Nieuwe Testament – Wachten op de komst van de Heilige Geest – Handeling 2

22 november, 2023

Nieuw Testament

Wachten op de komst van de Heilige Geest

Kracht van Boven –  Handelingen 2

Inleiding

De heilige Geest kwam niet omdat de gelovigen erom baden, maar omdat de Pinksterdag was aangebroken, de dag die was voorbestemd om de ‘geboortedag van de Gemeente’ te worden (Lev.23:15-21). De Geest doopte de gelovigen tot één lichaam (1Kor.12:13), zodat ze een levende verbinding hadden met hun verhoogde Hoofd in de hemel. Lukas beschrijft de geboorte van het fysieke lichaam van de Heer in ‘zijn’ Evangelie, en in Handelingen 2 die van zijn geestelijk lichaam, de Gemeente. Ook vervulde de heilige Geest de gelovigen en gaf hun kracht om te getuigen. Hij gaf Petrus inzicht in het Woord en het vermogen om aan de mensen Christus in het Woord te tonen. De heilige Geest gebruikte het getuigenis van de Gemeente om de zondaar te overtuigen, precies zoals de Heer Jezus het had gezegd (Joh.16:7-10). Maar diezelfde heilige Geest hielp de gelovigen ook bij hun gemeentelijke omgang met elkaar (vs.40-47). De oorspronkelijke groep werd in aantal overtroffen door de nieuwe gelovigen uit de volken, maar nog steeds was er eensgezindheid in de Gemeente. Ze hadden dagelijkse erediensten en getuigden dagelijks van hun geloof, en ‘de Heer voegde dagelijks bijeen die behouden werden’ (vs.47). Het pinksterfeest had plaats 50 dagen na het feest van de eerstelingen. Het woord ‘pentecost’ betekent vijftig. Dit feest wordt beschreven in Leviticus 23:15-21. Zoals het paasfeest een beeld is van de dood van Christus (1 Kor.5:7), en het feest van de eerstelingen een beeld is van de opstanding van Christus (1 Kor.15:20-23), zo beeldt Pinksteren de komst van de heilige Geest uit (1 Kor.12:13). De twee beweegbroden zijn een beeld van de Gemeente, samengesteld uit Joden en heidenen. In 1 Kor.10:17 wordt de Gemeente voorgesteld als een brood. Het zuurdeeg in het brood spreekt van zonde in de Gemeente. Er zijn in Handelingen twee gebeurtenissen in verband met de doop met de Heilige Geest: de doop van de gelovigen uit de joden in Hand.2 en die van de gelovige heidenen in Hand.10. De twee broden die op het Pinksterfeest werden gepresenteerd (Lev.23:17) zijn een voorafschaduwing van deze gebeurtenissen.

Pinksteren betekent ‘vijftig’, omdat dit feest vijftig dagen na het feest van de eerstelingen gehouden werd (Lev.23:15-22). De joodse feesten zoals die in het boek Leviticus beschreven worden, verwijzen naar het werk van Christus. Het Pascha is een beeld van zijn dood als het Lam van God (Joh1:29; 1Kor.5:7), en het feest van de eerstelingen is een beeld van zijn opstanding uit de doden (1Kor.15:20-23). Vijftig dagen na het feest van de eerstelingen is het pinksterfeest, dat de vorming van de Gemeente voorstelt. Tijdens het pinksterfeest vierden de joden het ontvangen van de Wet, maar voor christenen, die de Gemeente gingen vormen, is toen de Heilige Geest gekomen.

Het feest van de eerstelingen vond plaats een dag na de sabbat die volgde op het Pascha, wat betekent dat het altijd op de eerste dag van de week plaatsvond. (De Sabbat is de zevende dag). De Heer Jezus stond op uit de doden op de eerste dag van de week als ‘eersteling van hen die ontslapen zijn’ (1Kor.15:20). Omdat het pinksterfeest vijftig dagen later was – zeven weken plus één dag – vond het dan ook plaats op de eerste dag van de week. Christenen komen ook samen op de eerste dag van de week, omdat dat de dag was waarop de Heer Jezus uit de doden opstond, maar het was ook de dag waarop de Heilige Geest aan de Gemeente gegeven werd.

Op het feest van de eerstelingen, bewogen de priesters een garve voor het aangezicht van de Here, maar op Pinksteren twee beweegbroden. Waarom? Omdat met Pinksteren de gelovigen in de Heilige Geest gedoopt werden en de Geest hen – gelovige Jood en heiden – verenigde in één lichaam, de Gemeente. De joodse gelovigen ontvingen deze doop op Pinksteren (Hand.2) en de heidenen in het huis van Cornelius (Hand.10). Dit verklaart de aanwezigheid van de twee broden (zie 1Kor.10:17). Het feit dat er ook nog zuurdeeg in het brood aanwezig was, duidt op de aanwezigheid van zonde in de Gemeente op aarde. De Gemeente zal pas volmaakt zijn als ze wordt opgenomen in de hemel.

We moeten niet denken dat het gevolg van de tiendaagse gebedsontmoeting (Hand.1:8, 14) tot gevolg had dat de heilige Geest kwam, of dat wij op dezelfde manier moeten bidden om nog een keer een ‘pinksterervaring’ te beleven. Nee, het was het wachten op de belofte van de Vader (Hand.1:4, 2:33; Luk.24:49). Zoals het sterven van de Heer Jezus op het kruis van Golgotha een eenmalige gebeurtenis was, geldt dat ook voor de uitstorting van de heilige Geest. Dit was ook een eenmalige gebeurtenis die niet herhaald zou worden. De Gemeente zou wel herhaalde ‘vervullingen’ met de Geest ervaren, en gebed is zeker nodig voor geestelijke kracht, maar we moeten niet vragen naar een nieuw pinkstergebeuren, net zomin als we moeten vragen om een nieuw ‘Golgotha’.

De Gemeente verheerlijkt God (Hand.2:2-13)

Wanneer we de gebeurtenissen van Pinksteren overdenken, zien we dat de Geest kwam en dat de mensen een geluid van een geweldige, voortgedreven wind hoorden en dat ze tongen als van vuur zagen. De Geest doopte en vervulde de gelovigen, die spraken in verschillende talen. De gelovigen prezen God ‘in andere talen’, dat wil zeggen bekende talen die door de aanwezigen werden verstaan (Hand.2:6-11). De discipelen prezen God in talen (vs.11), maar predikten het evangelie in het Aramees, een taal die de Joden konden verstaan. Gedurende de tijd dat de bediening overging van de Joden naar de heidenen, speelde, telkens als Petrus de ‘sleutels’ gebruikte, de gave van de talen een rol: onder de Joden (2:1-4), de Samaritanen (8:14vv.) en de heidenen (10:44-48).  De Geest verleende Petrus te prediken, en hij overtuigde de luisteraars op zulk een manier dat er drieduizend tot geloof in de Heer Jezus kwamen en behouden werden.

(zie ook mijn artikels: ‘De doop met de heilige Geest’ en ‘Het spreken in tongen en/of talen’)

De Heilige Geest komt (vs. 2-3)

Vóór Pinksteren was de heilige Geest ook actief, want Hij was aanwezig bij de schepping (Gen.1:1-2), in de geschiedenis van het Oude Testament (Richt.6:34; 1Sam.16:13) en in het leven en de dienst van de Heer Jezus (Luk.1:10-37; 4:1; Hand.10:38), en er zijn nog andere plaatsen te noemen, zoals 2Samuël 23:2; Hand.1:16.

Maar er zijn twee belangrijke verschillen op te merken: de heilige Geest zou in de gelovige en de Gemeente komen wonen en niet slechts op of over hen komen (1Kor.3:19, 6:19), en de komst zou blijvend zijn en niet tijdelijk (Joh.14:16-17). De heilige Geest kon ook niet eerder komen, wat eerst moest de Heer Jezus sterven en terugkeren naar de hemel, voordat de Geest kon worden gegeven (Joh.7:37-39; 16:7vv.). Nogmaals verwijs ik naar de feesten in Leviticus 23: Pascha, Feest van de Eerstelingen (Opstanding) en dan Pinksteren.

Er waren drie opzienbarende tekenen waarmee de uitstorting van de Geest gepaard ging: het geluid van een geweldige wind, tongen als van vuur, en gelovigen die in verschillende talen God prezen. Het woord Geest is hetzelfde in het Grieks als in het Hebreeuws (Joh.3:8). De mensen voelden de wind niet; ze hoorden het geluid van een geweldige wind. Vermoedelijk waren de gelovigen in de tempel toen dit gebeurde (Luk.24:53). Het woord huis in Hand.2:2 kan verwijzen naar de tempel (zie Hand.7:47). De tongen als van vuur symboliseren mogelijk de kracht waarmee de gelovigen hun getuigenis gaven.

De Geest doopt (vs. 1:5)

De doop door, met of in de Geest is een daad van God waardoor de gelovigen één worden gemaakt met hun verheerlijkte Hoofd van de Gemeente, Jezus Christus. Maar ook werd het geestelijk lichaam van Christus op aarde gevormd (1Kor.12:12-14). Dit vond plaats op de pinksterdag. Maar wat als er nu iemand tot geloof komt, moet hij of zij dan opnieuw in de heilige Geest gedoopt worden? We zouden de vorming van de Gemeente, die plaatsvond door de uitstorting van de heilige Geest op Pinksteren, kunnen vergelijken met het ontstaan van een leger. Iedere keer als iemand tot dat leger toetreedt, wordt hij erbij gevoegd; het leger wordt niet iedere keer weer opnieuw opgericht! Zo wordt ook de Gemeente niet iedere keer opnieuw opgericht, maar een nieuwe gelovige wordt toegevoegd. In die betekenis is de uitstorting van de heilige Geest dan ook een eenmalige gebeurtenis geweest en herhaalt ze zich niet. Historisch gezien vond de doop met/in de heilige Geest plaats tijdens twee gebeurtenissen: de joodse gelovigen op Pinksteren, en de gelovigen uit de heidenen zoals we dat vinden bij Cornelius in Handelingen 10:44-48; 11:15-17. ‘We zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt (1Kor.12:13).

De Geest vervult (vs. 4).

De vervulling met de heilige Geest heeft te maken met de beschikbare kracht die een gelovige nodig heeft om te getuigen en zijn dienst te vervullen (Hand.1:8). We worden niet opgeroepen of aangespoord om gedoopt te worden in de heilige Geest, want dat is iets wat God eenmaal heeft gedaan, voor allen die in de Heer Jezus (gaan) geloven. Maar we worden opgeroepen om ons te laten vervullen met Gods Geest (Ef.5:18), omdat we Gods kracht voortdurend nodig hebben om effectief te zijn in onze dienst. Op de pinksterdag werden de gelovigen vervuld met de Geest en ondergingen ze de doop met de Geest; maar daarna ervoeren ze wel meerdere vervullingen (Hand.4:8, 31; 9:17; 13:9) maar geen verdere dopen.

De Geest spreekt (vs. 5-13)

De gelovigen prezen God, ze predikten niet het evangelie, en ze gebruikten gewone talen, geen onbekende ‘tongen’ (Hand.2:6, 8). Lukas noemt vijftien verschillende geografische plaatsen en er wordt duidelijk gezegd dat de bewoners van die plaatsen, Petrus en de anderen, Gods daden hoorden in talen die ze konden verstaan. Het Griekse woord vertaald als ‘taal’ in Handelingen 2:6 en ‘tong’ in 2:8 is ‘dialektos’ en verwijst naar een dialect van een land of streek (Hand.21:40; 22:2; 26:14). [i]

Tenzij we andere gegevens uit de Schrift zouden hebben, moeten we aannemen dat dit woord in Handelingen, of in 1 Korinthiërs, altijd verwijst naar een identieke ervaring; gelovigen prijzen God in talen die bekend zijn.

In de brief aan de Korinthiërs had het spreken in tongen/talen ook iets te betekenen, voor de joden in het bijzonder. Paulus vermeldt daar Jesaja 2:11-12, een verwijzing naar de invasie van de Assyrische legers, die een taal spraken die de Joden niet konden verstaan. De aanwezigheid van die taal was het bewijs van Gods oordeel over het volk Israël. God zou liever tot het volk spreken in een taal die ze konden verstaan, maar hun voortdurende zondigen stond dat niet toe. God had in hun taal tot hen gesproken door de profeten, maar ze bekeerden zich niet. Nu moest Hij in een vreemde taal spreken, en dat betekende oordeel. Het is trouwens goed te begrijpen waarom God toen in talen liet spreken. Het spreken in talen is een teken voor de ongelovige(-n) (joden), ‘dít volk’ (1Kor.14:20-22; Jes.28:11-12). Zo werkte het ook op de pinksterdag. Het was heel zinvol in die situatie. Er waren immers joden uit allerlei landen aanwezig die door het wonder van het spreken in andere talen het evangelie in hun eigen taal hoorden. Daardoor beseften ze dat er iets bovennatuurlijks aan de hand was. Dat er een wonder, een teken, plaats had was tot een teken (liever: had een betekenis) voor de ongelovige joden; namelijk dat het oordeel nabij was. Er staat dat ze buiten zichzelf van verwondering waren (Hand.2:7) vanwege dit wonder. Bedenk dat dit joden waren die vlak daarvoor nog de Here Jezus verworpen hadden. In die zin waren ze ongelovig. Als volk zochten de joden altijd naar tekenen (Mat.12:38; 1Kor.1:22). Het feit dat de apostelen op de pinksterdag in vreemde talen spraken, was een teken voor de ongelovige Joden die hun feest aan het vieren waren. Het spreken in tongen trok hun aandacht, maar het veranderde de houding van hun hart niet. Vanaf vers 14 sprak Petrus de joden toe in het gebruikelijke Aramees, dat ze konden verstaan, om ze te overtuigen en tot bekering te brengen.

Woordverklaring volgens Strong:

Hand.2:4 ‘talen’ – Grieks: ‘gloossa’ afleiding onzeker, (1) de tong, een lichaamsdeel, een spraakorgaan, (2) een tong, de taal of het dialect dat een bepaald volk spreekt in onderscheid van die van andere volken.

Hand.2:8 ‘taal’ – Grieks: ‘dia’lektos’ (1) gesprek, taal, omgangstaal, (2) bepaalde taal, streektaal.

Hand.2:11 ‘talen’  – gelijk aan Hand.2:4.

Hand.10:46 ‘talen’ – gelijk aan Hand.2:4

Hand.19:6 ‘talen’ – gelijk aan Hand.2:4

1 Kor.14:2, 4, 5, 6, 9, 13, 14, 18, 19, 22, 23, 26, 39 ‘taal’ – gelijk aan Hand.2:4.

1 Kor.14:21 ‘talen’ – Grieks: ‘hete’roglossos – iemand die een vreemde taal spreekt

______________________________________________________________________________________________________________________________