Nieuwe Testament – De genade van God is verschenen – Titus 2

29 juli, 2023

Bijbelboeken: Titus

Nieuwe Testament

‘De genade van God is verschenen’

Titus 2:9-15

‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.’

Inleiding

Enige jaren geleden ben ik op het eiland Kreta geweest en heb ik de plaats mogen bezoeken waar vermoedelijk een christelijke gemeente is geweest. Er zijn twee theorieën betreffende het ontstaan van de christelijke gemeente aldaar. De eerste is dat zij is ontstaan doordat Kretenzers, die aanwezig waren tijdens het pinksterfeest in Jeruzalem en daar het evangelie hebben gehoord, tot geloof zijn gekomen en bij hun terugkeer een gemeente zijn gaan vormen (Hand.2:10-11). De tweede theorie is dat de apostel Paulus tijdens zijn bezoek aan Kreta daar een gemeente heeft gesticht. In Titus 1:5 schrijft de apostel immers, in zijn brief gericht aan Titus, dat hij hem – Titus – op Kreta heeft achtergelaten.

Je zou je kunnen afvragen of zo’n oude brief ons nog iets te zeggen heeft. Een antwoord vinden we bij Paulus, in wat hij in zijn brief aan Timotheüs – een ander geestelijk kind – heeft geschreven: ‘Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust’ (2Tim.3:16). Die volkomenheid ontbrak bij de gelovigen op Kreta, en misschien ook wel bij ons? Vandaar dat Paulus Titus de opdracht gaf om in orde te brengen hetgeen nog verbetering behoefde (Tit.1:5).

Vanwege de invloed van Judaïsten (1:10, 13), maar ook door de laksheid van de Kretenzers (1:12), is deze brief geschreven en werd de gehele gemeente (oude en jonge mannen, oude en jonge vrouwen en de slaven – Titus 2:1-9) aangemaand ‘om de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken’ (Tit.2:10). Waarom? Omdat de genade van God verschenen was!

‘De genade van God is verschenen…’

Petrus noemt God: ‘de God van alle genade’ (1Petr.5:10), maar je zou kunnen zeggen dat Gods genade min of meer bedekt was. Daarmee bedoel ik te zeggen dat men toen nog niet wist wat de grondslag was waarop de mensen Gods genade ontvingen. De eerste mens waarvan wij weten dat hij deel kreeg aan Gods genade was Noach (Gen.6:8). Een andere persoon was Mozes waarvan we lezen: ‘Toen zeide Hij: Moet Ik zelf medegaan om u gerust te stellen? En hij zeide tot Hem: Indien Gij zelf niet medegaat, doe ons van hier niet optrekken. Waaraan zal anders geweten worden, dat ik en uw volk genade in uw ogen gevonden hebben, dan doordat Gij met ons medegaat? Immers daardoor zijn ik en uw volk afgezonderd uit alle volken, die op de aardbodem zijn. En de HERE zeide tot Mozes: Ook deze zaak, waarover gij gesproken hebt, zal Ik doen, omdat gij genade in mijn ogen gevonden hebt en Ik u bij name ken.’ (Ex. 33:14-17).

De genade van God is verschenen, wil zeggen, het is geopenbaard in de Persoon van zijn Zoon, de Heer Jezus. ‘Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid’ (Joh.1:14). Daarom kon de apostel Paulus aan de gelovigen te Korinthe schrijven: ‘Gij kent immers de genade van onze Here Jezus [Christus], dat Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat gij door zijn armoede rijk zoudt worden’ (2Kor.8:9). En zoals de Heer Jezus ‘woorden van genade sprak, die van zijn lippen kwamen’ (Luk.4:22) zo mochten de apostelen en mogen ook wij op onze beurt het ‘evangelie van de genade van God’ (Hand.20:24) in deze wereld verkondigen aan alle mensen, want, zegt het vervolg van dit Bijbelgedeelte, het is:

‘… heilbrengend voor alle mensen…’

Een ander woord voor heil is verlossing of redding, dat is wat de genade brengt. De Heer Jezus wordt dan ook vaak in het Nieuwe Testament als Heiland vermeld. De Wet was voor Israël, de genade voor alle mensen, dat wil zeggen ze strekt zich uit tot alle mensen. Nog duidelijker verwoorden de Herziene Statenvertaling en de Telosvertaling het: ‘Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid’ (Rom.3:21-22). De Bijbel leert geen alverzoening (de foute leer dat alle mensen uiteindelijk gered zullen worden), maar ook geen beperking van een aantal uitverkorenen. Nee, wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet (Op.22:17). ‘Want de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Mat.20:28).

‘… om ons op te voeden…’

De Herziene Statenvertaling zegt: ‘En leert ons (onderwijst ons – Telos-vert.) de goddeloos-heid en de wereldse begeerten te verloochenen en in deze tegenwoordige wereld bezonnen (ingetogen – Telos-vert.), rechtvaardig en godvruchtig te leven’ (Tit.2:12). Dus Gods genade brengt ons niet alleen het heil, maar vraagt ook om een veranderde levenshouding, want: ‘vrijgemaakt van de zonde bent u slaven van de gerechtigheid geworden’ (Rom.6:18).

Door onze wedergeboorte zijn wij in een nieuwe positie gekomen – in Christus zijn we een nieuwe schepping geworden – maar met veel dingen uit het verleden moeten we nog afrekenen. Dit betekent dus een actief handelen van onszelf. We zijn kinderen die opgevoed moeten worden naar de principes van onze hemelse Vader.

‘Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld’ (1Joh.2:15-16). Met drie gebieden van ons leven dienen we rekening te houden. Ten eerste: ‘de begeerte van het vlees’, wat kan duiden op (verkeerde) natuurlijke verlangens. Ten tweede: ‘de begeerte van de ogen’, wat een zucht kan zijn naar allerlei materiele verlangens, en ten slotte de begeerte van de menselijke geest, ‘een hovaardig leven’ of hoogmoed.

We moeten niet alleen dingen afleren maar ook aanleren: bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig leven. Ten eerste, een naar binnen gerichte actie: bezonnen leven. Het gaat er niet alleen om dat ons hart vernieuwd is, maar ook ons denken zal vernieuwd moeten worden; een verandering van binnenuit (Rom.12:1). Ten tweede, een naar buiten gerichte actie: rechtvaardig leven. Wanneer we trachten goed te doen aan alle mensen, is dat een blijk van een leven in gerechtigheid (Gal.6:9-10). En ten derde, een naar ‘boven’ gerichte actie: godvruchtig leven. We zijn niet meer van onszelf maar behoren aan Christus toe, opdat wij voor God vrucht zouden dragen (Rom.7:4; 1Kor.6:19-20).

‘… in de verwachting van de gelukzalige hoop…’

Van de gelovigen in Thessaloniki staat geschreven ‘hoe zij zich van de afgoden tot God bekeerd hadden, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten’ (1Thes.1:9-10). Zij hadden begrepen dat het één niet zonder het andere kan! We worden niet behouden door werken, maar door een geloof dat werkt! Het is een totaalpakket, niet alleen de voorrechten maar ook de verplichtingen!

En wij dienen God in het vooruitzicht van de komst van Jezus Christus, want dan zal alles wat we voor Hem hier op aarde hebben gedaan voor zijn rechterstoel geopenbaard worden en zullen we onze beloning ontvangen (2Kor.5:10). ‘En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard. Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen (Op.19:6-8). ‘Maak er ernst mede u wèl beproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen’ (2Tim.2:15). ‘Want ieder, die zich voor Mij en voor mijn woorden zal schamen, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komt in zijn heerlijkheid en die van de Vader en de heilige engelen (Luk.9:26).

Mogelijke kennis van de belangrijkste zaken van het christelijk geloof ontslaat ons er niet van de nederigste taken van het christelijk leven te doen.

‘…Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken.’

Gods genade is geopenbaard in de Heer Jezus, en opdat wij daaraan deel zouden kunnen krijgen was het nodig dat Hij voor ons aan het kruis van Golgotha zou lijden en sterven. De Heer Jezus heeft zich overgegeven voor de Gemeente (Ef.5:25), voor mij (Gal.2:20) en voor onze zonden (Gal.1:4). Twee redenen worden ons hier gegeven waarvoor de Heer Jezus Zich heeft gegeven. Om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid en om een eigen volk te hebben, volijverig in goede werken. De reiniging komt tot stand door het Woord van God. ‘Zoals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord’ (Ef.5:29). Dat betekent niet alleen Gods Woord lezen, hoe goed dat ook is, maar het toepassen in ons leven. Het Woord van God was werkzaam in de gelovigen te Thessaloniki omdat ze het Woord hadden aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als het woord van God (1Thes.2:13-14). ‘Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid’ (2Tim.3:16 – HSV). Dat brengt ons bij het laatste onderwerp: goede werken.

De brief van Titus legt grote nadruk op goede werken (1:16; 2:7, 14; 3:1, 8, 14). We zijn niet behouden door goede werken (3:5) maar door een geloof dát werkt! De apostel Petrus zegt het met andere woorden: ‘Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’ (1Petr.2:9). Zoals al eerder gezegd, we worden opgeroepen ‘om de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken’, want de genade van God is verschenen! (Tit.2:9).

_________________________________________________________________________________________________________________________________________