Eschatologie Vragen – Nummer 24 – Israël wel of niet Gods volk?

7 oktober, 2024

Eschatologie Vragen

Nummer: 24

Israël wel of niet Gods volk?

Vraag:

We horen dagelijks zeggen: “Israël is Gods volk” maar in Hosea 1:9 staat toch duidelijk dat Israël nú niet Gods volk is? Wat is het nu, is Israël Gods volk of is Israël Gods volk niet? Graag een antwoord.

Antwoord:

Je bent niet de enige die met dit vraagstuk worstelt! Uit Hosea 1:9 blijkt duidelijk dat Israël nú niet Gods volk is en dat vanwege hun zonden, zoals we kunnen lezen in 2 Kronieken 36 toen het volk naar Babel in ballingschap werd weggevoerd. Vanaf dat moment begonnen de tijden van de volken waar de Heer Jezus over spreekt in Lukas 21:24. We spreken dan over het jaar 486 v.Chr. Welke volken dat waren leert ons het boek Daniël in hoofdstuk 2, in het zgn. Statenbeeld die Nebukadnezar in een droom verscheen. We zien daar dat de volgende heersers aan de macht komen: de Babyloniërs, Meden en Perzen, Griekenland (Alexander de Grote) en als vierde macht de Romeinen. Na deze vier rijken zou het rijk van Christus komen, maar dat is niet gebeurd.

Nadat het volk, onder Ezra en Nehemia waren teruggekeerd naar het land Israël en zich daar weer gevestigd hadden in 538 v. Chr. spreken we tot aan de komst van de Heer Jezus van de ‘vierhonderd stille jaren’, jaren die liggen tussen het Oude en Nieuwe Testament. Wat na de geboorte van de Heer Jezus met het volk en hun Messias is gebeurd is gekend en het verslag daarvan kunnen we lezen in de vier evangeliën. Ze hebben de Heer Jezus verworpen en het oordeel over zich afgeroepen. In het jaar 70 is de tempel en Jeruzalem verwoest en zijn ze weer in ballingschap gekomen, nu niet naar één land Babel, maar onder alle volken. Na zo’n tweeduizend jaar is er echter in 1948 weer een staat en volk Israël ontstaan, maar daardoor is er nog geen verandering in hun geestelijke toestand gekomen (Ez.37:8). Israël is een seculiere staat zoals zoveel andere staten in de wereld. Israël is nog steeds ‘niet mijn volk’, maar we kunnen geloven dat God met Israël bezig, wat we mogen opmerken in de gebeurtenissen die na de stichting van de staat in 1948 zijn voorgekomen. Wanneer zal Israël weer Gods volk genoemd kunnen worden? Wel er is een ‘totdat’ namelijk wanneer ze zullen zeggen: “Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer.” (Mat.23:39; zie ook Zacharia 12-14). Maar tot die dag zal Israël nog een moeilijke weg moeten afleggen; we spreken dan over de ‘benauwdheid van Jakob’ (Jer.30:7) of ‘de Grote Verdrukking’ (Mat.24:21).

Er zijn Bijbeluitleggers die de gelijkenis van de verloren zoon als illustratie gebruiken om de vraag die je stelde te verduidelijken (Luk.15:11-32). Ze stellen: In beide zonen vinden we een beeld van het huidige Joodse volk. In het beeld van de jongste zoon die weggaat, alles kwijtraakt, tot inkeer komt en hersteld wordt, herkennen we het verleden maar ook de toekomst van Israël. Op veel plekken in de Bijbel komen we dit tegen, maar vooral de woorden uit Hosea 2:5-6 komen opvallend overeen met deze gelijkenis. Bedenk dat Hosea het beeld schetst van Israël, die ontrouw werd aan de Heere door hoererij te plegen met afgoden. We lezen: “Daarom, zie, Ik ga uw weg met dorens omheinen, Ik zal haar met een muur omgeven, zodat zij haar paden niet zal kunnen vinden. Zij zal haar minnaars najagen, maar hen niet inhalen; hen zoeken, maar hen niet vinden. Dan zal zij zeggen: Ik ga, ik keer terug naar mijn vorige Man, want toen had ik het beter dan nu”. Herkennen we de jongste zoon hierin, die een losbandig leven in de wereld leidde maar volledig vastliep? Toen hij eenmaal bij zinnen was gekomen, keerde hij terug naar zijn vader ‘want toen had ik het beter dan nu’. Zo zal Israël in de toekomst vastlopen in deze wereld vol antisemitisme. Het volk zal dan terugkeren naar haar “vorige Man” door de Naam van de HEERE aan te roepen (Zach.13:9). Pas dan zal het werkelijk feest voor hen worden. “Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden.” (Luk.15:24) Paulus schrijft over dat moment “… wat betekent dan hun (Israëls) aanneming anders dan leven uit de dood” (Rom.11:15; Hos.5:15; 6:1-3).

Als we het echter hebben over de oudste zoon, die in onze tijd symbool staat voor de (ultra)orthodoxe Jood, dan lijken zij vaak zo dicht bij de Vader. Al snel raken we onder de indruk van hun kleding, de pijpenkrullen, de indrukwekkende baard, en hun gebeden bij de Klaagmuur. Maar in hoeverre durven we net als Paulus een stapje verder te kijken en hebben we oog voor de grote geestelijke nood die daarachter schuilgaat? Paulus schrijft in Romeinen 10: “Broeders, de oprechte wens van mijn hart en mijn gebed tot God voor Israël is gericht op hun zaligheid. Want ik getuig van hen dat zij ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht” (vs. 1-2). Herkennen we in deze woorden niet de oudste zoon? Hij had zo een ijver om zijn vader te dienen, maar met het verkeerde inzicht. Zijn vader had hem alles ter beschikking gesteld, zoals God ook aan Israël geestelijke voorrechten heeft gegeven. Lees maar eens Romeinen 9:1-5. Ze hadden de verbonden, de wetgeving, de beloften, enzovoorts en uit hen is zelfs de Messias voortgekomen!

“Zoals Hij ook n Hosea zegt: ‘Ik zal niet-mijn-volk mijn volk noemen, en de niet-geliefde geliefde.” (Rom9:25)

_____________________________________________________________________________________