Diverse Onderwerpen – De lotgevallen van Jezus’ verwanten – Mattheüs 13:53-56

18 augustus, 2023

Rubrieken: Diverse Onderwerpen

Bijbelboeken: Matteüs

Diverse Onderwerpen

De lotgevallen van Jezus’ verwanten

Inleiding

Het is algemeen bekend en het wordt door de Bijbel ondersteund dat Jozef en Maria meerdere kinderen hebben gekregen dan alleen de Heer Jezus en Hij dus meerdere broers en zusters heeft gehad. Rooms Katholieke theologen denken daar anders over maar veel Protestantse de meeste Evangelische schriftverklaarders gaan ervan uit dat het in de Bijbelgedeelten waar dat vermeld staat, om lijfelijke broers van de Heer Jezus gaat.

‘En het geschiedde, toen Jezus deze gelijkenissen ten einde gebracht had, dat Hij vandaar wegging. En in zijn vaderstad gekomen, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten? Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En behoren zijn zusters niet allen bij ons?’ (Mat.13:53-56, Mat.1:25; 12:46-50; Joh.7:3 en Hand.1:14).

De RK-kerk leert dat Maria na de geboorte van de Heer Jezus geen kinderen meer heeft gehad, en beweert dat de broers van de Heer Jezus eigenlijk zijn neven waren. Dat heeft natuurlijk te maken met het kerkelijke dogma van de blijvende maagdelijkheid van Maria; dus ook na de geboorte van de Heer Jezus is volgens de RK-kerk Maria maagd gebleven. Zij doen dan ook alle moeite om aan te tonen dat vier broers van de Heer Jezus vier neven zijn geweest. Het Nieuwe Testament heeft echter een woord voor neef, en wel in Kol.4:10: ‘Aristarchus, mijn medegevangene, groet u, en Markus, de neef van Barnabas, over wie u opdrachten ontvangen hebt – als hij bij u komt, ontvang hem dan’. Daarom zou je mogen verwachten dat in de Evangeliën dan ook gestaan zou hebben: neven. Wanneer we in Mat.12:46 lezen: ‘zijn moeder en zijn broeders stonden buiten en zochten hem te spreken’ dan kunnen we ons moeilijk voorstellen dat ‘moeder’ wel in de directe zin bedoeld zou zijn en dus op Maria zou slaan, maar dat ‘broeders’ dan ineens op neven zou slaan. En zijn de ‘zusters dan zo maar nichten?

Zoals hierboven aangehaald wordt in Mat.13:53-56 op de familieband met Jozef zijn vader en met Maria zijn moeder gewezen en vervolgens op die met zijn broers en zusters. Dat moeten dan wel in volle zin broers en zusters geweest zijn, anders zou het argument van de omstanders weinig betekenis hebben. Dat de Messias maar niet in de verte familieleden had, maar dat ze zijn vader en moeder en zijn broers en zusters kenden, dat maakte het voor hen zo moeilijk in Jezus te geloven.

De dogma’s van de RK-kerk betreffende Maria staan de visie dat Jozef en Maria meerdere kinderen na de geboorte van de Heer Jezus zouden hebben gehad, in de weg. Deze dogma’s: de blijvende maagdelijkheid van Maria, de Maria tenhemelopneming en de onbevlekte ontvangenis van Maria, vinden geen enkele steun in de Bijbel, Gods Woord. Om aan die leemte te ontsnappen doet men een beroep op de Traditie om hun zienswijze te verklaren, door dat te doen kan met alles voor waar verklaren!

Het verdere getuigenis van de Bijbel

Alle namen van de broers van de Heer Jezus worden genoemd Jakobus, Jozef, Simeon en Juda. Van zijn zusters ontbreken de namen, maar het moeten er minsten twee zijn geweest (Mat.13:53-56). Aanvankelijk geloofden de broers niet in de Heer Jezus (Joh.7:4), maar na de opstanding wordt dat anders. De Heer Jezus is aan Jakobus verschenen (1Kor.15:7). De broers zijn evenals Maria bij de apostelen (Hand.1:14). Jakobus wordt, als de apostelen Jeruzalem verlaten hebben, de leider van de gemeente aldaar (Hand.12:17, 15, 13). Hij is ook de schrijver van de brief van Jakobus (Jak.1:1). Judas is de schrijver van de brief die naar hem genoemd is (Jud.:1). Van Jozef en Simeon is verder niets bekend.

De apostel Paulus betuigt, dat hij Jakobus, de broer van de Heer, gezien heeft. Deze toevoeging dient natuurlijk om deze Jakobus te onderscheiden van Jakobus de zoon van Alfeüs (Mat.10:3). En toen deze nog leefde ook van Jakobus de zoon van Zebedeüs en broer van Johannes. Deze was toen Paulus de brief aan de Galaten schreef echter al op last van Herodes ter dood gebracht (Hand.12:2).

Het getuigenis van Eusebius

De Bijbel laat ons in het ongewisse omtrent de latere lotgevallen van de broers en zussen van de Heer Jezus. Van Jozef, de echtgenote van Maria, is de afkomst niet bekend. Wel wordt aangenomen dat hij al zou zijn gestorven toen de Heer Jezus nog leefde omdat Jezus door Markus ‘de timmerman’ wordt genoemd in plaats van Jozef. ‘Is Dit niet de timmerman, de Zoon van Maria en de Broer van Jakobus en Joses en van Judas en Simon? En zijn Zijn zusters niet hier bij ons?’ (Mark.6:3).

Na Hand.1:14 horen we in de Bijbel ook niets meer over Maria. Er zijn overleveringen dat Maria ooit in Efeze gewoond heeft; de Bijbel zegt er niets over. Volgens de overlevering heeft Maria, na uit Jeruzalem vertrokken te zijn, haar laatste jaren in Efeze doorgebracht, samen met de apostel Johannes. Eusebius bevestigd dat in zijn Kerkgeschiedenis dat zij met de apostel Johannes in Efeze vertoefde en aldaar ook begraven ligt. (Boek 3.19).

Eusebius (270-340) vermeld verder in zijn Kerkgeschiedenis (Boek 3.11–3.23) dat na de marteldood van Jakobus, de broer van de Heer Jezus, dadelijk de val van Jeruzalem volgde. De apostelen en de volgelingen van de Heer kwamen bij elkaar samen met de mensen die ‘naar het vlees’ aan onze Heere verwant waren. De meest van hen leefden immers nog. Als opvolger van Jakobus werd Simeon, de zoon van Clopas, de opziener van de gemeente te Jeruzalem. Jakobus’ marteldood vond plaats in AD 62 en Flavius Josephus beschrijft die als volgt: Ananus, een van hen, van welke wij nu spreken, was een stout en onversaagd mens en van de aanhang der Sadduceën, die, gelijk wij gezegd hebben, de strengsten onder de Joden zijn en in het gericht het hardnekkigst bij hun gevoelen blijven staan. Hij nam de tijd waar toen Festus gestorven en Albinus nog niet aangekomen was, deed de raad samenkomen en ontbood er Jakobus, broeder van die Jezus welke Christus genoemd werd, benevens enige anderen. En hen beschuldigd hebbende dat zij de wet overtreden hadden, deed hij hen veroordelen om gestenigd te worden. Dit bedrijf mishaagde al de inwoners van Jeruzalem, die enigszins godsdienstig waren en de onderhouding der wetten behartigden; daarom lieten zij Koning Agrippa heimelijk verzoeken, dat hij Ananus bevelen wilde zoiets niet meer te doen, dewijl hetgene hij gedaan had een onverschoonbare zaak was. In 2002 werd een ossuarium ontdekt met het opschrift Jakobus, zoon van Jozef, de broer van Jezus. Veel geleerden reageerden sceptisch of afwachtend. Na 8 jaar van onderzoeken en rechtzaken werd geconcludeerd dat het kistje en opschrift authentiek zijn.

Men zegt dat Simeon een neef van moederszijde was van onze Heiland. Hegesippus (110-180) verzekert dat Clopas de broer van Jozef was.

Men zegt dat Vespasianus, die van 69-79 keizer van het Romeinse rijk was, opdracht gaf het nageslacht van David op te sporen, niemand van die oude koninklijke familie mocht nog langer onder de joden blijven. Onder de vervolgingen die onder keizer Domitianus plaatsvonden, hij was keizer van 81-96, werd de apostel Johannes naar het eiland Patmos verbannen. Irenaeus (140-202) vermeld dat Johannes in de tijd van Dominitanus’ regering de Openbaring ontvangen had. Het was deze Domitianus die bevel gaf om het nageslacht van David te doden. Er waren toen ketters die de nakomelingen van Judas gingen beschuldigen; want Judas was de broer van onze Heiland, voor zover het lichamelijke verwantschap betrof; en dus was Judas’ nakroost verwant met de familie van David, en met Christus zelf. Men bracht een klacht tegen hen in dat deze familie van David waren en ze werden voor keizer Domitinanus gebracht. Hij vroeg of zij van Davids familie waren; zij zeiden daar ja op. Na het verhoor liet hij ze echter weer vrij. Deze mensen, die zo vrijkwamen, gaven leiding aan de gemeente; want zij waren getuigen en verwanten van de Heere. Hegesippus vertelt dat twee kleinzonen van Judas terecht stonden voor keizer Domitianus, bisschop waren en leefden tot de regering van keizer Trajanus. In 96 volgde Nerva Domitianus op en in die tijd verliet Johannes Patmos en ging wonen in Efeze tot in Trajanus’ tijd volgens Irenaeus. Johannes is gestorven ca. 101.

____________________________________________________________________________________________