Geestelijk Leven – 1 Petrus 2:21-24 – Is Trump een christen?

16 juli, 2024

Rubrieken: Geestelijk Leven

Geestelijk Leven

1 Petrus 2:21-24

Is Trump een christen?

Inleiding

In C-Vandaag van 14 juli 2024 schreef W.J. Ouweneel: ‘Zondag verklaarde Trump dat het ‘enkel God’ was die heeft voorkomen dat hij is vermoord. Dat is een boude uitspraak van iemand die in zijn eigen leven er bitter weinig blijk van heeft gegeven zich aan Gods leiding en geboden te onderwerpen. Mensen uit zijn eigen omgeving hebben te kennen gegeven dat Trump geen christen genoemd zou kunnen worden. Waarom dan toch zo’n uitspraak over Gods ingrijpen? Méénde Trump wat hij zei over Gods ingrijpen? Over wat hij al of niet ‘meent’ op dit punt – daar kan niemand over oordelen. Wij zijn geen hartenkenners. Je kunt hoogstens cynisch opmerken dat hij daarmee op z’n minst naar de mond van tienduizenden gelovige volgelingen sprak.’

Dat brengt mij bij de vraag is voormalig president, en nu kandidaat- president Trump een christen? Is president Biden een christen? Beide belijden zelf dat ze christen zijn; Biden als Rooms-Katholiek en Trump als Presbyteriaan. Maar wat is een christen; maakt het aanhangen van een denominatie je tot een christen? Zijn alle christenen die tot een of andere denominatie behoren ook behouden? Ik laat me niet verleiden tot een oordeel, daarover want over het innerlijk van de mens kunnen en mogen wij niet oordelen. Want Paulus zegt dat hij predikt: ‘dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden.’ (Rom.10:9) Dus wij moeten ons verre houden van een oordeel of iemand behouden is of niet; daar zal God over oordelen, Hij kent het hart van de mens (Vgl. Mat.13:49). Maar het doet bij mij wel de vraag opkomen, en misschien ook bij u: ‘Wat maakt iemand tot een christen, of wat is een christen?

Wat is een christen?

Een Christen is iemand die Jezus Christus heeft aanvaard als zijn Redder en Heer. Volgelingen van Jezus Christus werden in Antiochië voor het eerst christenen genoemd (Hand.11:26; 26:28; 1Petr.4:16). Christen zijn betekent niet dat je geboren bent in een ‘christelijk’ land, cultuur of familie. Veel mensen zijn in het verleden ‘christen’ geworden door middel van kerstening. Kerstening is het historische bekeren van niet-christelijke (veelal heidense) volkeren tot het christendom. Dit gebeurde vaak massaal en soms met geweld of straffen. Een voorbeeld van kerstening is de bekering van Europa, die begon in het begin van de zesde eeuw na de toetreding van Clovis tot het christelijk geloof en heeft geduurd tot de Franse revolutie in 1789. Een praktijk die haar begin vond in 313 toen keizer Constantijn de Grote zich tot het christelijk geloof ‘bekeerde’. Het christendom werd staatsgodsdienst en de clerici eigenlijk ambtenaren. Dat is de reden waarom inwoners van veel landen van West-Europa dan ook christenen genoemd worden. Je kunt wel christen genoemd worden omdat je in zgn. christelijk land woont, maar daarom ben je nog geen gelovige!

Wat zegt de Bijbel?

Dat is heel wat anders wat de Bijbel daarover te zeggen heeft! Een gelovige is iemand die het Evangelie, hoort, aanneemt en zich laat dopen (Rom.10:14-17). In W-de rede van Petrus op de Pinksterdag vragen de toehoorders aan Petrus toen zij door zijn woorden in heet hart getroffen waren: ‘Wat moeten wij doen, mannen broeders? En Petrus zei tot hen: Bekeert u, en laat ieder van u gedoopt worden in de naam van jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.’ (Hand.2:37-38) De apostel Paulus vervolgt: ‘Met voorbijzien van de tijden der onwetendheid beveelt God nu aan de mensen, dat zij zich allen moeten bekeren.’ (Hand.17:30) De apostel Johannes legt dan weer de nadruk op de wedergeboorte: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het koninkrijk van God niet binnengaan.’, ‘U moet opnieuw geboren worden.’ (Joh.35,7) Het gaat om een persoonlijke en vrijwillige beslissing dat iemand een gelovige wordt.

De kenmerken van een gelovige

  1. Aannemen is volgen

Om een kind van God te worden moet je de Heer Jezus aannemen, zo leert het evangelie van Johannes ons. ‘Allen die Hem aangenomen hebben, hun gaf Hij het recht kinderen van God te worden, hun die in zijn naam geloven.’ (Joh.1:12v.) Dat is mooi. Maar wat betekent ‘aannemen’ hier? Voor waar aannemen wat ons over Jezus verteld is? Heel wat meer dan dat. Je moet Hem niet alleen aannemen als je Verlosser, maar ook als je Heer en Meester. Wat dat is, zien we bijvoorbeeld bij Paulus toen hij de gelovigen in Thessaloniki schreef: ‘U bent navolgers geworden van ons en van de Heer, nadat u het woord aangenomen hebt onder veel verdrukking, met blijdschap van de Heilige Geest.’ (1Thes.1:7) Echt de Heer en het woord van God aannemen leidt ertoe dat je leeft vanuit de kracht en blijdschap van de Heilige Geest en dat je een navolger van de Heer wordt. En dat zal, als het echt is, net als bij de Thessalonicenzen voor iedereen zichtbaar worden. De Heer navolgen kun je niet in het verborgene doen. Gelijk een stad, die op een berg ligt niet verborgen kan blijven (Mat.5:14). ‘Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden, die geen zonde gedaan heeft en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die, als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem, die rechtvaardig oordeelt; die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij, aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden leven; en door zijn striemen zijt gij genezen.’ (1Petr.2:21-24)

  1. Volgen is gehoorzamen

‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.’ (Joh.3:16) Dit is de meest bekende tekst in de hele bijbel. Maar wat betekent ‘geloven’ hier? Het antwoord op die vraag vinden we in hetzelfde hoofdstuk. Volgens vs.36 staat het tegenover ‘ongehoorzaam’ zijn: ‘Wie in de zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem’! In de Zoon geloven houdt dus op z’n minst in: de Zoon gehoorzamen. ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft.’ (Joh.14:21) De apostel Paulus wilde heidenen tot gehoorzaamheid brengen door woord en daad’ (Rom.15:18). Veel bijbellezers hebben het moeilijk met de hardheid waarmee God optrad tegen Israëlieten die zondigden. Neem bijvoorbeeld de ‘sabbatschender’ in het boek Numeri die, omdat hij op de sabbat hout sprokkelde, ter dood gebracht moest worden (Num.15:32-39). Wij zouden ons daar wellicht niet zo druk over maken, maar God wel. Zondigen betekent aan Gods wet en wil ongehoorzaam zijn, op die manier is de zonde in de wereld gekomen! Het boek Numeri maakt wel onderscheid tussen opzettelijke zonden (met voorbedachten rade) en onopzettelijke zonden (Num.15:22-31). De sabbatschender behoorde op de hoogte te zijn van Gods wil betreffende de geboden in verband met de sabbat (Ex.20:8-11; 31:12-17) en kon zich niet beroepen op onwetendheid. Hij sprokkelde hout voor het maken van een vuur, maar dat was verboden want er staat geschreven: ‘Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag.’ (Ex.35:3) Het ‘harde’ handelen van God staat hier niet ter discussie, maar wel de ongehoorzaamheid van de mens. Een kenmerk van een gelovige behoort er een te zijn van gehoorzaamheid aan Gods Woord. ‘Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is.’ (Rom.6:17)

  1. Gehoorzamen is overgave

‘Dit is het woord van het geloof dat wij prediken: dat, als u met uw mond Jezus als Heer zult belijden en met uw hart geloven dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, u behouden zult worden. Want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.’ (Rom.10:8-10) Hier is niet eens sprake van de zondenkwestie -– hoewel die op zichzelf natuurlijk heel belangrijk is – maar van overgave aan Christus. Er is geen behoudenis mogelijk als je Jezus niet als Heer (Meester) belijdt, allereerst in je woorden, en vervolgens ook in je daden, die de oprechtheid van je woorden moeten aantonen. ‘Heiligt Christus als Heer in uw harten.’ (1Petr.3:15) Overgave betekent ook een volledig vertrouwen hebben op God in alle situaties van het leven: ‘Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?’ (Hebr.13:5-6) Hoe wij slapen kan soms een bewijs zijn in hoeverre we op God vertrouwen (Ps.4-5). Overgave wordt soms omschreven als een totale toewijding. Het bidden met opgeheven handen kan een uitdrukking betekenen van overgave, zoals soldaten die hun handen opheffen wanneer ze de strijd niet meer aankunnen (1Tim.2:8). Wij mogen al onze bezorgdheid op Hem werpen, want Hij zorgt voor ons (Petr.5:7). ‘Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.’ (Mat.6:31-33)

  1. Overgave is voor Jezus leven

De apostel Petrus deelde zijn leven op in twee delen; vóór en ná zijn bekering (1Petr.4:2-3). De rest van zijn tijd was volledig aan de Heer gewijd, want het was Paulus duidelijk dat Christus voor allen gestorven is, ‘opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem die voor hen is gestorven en opgewekt.’ (2Kor.5:15) ‘Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij.’ (1Petr.4:3) Als je zegt dat de Heer voor jou en je zonden is gestorven, zie dan hier de consequentie: Hij is voor jou gestorven opdat jij niet meer voor jezelf leeft, maar voor Hem. Je kunt iemand pas een gelovige noemen als je aan zijn leven kunt zien, dat hij echt voor de Heer leeft. ‘Want niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf; want hetzij wij leven, wij leven voor de Heer; hetzij wij sterven, wij sterven voor de Heer; hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, wij zijn van de Heer.’ (Rom.14:7v.) Wij leven door het offer van de Heer Jezus in het verleden gebracht (1Joh.4:9) en in de toekomst zullen we voor altijd met de Heer leven (1Thes.4:18) en intussen mogen we voor de Heer leven (2Kor.5:15).

  1. Voor Jezus leven is vrucht dragen

‘Wat baat het, mijn broeders, als iemand zegt dat hij geloof heeft, maar hij heeft geen werken? Kan dat geloof hem soms behouden?’ (Jak.2:14) Precies! Een zogenaamd geloof dat niet door goede werken waargemaakt wordt, is een dood geloof (vs.17). En dus kunnen we iemand pas een echte gelovige noemen als zijn geloof zichtbaar is geworden in zijn werken. Een boom die goed genoemd wordt, maar geen goede, of zelfs helemaal geen vruchten voortbrengt, is gewoon niet goed. ‘Elke rank in Mij die geen vrucht draagt, neemt Hij weg.’ (Joh.15:2) We mogen geen oordeel uitspreken over iemands behoudenis want we kennen het hart van de ander niet, maar wel mogen we letten op zijn belijdenis in woord en daad. ‘Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis.’ (Rom.10:9-10) ‘De Here kent de zijnen, en: Eenieder, die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid.’ (2Tim.2:19) We dienen vrucht voor te brengen die in overeenstemming met onze bekering is (Mat.3:8). Paulus zei tegen koning Agrippa: ‘Daarom ben ik dat hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest, maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming.’ (Hand.26:19-20)

  1. Vrucht dragen betekent heilig leven

Ook gelovigen kunnen zondigen, maar de belofte dat, wanneer wij onze zonden belijden, God getrouw en rechtvaardig is om ons de zonde te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid, helpt ons er weer bovenop (1Joh.1:9). Prachtig, dat is volkomen waar. Maar waaraan kunnen wij onder andere zien of die belijdenis werkelijk oprecht was, en of de belofte van de vergeving dus inderdaad van toepassing is? Salomo zegt: ‘Wie zijn overtredingen (…) belijdt en nalaat, die vindt ontferming.’ (Spr.28:13) Wie zijn zonden belijdt, maar er vervolgens gewoon in blijft volharden, alsof er niets gebeurd is, hoeft niet op Gods vergeving te rekenen. Ik heb het er niet over dat een gelovige toch weer in een bepaalde zonde kan vallen, en dan na belijdenis opnieuw vergeving ontvangt, maar ik heb het over mensen die hun zonden wel belijden, maar gewoon blijven doorleven in die zonden alsof er niets veranderd is. En misschien is er bij hen ook wel niets veranderd. ‘Wanneer hij nu aan een van deze dingen vermeld in Leviticus 5:1-5 schuldig is, dan zal hij belijden, waarin hij gezondigd heeft’. David zei: ‘Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden.’ (Ps.32:5)

Ten slotte

Je zou het allemaal zo kunnen samenvatten. Het gaat er niet alleen om dat je weet hoe je in de hemel kunt komen, maar vooral ook dat je weet hoe je de aarde moet doorkomen. Als je weet dat de Heer Jezus voor je zonden is gestorven, heb je de weg naar de hemel gevonden. Je bent ‘bekwaam om deel te hebben aan het erfdeel van de heiligen in het licht.’ (Kol.1:12) Maar je moet hier op aarde zijn wat er vlak aan voorafgaat: ‘Vervuld met de kennis van zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Heer waardig te wandelen tot al zijn welbehagen, terwijl u in alle goed werk vrucht draagt en opgroeit door de kennis van God, met alle kracht bekrachtigd, naar de sterkte van zijn heerlijkheid, tot alle volharding en lankmoedigheid, met blijdschap.’ (Kol.1:9-11)

______________________________________________________________________________