Het was voor de Heer Jezus niet te veel gevraagd om voor één vrouw een omweg te maken.
“Wie u zal dwingen één mijl te gaan, ga er twee met hem.” (Mat.5:41) “En die vrouw was ook nog wel een Samaritaanse, en nog erger ze had al vijf mannen gehad en nu woonde ze samen. Kan het nog erger! Maar wat de Heer Jezus zag was niet een in zonde gevallen vrouw, maar een vrouw in grote geestelijke nood! De mens ziet aan wat voor ogen is, maar God ziet het hart! “Doch de Here zei tot Samuel: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan.” (1Sam.16:7) Ja, de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te behouden (Luk.19:10). Jezus “moest door Samaria trekken” (vs.4) omdat God een ontmoeting voor deze zondige vrouw had gepland om Hem te ontmoeten die haar het water van het leven zou kunnen geven.
Inleiding
De Samaritanen waren halfbloeden, deels Joods en deels heidens. Ze hadden zich in vroegere tijden vermengd met heidenen uit allerlei streken. “De koning van Assur bracht mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaim en deed hen wonen in de steden van Samaria in plaats van de Israëlieten. Zij namen Samaria in bezit en vestigden zich in de steden daarvan.” (2Kon.17:24) Als zodanig werden ze beschouwd als verstoten en werden veracht door de Joden. Ze hadden hun eigen religieus systeem in Samaria, dat in strijd was met de beweringen van de Joden (Zie 4:20-24) en geloofden in de komst van de Messias (4:25). (Zie verder: Luk.9:51, 10:33, 17:16)
Groeien in geloof
“Groeit op in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus.” (2Petr.3:18)
In het gesprek dat de Samaritaanse vrouw met de Heer Jezus had, zien we de groei in de kennis van de persoon met wie ze sprak. Daardoor werd het steeds duidelijker wat er in het hart van deze vrouw leefde. Het blijkt dat ze een redelijke kennis van bepaalde geestelijke zaken bezat. Uit de conversatie met de Heer Jezus kunnen we ook een verlangen ontdekken, wat blijkt uit haar uitspraak: “‘Heer, geef mij dat water, opdat ik geen dorst heb en niet meer hier kom om te putten.’ (Joh.4:15) Een soortgelijke groei in kennis van de Heer Jezus vinden we ook in het evangelie naar Johannes. Ik doel op Johannes 10, de geschiedenis van de blinde man. Deze man die door de Heer Jezus genezen werd van zijn blindheid begon te getuigen: “De mens die Jezus heet” en vervolgt met “Hij is een profeet” en “Als Deze niet van God was” en besluit met “Ik geloof Heer.” (10:11, 18, 33, 38) Een groei in kennis die ook ons eigendom zou moeten zijn, “om Hem te kennen!” (Fil.3:10)
U die een Jood bent (Vs.1-9)
“De Joden antwoordden en zeiden tot Hem: Zeggen wij niet terecht dat U een Samaritaan bent en een demon hebt?” (Joh.8:48)
De afkeer van de Joden ten opzichte van de Samaritanen komt nergens sterker tot uitdrukking dan in bovenvermelde tekst. Toen de Heer Jezus de twaalf apostelen uitkoos gaf Hij ze de opdracht: “Gaat niet heen op de weg van de volken en gaat geen stad van de Samaritanen binnen; maar gaat veeleer naar de verloren schapen van het huis Israëls.” (Mat.10:5-6) Dat de Heer Jezus door Samaria moest om de Samaritaanse vrouw te ontmoeten was een uitzondering op de regel. Natuurlijk was zij dan ook verbaasd dat een Jood haar om water vroeg, omdat Joden geen omgang met Samaritanen hadden (Vs.9). Ze zag in de Heer Jezus dan ook niets anders dan dat Hij een Jood was en om water vroeg omdat Hij dorst had. Maar in de conversatie die volgt, verandert haar inzicht in de Persoon die met haar spreekt!
In het boek Handelingen zien we dat ook de Samaritanen het woord van God hadden aangenomen (6:14) nadat Filippus hun het evangelie van het koninkrijk had verkondigd. (8:12). We lezen verder: “Toen nu de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samaria het woord van God had aangenomen zonden zij Petrus en Johannes naar hen toe die hun de handen oplegden en zij ontvingen de Heilige Geest.” (6:14-17) Door die doop werden de Samaritanen en iets later de heidenen aan het Lichaam van Christus, de Gemeente toegevoegd (Hand.10). “Immers, wij allen, gelovigen uit de Joden, Samaritanen en heidenen, zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt.” (1Kor.12:13).
Bent u soms groter dan onze vader Jakob? (Vs.10-15)
In vers 10 zegt de Heer Jezus tot de vrouw dat zij onbekend is met twee dingen: (1) de gave van God en (2) en Wie het is die voor haar staat. De Heer Jezus spreekt van levend water, wat zij letterlijk opvat, terwijl de Heer Jezus het geestelijk bedoeld. De ongelovige zal altijd het geestelijke door het letterlijke verstaan. “De natuurlijke mens neemt niet aan wat van de Geest van God is, want het is hem dwaasheid, en hij kan het niet begrijpen.” (1Kor.2:14) Bij de leraar van Israël, Nicodemus was het niet anders, want hij dacht aan een fysieke geboorte terwijl de Heer Jezus over de geestelijke wedergeboorte sprak (3:4). En zelfs de discipelen dachten dat de Heer Jezus sprak van letterlijk brood (4:31-34). Jezus probeerde haar duidelijk te maken dat de dingen van de wereld nooit kunnen voldoen aan behoeften van het hart, een mens zonder Christus zullen nooit bevredigd worden. Was het niet Augustinus die heeft gezegd: “Gij hebt ons voor U geschapen, en rusteloos is ons hart tot het rust vindt in U.” Ja, de Heer Jezus is groter dan vader Jakob, of vader Abraham (8:53). De Heer Jezus verzekert haar en ons, dat het water van het leven dat Hij geeft tot gevolg heeft dat men in eeuwigheid geen dorst meer zal hebben. Uit het antwoord dat de vrouw gaf blijkt wel dat ze de boodschap nog niet helemaal begreep: “Heer, geef mij dat water, opdat ik geen dorst heb en ik niet meer hier kom om te putten.”
Heer, ik zie dat u een profeet bent (Vs.16-24)
De Samaritaanse toonde interesse in het levende water, hoewel ze het nog niet helemaal begreep, maar werd nu geconfronteerd met haar zonden. De Heer Jezus zei tot haar dat ze haar man moest roepen, zei antwoordde Hem: “Ik heb geen man.” Ze draaide niet om de kwestie heen en vertelde de Heer Jezus naar waarheid wat haar maatschappelijk positie was. Door de vraag om haar man te roepen, wordt niet alleen het geweten van de vrouw aangesproken, maar komt er ook besef naar boven wie de persoon is waarmee ze spreekt. “Heer, ik zie dat U een profeet bent.” (Vs.19)
Onmiddellijk gaat ze over op een ander onderwerp, mogelijk omdat ze liever niet met haar verleden geconfronteerd wil worden of bang is emotioneel te worden. Ze begint met de vraag waar men God moet aanbidden in Jeruzalem of op de berg Gerizzim? (Deut.11:29; Joz.8:33). Wat moeten we aanbidden? Jezus repliceert door te zeggen: “God is (een) Geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid.” (Vs.24) Welke religie is de ware? Vragen die je ook vandaag zal tegenkomen in gesprekken met ongelovigen. De Heer Jezus negeert de vraag en maakt duidelijk dat het belangrijkste is, dat je God als je Vader kent. En de Vader leren kennen kan alleen maar door geloof en dat de behoudenis uit de Joden is (Rom.1:3; 9:4-5). De vrouw is geconfronteerd met haar zonden, de wens dat haar verlangen vervuld zou worden, en de leegheid van haar eigen religieuze overtuiging.
Ik weet dat de Messias komt, die Christus wordt genoemd (Vs.25-42)
Wat de vrouw daarna zegt kan ze niet van haar zelf hebben, het moet haar van Boven zijn ingegeven (Vgl. Mat.16:17): “Ik weet dat de Messias komt, die Christus wordt genoemd.” Dat is genoeg voor de Heer Jezus om Zichzelf aan haar te openbaren: “Ik ben het, die tot u spreekt.” (Vs.26) Na het gesprek gaat de Samaritaanse naar de stad en getuigde onmiddellijk van haar geloof in de Heer Jezus: “Komt, ziet een mens die mij alles heeft gezegd wat ik heb gedaan. Is deze niet de Christus?” Het resultaat van haar getuigenis: “Zij gingen de stad uit en kwamen naar Hem toe” (Vs.30) en “Velen nu van de Samaritanen uit de stad geloofden in Hem om het woord van de vrouw, die getuigde: Hij heeft mij alles gezegd wat Ik heb gedaan. Toen dan de Samaritanen naar Hem toe waren gekomen, vroegen zij Hem bij hen te blijven; en Hij bleef daar twee dagen. En er geloofden er veel meer om zijn woorden; en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer op uw zeggen, want wijzelf hebben Hem gehoord en weten dat Deze waarlijk de Heiland van de wereld is.” Haar getuigenis leidde veel Samaritanen tot de Heer Jezus, dat is mooi, maar een persoonlijke ontmoeting moet de interesses in een persoonlijk geloof ombuigen tot een levende relatie met Christus!
Lessen voor discipelen
Wat kunnen wij, als discipelen van Christus hieruit leren, dingen die we ook in onze dienst voor de Heer in deze wereld en in ons leven kunnen implementeren? We kunnen het voorbeeld van Christus als zielenwinner volgen. Hij liet zich niet door persoonlijke vooroordelen of fysieke behoeften tegenhouden; Hij was moe, had dorst maar ging! Hij ontmoette de vrouw was vriendelijk en dwong haar niet tot een beslissing. Hij leidde het gesprek en liet het Woord in haar hart werken. Hij ging persoonlijk met haar om en presenteerde liefdevol de weg naar verlossing. Hij trok haar aandacht door te spreken over iets alledaags en wat voor de hand lag – water – en gebruikte dit als een illustratie van het eeuwige leven. Op dezelfde manier sprak Hij in het koele middernachtelijke uur met Nicodemus over wind. Hij vermeed het niet om over zonde te spreken, maar confronteerde haar met haar nood.
Andere lessen voor discipelen zijn, dat ze moeten leren samen te werken. “De één zaait, de ander maait en samen verblijden zich, zowel de zaaier als de maaier (Vs.36-37; 1Kor.3:4-8)
Ervoor zorgen dat je het gesprek blijft leiden en je niet laten afbrengen door allerlei dingen waardoor je het doel kan missen, namelijk Christus verkondigen. “Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven.” (Ps.126:5-6) Evangeliseren is jezelf wegcijferen en bereid zijn om gezonden te worden als het van je gevraagd wordt; gelegen of ongelegen (2Tim.4:2). Aanwezig zijn daar waar zielen in nood zijn; dat vraagt om leiding van Gods Geest!