Wat is de ‘dag van de Heer’ en wanneer komt deze dag?
Antwoord:
De aanleiding.
Na de eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen is er verwarring ontstaan waardoor ze dachten dat de dag van de Heer al was aangebroken. De gelovigen werden in toenemende mate vervolgd door de ambtenaren van het Romeinse Rijk, welke hun heidense gebruiken en zienswijzen op de kleine christelijke gemeente afdwongen. De jonge gelovigen zijn dan tot de gevolgtrekking gekomen dat de dag des Heren al begonnen was, en dat Paulus’ verzekering dat zij de toorn van God zouden ontvluchten niet waar was. Afgezien van valse profetieën die hierover in de gemeente uitgesproken werden, zijn er ook valse brieven rondgegaan die naar bewering van Paulus afkomstig waren (‘als door brief van ons’ 2Thes.2:2), waarin gezegd werd dat de gelovigen door de verdrukking en het lijden van de dag des Heren zouden moeten gaan. Paulus heeft zijn tweede zendbrief aan hen geschreven om de volgorde van de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden in de eindtijd te verduidelijken bevestigen en daarmee bevestigd dat de opname vóóraf zal gaan aan de dag van de Heer.
Het tweede hoofdstuk van de tweede brief aan de Thessalonicenzen is een hoogst betekenisvol hoofdstuk in de christelijke eschatologie. Thomas Constable zegt hierover: ‘Deze verzen (2Thes.2:1-12) bevatten waarheden die nergens anders in de Bijbel voorkomen. Het verschaft een sleutel tot het verstaan van toekomstige gebeurtenissen en is van centraal belang in deze zendbrief”.
Wat is die dag?
Uit het verband van 1Thes.5:2 met vs.9 blijkt dat ‘de dag van de Heer’ gelijkgesteld kan worden met de toorn, niet met de Opname (1Thes.1:10). De ‘dag des Heren’ omvat heel de periode, die begint na de opname der gemeente en duurt tot en met het laatste oordeel. Het is de ‘dag van wrake’, die volgt op de ‘dag van genade’ (Jes.61:2). Want na het ‘aangename jaar de Heren’ komt ‘de dag, brandende als een oven’ (Mal.4:1). Onder andere volgende profeten spreken over ‘de dag des Heren’ (Am.5:18-20; Jes.2:12, 13:6-16; Mi.7:4-6; Zef.1:14-16; Ez.30:3-12).
Volgens Ironside begint de ‘dag van de Heer’ wanneer ‘de dag van de genade’ beëindigd is. De ‘dag van de Heer’ volgt op de Opname. Het zal een tijd zijn waarop Gods oordelen over de aarde worden uitgestort. Het sluit de tijd in wanneer de Heer terugkomt met zijn heiligen om zijn vijanden te oordelen en het koninkrijk in bezit zal nemen; om te heersen in gerechtigheid voor een duizendjarige periode.
Volgens Scofield beslaat ‘de dag van de Heer’ (ook genoemd ‘die dag’ en ‘de grote dag’) die tijd die begint met de terugkeer van de Heer Jezus in heerlijkheid, en eindigt met de reiniging van de hemel en de aarde door vuur om plaats te maken voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. (Jes.65:17-19, 66:22; 2Petr.3:13; Op.21:1).
Rene Pache zegt in zijn ‘Komende Christus’ over de dag des Heren: ‘Dit is de korte periode van verschrikkelijke oordelen, die onmiddellijk aan de komst van Christus in zijn heerlijkheid voorafgaat, en die samenvalt met de regering van de antichrist’.
Wat gaat er aan die dag vooraf?
Paulus heeft waarschijnlijk tijdens zijn bezoek aan de gemeente intensief onderricht gegeven over de dag des Heren, welke een tijd zal zijn van de uitstorting van goddelijke toorn over de boze en ongelovige wereld. Er zijn verscheidene oudtestamentische Schriftgedeelten waarin bijzonderheden worden gegeven over deze vreselijke tijd (vgl. Jesaja 13:9-13; 24:1-23; Joël 2:11, 31; Zefanja 1:14-16). Gelovigen worden aangemaand zich geestelijk voor te bereiden om waardig geacht te worden om de komende oordelen te ontvluchten (vgl. Lukas 21:36).
Er gaan een aantal gebeurtenissen aan de komst van de dag des Heren vooraf: ‘Want die (de dag van de Heer) komt niet als niet eerst (1) de afval gekomen is en (2) de mens van de zonde geopenbaard is, de zoon van het verderf’ en verder: dat de zoon van het verderf (d.i. de antichrist) zich (3) in de tempel zal gaan zetten en vertonen dat hij God is en tenslotte dat de weerhouder (d.i. de Heilige Geest en/of de Gemeente) zal zijn weggenomen.
Tenslotte
Paulus heeft sterk op de harten van de gemeente gedrukt om ‘Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Die Hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, Die ons verlost van de komende toorn’ (1Thes.1:10). Later in deze brief heeft hij de belofte nog eens herhaald: ‘Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Heer Jezus Christus’ (1Thes.5:9). De toorn van God zou slechts over de ongelovigen komen.