Bijbel – Eschatologie – Dispensationalisme (Leer van de Bedelingen)

25 augustus, 2023

Rubrieken: Eschatologie

Bijbel -Diverse Onderwerpen

Het dispensationalisme

Het onderwijs betreffende de bedelingen

Dispensationalisme

Dispensationalisme is de leer van Bedelingen. Een bedeling is een periode binnen de heilsgeschiedenis die zich van andere onderscheidt door een eigensoortige relatie tussen God en de mens.

De vervangingsleer

De vervangingsleer, ook vervangingstheorie of vervangingstheologie genoemd (Eng. replacement theologie, supercessionism) is een leer omtrent de plaats van Israël in het heilsplan van God. Volgens deze leer heeft Israël als Gods uitverkoren volk afgedaan, omdat het volk de Messias, Jezus Christus, heeft verworpen en het heil, door de apostelen en andere discipelen verkondigd, heeft afgewezen. God heeft zijn handen van dit volk afgetrokken. De gemeente van Jezus Christus is in de plaats van Israël gekomen. De gemeente, gevormd uit Joden en heidenen, is nu Gods volk, het kanaal waardoor Gods heil tot de wereld en de Joden komt. Voor het volk Israël bestaat geen bijzonder heilsplan meer, noch voor het land der belofte. De Joden kunnen geen aanspraak meer maken op de Oudtestamentische beloften die eens aan het volk werden geschonken. Uiteraard van de zaak verwerpen de voorstanders van de vervangingsleer het dispensationalisme. De vervangingsleer wordt hoofdzakelijk gevolgt in de Rooms Katholieke en Protestantse theologie.

Kort overzicht

Het dispensationalisme is een stroming die in de twintigste eeuw veel invloed heeft gekregen in de evangelische wereld, vooral tussen 1920 en 1970. De naam komt van de opvatting dat de heilsgeschiedenis verdeeld moet worden in een serie ‘dispensaties’ of ‘bedelingen’ (een vertaling van het Griekse woord oikonomia). Het belangrijkste van deze stroming is de indeling van de heilsgeschiedenis in tijdperken. C.I. Scofield, een Amerikaanse theoloog, verdeelde de heilsgeschiedenis in zeven bedelingen, elk met hun eigen type verbond tussen God en zijn volk. Dit zijn: (1) de bedeling van de onschuld, tussen de schepping en de zondeval; (2) het geweten, tussen de zondeval en de zondvloed; (3) de regering van de mens, van de zondvloed tot de roeping van Abraham; (4) de belofte, van Abraham tot Mozes; (5) de wet, van Mozes tot de dood van Christus; (6) de gemeente, van de uitstorting van de Heilige Geest in Handelingen 2 tot vandaag; (7) het duizendjarig vrederijk. Hoewel er binnen het dispensationalisme ook andere schema’s zijn ontworpen, is dat van Scofield het meest invloedrijk geweest.

Een bijzonder kenmerk van het klassieke dispensationalisme is de verklaring van de term ‘Israël’. Voor mannen als Scofield en Charles C. Ryrie betekende ‘Israël’ altijd het aardse volk, nooit de christelijke kerk. Israël en de Gemeente zijn twee geheel verschillende lichamen, met elk hun eigen geschiedenis en bestemming. ‘Israël’ is de naam van een aards volk dat hoopt op een koninkrijk op aarde; ‘de Gemeente’ is een hemels volk dat een bestemming buiten deze wereld heeft. Dispensationalisten hebben altijd een bijzondere belangstelling gehad voor de hedendaagse geschiedenis van de staat Israël (gesticht in 1948), omdat zij in deze ontwikkeling de voorvervulling zien van hun uitleg van het Oude Testament. Twee centrale en karakteristieke ideeën van het dispensationalisme zijn ‘de opname van de gemeente’ en de ‘Grote Verdrukking’. Het eerste is het geloof dat men zal worden ‘opgenomen in wolken om Christus te ontmoeten bij zijn wederkomst (1Thes.4:15-17). Het tweede is gegrond op de profetische visioenen in het boek Daniël (Dan.9:24-27) en verwijst naar een periode van zeven jaar waarin de oordelen van God over de wereld zullen gaan.

De leer van de bedelingen leidt tot een consequente uitleg van de Schrift, zonder de noodzaak om tal van zaken zoals Israël, Duizendjarig Vrederijk, toekomstprofetieën en dergelijke te vergeestelijken. Een van de theologen, dr. Charles R. Ryrie, heeft hierover gezegd: ‘God heeft gezegd wat Hij bedoeld heeft, en Hij bedoelt wat Hij heeft gezegd’. Hiermee wordt in feite het principe van de Reformatie consequent doorgevoerd, dat zegt dat de Bijbel zichzelf verklaart, een ‘leek’ kan het lezen, men hoeft niet eerst theologie te gaan studeren om de Bijbel te kunnen begrijpen. Voor de tijd waarin wij leven is het van bijzonder belang het onderscheid te kennen tussen de vorige bedeling, de huidige en de volgende, met name om bij het verstaan van de Schrift en de toepassing ervan in ons persoonlijke en gemeentelijke leven geen verwarring te krijgen.

Dispensation, Dispensationalism

Het Grieks woord, dat ongeveer twintig keer gebruikt wordt in het NT, betekend ‘to manage, regulate, administer, and plan the affairs of a household’. Dit ontwerp van menselijke rentmeesterschap vinden we geïllustreerd in Lukas 16:1-2, waar de ideeën van verantwoordelijkheid en de mogelijkheid van verandering gedetailleerd zijn weergegeven. In andere plaatsen (Ef.1:10; 3:2, 9; Kol.1:25) is het idee van dienstbaarheid prominent aanwezig, een regering of plan dat door God gewerkt wordt in deze wereld.

Definitie

Een theologisch systeem dat gelooft dat God zijn handelswijze verandert met de mensheid gedurende de verschillende bedelingen (dispensations), en dat de geschiedenis en profetie in de Schrift in het licht daarvan geïnterpreteerd moet worden, in het bijzonder voor wat betreft het verschil tussen Israël en de Kerk.’

Oorsprong

Vaak wordt er gezegd dat de bedelingenleer een vrij nieuwe leer is, en daarom niet waar. Natuurlijk betekent recentelijk niet automatisch verkeerd, zoals een oude leer niet automatisch waarheid behoeft te zijn. Niet-systematische uitdrukkingen betreffende bedelingen vinden we vanaf de dagen van de vroege kerkvaders, maar als een theologisch systeem heeft de bedelingenleer zich ontwikkeld in het eerste gedeelte van de achttiende eeuw in de geschriften van Pierre Poiret, John Edwards, en Isaac Watts. Hoewel deze mannen de beginselen van de bedelingleer hebben uiteengezet, was het door de dienst en geschriften van John Nelson Darby in de negentiende eeuw dat het ontwerp gesystematiseerd werd. Zijn werk was de basis voor latere bedelingen (‘dispensationists’) zoals James H. Brookes, James M. Gray, C.I. Scofield en L.S. Chafer.

Theologisch gebruik

Uitgaande van de idee van Gods regering of plan met deze wereld, beschrijft de bedelingenleer de ontplooiing van dat programma in verschillende tijdperken, of rentmeesterschap (arrangments), doorheen de geschiedenis van de wereld.

Geschiedenis

De verschillende bedelingen volgens Scofield.

De bedelingen worden onderscheiden en daardoor wordt het voortschrijdende handelen van God met de mensheid getoond, alsook het steeds duidelijker wordende doel, dat door alle handelingen van God en de afzonderlijke tijdsperioden verbindt, waarin de mens voor bijzondere en wisselende opdrachten verantwoordelijk was, om zijn gehoorzaamheid tegenover God te bewijzen, en wel van het begin tot het einde van de menselijke geschiedenis. Hoewel niet alle bijbelleraars met elke bijzonderheid van de bedelingenleer overeenstemmen, wordt toch het onderscheid tussen Wet en Genade als basis voor het verstaan van de bijbel erkend. Een andere grote hulp voor het verstaan van Gods handelen in de verschillende tijden, is een kennis van de bedelingen van de grootste waarde. Het moet echter duidelijk zijn, dat er slechts één basis voor de verlossing is, namelijk: door genade verlost op grond van geloof. En dat het onmogelijk is, het einde van de bedelingen nauwkeurig te bepalen, omdat er (1) een overlapping van de bedelingen is en omdat (2) de door God gegeven verantwoordelijkheid verder kan gaan, ook als die speciale tijd voor die speciale proef beëindigd is.

De verschillende bedelingen

(1) Onschuld (Gen.1:28)

De mens werd in onschuld geschapen, en in een volmaakte omgeving geplaatst, aan een eenvoudige beproeving onderworpen en gewaarschuwd voor de gevolgen van eventuele ongehoorzaamheid. Hij was niet gedwongen om te zondigen, maar toen hij door Satan verzocht werd, koos hij om ongehoorzaam te zijn aan God. De vrouw werd verleid, de man overtrad ‘willens en wetens’ (1Tim.2:14). De verantwoordelijkheid van de onschuld eindigde met het oordeel van de uitdrijving uit Eden (Gen.3:24).

(2) Geweten (Gen.3:7)

De mens had dus gezondigd en de eerste belofte van de verlossing werd gegeven (Gen.3:15), en onze eerste ouders moesten uit Eden verdreven worden (3:22-24). De zonde van de mens was een negeren van een uitdrukkelijk bevel van God (2:16-17) en kenmerkte een overgang van het theoretisch kennen van God naar de praktische kennis van goed en kwaad (3:5-7, 22). De mens zondigde, toen hij op het gebied van de morele ervaring door de verkeerde deur ging, terwijl hij toch door het doen van het goede had kunnen binnentreden. Zo werd de mens ‘als’ God door een persoonlijke ervaring in het onderscheiden tussen goed en kwaad, maar ook aan God ongelijk, omdat hij tot die ervaring gekomen was door de keuze voor het kwade in plaats voor het goede. Daarom werd hij door God onder de verplichting geplaatst van een morele verantwoordelijkheid, en was hij nu verplicht, alle bekende goede dingen te doen en zich van het nu bekende boze te onthouden, en hij zou voor God moeten naderen door het bloedig offer, dat hier ingebracht wordt in het vooruitzicht op het volbrachte werk van Christus. Het resultaat wordt in het verbond met Adam gelegd (Gen.3:14-21). De mens verzaakte tegenover de proef, die hem in deze bedeling gesteld werd (zoals gezegd in Gen.6:5), alsook in de andere bedelingen. Toen dan ook deze tijd als bijzondere proef met de zondvloed eindigde, zo hield toch de mens zijn morele verantwoordelijkheid in die mate dat, dat God in de volgende bedelingen verdere openbaringen over Zichzelf en zijn wil toevoegde (bijvoorbeeld Hand.24:14-16; Rom.2:154; 2 Kor.4:2).

(3) Menselijke verantwoordelijkheid (Gen.8:15)

Deze bedeling begon toen Noach en zijn familie de ark verlieten. Toen Noach in die nieuwe levenssituatie binnenging, onderwierp God (in het verbond met Noach) de mensheid aan een nieuwe test. Tot dan had geen mens het recht gehad, het leven van een andere mens te nemen (vgl. Gen.4:10-11, 14-15, 23-24). In deze nieuwe bedeling bleef de mens wel in een directe morele verantwoordelijkheid tegenover God (‘Geeft God, wat van God is’ Mat.22:21), maar God draagt de mens een zeker bepaald gebied aan zijn autoriteit op, in welke hij God te gehoorzamen had in onderordening van zijn medemens (‘Geeft de keizer, wat van de keizer is’). Op die wijze leidde God een gemeenschappelijke betrekking van mens tot mens in de menselijke regering. De hoogste taak van de regering is de bescherming van het menselijk leven, met als gevolg de verantwoordelijkheid van het uitoefenen van de doodstraf. De mens moet een moord niet alleen wreken, maar als een verenigde groep zal hij de ontastbaarheid van het menselijk leven als een gave van God bewaren, waarover niemand zonder Gods toestemming mag beschikken. ‘De macht die er is, is er door God’, en die macht te weerstaan, is God weerstaan. Terwijl gedurende de voorgaande bedeling het weerhouden van het boze in de mensen lag (Gen.6:3), werkt de Geest van God door de morele verantwoordelijkheid zo, dat er nu een nieuw, en wel een uiterlijke macht toegevoegd wordt, namelijk de macht van de menselijke regering.

De mens schoot tekort in een rechtvaardige regering. Het is jammer genoeg zo, dat beiden, Jood en heiden, tot hun eigen voordeel geregeerd hebben, niet voor God. Dit tekort schieten van de mensheid toont zich in de verwarring van Babel (Gen.11:9); het verzaken van Israël in de tijd van de theocratie, die eindigde met de gevangenschap in Babylon (2 Kron.36:15-21); en in het verzaken van de volkeren in de tijden der heidenen (Dan.2:31-45). De heerschappij van de mensen zal uiteindelijk opgevolgd worden door de glorierijke regering van de Heer Jezus Christus, wiens recht op te regeren onweerspreekbaar is. (Jes.9:6-7; Jer.23:5-6; 33:17; Ez.21:32; Luk.1:30-33; Op.11:15-18; 19:16; 20:4-6). De bedeling van de menselijke regering volgt als een bijzondere gehoorzaamheidstest die de belofte, toen God Abram riep op zijn werktuig van zegen te zijn voor de mensheid. Maar de verantwoordelijkheid van de mensen voor het bestuur heeft niet opgehouden, maar zal voortduren, totdat Christus zijn koninkrijk zal oprichten.

(4) De belofte, van Abraham tot Mozes (Gen.12:1-3; 22:17-18; Gal. 3:15-19).

Belofte: Ongeveer 360 jaar na de zondvloed begon de tijd van de aartsvaders van Israël met de roeping van Abraham. Een nieuw handelen van God, beperkt tot Abraham en zijn nakomelingen, maar wel met een uitzicht op de toekomst, waarin alle geslachten der mensen in Abraham gezegend zouden worden.

Van Abraham tot de overhandiging van de Wet (Genesis 12-50). Gedurende deze periode bouwde God aan de natie Israël als voorbereiding op het geven van de Wet. Hij begint met Abraham en daarna zijn nakomelingen Izaäk, Jakob, de 12 zonen van Jakob, en bracht hen naar Egypte. Deze periode duurde ruwweg 430 jaren

(5) De Wet, van Mozes tot de dood van Christus (Ex.19:1)

Wet: Van Mozes tot de dood van Christus (van Exodus tot aan het eind van het Oude Testament). Gedurende deze periode had God Israël onder de Mozaïsche Wet gebracht om hen voor te bereiden op de komst van Christus. De Wet doet dit op twee manieren: (1) Het toont de mens zijn zondige toestand en zijn behoefte aan redding. (2) Het voorafschaduwde Christus in vele typen. Het is belang[1]rijk te begrijpen dat de mensen nooit werden gered door het houden van de Wet. Redding is er altijd geweest door genade en door geloof in Gods Woord (Romeinen 4:1-8). De Wet werd gegeven om zonde te openbaren, niet om mensen te redden van de zonde. Deze periode duurde ruwweg 1500 jaar. God gaf aan zijn volk de wet door de dienst van de engelen en de middelaar Mozes (Gal. 3:19). De wet is het eerste publiekelijk geordende systeem van Gods omgang met de mensen. De woorden van God werden gegeven aan een natie, de enige die door God op deze manier was gekend (Am.3:2). Het was de bedeling van ‘Doe dit, en leef en wees gezegend; als u ongehoorzaam bent, wordt u vervloekt’.

Ongeveer 400 jaar onder de rechters, toen God hun koning zou zijn, maar in die tijd deed eenieder wat recht was in zijn ogen. 500 jaren als een koninkrijk onder opeenvolgende koningen. 600 jaar van de ballingschap tot de komst van Christus. ‘De wet en de profeten’ zijn tot op Johannes de Doper (Luk.16:16).

Tijdens deze bedeling van wet begonnen ‘de tijden van de heidenen’ in de machtige heerschappij van Nebukadnezar, het hoofd van goud in het statenbeeld van Daniël, de koning der koningen (Dan 2: 37, 38). De tijden der heidenen duren totdat de Heer Jezus zijn openbare regering aanvangt.

(6) De Gemeente, van de opstanding tot vandaag (Hand.2:1)

Beschrijving: Na de prediking van Johannes de Doper begon met de komst van Christus de bedeling van de genade en de waarheid. In deze periode van Gods handelen met de mens wordt het evangelie wordt verkondigd aan de hele wereld en wordt er een volk voor Zijn naam verzameld, vanaf de Pinksterdag tot de opname van de gemeente van Christus (Hand.2:1-4; 1Thes.4:13-18). Paulus had een speciale bedeling die hem door God was opgedragen: de verkondiging van het evangelie alsook het onderwijs aangaande de gemeente als het lichaam van Christus (1Kor.9:17; Ef.3: 2,3; Kol.1:25, 26).

Genade: Van Christus tot aan het eind van de bedeling van de Gemeente. De bedeling van de Gemeente begon eigenlijk al met de fundamentlegging door Christus, tijdens Zijn aardse bediening, maar binnen de scope van deze studie kunnen we de dingen vereenvoudigen en beter beginnen met het boek Handelingen. Gedurende deze periode roept God een speciaal lichaam van mensen, uit alle naties en volkeren van de aarde. Tot op vandaag duurt deze periode nu bijna 2000 jaar.

(7) Het duizendjarig vrederijk (Op.20:4)

Dit is het laatste van de zeven door God bepaalde tijdperken, die het menselijk leven op aarde ordenen. Het is dat koninkrijk, dat aan David door een verbond beloofd werd (2Sam. 7:8-17, Zach.12:8, Luk.1:31-33, 1 Kor.15:24. Davids ‘latere’ zoon, de Here Jezus Christus, zal over de aarde als Koning er koningen en Heer der heren duizend jaar lang regeren, en Hij zal zijn heiligen van alle tijden met in die regering verenigen (Op.3:21, 5:9-10, 11:15-18, 15:3-4, 9:16, 20:4,6).

Het tijdperk van het koninkrijk leidt onder Christus de verschillende tijdperken waar de Schrift van spreekt, tot een einde: (1) De tijd van onderdrukking en de valse heerschappij eindigt, als Christus zijn koninkrijk opricht (Jes.11:3-4. (2) De tijd van het getuigenis van Goddelijke lankmoedigheid eindigt in oordeel (Mat.25:31-46, Hand.17:30-31, Op.20:7-15). (3) De tijd van werken eindigt in rust en beloning (2Thes.1:6-7). (4) De tijd van lijden eindigt in heerlijkheid (Rom.8:17-18) (5) De tijd van blindheid en van tuchtiging van Israël eindigt in herstel en bekering (Ez.39:25-29, Rom.11:25-27) (6) De tijden der heidenen eindigt met het verslaan van het beeld en de oprichting van het koninkrijk des hemels (Dan.2:34-35, Op.19:15-21). En (7) de tijd van de gevangenschap van de schepping eindigt met de bevrijding, als de zonen van God openbaar worden (Gen.3:17, Jes.11:6-8, Rom.8:19-21).

Aan het einde van het duizend jaren wordt satan voor een kleine tijd losgelaten en wordt een laatste opstand teweeggebracht, die door God wordt terneergeslagen. Christus werpt de satan in de poel van vuur, waar hij altijd gepijnigd zal worden, Hij overwint de laatste vijand – de dood – en geeft dan het Koninkrijk over aan de Vader (1Kor.15:24,).

Aangehaalde literatuur

  1. Elwell, Walter A., Evangelical Dictionary of theology – Baker books, 14e. druk – 1999

  2. Matzken, R.H., Handelingen der Gemeente deel 2, Kok – Kampen 1986

  3. McGrath, Alister, Christelijke Theologie, Kok – Kampen, 2e. druk 2000

  4. Scofield bijbel, Duitstalige uitgave, Verlag Mitternachtsruf – Schweiz, 2e. druk 1973

  5. Tan, Paul Lee, The Interpretation of Prophecy – Assurance Publishers, 8e druk, 1988

  6. Pentecost, Things To Come.

_________________________________________________________________________________________________