Oude Testament – De sjechina en de betekenis voor het volk Israël – Ezechiël

30 oktober, 2023

Rubrieken: Israël

Bijbelboeken: Ezechiël

Oude Testament

De Sjechinah en de betekenis voor het volk Israël

Uit het Bijbelboek Ezechiël

Voorwoord

De sjechinah is het teken van de goddelijke tegenwoordigheid (lees: heerlijkheid), zoals met name gerepresenteerd door de wolkkolom. Het woord betekent letterlijk ‘het wonen’. De eerste vermelding van de wolkkolom vinden we in het boek Exodus: ‘De Here ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan’ (Ex.13:21). De naam sjechinah werd gebruikt om zowel Gods transcendentie aan te geven als ook zijn immanentie. In dit artikel willen we onze studie beperken tot de aanwezigheid van de sjechinah in het boek Ezechiël en de betekenis daarvan voor het volk Israël.

Inleiding

De Heerlijkheid geopenbaard (1-3)

Ezechiël was een priester in gevangenschap (1:1) en kon zijn bediening dus niet uitoefenen omdat hij niet in de tempel en het altaar aanwezig kon zijn. Maar God opende de hemel voor hem en riep hem tot profeet. Hij zat al vijf jaar in gevangenschap toen zijn oproep kwam; een priester begon zijn bediening op dertigjarige leeftijd (Num.4:3). Zie Psalm 137 om een idee te krijgen van de geestelijke toestand van de gevangenen in Babylon. Jeremia had hen gezegd dat ze zich zeventig jaar in Babylon moesten vestigen (Jer.29:10), maar de valse profeten vertelden het volk dat God Babylon zou vernietigen en de gevangenen zou bevrijden (lees: Jer.28-29).

Het was Ezechiëls taak om het volk te vertellen dat God Jeruzalem zou vernietigen, en niet Babylon, maar dat er op een dag een glorieus herstel van het volk en een herbouw van de tempel zou plaatsvinden. De uitdrukking ‘Het Woord van de Heer’ wordt in dit boek bijna vijftig keer gebruikt. Wat geweldig om te weten dat Gods woord nooit ver van Gods volk is, als ze maar willen luisteren. Johannes hoorde het woord toen hij in ballingschap was op Patmos (Op.1:9), en Paulus ontving het woord in de gevangenis. Wat zag Ezechiël die dag?

Een vurige stormwind (1:4)

Dit symboliseerde Gods oordeel over Jeruzalem, Babylon dat uit het noorden kwam. De stormwolk met zijn vurige bliksem betekende de ondergang van Jeruzalem.

De cherubs (1:5-14)

Deze wezens symboliseren de glorie en de kracht van God. Ze konden in alle richtingen kijken en zich in alle richtingen bewegen zonder te draaien. De vier gezichten spreken over hun kenmerken: de intelligentie van de mens; de kracht en durf van de leeuw; de trouw en dienstbaarheid van de os; en de hemel het gebied van de adelaar. Sommigen zien in deze gezichten de vier evangeliën: Mattheüs (leeuw – koning); Markus (os – knecht); Lukas (man – Mensenzoon); Johannes (adelaar – Zoon van God uit de hemel). De schepselen konden snel handelen om de wil van God te volbrengen.

De raderen (1:15-21)

Elk wezen werd geassocieerd met een set wielen, twee wielen in elke set. De wielen in elke set waren niet evenwijdig aan elkaar, zoals de velg en de naaf van een fiets; ze stonden eerder haaks op elkaar, als een gyroscoop. De wielen draaiden voortdurend en omdat ze in alle vier de richtingen stonden, konden ze op elke manier bewegen zonder van beweging te veranderen, net als de cherubs. Ze waren ‘vol ogen’ (v.18), en beeldden de alwetendheid van God uit terwijl Hij Zijn schepping regeert (Spr.15:3), en de bewegingen van de wielen en de cherubs vielen samen. Dit alles spreekt van Gods voortdurend werk in de wereld, Zijn macht en glorie. Zijn aanwezigheid op alle plaatsen, zijn doel voor de mens, zijn voorzienigheid. De wereld was vol terreur en verandering, maar God was aan het werk.

Het uitspansel (1:22-27)

Dit was een prachtig ‘platform’ boven de wielen en de cherubs, waarop de troon van God stond. God zit nog steeds op de troon, en Zijn wil wordt in deze wereld verwezenlijkt, ook al zien we dat niet altijd. De complexe bewegingen van de cherubs en de wielen onthullen hoe ingewikkeld Gods voorzienigheid in het universum is; alleen Hij kan het begrijpen, alleen Hij kan het beheersen. Maar er heerst volmaakte harmonie en orde.

De regenboog (1:28)

Er was een regenboog in de storm, waaruit Ezechiël mocht opmaken dat op grond van Gods barmhartigheid en verbond Hij zijn volk niet in de steek zou laten. Zie Genesis 9:11-17, waar de regenboog werd genoemd als teken van barmhartigheid. (Zie ook Op.4:3 en 10:1).

Noach zag de regenboog na de storm, de apostel Johannes zag hem voorafgaand aan de storm, maar Ezechiël zag hem tijdens de storm.

Dit hele visioen van Gods heerlijkheid toont God aan het werk in de wereld, waarbij Hij de zonde van Zijn volk oordeelt, maar toch Zijn verbond van barmhartigheid naleeft. Het resultaat van dit visioen was zo indrukwekkend dat Ezechiël op zijn aangezicht viel (1:28; 3:15). Maar God zette hem op de been (2:1), riep hem tot wachter, voedde hem met het woord 3:1 (Zie ook: Jer.15:16; Job 23:12; Mat.4:3; Op.10:9) en vervulde hem met de Geest (3:12). ‘Zij zullen weten dat Ik de Heer ben’ – deze zinsnede komt zeventig keer voor in dit boek; het vat de bediening en de boodschap van Ezechiël samen.

De tweede verschijning van de heerlijkheid des Heren (3:22)

 In deze verzen vinden de voorbereiding van Ezechiël van zijn dienst voor de Here tot het volk: ‘De hand des Heren was daar op mij, en Hij zeide tot mij: Sta op, ga naar het dal, daar zal Ik tot u spreken. Toen stond ik op en ging naar het dal; en zie, daar stond de heerlijkheid des Heren gelijk aan de heerlijkheid die ik aan de rivier de Kebar gezien had; en ik viel op mijn aangezicht. Maar de geest kwam in mij en deed mij op mijn voeten staan, en Hij sprak mij aan en zeide tot mij: Ga naar binnen, sluit u op in uw huis. Mensenkind, zie, men zal touwen om u heen slaan en u daarmee binden, zodat gij u onder hen niet kunt begeven. En uw tong zal Ik aan uw verhemelte doen kleven: gij zult stom zijn en hun niet tot een bestraffer wezen, want zij zijn een weerspannig geslacht. Maar als Ik tot u spreken zal, dan zal Ik uw mond openen, en gij zult tot hen zeggen: Zo zegt de Here Here. Wie horen wil, hore. En wie het nalaten wil, late het na. Want zij zijn een weerspannig geslacht’ (Ez.3:22-27).

De afgodendienst in Jeruzalem (8:1-18)

Een tijd later gaf God Ezechiël nog een visioen, dit keer over de zonden van het volk in Jeruzalem. De heerlijkheid verscheen opnieuw (8:2,4), en God nam de profeet in een visioen mee naar Jeruzalem, de heilige stad. Daar zag hij in een gezicht de vier zonden van het volk: (1) Een beeld richtte de noordelijke poort van de tempel op, mogelijk van Astarte, de smerige Babylonische godin (8:5,6); (2) Geheime heidense aanbidding in de verborgen ruimtes van de tempel (8:7-12); (3) De Joodse vrouwen huilden om de god Adonis, van wie werd verwacht dat hij zou sterven en elk voorjaar uit de dood zou worden opgewekt (8:14-15); en (4) De hogepriester en ongeveer vijfentwintig mannen die de zon aanbidden (8:16). Is het een wonder dat God van plan was de stad te vernietigen? Natuurlijk kon de heerlijkheid van de Heer niet op zo’n slechte plek blijven. ‘Hij, die te rein van ogen is, om het kwaad te aanschouwen’ (Hab.1:13).

De Heerlijkheid verwijderd (9-11)

De heerlijkheid was naar de tempel gekomen (8:4), maar in (9:3) bewoog de heerlijkheid zich naar de drempel van de tempel. De troon van Gods heerlijkheid was nu leeg. Het zou een troon van oordeel worden. In hoofdstuk 9 zien we hoe Gods dienaar een teken van bescherming plaatst op het getrouwe overblijfsel van de gelovigen, opdat zij niet zullen worden gedood in het komende oordeel. Het oordeel begon bij het heiligdom (Lev.10:3; 1Petr.4:17). We zien een geleidelijke terugtrekking van de heerlijkheid des Heren in de volgende verzen. Toen, in 10:4, bewoog de heerlijkheid van God zich boven de drempel van het huis en liet deze zweven voordat het oordeel zou vallen: ‘Toen verhief zich de heerlijkheid des Heren van boven de cherub en begaf zich naar de dorpel van de tempel, en de tempel werd vervuld met de wolk, en de voorhof was vol van de glans van de heerlijkheid des Heren. In 10:18 bewoog de heerlijkheid met de cherubs van de drempel naar de oostelijke poort van de tempel (vs.19), en uiteindelijk in 11:22:23 verplaatste de heerlijkheid zich vanuit de tempel naar de top van de Olijfberg. Daarmee was de heerlijkheid van God uit de tempel en Jeruzalem verdwenen en het zou lang duren voordat het terug kon komen! ‘Ikabod, de heerlijkheid is verdwenen’ (1Sam.4:21). Waarom werd de glorie verwijderd? Omdat God Zijn glorie niet met iemand anders kan delen. De afgoden en de zonden van het volk hadden Hem verdreven. Hun zonden waren misschien verborgen voor de mensen, maar God zag ze en God oordeelde ze.

De heerlijkheid keert weer

In de persoon van de Heer Jezus keerde de heerlijkheid van God weer. Johannes getuigd: ‘En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeboren van een vader vol van genade en waarheid’ (Joh.1:14). Als begin van zijn tekenen openbaarde de Heer Jezus zijn heerlijkheid op de bruiloft te Kana (Joh.2:11). Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn had gedaan, geloofden zij niet in Hem; opdat het woord van de profeet Jesaja werd vervuld, die heeft gezegd: ‘Heer, wie heeft onze prediking geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard? Dit zei Jesaja omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak (Joh.12:37-38,41). En op de berg der verheerlijking zagen Petrus, Johannes en Jakobus, toen zij ontwaakten uit hun slaap, Jezus’ heerlijkheid. Voor de buitenstaander was Jezus een ‘gewone’ timmerman, hij had gestalte noch luister (Jes.53:2), maar de discipelen zagen zijn heerlijkheid. Het is niet juist, wat zo vaak werd uitgesproken, dat Jezus’ zijn heerlijkheid had afgelegd toen Hij onder ons woonde. Wel was zijn heerlijkheid verborgen. Zijn vernedering bestond daarin dat Hij de gestalte van een slaaf had aangenomen, de mensen gelijk wordend (Fil.2). (Meer over dit onderwerp kunt u vinden in de rubriek Dogmatiek – Christologie – De ontlediging van Jezus.)

Wij weten wat de oversten van het volk met de Heer Jezus hebben gedaan, ze hebben Hem verworpen. Maar als zij de wijsheid van God hadden verstaan zouden zij de Heer der heerlijkheid niet gekruisigd hebben (1Kor.2:8).

De Heerlijkheid herstelt (43:1-12)

In de hoofdstukken 40-48 ziet de profeet het toekomstige herstel van Israël en haar glorie in het koninkrijk. Hij beschrijft de herstelde stad en tempel, groter dan alles wat Israël ooit heeft gekend. In 43:1-6 ziet hij de glorie van God terugkeren naar de tempel: ‘En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting, er was een geluid als het gedruis van vele wateren en de aarde straalde vanwege zijn heerlijkheid’. Merk op dat de glorie zal terugkeren via dezelfde route die hij gebruikte toen hij vertrok. ‘De heerlijkheid des Heren steeg op uit het midden der stad en plaatste zich op de berg die ten oosten van de stad ligt (Ez.11:23). De terugkeer van de heerlijkheid van God kwam uit oostelijke richting (Ez.42:2). Natuurlijk is Jezus Christus de glorie van de Heer en Hij zal de glorie van God teruggeven aan de natie Israël, zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde (Zach.14:4). De beschrijving van de nieuwe tempel beschreven in de hoofdstukken 40-48 werd zeker niet vervuld toen de Joden na de ballingschap naar hun land terugkeerden; het moet dus een toekomstige vervulling zijn als Jezus, de Messias naar de aarde terugkeert om te regeren.

‘Zie, uw huis wordt aan u woest overgelaten. Want Ik zeg u: u zult Mij van nu aan geenszins zien, totdat u zegt: Gezegend, Hij die komt in de Naam van de Heer’ (Mat.23:38-39). Ja, het huis (het land Israël) is woest achtergelaten, de Joden zijn na de verwoesting van de tempel in het jaar 70, door de Romeinen weggevoerd onder alle volken. Met nadruk op ‘alle’ want daarvoor waren de ballingschappen, waarvan in het Oude Testament sprake is, altijd naar één bepaald volk geweest. In 1948 ontstond de staat Israël, het was een terugkeer uit alle volken, maar in ongeloof, zoals dat treffend door Ezechiël in hoofdstuk 37 wordt weergeven in het visioen van het dorre doodsbeenderen dal, met de woorden ‘maar geest was er noch niet in hen’ (Ez.37:8). Tot op vandaag de dag is Gods heerlijkheid nog niet teruggekeerd en zal ook niet eerder komen dan wanneer het volk Israël na berouw en bekering hun Messias, de Heer Jezus zullen ontmoeten (Zach.12:10; Mat.24:30). En die dag komt met rasse schreden naderbij!

_____________________________________________________________________________________________________________________________