Bijbel – Oude Testament – Psalm 121 – ‘Ik hef mijn ogen op’

16 februari, 2024

Bijbelboeken: Psalmen

Bijbel – Oude Testament

Psalm 121

‘Ik hef mijn ogen op!’

Inleiding

Deze Psalm maakt deel uit van een reeks van bedevaartliederen, ook wel opgangsliederen genoemd, die gaan van Psalm 120 tot 134. ‘Opgangsliederen’ omdat het volk ‘opging’ naar de tempel in Jeruzalem; letterlijk en figuurlijk. De pelgrims zongen deze liederen wanneer ze in groepen opgingen naar Jeruzalem (Luk.2:41-52). Onder leiding van Mozes was het volk veertig jaar door de woestijn getrokken, op weg naar het Beloofde Land. Toen ze daar eenmaal gevestigd waren werden ze opgeroepen om driemaal per jaar op te gaan naar Jeruzalem (Ex.23:14). ‘En Salomo bracht driemaal des jaars brandoffers en vredeoffers op het altaar dat hij voor de ‘Here gebouwd had, en hij deed zijn vuuroffers in rook opgaan voor het aangezicht des Heren, zodat hij aan het huis zijn volle recht gaf’ (1Kon.9:25). Dat herinnerde hen eraan dat ze nog steeds pelgrims waren, op weg naar huis, en van God afhankelijk waren. Een vluchteling is weg van huis, een dakloze heeft geen huis, maar een pelgrim is op weg naar huis. ‘Ze waren vreemdelingen en bijwoners op de aarde. Want wie zulke dingen zeggen, tonen duidelijk dat zij een vaderland zoeken’ (Heb.11:13).

God de Almachtige is voor mij (vs.1-2)

‘Een bedevaart lied. Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de Here, die hemel en aarde gemaakt heeft’

De weg naar Jeruzalem was geen gemakkelijke; het ging door heuvels en dalen, in koude en hitte, met struikelen en opstaan. Men ging onder het zingen van pelgrimsliederen. En wanneer ze het onderweg moeilijk kregen keken ze naar boven, want daar was hun Schepper. Keken ze naar voren dan zagen ze na korte of lange tijd Jeruzalem, de plaats waar de tempel was en ze God gingen aanbidden. Ook wij gelovigen van het Nieuwe Testament mogen naar boven kijken in tijden van nood en zien op Jezus, gezeten aan Gods rechterhand, met eer en heerlijkheid gekroond (Heb.1:9). God is vóór mij, was letterlijk te nemen want God woonde in de tempel in Jeruzalem. Maar in overdrachtelijke zin is het ook voor ons van toepassing: ‘Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn!’ (Rom.8:31). We hebben Gods hulp nodig tijdens ons leven als zijn kind in deze wereld. Gelukkig ‘hebben we niet een Hogepriester die niet met onze zwakheden kan meelijden, Één die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde. Laten wij dus met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot hulp op de juiste tijd’ (Heb.4:15-16). Hij staat klaar op te helpen!

Gods oog rust op mij (vs.3-4)

‘Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt, uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder van Israël sluimert noch slaapt’

We mogen als Gods kind ervan overtuigd zijn dat onze Vader in de hemel over ons waakt, elk moment van ons leven en dat hij slechts dat toelaat wat we aankunnen. ‘U heeft geen verzoeking getroffen dan menselijke; en God is getrouw, die niet zal toelaten dat u verzocht wordt boven wat u kunt verdragen; maar met de verzoeking zal Hij ook de uitkomst geven, zodat u ze kunt verdragen’ (1Kor.10:15). Op ons levenspad kunnen we struikelen, maar God kan ons weer oprichten zodat we onze weg kunnen vervolgen. ‘Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u’ (Ps.32:8). Maar als we dicht bij Hem blijven en met Hem leven kan Hij ons ook voor struikelen bewaren. ‘Hem nu die machtig is u te bewaren zonder dat u struikelt en u onberispelijk voor zijn heerlijkheid te stellen, met vreugdegejuich, de enige God, onze Heiland (Judas:24). God waakt over ons, Hij sluimert noch slaapt! De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun hulpgeroep‘ (Ps.34:16).

Gods aanwezigheid is naast mij (vs.5-6)

‘De Here is uw Bewaarder, de Here is uw schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts’

De gelovige heeft het voorrecht dat Gods Geest in hem of haar woont. Zo zegt een lied: ‘Verborgen aanwezig deelt u mijn bestaan. Hoe adembenemend, ontroerend dichtbij’. De psalmist vervolgt: ‘Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij. Het begrijpen is mij te wonderbaar, te verheven, ik kan er niet bij. Waarheen zou ik gaan voor uw Geest, waarheen vlieden voor uw aangezicht? Steeg ik ten hemel; Gij zijt daar. Of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde; Gij zijt er’ (Ps.139:5-8). We mogen ons altijd bewust zijn van Gods aanwezigheid in ons leven door de inwonende Heilige Geest (1Kor.6:19). Dat kan voor sommigen benauwend overkomen, voor de ander bevrijdend, dat hangt ervan hoe uw relatie met God is. Maar wat wel zeker is, dat Hijzelf gezegd heeft: ‘Ik zal u geenszins begeven en u geenszins verlaten, zodat wij vrijmoedig mogen zeggen: De Heer is mij een helper en ik zal niet vrezen; wat zal een mens mij doen’ (Heb.13:5-6).

Gods zorg omringt mij (vs.7-8)

‘De Here zal u bewaren voor alle kwaad, Hij zal uw ziel bewaren. De Here zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid’

Het land waarheen het volk heentrok en uiteindelijk terecht kwam, was een land van ‘bergen en dalen’ (Deut.11:11), je zou zeggen van ‘ups en downs’. Het leven van een gelovige kent ook zijn ‘ups en downs’, het zit vol verrassingen. Soms zijn we geestelijk boven op een berg en de andere dag in een dal. De Duitse dichter Goethe heeft het zo omschreven: ‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt’. Vertaald in het Nederlands: Ten hemel juichend, tot de dood bedroefd. Maar hoe dan ook, God ‘is machtig u te bewaren zonder dat u struikelt en u onberispelijk voor zijn heerlijkheid te stellen met vreugdegejuich’ (Judas:24). ‘Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij; uw stok en uw staf, die vertroosten mij. Veiligheid voor een gelovigen bestaat niet in het ontwijken van kwaad, maar de nabijheid van God! Gods bewaring is niet allen voor het heden maar ook voor het hiernamaals. Want ‘heil en goedertierenheid zullen mij volgen al de dagen van mijn leven; ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen’ (Ps.25:6).

___________________________________________________________________________________________________