'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Wanneer we kennisnemen van Paulus’ leven als apostel van Jezus Christus, zoals dat vermeld is in het Nieuwe Testament, dan kan de gedachte bij ons opkomen waarom hij niet eerder gestopt is en zijn opdracht heeft teruggegeven. Want het was zeker geen gemakkelijke taak die hij had ontvangen, dat blijkt wel uit hetgeen over hem geschreven is. Toen hij die oproep kreeg zal Paulus zich zeker niet bewust zijn geweest van de draagwijdte ervan. Hij getuigt ervan als volgt in zijn getuigenis tot koning Agrippa: “En ik zei: Wie bent U, Heer? En de Heer zei: Ik ben Jezus die jij vervolgt. Maar sta op en ga op uw voeten staan, want hiertoe ben Ik je verschenen om je voor te bestemmen tot een dienaar en getuige zowel van wat je van Mij hebt gezien als van dat waarin Ik je zal verschijnen, terwijl Ik je wegneem uit het volk en uit de volken, tot welke Ik je zend om hun ogen te openen, opdat zij zich bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht van de satan tot God; opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden ontvangen door geloof in Mij.” (Hand.26:15-18) Aan dat hemels gezicht in Paulus niet ongehoorzaam geweest en heeft het evangelie in de toenmalige wereld verkondigd; daarvoor was hem geen moeite te veel. Dat heeft Paulus kunnen doen door de kracht van de Heilige Geest (Fil.4:13), want wie is tot zulke daden in staat! Hij wilde tot zegen zijn voor zoveel mogelijk mensen als het maar kon en in alle dingen Christus verheerlijken. “Eén ding doe ik: terwijl ik vergeet wat achter is en mij uitstrek naar wat vóór mij is, jaag ik in de richting van het doel naar de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus.” (Fil.3:14)
Paulus lijden voor de Heer
“Want Ik zal hem tonen hoeveel hij moet lijden voor mijn naam.” (Hand.9:16)
Paulus heeft veel geleden tijdens zijn bediening, dat was hem vanaf het begin gezegd door Ananias (Hand.9:16), maar toch was het zijn lijden dat hem op de been hield! Dat lijkt misschien paradoxaal – het christelijke leven zit vol paradoxen – maar Paulus zei tegen zichzelf: “Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.” (2Kor.12:10) In tijden van pijn en verdriet leren we niet alleen veel over de Heer, maar leren we ook meer over onszelf en wat God voor ons en door ons kan doen. “In alles verdrukt, maar niet benauwd; geen uitweg ziende, maar niet geheel zonder uitweg; vervolgd, maar niet verlaten; neergeworpen, maar niet ontkomend; altijd het sterven van Jezus in het lichaam omdragend.” (2Kor.4:8-10) Zoals Iemand heeft gezegd: Neergeslagen maar niet knock-out! “Wel prediken ook sommigen Christus uit afgunst en twist, maar sommigen ook met goede bedoelingen. Dezen wel uit liefde, daar zij weten dat ik tot verdediging van het evangelie ben gesteld; maar de anderen verkondigen Christus uit partijzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking aan mijn gevangenschap toe te voegen. Wat doet het ertoe? In elk geval wordt op allerlei wijze, hetzij onder een voorwendsel, hetzij in waarheid, Christus verkondigd; en daarin verblijd ik mij, ja, zal ik mij ook verblijden.” (Fil.1:15-17)
Paulus’ lijden voor de Gemeente
“Behalve wat van buiten komt, overvalt mij dagelijks de bezorgdheid over al de Gemeenten.” (2Kor.11:28)
Het lijkt erop dat de zwaarste last van Paulus ‘de zorg voor alle gemeenten’ was. Geestelijke strijd is altijd duurder dan fysieke strijd. Bidden voor nieuwe christenen, het voeden van de lammeren en de schapen, en het afweren van satans aanvallen zijn veeleisende taken. Merk op dat Paulus niet opschepte over dingen die getuigden van zijn sterke punten, maar eerder van zijn zwakte! Terwijl de Judaïsten opschepten over hun bekeerlingen, telde Paulus het aantal keren dat hij in de gevangenis was gezet, geslagen of op zee was achtergelaten! “Ik zal roemen in mijn zwakheden, terwijl zij opscheppen over hun krachten!” zegt hij, uiteraard in de aanloop naar zijn verslag van de doorn in zijn vlees in hoofdstuk 12. Hij sluit af met een bijzonder interessant onderwerp: zijn ontsnapping uit Damascus (Hand.9:23-25). Wat moet het vernederend zijn geweest voor deze grote rabbijn om in een mand over een muur te worden neergelaten! Zouden de Judaïsten zich zo laag hebben gebogen? Nee! Ze zouden hun boodschap hebben gecompromitteerd en de stadspoort zijn uitgelopen! Paulus kreeg te maken met lijden vanaf de allereerste dagen van zijn bediening tot aan de allerlaatste dagen. “En ook allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolgd worden.” (2Tim.3:12). Deze houding die Paulus tegenover de gemeente had, zou vandaag de dag in het hart van iedere predikant en ieder kerklid moeten leven. We moeten jaloers zijn op onze kerken en oppassen dat een of andere satanische leugen de kerk niet begint weg te lokken van ware toewijding aan Christus. Hoe gemakkelijk is het voor kerken en christenen om Christus te beroven van de liefde die Hij verdient. Deze houding die Paulus tegenover de kerk had, zou vandaag de dag in het hart van iedere predikant en ieder kerklid moeten leven. ‘Je hebt je eerste liefde verlaten!’ Met die woorden waarschuwde Christus de gemeente in Efeze (Op.2:4). Tenzij christenen een heilige jaloezie jegens de kerk uitoefenen, zal deze afglijden naar zonde. Op dezelfde manier moeten wij een onzelfzuchtige en genereuze houding ten opzichte van de gemeente hebben. We moeten niet de houding hebben: ‘Hoeveel kan ik krijgen?’ maar eerder ‘Hoeveel kan ik geven!?’ We moeten bereid zijn offers te brengen, zodat de kerk kan groeien voor de glorie van God.
Kritiek op de apostel Paulus
“Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.” (Psalm 126:5)
Vooral in de brief aan de gemeente te Korinthe vinden we aanwijzingen van kritiek op de apostel Paulus. Dat moet voor hem bijzonder moeilijk zijn geweest om dat te verwerken. Wanneer we het leven en werken van de apostel volgen doorheen het Nieuwe Testament, dat zouden we beter voorzichtig zijn met kritiek. Ik denk aan gedeelten uit de tweede brief aan de Korinthiërs die een verwijzing in zich dragen tot kritiek van de zijde van de gelovigen op de apostel; oordeelt uzelf!
“Ik nu, Paulus zelf, vermaan u door de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, ik, die in uw tegenwoordigheid wel ‘nederig’ ben, maar in mijn afwezigheid ‘moedig’ ben jegens u. Ik verzoek u dan, dat ik, als ik aanwezig ben, niet moedig hoef te zijn met de beslistheid waarmee ik denk op te treden tegen sommigen die denken dat wij naar het vlees wandelen.” (2Kor.10:1-2)
“Want de brieven, zegt men, zijn wel gewichtig en krachtig, maar zijn persoonlijk optreden is zwak en zijn spreken verachtelijk.” (2Kor.10:10)
“Maar al ben ik ook een ‘onkundige’ in het spreken, ik de kennis ben ik het toch niet; maar in elk opzicht hebben wij die in alle dingen onder u openbaar gemaakt.” (2Kor.11:6)
“Nogmaals zeg ik: laat niemand menen dat ik onwijs ben; of anders neem mij aan zelf als een onwijze, opdat ook ik een beetje mag roemen.” (2Kor.11:16)
“U zoekt immers een bewijs dat Christus in mij spreekt, (die jegens u niet zwak is, maar sterk is onder u.” (2Kor.13:3)
Christus en de Gemeente
“Want de ijver voor Uw huis heeft mij verteerd; al de smaad van wie U smaden, is op mij gevallen.” (Ps.69:10)
De Gemeente van Jezus Christus vindt haar ontstaan in Christus zelf en zijn offer op het kruis van Golgotha (1Kor.3:11). Voor zijn heengaan heeft Hij haar aangekondigd (Mat.16:18; 19:17) en door de komst van de Heilige Geest zijn de gelovigen uit de joden en de Grieken tot één lichaam gedoopt (1Kor.12:13). Van die Gemeente wordt gezegd dat: “Christus de Gemeente heeft liefgehad en Zichzelf voor haar heeft overgegeven.” (Ef.5:25) De Gemeente was een verborgenheid, dat wil zeggen het was nog niet bekend gemaakt, maar bestond wel in de Raad van God. Alleen in het evangelie naar Mattheüs vinden we van de Gemeente een vermelding, maar dan nog als iets toekomstig. Aan de apostel Paulus was het gegeven deze verborgenheid bekend te maken. “Daarom ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus, voor u, de volken… (waar u immers hebt gehoord van het rentmeesterschap van de genade van God, mij voor u gegeven, dat mij door openbaring de verborgenheid is bekend gemaakt – zoals ik tevoren in het kort geschreven heb; daardoor kunt u, als u dit leest, mijn inzicht opmerken in de verborgenheid van Christus, – die in andere geslachten de zonen van de mensen niet bekend is gemaakt, zoals zij nu in de Geest geopenbaard is aan zijn heilige apostelen en profeten: dat zij uit de volken mede-erfgenamen zijn en medeingelijfden en mededeelgenoten van de belofte in Christus Jezus, door het evangelie, waarvan ik een dienaar ben geworden naar de gave van de genade van God, die mij gegeven is, naar de werking van zijn kracht. Mij, de allergeringste van alle heiligen, is deze genade gegeven om de onnaspeurlijke rijkdom van Christus onder de volken te verkondigen, en voor allen in het licht te stellen, wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, die alle dingen geschapen heeft; opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door de gemeente de veelvuldige wijsheid van God bekend gemaakt wordt, naar het eeuwig voornemen dat Hij heeft opgevat in Christus Jezus onze Heer.” (Ef.3:1-11; Kol.2:24-26)
Maar niet alleen die verborgenheid maar nog andere ook, bijvoorbeeld m.b.t. Israël (Rom.11:25) De Gemeente vinden we onder vier vormen beschreven in het Nieuwe Testament: (1) als een Tempel van God (1Kor.:3:16); (2) als het Lichaam van Christus (Ef.1:22), (3) als het Huis van God (1Petr.4:17) en (4) als de Bruid van het Lam (Op.19:7). Sommigen voegen er nog een vijfde vorm aan toe namelijk de Gemeente als een Kudde en Herder (Joh.10:16). Die Gemeente hoopt de Heer Jezus eens in heerlijkheid voor Zich te stellen, een gemeente “zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn.’ (Ef.5:27; Op.19:7-9)