Nieuwe Testament – De volharding van Paulus – 2 Korinthe 5

29 juli, 2023

Bijbelboeken: 2 Korintiërs

Nieuwe Testament

De volharding van Paulus

2 Korinthiërs 5:10-21

Inleiding

Ik kan me voorstellen dat de apostel Paulus in zijn leven vaak gedacht heeft aan een tekst die hijzelf aan de gelovigen te Rome had geschreven. Ik bedoel: ‘dat het lijden van de tegenwoordige tijd, niet opweegt tegen de toekomstige heerlijkheid’ (Rom.8:18). Het lijden was hem immers niet vreemd! De Heer Jezus had dat immers ook tegen hem gezegd: ‘Ik zal u tonen hoeveel gij lijden zult voor mijn Naam!’ (Hand.9:16). En we lezen dan ook van slagen, schipbreuken en veel andere gevaren (2Kor.11:23-33). Volgens berekeningen heeft de apostel Paulus ongeveer 5.000 km te voet en 9.000 km per boot afgelegd. Al deze inspanningen waren voor hem geen reden om te stoppen met zijn bediening die hij van de Heer had ontvangen. In de praktijk zien we jammer genoeg dat veel gelovigen hun wandel met Christus om een of andere oorzaak opgeven. Dat moet ons niet verwonderen want ook dat had de Heer Jezus al voorzegd. In de gelijkenis van de zaaier en het zaad komt dat duidelijk naar voren. (Mat.13:1-9; 18-23). De vraag kan dan ook gesteld worden waarom de apostel Paulus wel doorging met de verkondiging van het Evangelie en niet stopte? Voor Paulus was het uitzicht van het naar de hemel gaan niet slechts een bestemming, maar het motiveerde hem ook, want wat God voor ons heeft gedaan moet ons motiveren om voor God iets te doen!

In de tweede brief aan de Korinthiërs geeft Paulus vijf mogelijke redenen waarom hij is doorgegaan met zijn bediening…

Verantwoording voor de rechterstoel van Christus (2Kor.5:9-10)

‘Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2Kor. 5:10).

De rechterstoel van Christus mag niet worden verward met de grote witte troon (Op.20:11-15), waar het gaat over het oordeel over de ongelovige mensen en dat is hier niet het geval. Hier gaat het over de beoordeling van de gelovige en wat hij of zij met en in hun leven als kind van God hebben gedaan. Niet alleen de apostel Paulus maar ook wij hebben een verantwoordelijkheid om na onze bekering Christus te dienen. ‘Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam’ (2Kor.6:20).

Wat wordt er geopenbaard? Sommigen denken aan ons karakter en de motieven waarom we iets voor de Heer gedaan hebben. Dat de motieven van christenen niet altijd goed zijn blijkt wel uit de brief aan Filippi: ‘Sommigen prediken de Christus wel uit nijd en twist, maar anderen doen het met goede bedoeling. Dezen verkondigen de Christus uit liefde, daar zij weten, dat ik tot verdediging van het evangelie gesteld ben, maar genen uit eigenbelang, met de onzuivere bedoeling, mij de gevangenschap zwaar te maken’ (Fil.1:15-17). We dienen voorzichtig te zijn in het beoordelen van de motieven van medegelovigen want: ‘Velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God’ (1Kor.4:5).

Het tweede aspect is de beloning voor gedane diensten, hetzij goed hetzij kwaad. Hoe die beloning eruit zal zien weten we niet maar ‘God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en de liefde, die gij voor zijn naam getoond hebt door de diensten, welke gij de heiligen bewezen heb’ (Hebr.6:10). ‘Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here’ (1Kor.15:58). Wat zal die beloning voor u inhouden: iets of niets?

 Paulus’ ontzag voor God (2Kor.5:11-13)

 ‘Daar wij dan weten, hoezeer de Here te vrezen is, trachten wij de mensen te overtuigen; voor God echter is ons bedoelen openbaar en, naar ik hoop, is het ook in uw geweten openbaar’ (2Kor.5:11).

 Vaak wordt met het woord ‘vreze’ gedacht aan angst en bangheid, maar je kunt het woord ‘vreze’ ook weergeven met ‘ontzag’. Beide toepassingen zijn mogelijk. Paulus was niet bang voor God, hij kende God na zijn bekering en geloof in de Heer Jezus als een liefhebbende Vader die voor Hem zorgde.

Hier gaat het over Paulus’ bezorgdheid over de ongelovigen die de Heer Jezus niet kennen als hun Redder en van wie geschreven staat: ‘de vreze Gods staat hun niet voor ogen’ (Rom.3:18). De Bijbel kent maar twee soorten mensen: gelovigen en ongelovigen. Van de gelovige wordt gezegd: ‘wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld’ en van de ongelovige: ‘wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God’ (Joh.3:18).

Paulus schrijft dat hij en ook de andere gelovigen wisten hoezeer de Here te vrezen is. Hoe wisten zij dat? Was dat niet doordat zij wisten dat God zijn eigen Zoon gegeven heeft en tot zonde heeft gemaakt opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem? (2Kor.5:21). Ja, God is liefde (1Joh.4:8) maar ook licht (1Joh.1:5), dat wil zeggen dat Hij ‘te rein van ogen is om het kwaad te zien, en het onrecht niet kan aanschouwen’ (Hab.1:13). Nee, God heeft ‘geen behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft’ (Ez.33:11). ‘Hij  wil niet, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen’ (2Petr.3:9). ‘Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken.’ Het was niet alleen de wil van God dat zondaars behouden zouden worden, maar ook de wens en het verlangen van Paulus want ‘vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God’ (Heb.10:31; 12:29). ‘Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur’ (Heb.12:28-29).

Paulus: ‘Ik leef niet meer voor mijzelf!’ (2Kor.5:14-16)

 ‘Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt’ (2Kor.5:14-15).

Een derde reden voor Paulus om Christus te blijven dienen en te getuigen van de liefde van Christus was, dat hij tot het inzicht gekomen was dat hij niet meer voor zichzelf wilde leven.  Daarvan geeft hij op meerdere plaatsen in het Nieuwe Testament getuigenis. ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu (nog) in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven’ (Gal.2:20). Paulus zag zichzelf als met Christus gestorven en daarom wilde hij dan ook in die nieuwheid van leven wandelen (Rom.6:4).

Voor Paulus was de theorie ook de praktijk, hij had een groot besef van zijn positie in Christus maar ook van de daarbij behorende verantwoordelijkheid! ‘Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt? Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam’ (1Kor.6:19-20). Zijn grote overgave komt in het bijzonder tot uitdrukking in de brief aan de Filippiërs waar staat: ‘dat ook nú Christus zal worden grootgemaakt in mijn lichaam, hetzij door mijn leven, hetzij door mijn dood. Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’ (Fil.1:20). Paulus leefde voor Hem (2Kor.5:15), door Hem (1Joh.4:9) en nu met Hem (1Thes.5:10). ‘Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg’ (1Kor.11:1). Bent u Paulus al gevolgd? ‘Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden’ (1Petr.2:21).

Belangrijkheid van zijn bediening van de verzoening (2Kor.5:17-19)

‘En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft, welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd. Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God verzoenen. Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem’ (2 Kor.5:18-21).

God is niet in oorlog met de mens, maar de mens is in oorlog met God! ‘Indien de ene mens tegen de andere mens zondigt, dan zal God hem richten; maar indien een mens tegen de HERE zondigt, wie zal dan voor hem tussenbeide treden?’ (1Sam.2:25). Vers 20 begint met de woorden ‘wij zijn dus gezanten van Christus’; de Heer Jezus zegt ook tegen iedere gelovige ‘gij zult mijn getuigen zijn’ (Hand.1:8). Wat een voorrecht, maar ook wat een verantwoordelijkheid!

God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende, die boodschap mogen wij de mensen voorhouden. Het Griekse woord voor verzoenen, katallasso, betekent ‘iemands vijandelijke houding in vriendschap veranderen, van mens tegenover mens of tegenover God’. ‘Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, (…)’ (Rom.5:10; 1Kor.7:11). Een oud lied zegt: ‘Kom, o kom met al uw noden, vrede wordt u aangeboden. Vlucht dan, eer u sterven moet, met uw zonde aan Jezus’ voet.’ Toen de Heer Jezus de ‘zeventig’ uitzond, zei Hij o.a. tegen hen: ‘Welk huis gij ook binnentreedt, zegt eerst: Vrede zij dezen huize’ (Luk.10:5). ‘Bij zijn komen in de wereld kwam er plotseling bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende:  Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens’ (Luk.2:13-14). ‘Hij heeft vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren’ (Ef.2:17).

Onderschat deze taak niet, wij zijn gezanten van Christus, alsof God door onze mond de mens vermaant! God wil u en mij gebruiken in de opdracht het evangelie te verkondigen aan alle mensen, maar dan dienen we wel te weten wat de inhoud van dat evangelie is. Daarom schrijft Petrus:  ‘Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God’ (1Petr.4:11). Paulus vat deze boodschap samen met de woorden: ‘laat u met God verzoenen’. ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht’ (Mat.11:28-30).

Paulus’ trouw aan de opdracht van Christus (1Kor.4:1,2,5)

‘Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken. Daarom, velt geen oordeel vóór de tijd, dat de Here komt, die ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan het licht zal brengen en de raadslagen der harten openbaar maken. En dan zal aan elk zijn lof geworden van God’

Veel gelovigen denken dat het de bedoeling is dat ze zoveel mogelijk voor de Heer doen. De Bijbel legt meer de nadruk op betrouwbaarheid of trouw zoals de Herziene Voorhoeve- vertaling het weergeeft: ‘Verder wordt hier van de rentmeesters vereist, dat men trouw wordt bevonden’. Trouw in het brengen van de boodschap die we ontvangen hebben (Jona 3:2; Gal.1:6-12), maar ook trouw in de volharding als dienaren van Christus. Paulus kon aan de oudsten van de gemeente te Efeze betuigen: ‘U weet ook dat ik alles bekend heb gemaakt wat uw welzijn ten goede komt en dat ik u daarover in het openbaar en thuis heb onderricht’ en ‘ik heb niet nagelaten u de hele raad van God te verkondigen (HV)’ (Hand.20:20, 27). ‘Ik hecht echter niet de minste waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de opdracht uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: getuigen van het evangelie van Gods genade’ (Hand.20:24). De voltooiing van Paulus’ levenstaak kreeg haar einde in Rome, van daaruit schreef hij tijdens zijn gevangenschap aan Timotheüs dat de tijd van heengaan was aangebroken (2Tim.4:6). En hij beëindigde deze brief met de woorden: ‘Maar de Heer heeft me terzijde gestaan en me kracht gegeven, zodat ik de verkondiging tot een goed einde heb gebracht en alle volken de boodschap hebben gehoord. Ik ben gered uit de muil van de leeuw. De Heer zal me van alle kwaad redden en me veilig naar zijn hemels koninkrijk brengen. Hem komt de eer toe tot in alle eeuwigheid. Amen’ (2Tim.4:17-18). Door de genade van God is Paulus trouw gebleven aan de inhoud van het evangelie en in de vervulling van de hem gegeven opdracht. ‘Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg’ (1Kor.11:1). ‘Want trouw vindt men niet bij allen. Maar wèl getrouw is de Here, die u sterken zal en u bewaren voor de boze. En wij vertrouwen in de Here van u, dat gij, hetgeen wij u bevelen, niet alleen doet, maar ook zult doen’ (2Thes.3:2-4).

_________________________________________________________________________________________________________________________________________