het Christendom slaat. Het gaat in deze gelijkenis over één slaaf die eerst ‘de trouwe en wijze slaaf’ genoemd wordt, maar later in de gelijkenis gaat het over ‘die boze slaaf’ (vs.48). Zoals ook het Christendom goed begon en slecht eindigt. In de profetische beschrijving van de Gemeente in haar verantwoordelijkheid als ‘het huis van God’, zien we dat beschreven vinden in Openbaring 2 en 3.

(Zie voor meer uitleg de rubriek ‘Gelijkenissen’ de gelijkenis van de goede en boze slaaf)

(5) Gelijkenis van de tien maagden (Mat.25:1-13)

Hier horen we van een geroep: ‘Zie, de bruidegom! Gaat uit, hem tegemoet! (Vs.7) Ik wil nog opmerken dat de gelijkenissen niet als allegorieën mogen worden opgevat waarbij elk element een aparte geestelijke betekenis zou hebben. In deze gelijkenis zien we dat de bruidegom uitbleef, en zij werden allen slaperig en sliepen in (vs.6). In het begin van het Christendom was er een levendige verwachting van de terugkeer van de Heer Jezus, naarmate de tijd voortschreed en Hij uitbleef werd die verwachting getemperd. Deze verminderde aandacht werd nog meer versterkt door de leer dat Israël geen toekomst maar had en dat de Kerk daarvoor in de plaats was gekomen. De zgn. vervangingstheologie of substitutionalisme die tot op de dag van vandaag haar verwoestende invloed heeft gehad in het Christendom. Deze leer werd door de invloedrijke theoloog Augustinus (354-430) geleerd. Pas in de achttiende en negentiende eeuw kwam er weer aandacht voor de eschatologie, de leer van de laatste dingen. Let wel, alle tien maagden vielen in slaap, maar werden ook weer wakker, ook de dwaze! In de negentiende is niet slechts sprake van het ontwaken van de wijze maagden, maar ook de dwaze en dan denken we aan bijvoorbeeld de Mormonen en de Jehova’s getuigen. De dwaze maagden moeten we zien als naambelijders en niet als ware gelovigen omdat hun de olie (Geest van God) ontbrak en waar tegen de heer zei: ‘Ik ken u niet!’ (vs.12)

(6) Gelijkenis van de talenten (Mat.25:14-30)

Tenslotte zien we dat de Heer ‘na lange tijd komt’ (vs.19) in de gelijkenis van de talenten. ‘Want het is als een mens die buitenlands ging en zijn eigen slaven riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde.’ (vs.14) ‘Na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen.’ (vs.19). We zien in deze gelijkenis goede slaven, aan wie talenten zijn toevertrouwd waarmee ze aan het werk gaan, maar ook een ‘boze en luie slaaf’ die zijn meester niet echt gediend heeft. Deze gelijkenis bevestigd van wat we al eerder in de andere gelijkenissen tegengekomen zijn, namelijk vermenging van goed en kwaad. In de voleinding vindt er een scheiding plaats: de goede slaven krijgen als beloning een plaats in het vrederijk om met Christus te zullen heersen (Luk.19:17, 19). De boze, nutteloze slaven worden geworpen in de buitenste duisternis, waar het geween en het tandengeknars zal zijn (vs.30).

______________________________________________________________________________