'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.
Een anachoreet of kluizenaar (naar het Oudgrieks anachōreín ‘om zich terug te trekken’) was in oud-Grieks spraakgebruik een persoon die zich om persoonlijke redenen uit de gemeenschap terugtrok. Al in het Hellenistisch-Romeinse Egypte werden in voorchristelijke tijden anachoreten genoemd die de woestijn of ontoegankelijke moerassen in de Nijldelta in vluchtten om bijvoorbeeld belasting of dienstplicht te ontlopen. Later werd de term overgedragen aan de vroegchristelijke monniken. De naam Eremiet komt van het Grieks erèmos dat woestijn betekent. De toewijzing van een monnik aan het anachoretisme betekent dus in de eerste plaats alleen zijn terugtrekking uit de samenleving. Hij kon ofwel in kloostergemeenschap met andere anachoreten leven, ofwel een afgezonderd bestaan leiden als kluizenaar. Kluizenaar verwijst naar de ‘kluis’ de kleine ruimte waar de anachoreet woonde.
De vroegste vertegenwoordiger van de christelijke Anachoreet is de heilige Antonius de Grote (ook Antonius de Kluizenaar) (251-356). In zijn omgeving werden de eerste anachoretengemeenschappen gevormd, losse associaties van min of meer gescheiden kluizenaars. Dendrieten trokken zich in plaats daarvan terug in een boom. De volledige terugtrekking uit de omgeving werd beoefend door die anachoreten die in cellen konden worden ommuurd en slechts door een kleine opening werden gevoed. Een van die archeologische vindplaatsen is Sayala in Nubië; voor de weinige gevallen in Egypte zijn er geen opgravingsvondsten, maar hedendaagse bronnen.
Kloostercellen verbonden aan kerken zijn ook bekend uit het middeleeuwse Engeland, waarvan de toegangsdeur werd dichtgemetseld. De anachoreten, bekend als insluitsels, konden de Heilige Mis horen en de communie ontvangen door een klein raam dat uitkwam op het altaar van de kerk, terwijl ze konden worden voorzien van de levensbehoeften door een opening met uitzicht op de straat. In het laatmiddeleeuwse West-Europa waren deze anachoreten meestal vrouwen.
Stylieten (Pilaarheilige)
In het woord styliet herkent men het Griekse ‘stulos’, zuil. Een extreme vorm van het anachoretisme vanaf de 5e eeuw waren de pilaarheiligen. Simeon de Pilaarheilige, ook Simon de Styliet, was de eerste en beroemdste pilaarheilige of styliet en overreedde in Syrië een groot aantal navolgers om hun leven op een hoge zuil door te brengen. Hij leefde van omstreeks 389 tot 459 in Syrië. Op 16-jarige leeftijd trad hij in een klooster, maar bleek ongeschikt voor het commune leven en was gedwongen het klooster weer te verlaten. Hij volhardde in zijn ascetische levenswijze en trok zich terug in een hut. Hij bracht hier, volgens de legende, de hele vastentijd door zonder eten of drinken. Na 3 jaar in de hut ging hij in een grot in de woestijn wonen. Hij bracht zijn tijd door in gebed.
Intussen werd hij door zijn levenswijze beroemd. Vele bewonderaars gingen hem opzoeken om zijn raad en steun te vragen. Hierdoor kon hij zich steeds minder toeleggen op zijn meditatie. Daarom installeerde hij zich op een pilaar met een klein platform. Maar zijn populariteit nam alleen maar toe. Om aan het gedrang van de groeiende stroom pelgrims te ontkomen, werd de pilaar meerdere malen vervangen door een hoger exemplaar, om uiteindelijk 12 à 18 meter hoog te worden. Simeon’s roem verspreidde zich door het Byzantijnse Keizerrijk en zelfs keizers kwamen hem om raad vragen. Bij de pilaar werd een kerk opgetrokken. Na 36 jaar op zijn pilaar overleed Simeon. Zijn levenswijze had anderen geïnspireerd en tot in de 10e eeuw bleef het stylietendom een tamelijk wijdverbreid verschijnsel in Byzantium. Na zijn dood werd op de plek waar hij leefde een grote bedevaartkerk gebouwd, Qalat Semaan. Dit zou gebeurd zijn in opdracht van keizer Zeno van Byzantium.
Cenobitisme
Cenobitisme komt van het Griekse koinos bios (gemeenschappelijk leven). In de vroege dagen van het christendom was cenobitisme een vorm van monastiek leven in gemeenschap, in tegenstelling tot kluizenaars die alleen een leven leidden dat was gewijd aan gebed en contemplatie. De etymologie verklaart dit essentiële verschil goed door middel van twee Griekse woorden: koinos wat ‘gemeenschappelijk’ betekent en bios wat ‘leven’ betekent.
Het was de kluizenaar Pachomius de Grote die, rekening houdend met het aantal discipelen dat zich in de buurt van zijn hermitage had gevestigd, besloot hen enkele regels van het gewone leven te geven. Dit is de oorsprong van de eerste kloosters, zowel mannelijk als vrouwelijk, naar een militair model uit 315 in Egypte.
In de eerste voorbeelden van cenobitistisch leven vertrouwden de monniken op het gezag van een patriarch, een ouderling, vaak een abba (vader) genoemd; vervolgens werd de verkiezing van een overste van het klooster (de abt of prior) ingesteld, aan wie de monniken gehoorzaamheid beloofden, een voorwaarde die essentieel werd geacht voor echte spirituele vooruitgang.
De eerste christelijke monniken kwamen voor in Egypte en Palestina tegen het einde van de 3e. eeuw. Deze mensen leidden een kluizenaarsbestaan in de woestijn. In de 4e. eeuw ontstond er een vorm van kloosterleven. De betrokken monniken gingen gezamenlijk in een georganiseerde gemeenschap, een klooster, leven. De grondlegger van dit systeem was Pachomius. Zijn klooster bestond uit een gemeenschap van honderden monniken en nonnen. Het kloosterleven werd gekenmerkt door de dagelijkse gebedsdiensten en de gemeenschappelijke maaltijden. Er werd strikte gehoorzaamheid geëist tegenover de overste. Ook werd verwacht dat de monniken arbeid verrichtten. Deze arbeid bestond uit het maken van linnengoed en het weven van matten en manden met het riet dat aan de oever van de Nijl groeide. De kloosterregels legden vast aan welke voorwaarden het leven van de monniken moest voldoen.
Monachisme
De monastiek, of monnikenwezen is een religieuze levenswijze waarin men afziet van wereldse bezigheden en zich volledig wijdt aan spiritueel werk. Monastiek speelt vooral een rol in rooms-katholieke en oosterse kerken. Ook in religies als het boeddhisme en het hindoeïsme komt het voor. In de monastiek worden mannen monniken genoemd en vrouwen monialen, nonnen of (meest gebruikelijk) zusters. Alleen het monastieke leven heeft echt navolging gevonden in het West-Romeinse rijk tot op vandaag de dag, de andere vormen kwamen hoofdzakelijk in het Oost-Romeinse rijk voor.
Basilius van Caesarea (overleden 379) heeft het cenobitisme in een vorm gegoten die de geschiedenis zou trotseren. Het was zijn bedoeling het monnikenwezen meer in het leven van de kerk te integreren. De kloosters bevonden zich in de steden en waren caritatieve leest geschoeid en werden speerpunten voor de zorg aan armen en zieken.
Grondslag
Een Bijbelse grondslag voor de vier hierboven beschreven uitingen van het Christelijk geloof ontbreekt geheel. Teksten die daarvoor worden aangehaald door Athanasius van Alexandrië in zijn beschrijving van ‘Het leven van Anthonius’ zijn niet overtuigend of zelfs misplaatst en uit hun context gehaald. Bijvoorbeeld: ‘Jezus zeide tot hem: Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij’ (Mat.19:21). En ook: ‘Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad’ (Mat.6:34). Deze teksten kunnen we moeilijk serieus nemen als basis voor welke vorm van terugtrekking uit de wereld dan ook. Als er geen Bijbelse basis aanwezig is om bovengenoemde manifestaties van het Christendom te legaliseren, wat zijn dan wel de oorzaken van de terugtrekking uit de wereld en in afzondering te gaan leven, als enkeling of als gemeenschap?
Uit onderzoek blijkt dat er diverse redenen zijn aan te voeren, o.a.: (1) Om te ontsnappen aan de vervolgingen van de Romeinse overheid onder keizer Decius was Paulus van Thebe in 250 naar de Egyptische woestijn gevlucht; (2) Het binnendringen van wereldse invloeden in de Kerk was voor anderen aanleiding om zich terug te trekken. Het beslissende motief was van kerkelijke aard, vooral na het verbond tussen Kerke en Staat onder Constantijn de Grote; (3) Doordat het Christelijk geloof in het Romeinse rijk aanvaard werd viel het martelaarschap weg en een vervanging daarvoor was het anachoretisme.
Geestelijke redenen zijn o.a.: (1) Streven naar geestelijke volmaaktheid; (2) Antonius de Grote, geboren 251, gaf als reden aan: ‘dat we op weg zijn naar onze redding’; (3) De woestijnmonniken gingen de uitdaging aan op de duivel op zijn eigen terrein (de woestijn) te bestrijden; (4) Zich meer aan God te kunnen toewijden. Deze redenen zijn echter niet nodig om zich uit de maatschappij terug te trekken en geven tevens aan dat de kennis van de heilsleer zoals dat in de Bijbel wordt geleerd niet aanwezig was.
De vraag die gesteld moet worden is: ‘In hoeverre was de ‘gewone’ gelovige op de hoogte of in het bezit van het Nieuwe Testament of gedeelten daarvan? En als men ervan in het bezit was, was men dan in staat het te lezen?