'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Drie keizers en een Koning en hun invloed op het Christendom
Voorwoord
Wanneer de twaalf apostel en de apostel Paulus eens een kijkje zouden mogen nemen om te zien wat er van het christelijk geloof en de Kerk c.q. Gemeente is geworden in de loop van de eeuwen, zouden ze hun ogen niet geloven! Van een groep eenvoudige gelovigen zouden ze nu een mengeling van Rooms Katholieke Kerken, Protestante kerken en Evangelische Gemeenten zien. Van een eenheid die de apostelen in hun tijd mochten ervaren is weinig of niets meer over. En wat te zeggen van allerlei rituelen, priestergewaden, altaren en nog erger, de scheiding tussen leken en geestelijken. Van het ‘Gij zijt allen broeders’ is ook weinig of niets meer over. En wat zouden ze denken over de praktijken die in de loop van de geschiedenis van de kerk zijn ontplooid. Ik hoef alleen maar te denken aan de Kruistochten, de Investituurstrijd, het in bezitnemen van diverse landen om daar het Christelijk (lees: Rooms Katholieke) geloof aan de inwoners op te leggen. De machtspositie en de aanmatiging van de Rooms Katholieke kerk om te heersen over koningen en keizers, vooral in de Middeleeuwen. Om maar te zwijgen van de Jezuïeten en de vervolging van andersdenkende gelovigen. En wat te denken over wat er in de diverse geloofsgemeenschappen onderwezen wordt. Een Rooms Katholieke kerk die de Traditie meer dan gelijkwaardig acht dan de Bijbel, andere kerken waar het gezag van de Bijbel genegeerd wordt. En zo kunnen we nog wel een tijd doorgaan! Hoe is het zover kunnen komen, wat zijn de achterliggende oorzaken dat de kerk die Jezus Christus moest prediken en laten zien door hun handel en wandel, zover van dat doel, in de loop van de geschiedenis, zijn afgeweken?
Wat moeten we verstaan onder kerstening?
Kerstening is het historische bekeren van niet-christelijke volkeren tot het christendom door aanhangers van het christelijk geloof en hun wereldlijke bondgenoten. Dat gebeurde vaak massaal en ook door systematisch gebruik van geweld of het inzetten van zware straffen.
Het is duidelijk dat deze wijze om niet-gelovigen te benaderen met het Evangelie van Jezus Christus in schril contrast staat met de Bijbelse beginselen van evangelisatie. Het is eenvoudigweg niet te verdedigen. Vooral Karel de Grote heeft met groot en grof geweld hele volkeren onderworpen, maar daarover in een ander artikel. Wanneer we Paulus en de andere apostelen als voorbeeld mogen nemen, dan zien we een heel andere manier van evangeliseren. Zij verkondigden ‘Christus en die gekruisigd’. Lees de indrukwekkende toespraak van de apostel Paulus in Handelingen 17 op welke manier hij de ‘heidenen’ benaderde. Hij had van Jezus Christus de volgende opdracht gekregen; Ik zal u verlossen van dit volk en van de heidenen, naar wie Ik u nu zend, om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van de zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden door het geloof in Mij’ (Hand.26:18). En zegt hij tot koning Agrippa: ‘Daarom, koning Agrippa, ben ik die hemelse verschijning niet ongehoorzaam geweest, maar heb ik eerst aan hen die in Damascus en in Jeruzalem en in heel het land van Judea woonden, en later aan de heidenen verkondigd dat zij tot inkeer moesten komen, zich tot God bekeren en werken doen die in overeenstemming zijn met de bekering’ (Hand.26:19-20). Geen spoor van geweld in deze opdracht te bespeuren. Ook bij het lezen van het boek Handelingen, waarin de reizen van de apostel Paulus vermeld zijn, lezen we niets over met geweld het evangelie opleggen aan heidenvolken. Dus kerstening van niet-christelijke volkeren tot het christendom door systematisch gebruik maken van geweld of het inzetten van zware straffen is tegen Gods gedachten in en moet ten stelligste worden afgewezen.
Gelijkenis van het mosterdzaad
‘Een andere gelijkenis hield Hij hun voor en zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat een mens nam en in zijn akker zaaide; het is wel kleiner dan alle zaden, maar als het is opgegroeid, is het groter dan de groenten en wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken komen nestelen’ (Mat.13:31-32)
De bedoeling van deze rubriek is om in een aantal artikelen de oorzaken ne beweegredenen op te sporen die in de loop van de geschiedenis het Christendom of de Kerk heeft gevormd van een ‘mosterdzaad’ in een ‘boom’, met andere woorden die onnatuurlijke ‘groei’ te verklaren. Dat is wat de gelijkenis van het mosterdzaad ons wil zeggen. In het Midden-Oosten symboliseert het mosterdzaadje iets kleins en onbeduidends. Het produceert een grote plant, maar geen ‘boom’ in de strikte zin. De plant is echter groot genoeg voor vogels om in de takken te zitten. Aangezien Jezus deze gelijkenis niet heeft uitgelegd, moeten we gebruik maken van wat in andere gelijkenissen is uitgelegd om de betekenis ervan te vinden. De vogels in de gelijkenis van de Zaaier stellen Satan voor (Mat.13:19). Passages als Daniël 4:12 en Ezechiël 17:23 geven aan dat een boom een symbool is van een wereldmacht. Deze feiten suggereren dat de gelijkenis een abnormale groei van het koninkrijk der hemelen leert, een die het mogelijk maakt voor Satan om erin te werken. Het ‘christendom’ is een wereldmacht geworden met een complexe organisatie met vele takken. Wat ooit eenvoudig begon, pronkt nu met materiële bezittingen en politieke invloeden. Sommigen zien in deze gelijkenis het wereldwijde succes van het evangelie. Maar dat zou in tegenspraak zijn met wat Jezus in de eerste gelijkenis leerde. Het Nieuwe Testament leert een groeiende achteruitgang in de bediening van het evangelie naarmate het einde der tijden nadert, en geen zegevierende kerk!
Samengevat kunnen we zeggen dat van de eerste verkondiging door Petrus tot aan Constantijn de apostel, kerkvaders en denkers van de begintijd, maar ook gewone christenen hun geloof beleefden en overdachten zonde kerkelijke hiërarchie. De toenmalige kerk, wist de mensen aan te spreken en is groot geworden zonder structuren en dogmatiek wist ze de mensen aan te spreken. Na drie eeuwen overleven als marginale en vaak verdachte religieuze groep begint de kerk vanaf 313 aan haar veroveringstocht van de hele maatschappij. Maar de kerk kan de liefdevolle gemeenschap van broeders en zusters niet realiseren in een samenleving waar de verruwing groeit door armoede en uitsluiting Konkelende clerici en ethisch lakse gelovigen brengen de christelijke gemeenschap in diskrediet.
De Constantijnse wending (De Lange Vrede)
Het jaar 313 wordt gekenmerkt door een radicale ommekeer in de geschiedenis van de christelijke kerk, want toen vaardigde keizer Constantijn het Edict van Milaan uit, waarbij aan alle mensen vrijheid van godsdienst werd toegestaan. Deze periode is van blijvend belang omdat hierin werd begonnen met een Unie tussen Kerk en Staat: zou de Kerk in staat zijn de wereld te behouden, wanneer zij daarmee een bondgenootschap zou aangaan? Kort daarna, in 325, werd het eerste grote Kerk-concilie gehouden, namelijk in Nicea. Er waren daar 1500 afgevaardigden, en wel viermaal zoveel ‘leken’ als bisschoppen. Daar werd een belangrijke leerbeslissing genomen, waar bij het Arianisme als ketterij werd afgezworen. Hoewel deze beslissing juist was en daarmee zowel de Drie-eenheid van God als de Godheid van Christus opnieuw werden beklemtoond, was de manier waarop hier werd opgetreden verre van christelijk. De keizer en de bisschoppen oefenden hun macht uit, er werd druk geïntrigeerd, en daarmee ontstond een kerk wier optreden berustte op macht, om de leer zuiver te houden! Met andere woorden, wat “leerstellig” gezien gewonnen was, werd “kerkordelijk” gezien prijsgegeven, en daarmee trad aardse macht in de plaats van hemelse, geestelijke volmacht.
Hieruit zien wij dat de Kerk het ‘huwelijk met de burcht’ is aangegaan, door zich aan de koning te koppelen. Er kwam een einde aan een tijdperk van verdrukking en armoede, en een nieuw tijdperk van aardse rijkdom brak aan. Daarbij schonk de keizer een aantal indrukwekkende bouwwerken, basilieken genoemd, aan de bisschoppen om deze voortaan als kerken te gebruiken. Bovendien blijkt hier wat door veel zware vervolging niet was gelukt, nu te gelukken door vleierij en rijkdom. Het resultaat is dat naarmate de geestelijkheid de beschikking kreeg over gewaden, tronen, altaren, wierook, gewelven, sieraden en voorwerpen van kunst, het waarachtige geestelijk leven de achterdeur uitging.
Waar het Christendom de staatsgodsdienst was geworden, werden tal van overheidstaken voortaan door de Kerk uitgevoerd, zoals het sluiten van huwelijken, het bidden voor en het vaststellen van veldtochten en dergelijke. Daarmee wordt dan ook de Kerk een zaak voor het gehele volk, en niet slechts voor de uitverkoren heiligen. Zo worden ook de heidenen de Kerk binnengebracht, maar dan zonder de eis van bekering en het verzaken van hun zondig en werelds leven. Om deze heidenen te gerieven werd de eredienst prachtig opgesierd en veranderde het karakter van de preken aanzienlijk. Ook werden heidense feesten ingevoerd, zij het in een gekerstende vorm: Een voorbeeld daarvan is het Midwinterfeest: de dag dat Mithra de duisternis overwon werd nu gemaakt tot Kerstmis, Christus als zon der gerechtigheid ging zijn verjaardag vieren op de geboortedag van de heidense zonnegod, ter gelegenheid waarvan in Rome de Grote Spelen van het Circus plaatsvonden. Zo werd Kerstmis voorgoed tot een spektakelfeest, waarbij het heidendom in de kerk werd ingebakken. Dit alles nog afgezien van het feit dat wij, volgens Paulus, thans Christus niet meer naar het vlees kennen, en dus stellig niet zijn verjaardag moeten vieren, op welke dag dan ook (Wat overigens iets heel anders is dan het dankbaar gedenken van Christus’ komst in het vlees). Een laatste punt is dat het toenemen van de middelen en, naar men meende, ook van de Geest, het waarachtig geestelijk licht en de verwachting van de wederkomst deed verduisteren. In deze periode komt de Kerk dan ook tot een officieel vastgesteld uitstel van Christus’ wederkomst door te stellen dat er eerst een Duizendjarig Vrederijk op aarde gevestigd moet worden, door de gezamenlijke inspanning van Kerk en Staat. Er is dus een groot mens-optimisme, een verwachting dat met keizer Constantijn een begin is gemaakt met deze periode van duizend jaar. En wie daaraan niet meedoet, vertraagt daarmee de komst van de Christus! Het onmiddellijke vooruitzicht van de gelovigen is dus niet meer Jezus’ terugkeer, maar het Rijk van Koning en Kerk, die Hem voor minstens duizend jaar in de ‘kerk-kast’ heeft gestald: weliswaar hoogverheven, maar tegelijkertijd onbereikbaar!
Een direct gevolg was ook dat de joden als volk nu voorgoed werden afgeschreven: alle profetieën van Israëls toekomstige heerlijkheid werden nu op de Kerk van toepassing verklaard. Deze tweede periode wordt gekenmerkt door een mengvorm van Gemeente en Kerk, waarbij deze laatste steeds meer de overhand gaat krijgen. De periode loopt af in het jaar 606, als Bonifatius III wordt gekroond tot universeel bisschop, kort nadat Gregorius de Grote deze functie al feitelijk had ingevoerd en zich had toegeëigend. Hiermee krijgt de Rooms-Katholieke Kerk in haar definitieve hiërarchische vorm gestalte.