Mattheüs 24 een exegese
Inleiding
Het is bedroevend te merken hoe weinig christenen de ‘rede over de laatste dingen’ van de Heer Jezus vermeld in Mattheüs 24 en 25 goed begrijpen. Vooral de dingen die onmiskenbaar op Israël slaan, worden dikwijls geldig geacht voor de Gemeente. De beschreven eindtijdervaringen voor Israël in de verdrukking, worden dan toegekend aan de Gemeente in háár eindtijd, vlak vóór de opname. Het is echter belangrijk dat wij een goed inzicht hebben in het wezen en de aard van de verschillen tussen enerzijds die van Israël en anderzijds die van de Gemeente. Als we dan het profetische Schriftwoord in wijsheid en nederigheid naspeuren, dan krijgen deze profetieën een geheel ander aanzien. De ‘laatste dagen’ voor de Gemeente zijn namelijk niet die van Israël, en anderzijds liggen de ‘laatste dagen’ van Israël in het tijdvak van de zevenjarige verdrukking en hebben op hun beurt helemaal niets met de Gemeente te maken!
De context
Om een juiste uitleg van hoofdstuk 24 te kunnen garanderen is het noodzakelijk ten opzichte van de andere Evangeliën na te gaan welke de plaats van het Evangelie naar Mattheüs inneemt in het Nieuwe Testament. Met andere woorden volgens de ‘regels van de kunst’ moeten we rekening houden in welke context (omstandigheden, ervaringshorizon, heersende opvattingen e.d.) het Evangelie van Mattheüs is geplaatst en dus ook de context van hoofdstuk 24.
Chafer schrijft: ‘De toespraak is tot de kinderen van Jeruzalem, die in dit geval een vertegenwoordiging is van de natie Israël. … de hele toespraak vanaf Mattheüs 24:4, … die onmiddellijk werd uitgesproken tot zijn discipelen die nog steeds als joden worden beschouwd en een volk vertegenwoordigen dat de ervaringen zal doormaken die in deze toespraak worden beschreven, is gericht tot de hele natie en vooral tot degenen die de daarin afgebeelde beproevingen zullen moeten doorstaan. De uitdrukking ‘Ik zou uw kinderen willen hebben bijeen verzameld’, … onthult niet alleen dat Hij tot Israël spreekt, maar verwijst naar de vervulling van veel profetieën met betrekking tot de uiteindelijke herverzameling van Israël in hun eigen land. … ‘Uw huis’ is een verwijzing naar het huis van Israël dat gecentreerd werd in de koninklijke lijn van David. … De term ‘woest’ is een van de vele woorden die worden gebruikt om de situatie van Israël in de wereld in dit tijdperk te beschrijven. ‘Gij zult mij niet zien’ is een bewering die vooruitloopt op Zijn totale afwezigheid, met respect voor Zijn bijzondere relatie met Israël ‘totdat’ Hij terugkeert, op welk moment ‘elk oog hem zal zien’ (Op.1:7), ‘en zij zal de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels met macht en grote heerlijkheid’ (Mat.24:30). (Zie: Things to Come page 275).
Wiersbe zegt hierover: ‘We moeten in gedachten houden dat de ‘sfeer’ van dit discours joods is. Jezus sprak over Judea (Mat.24:16), de sabbat (Mat.24:20) en de profetieën van Daniël over het Joodse volk (Mat.24:15). De volledige waarheid over de Opname van de gemeente (1Kor.15:51vv., 1Thes.4:13-18) was nog niet geopenbaard, want het was een mysterie (Ef.3:1-12). (Zie: The Bible Exposition Commentary NT).
‘Niet alleen de opname was een geheimenis dat pas later door Paulus geopenbaard is maar ook de Gemeente was nog niet ontstaan. Dat ontstaan of geboorte van de Gemeente vond plaats in Handelingen 2 met de uitstorting van de Heilige Geest waardoor alleen, gelovige jood en Griek, tot één lichaam werden gedoopt’ (1Kor.12:13). Door het vermelden van het geslachtregister van de Heer Jezus aan het begin van het Evangelie zien we dat Mattheüs het erom te doen geweest is om de Heer Jezus voor te stellen als de beloofde Messias, de Zoon van Abraham en Zoon van David, Degene in Wie de beloften en profetieën vervuld zijn, de Emmanuël (‘God met ons’) van God gekomen, te midden van zijn volk, waar Hij de tekenen verricht die zijn Messiasschap bewijzen en het koninkrijk aankondigt.
De andere Evangeliën benadrukken een ander kenmerk van de Heer Jezus. Markus laat ons de Heer Jezus zien als de ‘dienstknecht’, Lukas als ‘de Zoon des mensen’ en Johannes tenslotte als ‘Zoon van God’.
Een overzicht van het Evangelie naar Mattheüs maakt dat duidelijk:
-
De afkomst van de Messias van David (1:1)
-
De wijzen uit het oosten zoeken de Koning (2:2)
-
De Christus wordt geboren in Bethlehem (2:5)
-
Johannes de Doper kondigt het koninkrijk aan (3:1)
-
Er is sprake van Jeruzalem, de heilige stad (4:5), en de stad van de grote Koning (5:35)
-
De zogenaamde Bergrede – de grondbeginselen van het Koninkrijk (hfdst.5-7.)
-
Uitzending van de discipelen gepaard gaande met de krachten van het Koninkrijk (10:1-
15)
-
Heil in beginsel alleen voor Israël (10:5; 15:34)
-
Verwerping van de Koning. (11:2; 14:1) (In principe is dit al gebeurd door de arrestatie
en moord op Johannes de Doper)
-
De verwerping van Koning Jezus definitief (12:22-32, 46; 13:2)
-
Koninkrijk is verborgen vorm wordt aangekondigd (Mt13)
-
Aankondiging van de (toekomstige) Gemeente (Mt16:18)
-
Daaropvolgend de aankondiging van Jezus lijden en sterven (16:21)
-
Intocht in Jeruzalem (21:5) gevolgd door de vervloeking van de vijgenboom en de
terzijdestelling van Israël (21:43)
-
Weeklacht over Jeruzalem (23:37)
-
Rede over de laatste dingen waarin het oordeel over Israël, Christenheid en de
volkeren (Mat.24-25)
-
Tenslotte de daadwerkelijke verwerping en kruisiging van de Koning (27:29, 38)
-
De opstanding, hemelvaart en de opdracht en uitzending van Jezus’ discipelen (Mt28)
We kunnen het evangelie naar Mattheüs dan ook als volgt indelen:
Hoofdstuk 1-10 – De aankondiging en openbaring van de Koning.
Hoofdstuk 11-13 – De tegenstand van de Koning.
Hoofdstuk 14-20 – De terugtrekking van de Koning.
Hoofdstuk 21-27 – De verwerping van de Koning.
Hoofdstuk 28 – De opstanding van de Koning.
De sleutel tot begrip
Een eerste maar beperkte vervulling van de ‘profetie over de laatste dingen’ kwam tot stand in 70 n.Chr., toen de Romeinen Jeruzalem verwoestten en de Joden over de hele wereld werden verspreid (diaspora). In die tijd werd echter het gedeelte van Mat.24:29-31 (zie: Mark.13:24-27; Luk.21:25-27) niet vervuld, namelijk: de wederekomst van de Heer. Wij die vlak voor de wederkomst leven moeten deze profetische schriftplaatsen nu bezien in de grotere dimensie die ze hebben, namelijk de uiteindelijke en algehele vervulling. Ze hebben nu een relevante betekenis voor enerzijds de Gemeente, die door haar Heer vóór de zevenjarige verdrukking in de lucht zal opgenomen worden naar het vaderhuis, en anderzijds de Joden die tijdens deze verdrukking tot bekering zullen komen en daarna hun Messias op aarde zullen zien verschijnen. Nu is het beslist zo dat de periode van de Gemeente niets van doen heeft met het Joodse tijdperk, en omgekeerd. In de verdrukkingstijd neemt God de draad met Israël terug op en dan is het gemeente- of genadetijdperk afgesloten. Israël en Gemeente staan op totaal verschillende verbondsgronden. Christenen verwachten hun Heer altijd: de Heer komt voor de belijdende kerk op een uur dat niemand kent. Christenen moeten beslist geen tekenen afwachten en zij zullen de komende Antichrist en de verdrukking geenszins meemaken. Joden echter krijgen tekenen waarnaar zij in de verdrukkingstijd zullen uitkijken als bakens van waarschuwing, attentie en bemoediging.
Joden, Christenen en Volken
In deze bespreking volgen wij ‘de rede over de laatste dingen’ in de versie volgens Mattheüs. Mattheüs 24-25 laat zich opsplitsen in drie thematische delen die toepasselijk zijn voor Joden, Christenen en de Volken:
-
Joden: in Mat.24:1-35 zijn alle kenmerken Joods en van toepassing op de Joden.
-
Christenen: in Mat.24:36 tot Mat.25:30 gaat het over waakzaamheid voor ‘de dag des Heren’ en de voorafgaande komst van de Heer tot zijn bruid, de Gemeente.
-
Volken: in Mat.25:31-46 gaat het over het oordeel over de Volken, aan het begin van het vrederijk.
De vraag over de laatste dingen
Als we naar Mattheüs 24 kijken, dan zien we in de eerste drie verzen de behandelde onderwerpen van de profetie, overeenkomstig de vragen van Jezus’ discipelen, en dat zijn:
-
Het tijdstip waarop de tempel zal afgebroken worden.
-
Het teken van Christus’ komst (Gr. parousia, tegenwoordigheid, aankomst)
-
Het teken van de voleinding van de “eeuw” (Gr. aionos, tijdperk).