Nieuwe Testament – Deel 2 – Die moeilijke Hebreeënbrief! – Hebreeën 6

17 september, 2023

Bijbelboeken: Hebreeën

Nieuwe Testament

Die moeilijke Hebreeënbrief! – Deel 2

Hebreeën 6:4-6

Inleiding

Deze verzen, samen met Hebreeën 10:29-39, hebben bij veel bijbellezers de indruk gewekt dat een gelovige alsnog verloren kan gaan, dat komt omdat ze mogelijk verkeerd begrepen en toegepast worden. Ik geloof niet dat hier het onderwerp ‘Kan een gelovige verloren gaan?’ aan de orde is. Dat het geen gemakkelijke passage is om uit te leggen mag blijken uit de verschillende interpretaties die u hieronder kunt vinden.

De eerste visie is dat de schrijver (Paulus?) van de brief ons waarschuwt tegen de zonde van afgoderij, willens en wetens Jezus de rug toekeren en terugkeren naar het oude leven. Volgens deze visie, zou zulk een persoon voor altijd verloren zijn, maar er zijn vragen verbonden aan deze visie.

  1. a) Om te beginnen dient gezegd te worden dat het Griekse woord apostasia (geloofsafval) in dit gedeelte niet gebruikt wordt. Het werkwoord voor ‘afvallen’ (Heb.6:6) is parapipto, dat kan worden vertaald als: ‘afvallen van de realiteiten en feiten van het geloof.’

  2. b) Ten tweede, we interpreteren bijna altijd eerst het onduidelijke dan het voor de hand liggende. Er zijn veel Bijbelverzen die ons verzekeren dat een echte gelovige nooit verloren kan gaan. In werkelijkheid is een van de sterkste argumenten voor de zekerheid van behoudenis, het laatste gedeelte van dit hoofdstuk (Heb.6:13-20; zie ook Joh.5:24; 10:26-30; Rom.8:28-39). Hen die beweren dat een gelovige toch nog verloren kan gaan, leren bijna altijd dat een dergelijke persoon ook weer hersteld kan worden. Maar dit gedeelte (Heb.6:4-6) leert ons precies het tegenovergestelde: ‘want het is onmogelijk… weder opnieuw tot bekering te brengen!’ Is er dan geen vergeving mogelijk??

  3. Anderen beweren dat de mensen aan wie de brief geschreven werd geen ware gelovigen waren. Ze hadden wel deelgehad (wat dat ook mag inhouden!) aan de Heilige Geest, maar waren niet werkelijk wederom geboren! Laten we de beschrijving van deze mensen eens onderzoeken om te zien of ze werkelijk behouden waren.

  4. a) Ze waren ‘eens verlicht geweest’ (Heb.6:4) Het ‘eens’ betekent ‘verlicht eens en voor altijd.’ De wijze waarop ditzelfde werkwoord wordt gebruikt in Hebreeën 10:32 geeft een ervaring van werkelijk geloof aan (zie 2Kor.4:4-6).

Ze hadden ‘geproefd van de hemelse gave’ (Heb.6:4b), en ‘het goede woord van God en de krachten van de toekomstige eeuw’ (Heb.6:5). Om te zeggen dat deze mensen hebben ‘geproefd maar niet gegeten’ is moeilijk te geloven.

  1. b) ‘Geproefd’ heeft de idee van ‘ervaren’ in zich. Deze Hebreeuwse gelovigen hadden de gave van het heil ervaren, het woord van God, en de kracht van God. Duidt dit op werkelijk geloof?

  2. c) Ze waren ‘deelgenoten van de Heilige geest’ (Heb.6:4c). Proberen te verklaren dat ze tot op zekere hoogte deel hadden gekregen aan de Heilige Geest, gaat voorbij aan de betekenis van het werkwoord ‘deelhebben aan’. Ze waren niet slechts ‘deelgenoten van de Heilige Geest,’ maar ook ‘deelgenoten van de hemelse roeping’ (Heb.3:1) en ‘deelgenoten van Christus’ (Heb.3:14).

Gelet op het bovenstaande concludeer ik dat deze mensen werkelijke gelovigen waren, en niet slechts belijders. Bovendien, hoe kunnen ongelovige mensen de Zoon van God kruisigen en openlijk te schande maken?

  1. Een derde visie is dat deze zonde alleen gedaan kon worden door Hebreeuwse gelovigen in de eerste eeuw, omdat de tempeldienst nog bestond. Als dit zo zou zijn, waarom verbindt de schrijver deze aansporing dan met het ‘hemelse’ priesterschap van onze Heer en de betekenis van geestelijke volwassenheid? Het schijnt mij vruchteloos als we deze verzen begrenzen tot christenen uit de eerste eeuw.

  2. Wat wil de schrijver ons dan proberen te zeggen? Het is mogelijk dat hij een hypothetische zaak beschrijft om te bewijzen dat een ware gelovige nooit verloren kan gaan. Zijn standpunt in Heb.6:9 lijkt deze mening te ondersteunen. ‘Maar, geliefden, wij zijn wat u betreft overtuigd van de betere en met de behoudenis verbonden dingen, ook al spreken wij zo.’ Zijn argumentatie gaat zo: ‘Laten we aannemen dat je niet groeit in het volwassen worden in het geloof. Betekent dat dan dat je terugkeert tot het niveau van een veroordeelde, dat je je behoudenis verliest? Onmogelijk! Als je al je behoudenis zou kunnen verliezen, dan zou het onmogelijk zijn om nog een te vernieuwen tot bekering; en dit zou oneer toebrengen aan Christus. Hij zou voor jou weer gekruisigd moeten worden, en dat kan nooit gebeuren.’ In Heb.6:4, verandert de schrijver de persoonlijke voornaamwoorden ‘wij’ en ‘ons’ in ‘hen’. Deze verandering geeft ook aan dat hij een hypothetische zaak op het oog had.

  3. Hoe dan ook, er is nog een ander mogelijke interpretatie die geen hypothetische achtergrond vereist. Men dient acht te geven dat de woorden ‘kruisigen’ en ‘maken’ in Hebreeën 6:6 in het Grieks geschreven zijn in de tegenwoordige tijd: ‘terwijl zij hem kruisigen… en terwijl zij Hem openlijk te schande maken.’ De schrijver zegt niet dat deze mensen nooit tot bekering kunnen komen. Hij zegt dat ze niet tot bekering konden komen zolang zij Jezus Christus behandelden op een schaamtevolle manier. Eenmaal dat ze daarmee stopten, zouden ze tot bekering kunnen komen en hun gemeenschap met God vernieuwen.

Tenslotte

Welke mogelijkheid je ook voorstaat, houd er rekening mee dat het doel van de schrijver was om de mensen te bemoedigen en niet om ze bang te maken. Als hij ze had willen bang maken, dan zou hij om het even welke zonden genoemd kunnen hebben die Jezus Christus zou onteren; maar dat deed hij niet. In feite, vermeed hij het woord afgoderij en gebruikte daarvoor in de plaats ‘ernaast vallen’ (Zie Gal.6:1 voor een gelijkaardig woord). Christenen kunnen ‘zondigen tot de dood’ (1Kor.11:30-32; 1Joh.5:16-17). Dit staat in verband met Gods tucht, een onderwerp dat de schrijver van de Hebreeën in hoofdstuk 12 behandelt. Voor hen die toch geloven dat een gelovige nog verloren kan gaan, moet men wel bedenken dat men bij de uitleg van veel andere Bijbelteksten de grootste moeilijkheden zal ontmoeten. We denken maar aan Johannes 10:28-29, 6:39; 17:12, 18:9; Rom.8:31-39. We geloven niet dat de bijbel met zichzelf in tegenspraak is.

______________________________________________________________________________________________________________________________