Serie: De Gemeente – Deel 4 – Het Huis van God

16 augustus, 2024

Rubrieken: Serie: De Gemeente

Serie: De Gemeente

Deel 4

Huis van God

Inleiding

Ten opzichte van de Gemeente als het Lichaam van Christus is een andere metafoor, de Gemeente als Huis van God, misschien wel veel omvattender. Ging het bij het Lichaam erom dat het Hoofd alles bestuurt, dat er een geestelijke eenheid is, gevormd door de verschillende leden, met hun gaven en bedieningen, bij het Huis van God gaat het veel meer over de praktische, zichtbare openbaring van de Gemeente in deze wereld. Daarom wordt er onder andere de nadruk gelegd op orde en/of tucht. Maar dat is niet alles, het ‘Huis van God’ wordt gezien als een tempel, een plaats van aanbidding en daar horen priesters bij die offers brengen. De Gemeente is een woonplaats van God in de Geest (Ef.2:22) en daar hoort respect, ‘vreze des Heren’ te zijn. We zullen het dan in dit artikel hebben over de bouw van het huis, de dienst in het huis en de orde die daarbij behoort.

De bouw van het huis van God (1Kor.3:9-17; Ef.2:19-22; 1Petr.2:4-10)

 “Ik zal mijn Gemeente bouwen.” (Mat.16:18)

Elk gebouw heeft een fundament nodig (vgl. Mat.7:24-27), ook de Gemeente als Huis van God. Dat fundament is Christus: “Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er ligt, dat is Jezus Christus.” (1Kor.3:11) Christus is de hoeksteen (1Petr.2:6; Jes.28:16; Rom.9:33). Op dat fundament wordt verder gebouwd opdat het een volwaardig huis wordt. “Want Gods medearbeiders zijn wij, Gods akker, Gods gebouw bent u. Naar de genade van God die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd een ander bouwt erop.” (1Kor.3:9-17). ‘En een ander’, alle gelovigen bouwen erop. Maar hoe? “Maar laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt. Als nu iemand op het fundament bouwt: goud, zilver, kostbare stenen, hout, hooi stro, – ieders werk zal openbaar worden. Als iemands werk dat hij daarop gebouwd heeft, zal blijven, zal hij loon ontvangen, als iemands werk zal verbranden, zal hij schade lijden.” (1Kor.3:10,12,14).

Let wel, het gaat hier dus om een geestelijk huis dat gebouwd wordt met geestelijke stenen: “Als u geproefd hebt dat de Heer goedertieren is, tot Wie u komt, tot een levende steen, door mensen wel verworpen maar bij God uitverkoren en kostbaar, en u wordt ook zelf als levende stenen gebouwd, als een geestelijk huis.” (1Petr.2:4-5).

“U bent medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Jezus Christus Zelf hoeksteen is, in Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, opgroeit tot een heilige tempel in de Heer; in Wie ook u mee opgebouwd wordt toe een woonplaats van God in de Geest.” (Ef.2:19-22)

De dienst in het huis van God – Eenieder heeft een psalm…enz. (1Kor.14:26)

“En u wordt ook zelf als levende stenen gebouwd, als een geestelijk huis tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren.” (1Petr.2:5)

Het priesterschap van gelovigen zoals dat in het Nieuwe Testament geleerd wordt blijkt in de Protestantse en Evangelische kerken en gemeenten, een grote ‘onbekende’ te zijn, zeker in de praktijk tijdens het samenkomen als gelovigen! Waar we daarvan nog iets zien is in de Orthodoxe en Rooms Katholieke kerken. Maar daar is de toepassing totaal misplaatst en gaat men terug naar het Oude Testament. In de vorm en opstelling van de kerkgebouwen ziet maar daar ook iets van terug. Men noemt het gebouw, de kerk waar men samenkomt dan ook van ‘het huis van God’ en ik ben zelfs de tekst tegen gekomen ‘Hier woont God’. Maar zegt Salomo: “Zou God dan waarlijk op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb.” (1Kon.8:27) In het nieuwtestamentische ‘Huis van God’ is alles geestelijk te verstaan. Dat geldt voor de priesters (1Petr.5:9; Op1:6; 5:10; 20:6), de tempel (1Kor.3:16; 2Kor.6:16), het altaar (Heb.13:10) en de offers (1Petr.2:5). Trouwens het Nieuwe Testament kent niet zoiets als een speciale priesterklasse; alle gelovigen zijn priesters voor God. We lezen dat er in de samenkomst van de Gemeente ruimte is voor iedere gelovige om zich te uiten en deel te nemen aan de dienst: “Hoe is het dan, broeders? Wanneer u samenkomt heeft ieder een psalm, heeft een leer, heeft een openbaring, heeft een taal, heeft een uitlegging.” (1Kor.14:26-27)

De orde in het huis van God – “Maar laat alles welgevoeglijk en met orde gebeuren.” (1Kor.14:40)

“Hoe men zich hoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God.” (1Tim.3:15)

Uit de woorden van de apostel Paulus over de omschrijving van de taak van een oudste in de Gemeente, blijkt dat er orde, bestuur in de Gemeente moet zijn. Hij schrijft: “Iemand (een opziener) die zijn eigen huis goed bestuurt… want als iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij zorgdragen voor de Gemeente van God?” (1Tim.3:4-5) Ook uit de woorden van Paulus in de brief aan de Korinthiërs blijkt duidelijk dat er orde in het Huis van God dient te zijn. “Maar laat alles welgevoeglijk en met orde gebeuren” (1Kor.14:40). Om die orde te waarborgen dienen er oudsten en diakenen te worden aangesteld, gelovigen met een gave om leiding te geven (Rom.12:8). Met het handhaven van de orde denk ik niet alleen aan de orde naar binnen, maar ook naar buiten. Ik denk dan aan de wettelijke maatregelen die een gemeente met zich mee kan brengen, zoals bijvoorbeeld bij aankoop van een gebouw, of het onderbrengen van een Gemeente in een stichting om ook aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen die daarmee gepaard gaat. Met het ‘eenvoudig’ samenkomen zoals enkele decennia geleden is het voorgoed gedaan, de overheid eist tegenwoordig veel meer van de maatschappij.

Zoals gezegd dienen oudsten en diaken te worden aangesteld; diakenen meer gericht op de praktische zaken in de Gemeente, oudsten meer voor het geestelijk aspect, onderwijs en pastoraat. Over Bijbelgedeelten voor diakenen of dienaars zijn 1Timotheüs 3:8-13 met als praktisch voorbeeld Handelingen 6:1-7 waar we de aanstelling vinden van de eerste diakenen en de reden waarom. Voor wat betreft de oudsten verwijs ik naar 1Timotheüs 3:1-7 en Titus 1:6-9.

In deze tijd van vervlakking en gezagloosheid is het niet gemakkelijk gezag uit te oefenen in de Gemeenten. De cultuur waarin wij leven heeft ook zijn invloed op de gelovige in dat opzicht. Verder werkt de grote verdeeldheid en verscheidenheid in het Christendom ook het aanvaarden van het onderwijs van Gods Woord ook niet mee. Het ‘eenieder doet wat goed is in zijn eigen ogen’ vinden we alom in onze gemeenten terug. Het gezag van Gods Woord lijdt daaronder, maar ook zijn veel gelovigen verward in hun denken over tal van onderwerpen.

______________________________________________________________________________