Afscheidswoorden van Jozua – Jozua 23-24 – Bijbel – Oude Testament

20 juli, 2023

Bijbelboeken: Jozua

Afscheidswoorden van Jozua

Jozua 23 – 24

 

Inleiding

De wetenschap dat hij spoedig zou sterven was aanleiding voor Jozua om de leiders en het volk van Israël een laatste keer toe te spreken. Zijn taak zat erop maar hij was niet met zichzelf bezig of zijn naderend einde, maar zijn gedachten ging uit naar het volk van God en hun toekomst. We lezen niet dat hij een opvolger aanstelde zoals Mozes dat wel had gedaan had (Deut.31:7). Ná Jozua brak het tijdperk van de richters aan.

Jozua had een bewogen leven achter zich. Hij was geboren als een slaaf in Egypte. Hij behoorde tot de stam van Efraïm en was de eerstgeboren zoon van Nun (1Kron.7:20-27). Tijdens de uittocht van het volk uit Egypte moet Jozua ongeveer 45 jaar zijn geweest.  De Joodse traditie zegt dat Jozua 85 jaar was toen hij Mozes’ plaats als leider van het volk innam, dan moet hij dus ongeveer 45 jaar zijn geweest toen hij Egypte verliet. Dat betekent dat zijn leven gevaar had gelopen in de nacht van het Pascha maar hij geloofde de Here en kon schuilen achter het bloed van het lam (Ex.11-12). De verovering van het land, beschreven in de hoofdstukken 1-12, nam ongeveer zeven jaar in beslag; de rest van zijn leven wijdde hij aan de verdeling van het land en aan het besturen van het volk. Hij stierf op honderd en tienjarige leeftijd (Joz.24:29). Hij had in Egypte al Gods wonderen gezien (Ex.7-13) en maakte deel uit van de uittocht die gepaard ging met het openen van de Rode Zee en de vernietiging van de legers van de farao. Daardoor wist Jozua Wie de Here was en dat Hij ook, in de nog onzekere toekomst, voor het volk zou kunnen zorgen. Toen de Amalekieten, ongeveer twee maanden na de uittocht, het volk Israël aanvielen lezen we voor de eerste keer van Jozua (Ex.17:8-16).

Jozua noemde eerst Hosea dat ‘redding’ of ‘heil’ betekende; later veranderde Mozes dat in Jozua ‘God is redding’ (Ex.13:16). Mozes was een profeet en wetgever, Jozua was een bijzonder begaafd generaal en strateeg. Waar had Jozua deze bekwaamheid opgedaan? Had hij een opleiding gehad in het leger van Egypte? We weten het niet. Wat we wel weten is dat Jozua de vijand niet uit de weg ging en op de Here vertrouwde voor de overwinning (Joz.1:9). Gedurende de periode direct na de uittocht tot de intrede in het Beloofde Land was Jozua de dienstknecht en bewaker van Mozes (Ex.24:13; 33:11). Hij vergezelde Mozes bij de bestijging van de Sinaï en vaak worden Mozes en Jozua in adem vermeld. Jozua maakte ook deel uit van de twaalf verspieders (Num.13).

Jozua spreekt tot de leiders (Joz.23 – 24:1-13)

Nu het volk rust had van al hun vijanden en Jozua oud en hoogbejaard was, gaf dat hem gelegenheid om maatregelen voor de toekomst van het volk te nemen. Hij roept de hoofden van het volk bij zich, om hen toe te spreken. Hij richt hun aandacht vooral op wat God voor het volk gedaan had; maar liefst dertien keer vermeld hij in hoofdstuk 23 de naam van de ‘Here uw God’. Dat laat ons iets zien van de motieven van Jozua, zijn geloof, vertrouwen en dankbaarheid aan God. Hij brengt de leiders in herinnering alles wat de Here hun God voor hen heeft gedaan, alles wat de Here had beloofd was uitgekomen. ‘Zo gaf de Here aan Israël heel het land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven. Zij namen het in bezit en woonden erin. En de Here gaf hun rondom rust, overeenkomstig alles wat Hij hun vaderen gezworen had. Niemand van al hun vijanden kon tegenover hen standhouden. Al hun vijanden gaf de Here in hun hand. Van al de goede woorden die de Here tot het huis van Israël gesproken had, is er niet één woord onvervuld gebleven: alles is uitgekomen’ (Joz.21:43-45; 23:14). Soli Deo Gloria! (Alleen aan God de eer). Hij roept de leiders op om de Here lief te hebben en Hem trouw te zijn opdat ze Gods zegen ook in de toekomst zouden mogen ervaren. Maar hij vergeet niet om ook de andere kant te vermelden wanneer hij zegt: ‘Als u het verbond van de HEERE, uw God, dat Hij u geboden heeft, overtreedt, en andere goden gaat dienen en u daarvoor neerbuigt, dan zal de toorn van de HEERE over u ontbranden en zult u spoedig verdwenen zijn uit het goede land dat Hij u gegeven heeft’ (Joz.23:16).

 Jozua spreekt tot het volk (Joz.24:1-33)

Na de leiders spreekt Jozua tot het volk. Hij geeft een beknopt overzicht van de gebeurtenissen vanaf de roeping van Abraham, diens verblijf in het land Kanaän, het verblijf en uittocht van de Israëlieten uit Egypte en hun tocht door de woestijn tot aan hun komst in het Beloofde Land en het verdrijven van de daar aanwezige vijandige volken. Hij besluit het overzicht door, namens de Here, tot het volk te zeggen: ‘Zo gaf Ik u een land waarvoor gij niet gezwoegd hebt, en steden die gij niet gebouwd hebt, en waarin gij toch woont; en gij eet van wijngaarden en olijfbomen die gij niet geplant hebt’ (24:13). Hij geeft hun de volgende opdracht: ‘Welnu, vreest dan de Here en dient Hem oprecht en getrouw; doet weg de goden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here’ (24:14). Een van de sleutelwoorden van dit gedeelte is het woordje dienen, dat vijftien keer vermeld wordt. God dienen betekend Hem te vrezen, Hem te gehoorzamen en Hem alleen te vereren. Het betekent Hem lief te hebben en je hart op Hem te richten, Hem te gehoorzamen omdat je dat wilt en niet omdat je dat moet! Dat was geen nieuw gebod, want al vóór de uittocht was dat door Mozes als reden voor hun vertrek aan de farao bekendgemaakt: ‘Laat mijn volk gaan, om Mij te dienen in de woestijn’ (Ex.7:16). En dat is ook voor ons, want: ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’ (Joh.14:21). Van de gelovigen van de gemeente te Thessaloniki staat geschreven: ‘Hoe ze zich van de afgoden tot God hadden bekeerd om de levende en waarachtige God te dienen! (1Thes.1:9).

Jozua roept het volk op om een beslissing te nemen (Joz.24:14-18)

Jozua maakt het volk duidelijk dat ze een beslissing dienen te nemen als ze de God van Israël willen dienen. Neutraliteit bestaat niet. Maar als ze de Heer dienen, dan moeten ze ergens afstand van doen, voor het volk Israël betekende afstand doen van de valse goden die sommige onder hen in het verborgen dienden. Zelfs na de uittocht uit Egypte, de Exodus, vereerden de Joden toch nog de goden van Egypte (Lev.17:7: Amos 5:25-26; Hand.7:42-43; Ez.20:6-8). De aartsvader Jakob had zijn gezin op dezelfde manier gewaarschuwd (Gen.31:30-35; 35:2), en Samuël deed dezelfde oproep in zijn tijd (1Sam.7:3vv.). Jozua zei niet tegen het volk dat het voldoende wat dat ze de valse goden moesten wegdoen, en dat God dat voldoende zou vinden. Neen, ze moesten de afgoden weg doen en in plaats daarvan de Here te dienen. Als een wijs en geestelijk man wist Jozua dat iedereen wel iets of iemand vereert, of men het nu besefte of niet want de mens is een religieus wezen. Als de Joden de ware God niet vereerden, dat zou hun einde zijn in het dienen van valse goden van de heidense volken van Kanaän. Zijn punt was dat ze beiden konden kiezen. Het volk verzekerde Jozua dat zij alleen de Here, de God van Israël wilden dienen en vereren, en ze hadden daarvoor een reden. De Here had hen bevrijd uit Egypte, hen door de woestijn geleid en hen in het Beloofde Land gebracht. Het kan zijn dat de eerste helft van Jozua’s toespraak tot het volk (Joz.24:1-13) had een geweldige indruk op hen gemaakt. Jozua had verklaard dat hij en zijn huis alleen de Here wilde dienen (vs.15), en het volk zei: ‘Wíj zullen, zoals u, eveneens de HEERE dienen, want Hij is onze God’ (vs.18). De bereidheid was er, maar nu moest het volk het nog in praktijk brengen (2Kor.8:10-11).

Jozua vraagt het volk om toewijding (Joz.24:19-28)

Toen de vorige generatie de Here had ontmoet bij de berg Sinaï, hadden ze gezegd: ‘Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!’ (Ex.19:8). Maar een paar weken later, vereerden ze een gouden kalf! Het is gemakkelijk iets te beloven, maar dat het heel wat anders is dat voornemen in de praktijk om te zetten. Zijn ernstige woorden waren ervoor om het volk te behoeden voor het al te gauw doen van beloften en om hun eigen hart te raadplegen (Joz.24:19; Pred.5:4). Israël was ‘getrouwd’ met God, en Hij zou heerlijkheid nooit met anderen toestaan. Hij is een jaloers en een heilig God (Ex.20:5) en zou het volk nooit toestaan hun loyaliteit te delen met iets of iemand anders. Gelijk een echtgenoot en echtgenote in hun huwelijk elkaar trouw beloven om hun relatie te onderhouden opdat er niets tussen hen in zou kunnen komen. Israël en de Here dienden trouw aan elkaar te zijn. Jozua waarschuwde het volk wat er zou gaan gebeuren als ze hun goden niet zouden wegdoen. Ze zouden hun trouw aan de Here verzaken en Hij zou hen moeten tuchtigen. Ze zouden alle zegeningen verliezen die ze ontvingen hadden bij hun intrede in het Beloofde Land. Het was daarom noodzakelijk hun harten te reinigen van de afgoden en zich te wijden aan de Here hun God (Joz.24:23). Als ze bleven volharden in hun ontrouw zou God hen niet vergeven (Ex.23:21) en zou hen straffen voor hun zonden. Drie keer bevestigde het volk hun trouw aan de Here om alleen Hem te dienen (Joz.24:16-18, 21, 24), en Jozua geloofde hen op hun woord. Omdat ze hun verbond met de Here niet zouden vergeten schreef Jozua het in het boek van de Wet en stelde een grote steen op als een getuigenis tussen het volk en de Here. Er zijn negen gedenktekens vermeld in het boek Jozua die ertoe dienen om bepaalde momenten of heilige beslissingen in herinnering te houden. Het is goed om te herinneren wat God deed en hoe wij daarop antwoorden, maar we moeten niet gaan leven in het verleden, maar ons richten op wat voor ons ligt.

Slotwoord

Het boek Jozua is een ‘overgangsboek’. De vijf boeken van Mozes leren ons over de bevrijding van het volk Israël uit Egypte tot aan de aankomst in het Beloofde Land. Jozua vermeld het ingaan en in bezitnemen van het land. Jozua eindigt met beschrijving van zijn dood, en die van de zoon van Aäron, Eleazer, waarmee de generatie die de uittocht nog had meegemaakt uitgestorven was. Een nieuwe generatie mocht de erfenis in bezit nemen, daarvan spreekt het boek Richteren. Maar heeft iemand gezegd: ‘de ene generatie werft, de ander beërft en de volgende bederft! Dat zien we helaas in het boek Richteren gebeuren. Dit mag een les voor ons zijn, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen (1Kor.10:11).

___________________________________________________________________________________________________________