De gelovige en het lijden – Pastoraal

4 december, 2024

Rubrieken: Pastoraal

Rubriek: Pastoraal

De gelovige en het lijden

 

Inleiding

‘Het leven is als een pijpkaneel, eenieder zuigt eraan en krijgt zijn deel’. Deze spreuk van Joost van den Vondel geeft aan dat de mensen van zijn tijd met hetzelfde probleem en vragen zaten, waarmee ook wij, mensen van de eenentwintigste eeuw, worstelen, namelijk het lijden. We ‘zitten’ niet allen met dezelfde problemen maar we ‘worstelen’ er ook mee omdat ook wij vragen hebben en om antwoorden smeken. En vroeg of laat kunnen ook wij ‘ons deel’ krijgen. Het is waar dat ieder van ons zijn eigen pak’ en lasten zal moeten dragen (Gal.6:6; Mat.11:28), en daarom is het goed om alle hulp te aanvaarden die we kunnen krijgen. Het laatste wat we nodig hebben is iemand die lijden aan onze problemen toevoegt, zoals dat het geval was in het leven van de apostel Paulus, tijdens zijn verblijf als gevangenen in Rome. Daarvan zegt hij: “Anderen verkondigen Christus uit partijzucht, niet zuiver, met de bedoeling verdrukking aan mijn gevangenschap toe te voegen” (Fil.1:17).

Het zijn niet de gewone dingen van het leven die ons hinderen, het zijn de onverwachte gebeurtenissen. We moeten soms strijden tegen zaken waar we niet om gevraagd hebben, en lasten dragen die we niet begrijpen. Ik spreek niet over ‘oogsten wat we gezaaid hebben’ (Gal.6:7) want we begrijpen zelf wel wanneer dat het geval is. Als we ons niet aan de regels houden, moeten we bereid zijn de consequenties te accepteren, maar soms gebeuren er onverklaarbare dingen ook al houden we ons aan de regels. Als dat gebeurt dan komen er heel wat vragen naar boven. Waarvoor, waarom en waarom ik? Het ‘vragend moet ik hier vaak gaan, en Boven zal ik het eens verstaan’ voldoet dan niet altijd aan de behoeften van de mens en van de gelovige die lijdt.

Gelovigen lijden het meest

De ongelovige mens, die niet gelooft in God, en zijn afkomst toeschrijft aan de resultaten van het evolutieproces, ondergaat ook het lijden van deze tegenwoordige tijd, maar moet het stellen zonder een toekomstige heerlijkheid (Rom.8:18). Het lijden is voor hem of haar zinloos, het is alleen een fase in het evolutieproces. Volgelingen van Christus hebben zich nog aan extra lijden te verwachten, namelijk het lijden van Christus (1Petr.4:13-14, 16, 19; Hand.5:41; Luk.21:17). Het feit dat wij God kennen als onze Vader en de Heer Jezus als onze Heiland, wil niet zeggen dat wij ontkomen aan de gewone lasten van het leven of de gevolgen van de zondeval, wat dat betreft zij wij gewone mensen, zoals ieder ander. In feite kan ons geloof zelf oorzaak zijn van aanvallen van de duivel, de grote tegenstander van God!

Maar gelovigen hebben ook voordelen! Zij geloven namelijk dat er een Schepper is, dat goed en kwaad bestaat, dat er normen en waarden zijn, dat het universum ordelijk en logisch in elkaar zit, dat mensen belangrijk zijn, dat het leven waardevol is en dat we in staat zijn antwoorden te vinden die ons kunnen helpen in ons bestaan. Deze zaken leiden tot de vraag ‘Wat is het doel van het leven?’. Als ik weet wie ik ben, waarvoor ik hier ben en hoe ik dat in overeenstemming kan brengen met de schepping, dan ben ik beter in staat om te gaan met de moeilijke dingen die het leven met zich mee brengt. Een Romeins spreekwoord zegt: ‘Als de stuurman niet weet naar welke haven hij moet, dan is elke wind de goede wind’. Zolang we niet weten wat het doel van het leven is, kunnen we niet ontdekken welke ervaringen ‘goed’ of ‘slecht’ zijn. Maar zelfs als we het doel van ons leven ontdekken dienen we voorzichtig te zijn met het vaststellen wat goed en kwaad is. Ik wil dat duidelijk maken met het voordbeeld van Jozef in het boek Genesis. Het verhaal is bekend: Jozefs broers, door jaloezie en haat gedreven, verkochten Jozef als slaaf naar Egypte. Doordat Jozefs vader werd voorgelogen, verkeerde hij in de mening dat Jozef gestorven was, terwijl Jozef in Egypte als slaaf diende. Jozef verbleef een aantal jaren in gevangenschap, waar hij een paar wonderlijke ervaringen meemaakte. Tenslotte was het ‘lot’ hem gunstig gezind en werd hij heerser van het land, waardoor hij in staat was later zijn broers en vader uit de nood te helpen tijdens een hongersnood. Dat is in het kort Jozefs geschiedenis.

Vanuit menselijk standpunt was wat Jozef overkwam ‘slecht’. Jaloezie en haat zijn slecht. Het was kwaad dat hij gescheiden van zijn vader en als slaaf naar Egypte werd verkocht. Hij was slecht dat hij vals beschuldigd werd en in de gevangenis kwam. Maar al deze ‘slechte’ dingen bleken later ‘goed’ te zijn geweest. Jozef getuigde daarvan toen hij tot zijn broers zei: ‘Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden’ (Gen.45:20). Uit dit voorbeeld blijkt wel dat we voorzichtig dienen te zijn met wat ‘goed’ en wat ‘slecht’ is. De gelovige klemt zich vast aan Romeinen 8:28 waar staat: ‘Maar wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede, hun die naar zijn voornemen geroepen zijn’.

De God die is

       De aanwezigheid van kwaad en lijden is voor veel mensen een reden om niet in God te geloven. Want, ‘Waarom doet Hij er dan niets aan?’ of, ‘Waar was God in Auschwitz?’ Dat heb ik mijzelf ook wel eens afgevraagd, tijdens mijn bezoeken aan meerdere concentratiekampen. Zo is er een visie ontstaan dat God wel bestaat maar er ook niets aan kan doen, waarmee men zegt dat God niet Almachtig is. God is dan nog wel de Schepper van hemel en aarde, maar heeft zich teruggetrokken en bemoeit er zich niet meer mee. Dat is het zgn. deïsme de leer die God als Schepper erkent, maar gelooft dat Hij zich sinds de schepping niet meer met haar inlaat en dus het werk van de onderhouding loochent. Deze gedachte botst uiteraard met wat de Schrift daarover te zeggen heeft. De Bijbel toont ons een God die wél met zijn schepping en schepselen betrokken is! Neem bijvoorbeeld de tekst “In al hun benauwdheden was ook Hij benauwd” in Jesaja 63:9 (vgl. Hand.9:4). Maar ook in veel andere plaatsen zien we dat God wel degelijk betrokken is met zijn schepping (Hand.14:16; 1Tim.4:10, 6:13; Heb.1:3). Als God zich niet meer met de wereld en ons bemoeit, en als Hij ons wel zou willen helpen maar daartoe niet in staat is, waarom zouden we dan nog bidden? Maar God heeft Zich geopenbaard in en door de schepping, in de geschiedenis (Zijn machtige daden), in het leven en dienst van de Heer Jezus en in de Schrift. Dit alles getuigd van een grote en machtige God, om het met de woorden van Job te zeggen: “Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet” (Job.36:26). “Want Gij zijt groot en doet wonderen, Gij, o God, alleen.” (Ps.86:10) De grootheid van God wordt op meerdere plaatsen beleden, bijvoorbeeld: Jes.40:21-22, 25-26, 28-31; Ps.77:12-16; Hab.3:3-6, 3:17-19; Rom.11:33-36; Op.4:11, 15:3-4).

Dus, als God Almachtig is, gebruikt Hij zijn macht (nog) niet om het kwaad in de wereld te bestraffen. En, als God inderdaad soeverein is, dan beschikt Hij toch over de wijsheid en de kracht om te weten wat Hij moet en kan doen, waarom gebeurt het dan niet? Om het met een regel uit een oud geestelijk lied te duiden, God grijpt niet in, want ‘wat zijn liefde wil bewerken ontzegt Hem zijn vermogen niet.’

Metaforen

Als gelovige is er een lijden, los van het lijden wat we in de wereld zien en dat als oorzaak de zondeval heeft, waar we bijzondere aandacht aan willen schenken. Je kunt lijden ten gevolge van de droevige consequenties van je eigen ongehoorzaamheid. We zien daarvan een voorbeeld in het volk Israël, dat vanwege haar zonden verstrooid is geweest onder alle volken. Een ander vorm van lijden dat je als gelovige kan overkomen, is het lijden dat dient als voorbereiding op een toekomstige bediening, zoals het geval was met Jozef (Gen.37-42). Soms kan het lijden als functie hebben dat het dient tot verheerlijking van God, om de tegenstander te laten zien dat we God niet alleen dienen om de voordelen dat het met zich meebrengt, materieel en/of geestelijke, maar uitsluitend om Wie Hij is. We denken maar aan Job: “de Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de naam des Heren zij gelooft.” (Job 1:21) In de Bijbel wordt veel gebruik gemaakt van metaforen, ook met betrekking tot het menselijk lijden. Het boek Job is daar uitermate rijk aan. In plaats van allerlei verklaringen en beschrijvingen van het lijden te geven, krijgen we een reeks beelden aangereikt, die veel meer zeggen. Over zijn eigen lijden geeft Job ons een aantal sprekende beelden, bijvoorbeeld in hoofdstuk 7:6-7 waar hij spreekt van “Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel, en spoeden ten einde zonder hoop. Bedenk toch, dat mijn leven een ademtocht is; mijn oog zal het goede niet weer zien.” En vers 9 “Gelijk een wolk verdwijnt en wegdrijft, zo stijgt wie in het dodenrijk nederdaalt, niet weer op.” Beschrijvingen als deze over de broosheid en kortheid van het leven worden ook door andere schrijvers gebruikt. Denken we maar aan de profeet Jesaja, hoe hij het leven beschrijft: “Alle vlees is gras, en al zijn schoonheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de adem des Heren daarover waait. Voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af, maar het woord van onze God houdt eeuwig stand.” (Jes.40:6-8)

Een ander metafoor die het lijden en/of leven beschrijft is een oven, die we bijvoorbeeld in Jesaja 48:10 vinden: “Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver; Ik heb u beproefd in de smeltoven der ellende.” (Jer.9:7; Ez.22:18-22; Deut.4:20) In deze voorbeelden gaat het over het lijden van het volk Israël. Hoe vaak gebruiken wel zelf niet het beeld van een storm als beschrijving van het leven, we spreken dan van ‘de stormen van het leven!’ Om Job nog maar weer eens aan te halen: “Hij, die mij in de storm vermorzelt, mijn wonden zonder oorzaak vermeerdert.” (9:17) (Vgl. Ps.42:7, 69:1-2; Job 19:10;23:16-17; 30:20). En wat te denken van zwangerschap en geboorte! In de rede over de laatste dingen spreekt de Heer Jezus van de komende gebeurtenissen die aan zijn komst voorafgaan: “Dit alles is echter het begin van de weeën.” (Mat.24:8) Paulus, op zijn beurt beschrijft de eindtijd in soortgelijke bewoordingen. “Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere.” (1Thes.5:3) En op soortgelijke wijze beschrijft Paulus ook het lijden van de schepping: “Want wij weten, dat de hele schepping tezamen zucht en tezamen in barensnood is tot nu toe.” (Rom.8:22) We beëindigen deze kleine uitweiding met de metafoor van beproeving, die we de eerste keer in de Bijbel vinden wanneer Abraham gevraagd wordt om zijn zoon Izaäk te offeren. “Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde.” (Gen.22:1) Job zegt: “Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud tevoorschijn.” (23:10) en zó kwam Abraham ook uit zijn beproeving. Koning Hizkia kon getuigen: “Zie, mijn bittere beproeving werd tot heil.” (Jes.38:17) Beproeving van ons geloof heeft niet tot doel om ons te veroordelen, maar om het goede in ons naar boven te halen. Satan verzoekt ons om het slechtste in ons naar boven te halen, God beproeft ons om het beste in ons naar boven te halen!

 Tucht of straf

We dienen onderscheid te maken tussen ‘tucht’ en ‘straf’ zo goed we dat ook dienen te doen met ‘verzoeking’ en ‘beproeving’. God straft zijn kinderen nooit, wel tuchtigt Hij ze wanneer er zonde in hun leven komt en blijft. Sommige Bijbelvertalingen, zoals de Statenvertaling en de NBG, geven aanleiding tot de mening dat God zijn kinderen straft. De Voorhoeve/Telos vertaling geeft dan weer de voorkeur aan het woord ‘tuchtiging’ of ‘tuchtigt’ (Heb.12,5, 6, 7, 8, 9, 10, 11) wat dan ertoe mag dienen Gods ingrijpen te zien als een opvoedkundige maatregel in het persoonlijk leven van iemand om deze tot het inzicht te brengen van de ernst van zijn of haar geestelijke situatie. De beschrijving van wat tucht is vinden we in de brief aan de Hebreeën hoofdstuk 12, dat ik integraal laat volgen: “U hebt nog niet ten bloede toe tegenstand geboden in de strijd tegen de zonde, en u hebt de vermaning vergeten die tot u als tot zonen spreekt: ‘Mijn zoon, acht de tuchtiging van de Heer niet gering en bezwijk niet als u door Hem bestraft wordt; want wie de Heer liefheeft, tuchtigt Hij en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. U verdraagt het tot tuchtiging; God behandelt u als zonen; want welke zoon is er die een vader niet tuchtigt? Maar als u zonder tuchtiging bent waaraan allen deelhebben, dan bent u bastaarden en geen zonen. Bovendien wij hadden de vaders van ons vlees om ons te tuchtigen en wij hadden ontzag voor hen; zullen wij dan niet veel meer aan de Vader van de geesten onderworpen zijn en leven? Zij tuchtigden ons wel voor weinige dagen, naar het hun goed dacht, maar Hij tot ons nut, opdat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen. Nu schijnt alle tuchtiging wel op het ogenblik zelf geen reden voor vreugde maar voor droefheid te zijn, maar daarna geeft zij aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid.” Maar tucht gaat altijd gepaard met Gods liefde, “immers niet van harte verdrukt en bedroeft Hij de mensenkinderen!” (Klg.3:33) God heeft geen ‘grotere blijdschap dan dat zijn kinderen in de waarheid wandelen’ (3Joh.:4), dus zal Hij er alles aan doen om een afgedwaalde gelovige terug te krijgen.

Wat je zaait…

“Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten. Want wie voor zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf oogsten; maar wie voor de geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten.” (Gal.6:7-8). Dat is niet specifiek een opmerking van Paulus voor gelovigen, dat is ook van toepassing op elk mens. ‘Oorzaak en gevolg. Hoeveel gelovigen heb ik al ontmoet die moesten toegeven dat ze ooit een verkeerde beslissing in hun leven hadden genomen, om daarna de gevolgen te moeten dragen. Had ik maar…! Je zou de persoon van David als voorbeeld kunnen nemen, die Uria met het zwaard verslagen had, en Uria’s vrouw tot zijn vrouw genomen had (2Sam.9:9). De gevolgen waren ernstig, “Het zwaard zou nimmermeer wijken van uw huis” en “Zo zegt de Here: Zie, Ik zal over u een kwaad doen komen, uit uw eigen huis; Ik zal uw vrouwen voor uw ogen weghalen en aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen op klaarlichte dag.” (2Sam.12:10-11) David had voordat de profeet Natan tot hem kwam het zelf ook moeilijk met de gebeurtenissen die leidden tot de verbroken gemeenschap met God, wat vooral tot uitdrukking komt in Psalm 51. “Want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig vóór mij’ en ‘Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij; hergeef mij de blijdschap over uw heil’ en ‘Here, open mijn lippen, opdat mijn mond uw lof verkondige.”

Tenslotte

Is hiermee alles gezegd? Ik denk het niet. God geeft ons niet van alle dingen die gebeuren een verklaring, en wij kunnen ook niet alles verklaren. Wat blijft is Romeinen 8:28 dat zegt: “Wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede.” We zullen moeten leren te leven door geloof, geloof dat God zijn kinderen onnodig leed zal besparen. Echt geloof betekent God te gehoorzamen ongeacht onze gevoelens in ons, omstandigheden rondom ons, of de consequenties voor ons!’ Dat zien we in het leven van Sadrak, Mesak en Abednego. “Nu dan, indien gij bereid zijt, zodra gij het geluid van hoorn, fluit, citer, luit, harp, doedelzak en allerlei soort van muziekinstrumenten hoort, u ter aarde te werpen en het beeld te aanbidden, dat ik gemaakt heb… maar indien gij niet aanbidt, zult gij ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden; en wie is de god, die u uit mijn hand zou kunnen bevrijden? Toen antwoordden Sadrak, Mesak en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien onze God, die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden; maar zelfs indien niet – het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vereren, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, niet aanbidden.” (Dan.3:15-18) Let op de woorden: ‘Maar zelfs indien niet!’, dat wil zeggen in voor- en tegenspoed.

______________________________________________________________________________