Christendom
De kerstening van Europa
Wat is ‘kerstening’?
Voorwoord
Wanneer de twaalf apostel en de apostel Paulus eens een kijkje zouden mogen nemen om te zien wat er van het christelijk geloof en de Kerk c.q. Gemeente is geworden in de loop van de eeuwen, zouden ze hun ogen niet geloven! Van een groep eenvoudige gelovigen zouden ze nu een mengeling van Rooms Katholieke Kerken, Protestante kerken en Evangelische Gemeenten zien. Van een eenheid die de apostelen in hun tijd mochten ervaren is weinig of niets meer over. En wat te zeggen van allerlei rituelen, priestergewaden, altaren en nog erger de scheiding tussen leken en geestelijken. Van het ‘Gij zijt allen broeders’ is ook weinig of niets meer over. En wat zouden ze denken over de praktijken die in de loop van de geschiedenis van de kerk zijn ontplooid. Ik hoef alleen maar te denken aan de Kruistochten, de Investituurstrijd, het in bezitnemen van diverse landen om daar het Christelijk (lees: Rooms Katholieke) geloof aan de inwoners op te leggen. De machtspositie en de aanmatiging van de Rooms Katholieke kerk om te heersen over koningen en keizers, vooral in de Middeleeuwen. Om maar te zwijgen van de Jezuïeten en de vervolging van andersdenkende gelovigen. En wat te denken over wat er in de diverse geloofsgemeenschappen geleerd wordt. Een Rooms Katholieke kerk die de Traditie gelijkwaardig acht dan de Bijbel, andere kerken waar het gezag van de Bijbel genegeerd wordt. En zo kunnen we nog wel een tijd doorgaan! Hoe is het zover kunnen komen, wat zijn de achterliggende oorzaken dat de kerk die Jezus Christus moest prediken en laten zien door hun handel en wandel, zover van dat doel, in de loop van de geschiedenis, zijn afgeweken?
Gelijkenis van het mosterdzaad
‘Een andere gelijkenis hield Hij hun voor en zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat een mens nam en in zijn akker zaaide; het is wel kleiner dan alle zaden, maar als het is opgegroeid, is het groter dan de groenten en wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken komen nestelen’ (Mat.13:31-32)
De bedoeling van dit artikel om de beweegredenen op te sporen die in de loop van de geschiedenis de kerk heeft gevormd van een ‘mosterdzaad’ in een ‘boom’, met andere woorden een onnatuurlijke ‘groei’ die eruit is voortgekomen. Dat is wat de gelijkenis van het mosterdzaad ons wil zeggen.
In het oosten symboliseert het mosterdzaadje iets kleins en onbeduidends. I produceert een grote plant, maar geen ‘boom’ in de strikte zin. De plant is echter groot genoeg voor vogels om in de takken te zitten. Aangezien Jezus deze gelijkenis niet heeft uitgelegd, moeten we gebruiken wat Hij wel in de andere gelijkenissen heeft uitgelegd om de betekenis ervan te vinden. De vogels in de gelijkenis van de Zaaier stellen Satan voor (Mat.13:19). Passages als Daniël 4:12 en Ezechiël 17:23 geven aan dat een boom een symbool is van een wereldmacht. Deze feiten suggereren dat de gelijkenis een abnormale groei van het koninkrijk der hemelen leert, een die het mogelijk maakt voor Satan om erin te werken. Zeker is het ‘christendom’ een wereldmacht geworden met een complexe organisatie van vele takken. Wat vandaag nederig begon, pronkt met materiële bezittingen en politieke invloeden. Sommigen maken dat deze gelijkenis het wereldwijde succes van het evangelie leert. Maar dat zou in tegenspraak zijn met wat Jezus in de eerste gelijkenis leerde. Het Nieuwe Testament leert in ieder geval een groeiende achteruitgang in de bediening van het evangelie naarmate het einde der tijden nadert.
Inleiding
Het jaar 313 wordt gekenmerkt door een radicale ommekeer in de geschiedenis van het christendom, want toen vaardigde keizer Constantijn het Edict van Milaan uit, waarbij aan alle mensen vrijheid van godsdienst werd toegestaan. Deze periode is van blijvend belang omdat hierin werd begonnen met een Unie tussen Kerk en Staat: zou de Kerk in staat zijn de wereld te behouden, wanneer zij daarmee een bondgenootschap zou aangaan? Kort daarop, in 325, werd het eerste grote Kerk-concilie gehouden, namelijk in Nice in Bethanië. Er waren daar 1500 afgevaardigden, en wel viermaal zoveel “leken” als bisschoppen. Daar werd een belangrijke leerbeslissing genomen, waar bij het Arianisme als ketterij werd afgezworen. Hoewel deze beslissing juist was en daarmee zowel de Drie-eenheid van God als de Godheid van Christus opnieuw werden beklemtoond, was de manier waarop hier werd opgetreden verre van bijbels. De keizer en de bisschoppen oefenden hun macht uit, er werd druk geïntrigeerd, en daarmee ontstond een kerk wier optreden berust op macht, om de leer zuiver te houden! Met andere woorden, wat “leerstellig” gezien gewonnen was, werd “kerkordelijk” gezien prijsgegeven, en daarmee trad aardse macht in de plaats van hemelse, geestelijke volmacht.
Hieruit zien wij dat de Kerk het “huwelijk met de burcht” is aangegaan, door zich aan de koning te koppelen. Er kwam een einde aan een tijdperk van verdrukking en armoede, en een nieuw tijdperk van aardse rijkdom brak aan. Daarbij schonk de “koning” een aantal indrukwekkende bouwwerken, basilieken genoemd, aan de bisschoppen om deze voortaan als “kerken” te gebruiken. Op deze wijze werd de “leer der Nicolaïeten” nu officieel gesanctioneerd en als model voor de kerkorde vastgesteld. Bovendien blijkt hier de “methode van Bileam” te werken, want wat door veel zware vervolging niet was gelukt, schijnt nu te gelukken door vleierij en rijkdom. Het resultaat is dat naarmate de “geestelijkheid” de beschikking kreeg over gewaden, tronen, altaren, wierook, gewelven, sieraden en voorwerpen van kunst, het waarachtige geestelijk leven de achterdeur uitging.
Maar de leer van Bileam werd nog verder doorgevoerd. Waar het Christendom de staatsgodsdienst is geworden, worden tal van overheidstaken voortaan door de Kerk uitgevoerd, zoals het sluiten van huwelijken, het bidden voor en het vaststellen van veldtochten en dergelijke. Daarmee wordt dan ook de Kerk een zaak voor het gehele volk, en niet slechts voor de uitverkoren heiligen. Zo worden ook de heidenen de Kerk binnengebracht, maar dan zonder de eis van bekering en het verzaken van hun zondig en werelds leven. Om deze heidenen te gerieven werd de eredienst prachtig opgesierd en veranderde het karakter van de “preken” aanzienlijk. Ook werden nu de heidense feesten ingevoerd, zij het in een gekerstende vorm: Een voorbeeld daarvan is het Midwinterfeest: de dag dat Mithra de duisternis overwon werd nu gemaakt tot Kerstmis, Christus als “zon der gerechtigheid” ging zijn verjaardag vieren op de geboortedag van de heidense zonnegod, ter gelegenheid waarvan in Rome de Grote Spelen van het Circus plaatsvonden. Zo werd Kerstmis voorgoed tot een spektakelfeest, waarbij het heidendom in de kerk werd ingebakken. Dit alles nog afgezien van het feit dat wij, volgens Paulus, thans Christus niet meer naar het vlees kennen, en dus stellig niet “zijn verjaardag” moeten vieren, op welke dag dan ook (wat overigens iets heel anders is dan het dankbaar gedenken van Christus’ komst in het vlees). Een laatste punt is dat het toenemen van de middelen en, naar men meende, ook van “de Geest”, het waarachtig geestelijk licht en de verwachting van de wederkomst deed verduisteren. In deze periode komt de Kerk dan ook tot een officieel vastgesteld uitstel van Christus’ wederkomst door te stellen dat eerst een “Duizendjarig Rijk” op aarde gevestigd moet worden, door de gezamenlijke inspanning van Kerk en Staat. Er is dus een groot mensoptimisme, een verwachting dat met keizer Constantijn een begin is gemaakt met deze periode van duizend jaar. En wie daaraan niet meedoet, vertraagt daarmee de komst des Heren! Het onmiddellijke vooruitzicht van de gelovigen is dus niet meer Zijn komst, maar het Rijk van Koning en Kerk, die Hem voor minstens duizend jaar “in de kerk-kast” heeft gestald: weliswaar hoogverheven, maar tegelijkertijd onbereikbaar!
Een direct gevolg was tevens dat de joden als volk nu voorgoed werden afgeschreven: alle profetieën van Israëls toekomstige heerlijkheid werden nu op de Kerk van toepassing verklaard, en zo kwam Marcion dus toch nog, en nu wel officieel, voor een groot deel aan zijn trekken! Deze tweede periode wordt gekenmerkt door een mengvorm van Gemeente en Kerk, waarbij deze laatste steeds meer de overhand gaat krijgen. De periode loopt af in het jaar 606, als Bonifatius III wordt gekroond tot “universeel bisschop”, kort nadat Gregorius de Grote deze functie al feitelijk had ingevoerd en zich had toegeëigend. Hiermee krijgt de Rooms-Katholieke Kerk in haar definitieve hiërarchische vorm gestalte.
Het keerpunt: keizer Constantijn
Aan het begin van de vierde eeuw kwam een nieuwe beproeving op de Gemeente af, die heeft geleid tot zowel overwinning als nederlaag. Het is goed zich in te leven in de situatie waarin Christus’ gemeente zich, na eeuwenlange vervolgingen en leerstrijd, bevond op het moment dat in Rome de macht van Diocletianus door Constantijn werd overgenomen. Want daarmee valt een van de grootste “dialectische zwenkingen” uit de geschiedenis der Kerk te verklaren, die geleid heeft tot een nieuwe episode van de “Handelingen der Gemeente”. Deze waarlijk dialectische omwenteling vond plaats toen de nieuwe keizer Constantijn, die in 312 aan de macht kwam, het Christendom als religie toeliet en daarmee de besluiten van de eerdere keizers herriep. Kort daarna werd het verheven tot staatsgodsdienst, waarbij hijzelf gold als de eerste christelijke keizer van het Romeinse Rijk. Deze periode wordt daarom ook wel de constantinische wending genoemd’. In zijn onbekeerde staat was Constantijn, als Romeins keizer, drager van de keizerlijke waardigheid als hogepriester van de heidense religie. Na zijn bekering tot het Christendom bracht hij deze waardigheid “gewoon” over op het Christendom. Op deze wijze werden Kerk en Staat nauw aan elkaar verbonden en het duurde dan ook niet lang of de macht van de Staat stond ten dienste van allen die het in de Kerk voor het zeggen hadden, om hun beslissingen kracht bij te zetten. En zo werden de vervolgden weldra tot de vervolgers! Natuurlijk was er reden dankbaar te zijn voor de immense wending die het lot van Kerk en Gemeente genomen had, toen keizer Constantijn de Christenen erkende en de Christenvervolgingen door de heidense staat een einde namen. Daarmee kwamen toch ook de wereldse machthebbers tot de erkenning dat het leven van Christus in zijn volk niet kan worden uitgeroeid. Het vuur van de vervolging was daarin niet geslaagd en de vloed van tegenstand had Christus’ gemeente niet kunnen overweldigen. Het geestelijk leven van de gemeente stond ongerept na zoveel lijden en de kracht om de uitingen van de vleselijke mens te overwinnen was ongebroken. Deze overwinning was alleen met geestelijke wapenen bevochten en we kunnen waarlijk spreken van de triomf van het kruis waarbij het zwakke en het dwaze van God de sterkte en de wijsheid van mensen heeft te neergeworpen: de Gemeente had gewonnen, het grote Romeinse Rijk was op haar stukgelopen.
Maar er is ook een andere kant aan deze zaak, en deze wordt het best weergegeven met de woorden van Jezus over “de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen”, Op.2:14. Wat op de ene manier aan de overste van deze wereld niet was gelukt, gaat hij nu op een andere manier proberen, een manier die bij het volk Israël veel succes heeft gehad. Behalve op de uiterlijke vorm der Kerk, de Kerkorde, heeft deze omslag ook een groot effect gehad op de theologie van de christelijke Kerk. De leerstukken omtrent God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest bleven staan, en werden zelfs verder ontwikkeld. Maar de verwachting van het Koninkrijk van God, dat gepaard gaat met de komst van Jezus Christus als Koning, moet nu plaatsmaken voor de gedachte dat het Koninkrijk nu was aangebroken. De beloften werden vervuld aan de Kerk, nu deze machtig was geworden, en de verwachting van Jezus’ wederkomst wordt vaag en verschuift naar een verre toekomst.
De directe aanleiding tot deze ommekeer was een militaire overwinning die gepaard ging met een religieus visioen. In 312 trok Constantijn op tegen zijn rivaal en tegenstander Maxentius. Voordat Constantijn, die een aanbidder was van de zonnegod, zijn veldtocht begon, had hij een visioen waarin hij de vorm van een kruis tegen de lucht zag afgetekend, en hoorde hij de woorden: In hoc signo vinces (In dit teken zult gij overwinnen). Aan de vooravond van de beslissende slag te Pons Mulvius vlak bij Rome ontving hij in een droom een “goddelijk bevel” om op de schilden van zijn soldaten een monogram aan te brengen met de twee letters van de Griekse naam van Christus: een “X” waarover een “P” was geschreven. Zo trok Constantijn ten strijde met de gedachte dat hij onder de zekere bescherming stond van de God van de Christenen. Na zijn overwinning werd deze gebeurtenis verheven tot een “goddelijk ingrijpen”, waarmee later de “christelijke veldtocht” zou worden gesanctioneerd om de heidenen te onderwerpen aan de Kerk. Constantijn de Grote meende dat hij de God van de Christenen dank verschuldigd was en hij bewees dit onder meer door aan de Christenen vrijheid van godsdienst te geven. Maar zelf bleef hij Hogepriester van de heidense staatsreligie, en pas in 338, een jaar voor zijn dood, liet hij zich dopen en verklaarde zich daarmee openlijk tot Christen. Deze nieuwe keizerlijke gunst had een grote betekenis voor de christelijke Kerk, en wel in twee opzichten. Ten eerste kwam het Christendom nu in de mode. Hoewel Constantijn zelf geen belijdend Christen was, moedigde hij anderen aan om het christelijk geloof aan te nemen, waardoor zij de gunst van de Staat verwierven. Het gevolg daarvan was dat tal van heidenen de kerk binnenstroomden met gemengde motieven: daar leerden zij de eerste beginselen van het geloof en werden zij gedoopt, maar in hun hart bleven zij heiden. Dat dit zo kon gebeuren vindt zijn oorzaak in het overintellectualiseren van het geloof en de toenemende tendens naar sacramentalisme, waardoor leven bij uiterlijkheden in de plaats kwam van waarachtig geestelijk leven. Maar al die heidenen drukten ook een stempel op de kerk, zeker daar waar tal van steden in heel korte tijd “christelijk” werden: tal van heidense gebruiken en feesten werden eenvoudig “gekerstend” door ze een christelijke naam te geven, net zoals later de Roomse Kerk in de missielanden zou gaan toestaan, zoals in Azië, in Afrika en in Brazilië, waar de Afrikaanse goden van de negerslaven eenvoudig werden vervangen door katholieke “heiligen”. Ten tweede kreeg de Staat nu een belangrijke stem in het kerkelijke kapittel. De kerkelijke leiders waren Constantijn zeer erkentelijk voor zijn bescherming, en in ruil ontving hij van hen een erepositie die hem geenszins toekwam, al was het alleen al op grond van zijn heidens hogepriesterschap. Maar de grond hiertoe was allang toebereid door de toenemende tendens tot centralisatie en de opkomst der bisschoppen en metropolieten, waardoor de “leer der Nicolaïeten” tot volle ontplooiing kwam. De aldus verkregen godsdienstvrijheid sloeg dan ook weldra door naar begunstiging: (erfrecht, geld voor kerkbouw, Zondagswet), en stuk voor stuk werden de uitingen van het officiële heidendom afgeschaft. Dit leidde tenslotte tot de proclamatie van de staatskerk door keizer Theodosius (1) in 380, waarbij alle onderdanen van het rijk werden verplicht om het katholieke geloof aan te hangen.
-
Het Christendom onder het volk gebracht
Nu het Christendom tot mode was geworden en tal van steden zich als “christelijke stad” hadden uitgeroepen, kreeg het officiële Christendom een geheel nieuwe dimensie. We zagen al eerder dat met het toenemen van de Christenvervolgingen steeds meer mensen gunstig over de Christenen gingen denken, waardoor er velen zich spontaan tot Christus en de leer van de Christenen bekeerden. Dat is trouwens een bijbels gegeven dat we ook tegenkomen in Jeruzalem (Hand.2), en vooral ook na de eerste Christenvervolging na de dood van Stefanus (Hand.8). Maar nu gebeurde er iets geheel anders: de positie van het Christendom was geworden tot een object van politiek: in het Rijk, regionaal en plaatselijk, kon men zien hoe de kerkelijke leiders gingen inspelen op de grillen van de massa om daarmee de positie van de kerk veilig te stellen en uit te breiden. Dat het Christendom tot mode werd, bleek ook uit het feit dat de moppen en de liedjes, het cabaret en de praatjes, nu gingen over kerkelijke aangelegenheden. Zo kreeg bijvoorbeeld de brede massa belangstelling voor theologie, wat ertoe leidde dat de mensen hun mening ten beste gaven over de Ariaanse strijd. Daarmee zag de Kerk haar paarlen voor de zwijnen geworpen, wanneer er bijvoorbeeld liedjes werden gemaakt over de Drie-eenheid, zowel pro als contra! Ook werden kerkelijke ambtsverkiezingen tot geweldige spektakels, waarbij de mededingers elkaar publiekelijk betichtten van al wat lelijk is. Opnieuw was het Christendom in het circus gebracht, maar nu werden niet de Christenen voor de leeuwen geworpen, maar wierpen de kerkelijke leiders elkaar en hun opvattingen voor de “leeuwen” van een publiek dat nu eenmaal was ingesteld op “brood en spelen”. Helaas was dit niet zomaar een voorbijgaande gril, maar was het gekomen om te blijven, zij het ook in verschillende gedaanten, zoals het latere carnaval, de semi-religieuze stierengevechten of de glitter en spetter van de Kerstmis in midwintertijd! Met dit alles nam ook de intolerantie in kerkelijke zaken toe. Aan zaken van ondergeschikt belang werd de grootste aandacht besteed, evenals aan een opgelegde uniformiteit die altijd een levenloze religie kenmerkt. Dit voldoen aan de eisen van “de geestelijkheid” werd al gauw gelijkgesteld met “orthodoxie”, en allen die zich daarin niet konden vinden en schikken werden als ketters en rebellen gebrandmerkt: zij konden kiezen tussen zich gedwongen conformeren of eruit gezet worden (excommunicatie). En dat tekent de tragiek en de ironie wel ten volle: de Kerk die zelf zo heftig was vervolgd en die eindelijk haar vrijheid had verworven, heeft geen scrupules om zelf de rol van vervolger op zich te nemen en de vrijheid aan anderen te ontzeggen.
-
Het Concilie van Nicea
Er is geen kruid dat zo snel groeit als onkruid, zoals ook de Heer Jezus uitlegt in zijn gelijkenis van de tarwe en de dolik (Mat.13:24-30). En dat geldt ook voor alle zogenaamde pseudo’s: dat is alles wat er wel op lijkt, maar toch niet echt is, zoals kerkelijke macht en valse “geestelijkheid”. Wanneer eenmaal “de wereld” in “de kerk” is binnengedrongen, is het hek van de dam, net zoals wanneer het zuurdeeg is gestopt in het reine meel (Mat.13:33). In deze eerste fase is niet alles waarvoor de Kerk staat verkeerd, maar de vermenging van Kerk en Staat, van Christendom en heidendom, dat is onschriftuurlijk (zie ook 1 Kor. 6 en 2 Kor. 6). Het Concilie van Nicea is hiervan een goed voorbeeld. De zaak waarom het ging was bijbels-theologisch en betrof de populaire leer van Arius van Alexandrië, die volhield dat Christus een geschapen Wezen was, weliswaar de Eerste en de Grootste, maar toch niet “Gode gelijk”. Deze leer greep met name in het oostelijk deel van het Rijk om zich heen, waar veel Christenleiders zich konden vinden in de theologie van de
Antiocheense school. De leer van Arius werd zo krachtig, dat er een kerkscheuring dreigde, en dat is natuurlijk een ernstige zaak, dus had Constantijn terecht reden om te vrezen voor een afsplitsing van het oostelijk deel van zijn Rijk. Nadat zijn poging om Arius en bisschop Alexander van Alexandrië tot elkaar te brengen was mislukt, riep Constantijn de kerkelijke leiders van uit de hele toenmalig bekende wereld bijeen om de zaak in Nicea te bespreken. Ongeveer 300 bisschoppen kwamen daar bijeen (en daarbij nog eens 1200 “leken”), afkomstig van beide zijden. Arius leidde zelf zijn eigen deputatie en Constantijnongedoopt Romeins keizer en hogepriester van de heidense religiezat het Concilie voor. Leerstellig gezien was het Concilie een succes: Arius en zijn leer werden veroordeeld en vervloekt met de anathema’s van “de heilige katholieke en apostolische Kerk”. Arius en twee van zijn bisschoppen weigerden hun leer te herroepen en werden geëxcommuniceerd, maar op een of andere wijze slaagde Arius erin om de bescherming van Constantijn te krijgen, wat maakte dat het conflict gewoon doorging. Kerkordelijk gezien was Nicea echter de bekroning van de tendens naar centralisatie: hier had “de Kerk” gesproken, hier was het oecumenisch kerkelijk gezag vastgesteld! Als gevolg daarvan gold “Nicea” als precedent voor toekomstige kerkelijke uitspraken en toen in 381 een tweede Concilie werd gehouden – in Constantinopel, de “stad van Constantijn” – gaf de keizer zijn bekrachtiging aan de uitspraak dat in Nicea de ene wettelijke religie aan het woord was geweest. Daarmee was de centralisatie van de Kerk officieel vastgesteld en ook de basis gelegd voor het kerkelijk imperialisme.
-
Van Rome als imperium naar Rome als Kerk
Het valt moeilijk aan te geven wanneer precies de bisschop van Rome de eerste werd onder alle andere bisschoppen. Duidelijk is wel dat aan de instelling van het pausdom een heel proces is voorafgegaan. In het begin nam Rome natuurlijk een belangrijke positie in ten opzichte van andere bisdommen, maar dat was nog in de schriftuurlijke betekenis van raad en gemeenschap. Toen echter het prestige van Rome toenam, werden haar “adviezen” gaandeweg zwaarder beladen, net zolang totdat het niet meer raadzaam was om “de raad van Rome” naast zich neer te leggen. En een advies dat alleen maar kan worden opgevolgd, heet eenvoudig: bevel. Toch duurde het nog een tijd eer het pausdom officieel werd gevestigd. Er is veel voor te zeggen om hierbij te denken aan de periode van Leo de Grote (let op: nu is de leider van de Christenen in Rome een leeuw!), die van 440 tot 461 bisschop van Rome was. Natuurlijk was de overheersende positie van Rome allang een kerkordelijk feit geworden, maar Leo gaf hieraan een theologische grondslag. Hij was het die hiervoor het gezag ontleende aan een eigen interpretatie van de woorden van de Heer aan Petrus in Mat.16:18-19: “Gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van Hades zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en al wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen.” Aangezien Petrus de gemeente in
Rome gesticht zou hebben, beschouwden de Romeinse bisschoppen zichzelf als erfgenamen van zijn gezag, inclusief het speciale voorrecht om “de sleutels van het Koninkrijk” te gebruiken. Ook al heeft Petrus een aandeel gehad in de vroege jaren van de gemeente te Rome evenals Paulus, dat maakt het argument van Leo nog niet waar en sanctioneert evenmin zijn interpretatie van dit Schriftwoord. De opkomst van de Kerk van Rome loopt parallel met de neergang van Rome als politiek centrum van de wereld. Reeds lang trokken dreigende wolken samen als teken van de horden die het Romeinse Rijk zouden vertreden, dat zoveel eeuwen de wereld had beheerst. Een grote volksbeweging in China leidde tot de volksverhuizing van de Hunnen, die op hun beurt weer de Goten voor zich uitdreven tot aan de grenzen van het Rijk: het Oostelijke Byzantijnse Rijk met Constantinopel als hoofdstad, en het Westelijke Romeinse Rijk met Rome als centrum. Onder de druk van de Goten braken ook tal van Germaanse stammen op, zoals de Franken, de Vandalen, de Bourgondiërs en anderen. Eerst werden grote provincies zoals Spanje en Gallië verwoest, waarvan de steden werden gebrandschat en de bevolking uitgemoord of als slaven weggevoerd. Dit lot trof ook Rome, dat in 410 door de Goten onder Alarik werd veroverd; de stad werd geplunderd en haar bevolking weggevoerd. In 476 kwam het westelijke deel van het Romeinse Rijk tot haar einde en in verschillende landen ontstonden nieuwe kleinere koninkrijken. Het oostelijk deel van het Rijk bleef nog bijna tien eeuwen in stand, totdat in 1453 Constantinopel door de Mohammedaanse Turken werd ingenomen. In de wonderbare voorzienigheid van God, zoals die is geopenbaard in bijvoorbeeld Daniël 7 en Openbaring 17, is het geheim van het Romeinse Rijk gesymboliseerd door het “vierde dier”. Dat is een verschrikkelijk dier dat in zich ook de drie voorgaande “dieren” (de rijken van de Chaldeeën, de Meden en Perzen en de Grieken) belichaamt. Dit geweldige vierde Rijk zal ook in de eindtijd een grote rol spelen, maar in het midden van de vijfde eeuw is zijn grote politieke rol van die tijd uitgespeeld. In plaats daarvan bekleedt nu de Kerk deze positie, niet herkend en niet weersproken. Op deze wijze wordt als het ware het Romeinse Rijk, zij het in een andere dimensie, toch voortgezet. Dat zal zo doorgaan tot de dagen wanneer het verbond tussen Kerk en Staat zal leiden tot een hevige vervolging en een verschrikkelijk oordeel. Deze worden ons in Openbaring 17, 18 en 19, onder de naam van “Babylon” beschreven. Deze apocalyptische dimensie, samen met de diepingrijpende machtswisselingen van heidendom en Christendom, heeft een van de grootste kerkvorsten en Christen-filosofen van die tijd (en van alle tijden) tot diepgaand denken gezet. Hieruit is een magistraal werk ontstaan dat de titel draagt “De Civitate Dei”, de Stad/Staat Gods. Zijn naam is Augustinus.
-
Augustinus