Dogmatiek – Typologie

23 juli, 2023

Rubrieken: Dogmatiek

Dogmatiek

Bijbelse typologie

Inleiding

Typologie is wel eens het ‘stiefkind’ van de theologie genoemd. Volgens de meeste encyclopedieën heeft typologie niets van doen met de Bijbel, maar wordt de term in allerlei takken van wetenschap gebruikt, bijvoorbeeld in: de psychologie, de antropologie, de archeologie, enzovoorts. De reden daarvoor is dat onder de kop ‘typologie’ de meest grote onzin over allerlei Bijbelse zaken de wereld in geholpen is. Jammer genoeg wordt typologie daarom niet meer als een Bijbels of theologisch onderwerp beschouwd, terwijl de apostel Paulus ons er juist toe aanspoort om ernaar te zoeken! (Gal.4:21-26).

Normaal gesproken begint men bij het bestuderen van een Bijbels onderwerp met het opzoeken van de term in de Bijbel, maar in het geval van typologie staat de uitdrukking niet eens in de Bijbel vermeldt. De oorzaak is dat het geen écht Bijbels onderwerp is, maar een theologisch. Dat heeft tot gevolg dat het anders toegepast moet worden. Bijbelse typologie is een methode die de Bijbel zelf gebruikt om bepaalde waarheden vast te leggen. Hierbij moet opgemerkt worden dat de term ‘methode’ niet opgevat zou worden als een soort techniek waarmee men bepaalde zaken definieert. Zo’n methode bestaat niet. Bijbelse typologie kan dus niet gebruikt worden als een soort gereedschap waarmee men de Bijbel als het ware te lijf gaat. In deze studie wordt het verschijnsel ‘typologie’ besproken en de methode die de Bijbel zelf aanreikt om het toe te passen. Daarvoor worden zoveel mogelijk Bijbelteksten behandeld om een goede indruk van het geheel te geven.

Definities van Bijbelse typologie

In de moderne wetenschap is het gebruikelijk om voor een begrip een definitie te bepalen. Men wil daarmee vastleggen wat onder het begrip valt en wat daarbuiten. Maar helaas hebben definities de eigenschap om begrippen zoveel mogelijk te begrenzen. Wat volgens de één wel bij het begrip hoort, hoort volgens de ander er niet bij. Dr. C.I.Scofield zegt: Een type is een door God bedoelde illustratie van één of andere waarheid. De verkorte versie van deze definitie luidt: een type is een illustratie. Typologie, of de leer van de typen, is de voorafschaduwingen van latere geestelijke werkelijkheden. Samenvattend gezegd, spreken de definities over duisternis, schaduw of verberging in het Oude Testament, waarna deze verborgen dingen in het Nieuwe Testament worden geopenbaard. Een goede korte definitie van wat een type is zegt: ‘In de theologie betekent het dat de voorgestelde representatieve relatie die bepaalde personen, gebeurtenissen en instellingen van het Oude Testament hebben tot bepaalde personen, gebeurtenissen en instellingen in het Nieuwe Testament.

Typologie

Men spreekt over typologie omdat het woord ‘type’ in de Bijbel voorkomt. Onder de term ‘typen’ verstaat men: bepaalde specifiek in de Bijbel genoemde zaken, waarvan de Bijbel zelf zegt dat het typen zijn. Bijvoorbeeld: het Oude Verbond is een type van het Nieuwe Verbond; voorwerpen uit de tabernakel of tempel zijn typen en spreken op één of andere wijze over nieuwtestamentische waarheid, enzovoorts. Meestal wordt beweerd dat typologie iets anders is dan vergeestelijking (een geestelijke betekenis aan bepaalde Bijbelse uitspraken geven). Dat kan natuurlijk niet, want typologie is volkomen hetzelfde als vergeestelijken. Het probleem is echter dat de term ‘vergeestelijking’ gebruikt wordt in bepaalde kringen waar men niet geneigd is de Bijbel letterlijk te nemen. Naast de term ‘typen’ spreekt men ook vaak over symbolen. Buiten de Bijbel zijn typen volstrekt hetzelfde als symbolen. In het Nederlands zijn beide termen synoniem (gelijk) aan elkaar. De term ‘symbool’ wordt gebruikt voor statische dingen, dat wil zeggen voor voorwerpen. Zo noemt men een duif een ‘symbool’ voor de Heilige Geest, maar zodra de Bijbel opengaat is de duif een ‘type’ van de Heilige Geest. Sommigen beweren dat typologie heel wat anders is dan symboliek. De reden dat men dat onderscheid met grote nadruk wil maken, is dat velen zich verdiepen in Bijbelse typologie en tot de meest waanzinnige conclusies komen, met andere woorden: het wordt misbruikt. Het punt is namelijk, en dat geldt voor zowel typologie, symboliek als ook vergeestelijking, dat ze illustraties zijn van een Bijbelse waarheid. Ze hebben als functie om een leer die in de Bijbel letterlijk uiteengezet wordt te illustreren en te onderbouwen, zodat men bepaalde zaken zal begrijpen. Belangrijk daarbij is dat typen altijd onderworpen zijn aan de letterlijke tekst van de Bijbel. Zo kan men onmogelijk bepaalde waarheden van het Oude Verbond baseren op dat wat in het Nieuwe Testament staat geschreven, bijvoorbeeld om te zien dat de ark van het verbond in de tabernakel een beeld van Christus is. Pas als men Christus ként vanuit het Nieuwe Testament, zal men bepaalde eigenschappen of hoedanigheden van Hem herkennen in de ark van het verbond. Het was immers een houten kist overtrokken met goud. Eigenlijk was het een houten vat (een mens is ook een vat) vergankelijk en vernederd, maar overtrokken met goud en daarmee een uitbeelding van de dood en opstanding van de Heer Jezus Christus. Wat werd er in de ark van het verbond bewaard? De twee stenen tafelen, niet als uitbeelding van de wet, maar als uitbeelding van het Woord Gods. Wat was er in de Here Jezus Christus te vinden? Het Woord Gods. Wat was kenmerkend voor Hem? Zijn geloof en Zijn gehoorzaamheid aan het Woord Gods. Het verzoendeksel op de ark van het verbond, gemaakt uit één talent goud met daarop de vier cherubijnen, is een uitbeelding van de goddelijke heerlijkheid van Christus in zijn hemelse positie. Een dergelijke manier van typologie toepassen, is bij velen in onbruik geraakt. Waarom? Men vindt dat je daardoor met de Bijbel alle kanten op kan. Een andere reden is: men kent de gewone letterlijke, expliciete Bijbelse waarheden niet meer, hoe zou men dan typologie herkennen? Als men het beeld, het ding of de volle belichaming niet kent, hoe zou men de schaduw ervan herkennen? Dit zijn enkele redenen waarom Bijbelse typologie is verdwenen.

Causaal en analoog denken

Eén van de grote problemen in verband met typologie is, dat het raakt aan een wijze van denken die westerlingen niet meer kennen en zelfs verboden hebben. Het westerse denken wordt causaal of technisch denken genoemd. Het is een denken van ‘oorzaak en gevolg’. In andere delen van de wereld praktiseert men wél een andere wijze van denken en heeft men weinig goede woorden over voor het causale, westerse denken. Die andere wijze van denken is ook uit te leggen aan de hand van een spoorbaan. Een spoorbaan bestaat namelijk uit twee rails die parallel (analoog) aan elkaar lopen, dat wil zeggen: de ene rail is een volstrekte uitbeelding van de andere. Als men weet hoe de linker rail ligt, dan weet men ook hoe de rechter rail ligt. Als in de linker rail de wissel naar links ligt, dan is dat in de rechter rail ook zo. Het idee is nu, dat men zowel langs de ene lijn als langs de andere lijn(en) kan denken. Als bijvoorbeeld uit de éne lijn een stukje ontbreekt, omdat het er niet staat of overgeslagen wordt, dan kan men uit de andere lijn die parallel of analoog loopt, weten hoe dat stukje moet liggen. Dit betekent dat de werkelijke oorzaak van bepaalde verschijnselen wel eens heel ergens anders kan liggen. Deze wijze van denken heeft met causaliteit niets van doen, maar is volkomen legitiem. In de praktijk kan het zelfs goed beargumenteerd en bewezen worden. Maar in het Westen beschouwt men het als niet wetenschappelijk en daarom achtergebleven, hoewel niemand kan ontkennen dat het in overeenstemming is met de waargenomen feiten. Toch is het een duidelijke zaak dat parallellen of analogieën bestaan. In de natuur komen ze voor en de Bijbel staat er vol mee. Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. Het woord ‘wereld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘aion’, dat ‘eeuwen’ betekent. Daarmee wordt niet de zienlijke wereld (kosmos) bedoeld, maar de wereld in het algemeen; hoe de geschiedenissen zich afspelen. Volgens het causale denken komen de dingen die men vandaag ziet, voort uit de dingen die men gisteren (in het verleden) kon zien. Het woordje ‘alzo’ wijst erop dat het gaat om de voortgang van de geschiedenis en daarmee ook de Bijbelse geschiedenis. Die komt niet voort uit de dingen die gezien worden en heeft dus geen causale oorzaak. Integendeel, het Woord Gods is juist de oorzaak waarom bepaalde dingen gebeuren. Dit betekent dat de oorzaak ergens anders ligt, in een andere lijn, op een hoger niveau, oftewel in een lijn die analoog loopt. Het woord analogie of analoog wil zeggen dat er iets ‘naar boven’ is van iets dat op een lager niveau (beneden) bestaat. Het Griekse woord ‘ana’ betekent ‘omhoog’ en is het tegenovergestelde van ‘kata’ dat ‘naar beneden’ betekent, in de zin van: naar beneden van iets wat op een hoger niveau bestaat. Zo is bijvoorbeeld elke foto een ‘catalogus en waar de foto een uitbeelding van is, wordt een ‘analogus’ genoemd. Met andere woorden: een analogus is een uitbeelding op een hoger niveau van dat wat lager is (catalogus) of een analogus is een type van een catalogus en andersom. In feite is heel de wereld, inclusief de geschiedenis van de wereld (aionen) een catalogus van de hemelse dingen. Zo drukken gebeurtenissen in de hemel zich uit in gebeurtenissen op de aarde. Een bekende uitdrukking zegt: ‘Zo boven, zo beneden’. In de praktijk blijkt dat typologie veel breder en verder werkt dan de definities aangeven. De ruimste definitie is de eerste van Dr. C.I. Scofield: ‘Een type is een door God bedoelde illustratie van één of andere waarheid’. Dit betekent dat het om een waarheid gaat die later pas actief zal worden. Het type is daarmee een anticipatie (het vooruitlopen op iets) van wat later zal komen. Omgekeerd is ook mogelijk. De geschiedenis van het slachten en eten van het paaslam laat dat bijvoorbeeld zien. Het Nieuwe Testament leert dat het slachten en eten van het paaslam een beeld is van de dood en opstanding van de Heer Jezus. Deze oudtestamentische inzetting is daarmee een anticipatie van een nieuwtestamentische waarheid. In het Oude Testament ligt deze nieuwtestamentische waarheid van de dood en opstanding van de Heer Jezus verborgen. Maar het Oude Testament zegt over het slachten en eten van het paaslam dat het een herinnering is aan de gebeurtenissen bij de uittocht uit Egypte. Het is dan toch een type, maar dan van iets dat in het verleden al plaatsgevonden heeft. Deze toepassing past alleen in de definitie van Dr. Scofield.

Wat is een type?

Het woord ‘type’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. Het komt zestien keer voor in het Nieuwe Testament. ‘Tupos’ is afgeleid van het werkwoord ‘tiptoo’ en betekent: slaan, treffen, kwetsen, verwonden, bij voorkeur met een instrument, bijvoorbeeld met een stok, een roede of een zweep. Het gaat dus om slaan waarbij een indruk wordt achtergelaten, een litteken bijvoorbeeld. ‘Tupos’ is het zelfstandig naamwoord en staat voor: de slag als zodanig, de indruk, de afdruk, het litteken, eventueel de afdruk van een stempel, een zegel of een foto. Andere woorden afgeleid van het woord ‘type’ zijn: een voorbeeld, een afbeelding, een model, een patroon, een blauwdruk, een schema, een vorm, een mal, een matrijs, een ontwerp, een plan, enzovoorts. Al deze dingen bestaan reëel, maar stellen toch iets anders voor. Het andere is het echte. Zo laat de vakantiefoto pa zien, maar in werkelijkheid is dat niet waar, want de foto is een afdruk van pa. De foto is daarmee een type. Het Nederlands kent ook woorden die afgeleid zijn van ‘type’, zoals in de woorden’ ‘typografie’ en ‘typemachine”; in het woord ‘lettertype’. In wezen wordt twee keer hetzelfde gezegd, want een letter is een type (pleonasme). In een drukkerij spreekt men niet over letters maar over ‘typen’. Van oudsher was het een loden vorm die beïnkt werd en daarna onder druk op papier werd gezet. Een afdruk van een schoen heet een ‘type’. Aan de hand daarvan kan men vaststellen welke schoenmaat en zelfs welk gewicht iemand heeft. In de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) wordt ‘type’ gebruikt in de zin van een afgodsbeeld. Schriftplaatsen in het Nieuwe Testament waarin het woord ‘type’ voorkomt zijn: Joh.20:25 ‘De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben de Heer gezien. Maar hij zei tot hen: Als ik in zijn handen niet het teken der nagels zie en mijn vinger steek in het teken van de nagels, en mijn hand steek in zijn zijde, ik zal geenszins geloven’. Het woord ‘teken’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. De meest smalle betekenis van ‘tupos’ is: het litteken of de afdruk van de spijkers in de handen van de Heer Jezus. Ze worden als typen of als merktekenen beschouwd. Waarom? Omdat ze een veel grotere betekenis hebben. Ze zijn namelijk een bewijs van wie Hij is. Handelingen 7:43 ‘U hebt zelfs de tent van Moloch opgenomen en de ster van uw god Raifan, de afbeeldingen die u hebt gemaakt om die te aanbidden’. Het woord ‘afbeeldingen’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. Het gaat hier om afbeeldingen van goden waar men voor knielde. Maar goden zijn geestelijk. Men kon niet letterlijk voor goden knielen; daarom maakte men een uitbeelding, een representatie, een teken of een afdruk van de godheid om voor te knielen. De afbeeldingen zijn daarmee typen. In Exodus 20:4 staat: ‘Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen boven in den hemel, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is’. Waarom zou dat niet mogen? Omdat de mens dat niet goed en adequaat kan. We zouden onze fantasie en waanzin gebruiken. Volgens Hebreeën 1:3 maakt God zichzelf een afbeelding, want Hij drukt zich uit (catalogus) in Degene, die het uitgedrukte beeld van Gods wezen is, namelijk in de Zoon (analogus). Daarmee is de Heer Jezus Christus een type van God. Onze vaderen hadden de tent van het getuigenis in de woestijn, zoals Hij had bevolen die tot Mozes zei, dat hij die moest maken naar het voorbeeld dat hij had gezien’ (Hand.7:44). Het woord ‘afbeelding’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. Mozes moest op aarde een tabernakel maken naar de afbeelding die hij in de hemel gezien had. Sommigen beweren dat Mozes op de berg een maquette gezien had van wat hij later op aarde moest bouwen. Maar dat was niet zo; het was andersom. Hij zag op de berg de echte, geestelijke, nieuwtestamentische waarheid. Hij alleen kreeg die te zien, voor het volk bleef het verborgen. Daarom zei hij: ‘De verborgene dingen zijn voor de Heer onzen God’ (Deut.29:29). Daarmee is dit vers in strijd met bijna alle genoemde definities. Volgens de definities zijn de zichtbare, lagere, dingen op aarde typen van een hogere waarheid. Deze typen vinden hun vervulling in de volle belichaming en dat noemt men in de standaard typologie: het antitype. Maar in dit vers staat het andersom, want de afbeelding (het type) was de hogere waarheid en Mozes maakte daar een afdruk van. Men noemt dat laatste een type, maar de Bijbel noemt het eerste net zo goed een type van het laatste, of het laatste een type van het eerste. Volgens de Bijbel bestaat er alleen iets als: type en type en type, enzovoorts. Dezelfde dingen herhalen zich steeds opnieuw, soms tot in het oneindige. Zo herhalen zich bijvoorbeeld in de tabernakel steeds dezelfde waarheden, die allemaal op Christus wijzen. ‘En hij schreef een brief met de volgende inhoud’ (Hand.23:5). Het woord ‘inhoud’ is de vertaling van het Griekse ‘tupos’. De brief is een type of een afdruk van de gedachten en de wil van de schrijver. ‘Toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen’ (Rom.5:14). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. In dit vers staat letterlijk dat Adam een type van Christus is. Andere personen uit de oudtestamentische geschiedenis zijn ook typen van Christus. Het is belangrijk om deze term goed te begrijpen, want in de volgende verzen wordt een ander verschijnsel uiteengezet, namelijk van de ‘omgekeerde’ of de ‘negatieve typen’. Daarmee wordt bedoeld dat wat er aan Adam verkeerd was, was er aan Christus goed. De ene overtreding van Adam wordt beschouwd als een beeld van de ene rechtvaardigheid van Christus. Dat betekent dat de analogie niet noodzakelijk parallel hoeft te lopen. Het is als het ware het spiegelbeeld. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de uitspraken over Adam in Genesis 1 in werkelijkheid uitspraken zijn over Degene waar Adam het voorbeeld of type van is. Als er in Genesis 1:26, 27 staat: ‘Laat ons mensen (Adam) maken naar ons beeld en onze gelijkenis’, dan gaat dat in werkelijkheid over Christus en niet over Adam. In het Nieuwe Testament wordt op vele plaatsen gezegd dat Christus het beeld van God is. Deze uitspraken zouden niets betekenen als het voor ieder mens zou gelden. De natuurlijke mens draagt immers het beeld van Adam (1Kor.15:47) en niet van God. De mens zou een beelddrager van God wórden, doordat hij deel krijgt aan het leven van Christus, die het beeld van God. Deze structuur kom ook in de tempel voor. David bouwde de tempel op aarde, maar het was een afbeelding van de echte tempel, namelijk de Gemeente van God. In 1 Korinthe 3:16 staat: ‘Weet u niet, dat u Gods tempel bent, en dat de Geest van God in u woont?’ (1Kor.3:16). Volgens de standaard typologie wordt de leer ‘het type’ genoemd en Christus is daar ‘het antitype’ van, namelijk de vervulling of de belichaming. In de Bijbel heet het hoogste ‘een type’, namelijk een type dat z’n weerslag of afdruk vindt in de leer. Of andersom: de leer die haar weerslag vindt in de persoon en het werk van Christus zelf. ‘En deze dingen gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte tot het kwade zouden hebben, zoals zij er begeerte in hadden’ (1Kor.10:6). Het woord ‘voorbeelden’ is de vertaling van het Griekse ‘tupos’. Dingen uit de geschiedenis van Israël ten tijde van de uittocht uit Egypte zijn geschied tot typen voor de gelovigen. Daarmee is er sprake van omgekeerde typen. Gelovigen zijn net als de kinderen Israëls uit Egypte (beeld van de wereld) verlost. We zouden er een voorbeeld aan nemen niet te murmureren zoals Israël deed in de woestijn, maar we zouden het tegenovergestelde doen, gehoorzamen aan het Woord Gods dat gesproken is. ‘Al deze dingen zijn hun overkomen als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden der eeuwen zijn gekomen’ (1Kor.10:11). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse ‘tupos’. De uitdrukking ‘einden der eeuwen’ slaat op heel de nieuwtestamentische geschiedenis vanaf de opstanding van Christus. Alle dingen die Israël overkwam in oudtestamentische tijd dienen tot voorbeeld voor ons. Dat geldt ook voor de dingen die hier niet genoemd worden, maar wel in het Oude Testament beschreven staan. Daarom zou men wel degelijk acht slaan op de letterlijke betekenis van wat er in de Bijbel vermeldt staat, namelijk dat het werkelijk zo gebeurd is, zoals het beschreven staat. Een andere reden is: dat men er lering uit zou trekken. Een belangrijk probleem met typologie is dat sommigen geneigd zijn de letterlijke geschiedenis over te slaan en alleen met de overdrachtelijke betekenis te rekenen. Als men niet in de letterlijke Bijbelse uitspraken gelooft, heeft dat grote consequenties, want men houdt alleen vergeestelijking, symboliek of typologie over. Het lijkt heel interessant en boeiend, maar men loopt als het ware door een doolhof dat nergens eindigt. Dit verschijnsel komt ook in oosterse mystieke godsdiensten voor, onder andere in het hindoeïsme en het boeddhisme. Men laat daarin zien dat de parallellen aantonen dat de dingen zich op aarde herhalen. Maar men wil niet inzien dat deze parallellen wijzen op veel hogere waarheden, namelijk op Christus en de heilsgeschiedenis. Waar men dat loslaat, houdt men alleen illustraties over die weer illustraties van elkaar zijn. Ze wijzen wel naar elkaar, maar niet naar het doel (Christus). De samenhang die over blijft, leidt nergens naar toe. ‘Weest samen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die zo wandelen, als u ons tot voorbeeld bent’ (Fil.3:17). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. In dit vers staat dat Paulus een type is van de Gemeente en dat het leven van hem een type is van het leven van een gelovige en daarmee fungeert als voorbeeld, als blauwdruk, als afdruk en als illustratie. Naast Paulus slaat deze uitspraak als eerste op Christus en daarna op alle opzieners in het algemeen. ‘Zodat u een voorbeeld bent geworden voor alle gelovigen niet alleen in Macedonië en in Achaje (1Thes.1:7). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. De gelovigen in Thessaloniki zijn typen voor de gelovigen in Macedonië en Achaje. Zij zouden daarmee navolgers zijn van het patroon dat hen voorgehouden wordt door de gelovigen uit Thessaloniki. Volgens de standaard terminologie beschouwt men dit niet als typologie, maar naar Bijbelse maatstaven valt het er wel degelijk onder. ‘Niet dat wij er geen recht toe hebben, maar om onszelf aan u tot voorbeeld, opdat u ons navolgt’ (2Thes.3:9). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. Hier staat dezelfde gedachte als in Filippenzen 3:17 en in 1Timótheüs 4:12: ’Laat niemand je jeugdige leeftijd verachten, maar wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof, in reinheid’. Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. De opziener wordt geacht voorganger te zijn en dus herder der schapen; daarmee is hij een voorbeeld of een type. De bedoeling is dat de schapen het voorbeeld van de herder navolgen. ‘Betoon je in alles een voorbeeld van goede werken’ (Tit.2:7). Het woord ‘voorbeeld’ is weer de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’ (Tit.2:7). Paulus, Timótheüs, Titus en de Thessalonicenzen worden typen genoemd van de Gemeente. Men zou navolgers van hen zijn. Goede werken zijn in de Bijbel werken van het geloof; werken die uit een gelovig hart voortkomen. Het doel van deze werken is dat ze tot heerlijkheid van God zijn. ‘Deze dienen een zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen, zoals Mozes een Goddelijke aanwijzing ontving toen hij de tabernakel zou vervaardigen; want: ‘Zie erop toe’ zegt Hij, ‘dat u alles maakt naar het voorbeeld dat u op de berg getoond is’ (Heb.8:5). Het woord ‘afbeelding’ is de vertaling van het Griekse ‘tupos’. In Handelingen 7:44 staat dat Mozes de tabernakel zou maken naar de afbeelding (het type) die hij gezien had. In dit vers staat precies hetzelfde. Mozes moest een illustratie maken van wat hem op de berg getoond was. Daarmee is het hogere een type van het lagere en andersom: het lagere is een type van het hogere. Het eerste woord ‘voorbeeld’ in dit vers wordt met een ander Grieks woord vertaald. De vertalers konden het woord ‘tupos’ niet nog een keer vertalen met ‘voorbeeld’, want dat hadden ze al gebruikt. Toen hebben ze gekozen voor ‘afbeelding’. Uit het woord ‘afbeelding’ zou men de conclusie kunnen trekken dat Mozes een tekening of een maquette op de berg had gezien. Dat is niet waar. Mozes heeft daar ‘het echte ding’ gezien, dat wil zeggen, hij heeft geestelijke of nieuwtestamentische waarheid gezien. Zijn opdracht was om naar dat voorbeeld, de tabernakel op aarde te maken. Daarom is de tabernakel per definitie kunst. Beeldende kunst wordt van oudsher geacht uitdrukking te geven aan hogere dingen en dikwijls ook aan abstracte dingen. De kunstgeschiedenis is er vol mee. Hoe beeldt men bijvoorbeeld Christus uit? Als een lam of een leeuw of een slang, enzovoorts. De tabernakel drukt ook geestelijke waarheden uit over de Heer Jezus Christus en zijn werk en het resultaat daarvan. Men kan dat alleen begrijpen als men het expliciet gelezen heeft in het Nieuwe Testament. Deze nieuwtestamentische waarheden lagen vast en werden verborgen gehouden in oudtestamentische tijd, maar ze maken wel degelijk onderdeel uit van Gods plan. Sommige dingen moesten nu eenmaal verborgen gehouden worden. Dat kan uitstekend via typologie. ‘…ook niet als heersers over de erfgoederen, maar als zij die voorbeelden voor de kudde worden’ (1Petr.5:3). Het woord ‘voorbeelden’ is de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’. Petrus richt zich als herder, opziener of ouderling tot de andere oudsten en zegt dat ze geen heerschappij zouden voeren over het erfdeel van God, maar dat ze typen van de kudde zijn.

Wat is een antitype?

Het woord ‘antitype’ komt twee keer in de Bijbel voor. Volgens de standaard typologie spreekt men in het Oude Testament over ‘typen’ en in het Nieuwe Testament over de vervulling daarvan in de ‘antitypen’. Maar uit bovenstaande Schriftplaatsen blijkt dat typen ook in het Nieuwe Testament voorkomen. Het woord type wordt juist gebruikt voor de vervulling van het hoogste van iets en niet alleen voor het lagere. Een belangrijke vraag die hieruit volgt is: wat is dan het Bijbelse gebruik van het woord antitype? ‘Die destijds ongehoorzaam waren, toen de lankmoedigheid van God bleef afwachten in de dagen van Noach, terwijl de ark gereedgemaakt werd waarin weinigen, dat is acht zielen, gered werden door water. Dit behoudt nu ook u: het tegenbeeld de doop, die niet is een afleggen van onreinheid van het vlees, maar een vraag van een goed geweten voor God, door de opstanding van Jezus Christus’ (1Petr.3:20-21). Petrus spreekt in deze verzen over de zondvloed in de dagen van Noach toen de ark toebereid werd, waarin weinige zielen behouden werden door het water. Deze uitdrukking gaat twee kanten op: velen verdronken door het water, maar weinigen (dat is acht zielen) werden door het water behouden. Het woord ‘tegenbeeld’ in vers 21 is de vertaling van het Griekse woord ‘antitupon’ (antitype). Het Griekse voorzetsel ‘anti’ betekent ‘voor’ en niet ‘tegen’. Het woord ‘tegenbeeld’ had dus net zo goed met ‘voorbeeld’ vertaald mogen worden. Maar de vertalers hebben een ander woord gebruikt, omdat ze het woord ‘type’ al vertaald hadden met ‘voorbeeld’. Hiermee wordt bevestigd dat het gebruik van voorzetsels onzin is. In de praktijk worden voorzetsel volstrekt door elkaar gebruikt. Welk voorzetsel gebruikt wordt, is vaak een kwestie van mode en woonplaats. Zo zegt men in de ene plaats: ‘Ik gaat naar bed’ en in de andere plaats: ‘Ik ga te bed’ of ‘ik ga in bed’ of ‘ik ga op bed’, enzovoorts. In het Grieks komt het eigenaardige verschijnsel voor dat woorden aangevuld kunnen worden met een voorzetsel ervoor, zonder dat daarbij de betekenis van het woord verandert, maar het gewicht van het woord verandert er wel door: het wordt zwaarder of sterker. Bijvoorbeeld het Griekse woord ‘lasso’ heeft te maken met ‘losmaken’ en wordt gewoonlijk vertaald met ‘verzoenen’. Maar het woord ‘katalasso’ komt ook voor en wordt eveneens met ‘verzoenen’ vertaald en zelfs het woord ‘apokatalasso’ komt voor en wordt ook weer met ‘verzoenen’ vertaald. In de Nederlandse taal komt dit verschijnsel ook voor. Als men bijvoorbeeld nadruk wil leggen op het woord ‘beeld’, dan spreekt men over een ‘voorbeeld’ of een ‘uitbeelding’ of een ‘afbeelding’. Door het voorzetsel verandert de betekenis van het woord niet, maar het wordt extra benadrukt. Zo blijft de betekenis van het Griekse woord type ook gelijk, wanneer het voorzetsel ‘anti’ ervoor geplaatst wordt. Dat betekent dat een type, een antitype is en een antitype een type is. In vers 21 ligt de nadruk op de doop in water. De doop wordt vergeleken met de vloed van Noach. Normaal gesproken zou men ondergaan in het water en erin sterven, maar Noach en de zijnen werden behouden door het water. Zo’n zelfde structuur komt terug in de doop. Het enige verschil is dat men door de doop niet behouden wordt, maar het is een type van de wijze waarop men behouden wordt. Vandaar dat de nadruk in dit vers op het woord ‘antitype’ ligt. De gedachte is, dat zowel de doop in water als de zondvloed van Noach, hetzelfde uitbeelden. Ze zijn allebei illustraties, niet van elkaar, maar van de dood en opstanding van Christus. Water is in de Bijbel een beeld van het Woord Gods. Door het Woord Gods zal een oordeel komen over deze oude wereld, maar een gelovig overblijfsel zal door hetzelfde Woord Gods verlost worden. Noach is daarmee een type van Christus en zijn achttal is een beeld van degenen die met Hem in het schip zaten. Verschillende geschiedenissen in het Nieuwe Testament waar de Heer Jezus in een schip zit met zijn vrienden beelden hetzelfde uit. Een ander bekend voorbeeld van Bijbelse typologie is de uitbeelding hoe een oordeel Gods over de hele oude schepping zal komen en hoe daaruit een nieuwe schepping tot stand komt. Hetzelfde Bijbelse thema herhaalt zich ook in de uittocht uit Egypte. Deze bijzondere uittocht wordt vele malen bezongen in de Psalmen en in het Nieuwe Testament wordt er verschillende keren naar verwezen. Waarom? Het was veel meer dan een uittocht uit Egypte; het was een oordeel van God óver Egypte. Dwars door de wateren van de Schelfzee heen werd Israël bevrijd uit Egypte (beeld van deze oude wereld). Farao en zijn ruiters (uitbeelding van de duivel met zijn personeel) vergingen in de wateren van de Schelfzee. Vervolgens herhaalt hetzelfde thema zich in de geschiedenis van Jozua. Voordat de kinderen Israëls door Jozua vanuit de woestijn in het beloofde land gebracht werden, trokken ze eerst dwars door de wateren van de Jordaan. Dat is een uitbeelding van opstanding uit de dood of hoe een nieuwe schepping tot stand komt uit een oude. Heel de geschiedenis van Jozua, inclusief de verovering van het land, geeft uitdrukking aan de situatie waarin gelovigen vandaag de dag leven, namelijk verlost van de slavernij (religie, wet) van een oude schepping of van een oude wereld en geplaatst in een eeuwige erfenis. Ook in de geschiedenissen van Elia en Elisa komt hetzelfde thema terug. Ze gingen samen door de Jordaan tegenover Gilgal en de wateren weken daar opnieuw. In een andere geschiedenis viel er een bijl in het water van de Jordaan, maar die kwam weer boven drijven. Opnieuw moesten de wateren hun prooi prijsgeven. Als men deze lijnen eenmaal herkent in de Schrift, dan is het helemaal zo moeilijk niet meer om te geloven in de lichamelijke en letterlijke opstanding van de Heer Jezus Christus. Dat was een noodzakelijke vervulling van wat er in deze voor de hand liggende Bijbelse beelden genoemd wordt. Bovendien staat erin vers 21 dat de Bijbel deze beelden zelf in die betekenis gebruikt. Petrus zegt daarover ‘…de dood te ontbinden, aangezien het niet mogelijk was dat Hij door deze werd vastgehouden’ (Hand.2:24). ‘Want Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in de hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons’ (Heb.9:24). Het woord ‘tegenbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘antitupon’. Het heiligdom dat met handen gemaakt is, was een tastbaar heiligdom. Christus is daar niet ingegaan. Hij was op aarde geen hogepriester en ging niet het zichtbare heilige der heiligen binnen van de tempel in Jeruzalem. Volgens dit vers is het heiligdom dat met handen gemaakt is, het tegenbeeld of het antitype van het ware. Met andere woorden: het antitype is níét het ware. Hiermee wordt bevestigd dat volgens de Bijbel een antitype gewoon een type is. Het was dus een uitbeelding, een beeld of een afbeelding van het ware. Mozes had het ware gezien en hij moest het bouwen naar het type dat hij gezien had. Hij maakte het naar het ware heiligdom, namelijk de hemel zelf. Dat betekent dat het heilige der heiligen van de tabernakel een beeld is van de hemel. In Hebreeën 9 wordt uiteengezet dat het heilige der heiligen ook een beeld is van het nieuwe verbond tegenover het heilige dat een uitbeelding is van het oude verbond. Dagelijks deed men dienst in het heilige van de tabernakel, behalve éénmaal per jaar op Grote Verzoendag. Overdrachtelijk betekent dat voor de gelovige: als men onder het nieuwe verbond leeft, dan zou men zichzelf niet weer onder het oude verbond plaatsen. Als men uit de genade Gods leeft, dan zou men niet onder religie of wet leven. Als men de Heer als zijn/haar Heer erkent, dan erkent men Hem als hogepriester van het nieuwe verbond met een positie in het ware heiligdom (hemel) op de troon van de genade.

Synoniemen voor het woord type

In de Bijbel komen verschillende andere uitdrukkingen voor die fungeren als synoniemen (= betekenisverwante woorden) van het woord type, zoals schaduw, voorbeeld en teken. Hierna wordt dieper op deze synoniemen ingegaan en de daarbij behorende Schriftplaatsen behandeld.

Schaduw

In zowel de derde als de vierde definitie komt de term ‘schaduw’ voor als synoniem voor het woord type. In de Baker’s Dictionary of Theology staat: Een type is een schaduw geworpen op de bladzijde van de oudtestamentische geschiedenis, waarvan de volle belichaming wordt gevonden in de nieuwtestamentische openbaring. Een ander zegt: ‘Een type is een door de Geest geïnspireerde schaduw van toekomende goederen, waarvan Christus met inbegrip van Zijn volk en werk het Lichaam is’. Het woord ‘schaduw’ wordt zeven keer in het Nieuwe Testament genoemd, soms in de letterlijke en soms in de overdrachtelijke betekenis. Schriftplaatsen waarin het woord ‘schaduw’ voorkomt, zijn: ‘Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien, en voor hen die zaten in het land en de schaduw van de dood, hun is een licht opgegaan’ (Mat.4:16). De uitdrukking ‘het land en de schaduw van de dood’ wordt in overdrachtelijke zin gebruikt en betekent: een land vol van duisternis, namelijk de dood. Duisternis beeldt de dood uit en licht beeldt het leven uit. ‘En Hij zei: Hoe zullen wij het koninkrijk van God vergelijken, of met welke gelijkenis zullen wij het voorstellen? Als een mosterdzaad, dat wanneer het is gezaaid, kleiner is dan alle zaden die op de aarde zijn; en wanneer het is gezaaid, komt het op en wordt groter dan alle groenten en maakt grote takken, zodat de vogels van de hemel onder zijn schaduw kunnen nestelen’ (Mark.4:30-32). Het gezaaide mosterdzaadje wordt het grootste van alle groenten. Het maakt grote takken, zodat de vogels van de hemel onder zijn schaduw kunnen nestelen. Schaduw betekent in dit vers ‘bescherming’. Bescherming kan zowel positief als negatief uitgelegd worden. Als men zich in de schaduw bevindt, dan heeft men een nederige positie van onderwerping aan iets hogers. Schaduw beeldt ook duisternis uit. ‘…om te schijnen voor hen die in de duisternis en schaduw van de dood zitten, om onze voeten te richten op de weg van de vrede’ (Luk.1:79). Zie Mat.4:16). ‘…zodat zij zelfs de zieken naar buiten droegen en op matrassen en bedden legden, opdat, als Petrus kwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen viel’ (Hand.5:15). Dit vers kan zowel letterlijk als overdrachtelijk uitgelegd worden. De bedoeling was dat men via Petrus genezen zou worden. ‘Heeft Hij uitgewist en die uit de weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen. En Hij heeft de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het kruis over hen getriomfeerd. Laat dan niemand u oordelen inzake eten en drinken op het punt van een feest of nieuwe maan of sabbatten, die een schaduw zijn van wat zou komen, maar het lichaam is van Christus’ (Kol.2:14-17). Dat is een prachtige vorm van beeldspraak, want er is natuurlijk geen letterlijk handschrift aan het kruis genageld; het was de Heer Jezus. Het gaat om de overdrachtelijke betekenis, want toen de Heer gekruist werd, werd als het ware het hele Oude Verbond en daarmee de wet gekruist en weggedaan. Hij heeft de overheden en machten weggeruimd en over hen getriomfeerd. Daaruit blijkt dat de heerschappij van overheden en machten in de praktijk samengaan met de heerschappij van de wet. Kortom: de duivel bedient zich van religie en heerst over de mens door religie. Religie leert immers dat de mens door eigen werken (wetten) zou opklimmen tot God en zou worden als God. Maar waar de wet is weggedaan, is men verlost van de heerschappij van de duivel en is men in Christus meer dan overwinnaar. Het woord ‘schaduw’ in vers 17 is niet de vertaling van het Griekse woord ‘tupos’ (type), maar heeft wel dezelfde betekenis. Het is niet moeilijk om de derde en de vierde definitie in dit vers te herkennen. Het gaat erom dat de inzettingen van de wet typen zijn uit het verleden en daarmee spreken over toekomende dingen die in het Nieuwe Testament worden geopenbaard. Die toekomende dingen zijn gerealiseerd geworden in de opstanding van Christus. Vervolgens staat er: …’maar het lichaam is van Christus’. Om een schaduw te kunnen werpen, moet er een lichaam, een vorm of iets concreets zijn. Er moet ook licht zijn, dan pas ontstaat het verschil tussen licht en duisternis. Volgens dit vers wierp in oudtestamentische tijd het lichaam van Christus z’n schaduw vooruit. De bedoeling was natuurlijk niet dat men zich zou concentreren op de schaduw of op de typen, maar men zou zich juist op het lichaam moeten concentreren dat zijn schaduw werpt. Een belangrijke hoofdregel bij het hanteren van Bijbelse typologie is, dat de typen op één of andere wijze over Christus spreken. In feite geldt dat voor heel de Bijbel. Men zou zich altijd op Christus concentreren. Maar helaas gebeurt maar al te vaak dat men zich in de typen verliest, omdat men dat vaste punt niet heeft: het lichaam van Christus. Waar de typen zoveel op elkaar lijken, is het gemakkelijk om te zeggen: ‘Het één is een beeld van het ander en het ander is een beeld van het één’, maar daarmee komt men nergens. Dat is het bekende gevaar van het bedrijven van typologie. Typologie is daarom ook geen Bijbels onderwerp, maar een Bijbels instrument. Als men het verkeerd toepast en er niet op de juiste wijze mee omgaat, dan raakt men de gewone Bijbelse boodschap kwijt. Helaas komt dat erg veel voor. Het gebeurt zelfs dat mensen de Heer kwijtraken voor de praktijk van hun leven, doordat men zich erin verliest. ‘Deze dienen een zinnebeeld en schaduw van de hemelse dingen, zoals Mozes een Goddelijke aanwijzing ontving toe hij de tabernakel zou vervaardigen; ‘want ‘Zie erop toe’, zegt Hij, ‘dat u alles maakt naar het voorbeeld dat u op de berg getoond is’ (Heb.5:5). De uitdrukking ‘Het zinnebeeld en de schaduw” zijn synoniemen. Daarmee wordt bedoeld dat zinnebeeld en schaduw hetzelfde betekenen. De schaduw dient als voorbeeld, maar het voorbeeld is ook een schaduw of een afdruk. Ze dienen de hemelse dingen. ‘Want daar de wet een schaduw heeft van de toekomstige goederen, niet het beeld van de dingen zelf, kan zij met dezelfde slachtoffers die men voortdurend elk jaar offert, hen die naderen nooit volmaken. Zou anders het offeren daarvan niet opgehouden zijn, omdat zij die de dienst verrichtten, eenmaal gereinigd geen enkel geweten van zonden meer zouden gehad hebben’ (Heb.10:1-2). De wet heeft geen causale werking, dat wil zeggen: als men de wet in stand houdt, zal blijken dat het niets tot stand brengt. De reden is dat heel de wet met al zijn inzettingen niet het ding zelf is, maar het is typologie, het is een schaduw. Adam beeldt dat ook uit. Over hem werd gezegd dat hij beelddrager Gods zou zijn, maar in de praktijk kwam daar weinig van terecht. Hij was het tegenovergestelde, want in zijn leven gaf hij geen uitdrukking aan het Woord en de wil van God, maar aan het woord van de duivel. Daarmee is Adam een omgekeerd type van Christus. Volgens de voorschriften van de wet moesten de Joden elk jaar Grote Verzoendag vieren. Dan ging de Hogepriester het heilige der heiligen binnen en deed verzoening voor de zonden van het volk. Maar in de praktijk vierden ze niet elk jaar Grote Verzoendag. Waarom niet? Het hielp toch niet. Dat was in de wet al voorzien en daarom moest het alle jaren opnieuw gebeuren. Als het wel een keer gewerkt zou hebben, dan zouden zij volgens vers 2 daarna geen behoefte meer hebben om elk jaar Grote Verzoendag te vieren. Waarom moest het dan toch? Omdat de wet met al zijn inzettingen als een schaduw, een voorbeeld of illustratie diende van wat ooit een keer écht zou gebeuren. Eénmaal zou er een Hogepriester komen, die het ware heiligdom in zou gaan om eeuwige verzoening tot stand te brengen. De Hebreeënbrief legt uit dat deze belofte is vervuld in de Heer Jezus Christus. Hij is de échte Hogepriester, niet naar de ordening van Aäron onder de wet, maar naar de ordening van Melchizédek onder het Nieuwe Verbond. Hij is niet het type ingegaan (het heiligdom met handen gemaakt), Hij is het échte Heiligdom (de hemel) ingegaan en heeft verzoening gedaan voor de zonden van het volk en daarom zijn onze gewetens gereinigd en hebben wij geen behoefte meer aan religie. Salomo wist dat heel goed, want de tempel die hij bouwde was een type van het ware Heiligdom niet met handen gemaakt, namelijk de hemel zelf. Daarom zei hij: ‘Maar de Allerhoogste woont niet in met handen gemaakte tempels’ (Hand.7:48).

Voorbeeld

Een ander Grieks woord dat ook vertaald wordt met ‘voorbeeld’ is ‘hupodeigma’ (Strongnummer: 5262). Dit woord komt 6 keer voor in het Nieuwe Testament en heeft de betekenis van: iets laten zien, iets op één of andere wijze tonen. Het kan letterlijk tonen zijn, maar ook iets tonen door woorden of argumenten is mogelijk. Het werkwoord waar ‘hupodeigma’ van afgeleid is, betekent: tonen, demonstreren, waarschuwen. Schriftplaatsen waar in het woord “voorbeeld” (hupodeigma) voorkomt: ‘…want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook u doet zoals Ik u heb gedaan’ (Joh.13:15). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘hupodeigma’. Dit vers staat in de geschiedenis van de voetwassing. De Heer Jezus zegt in vers 13: ‘U noemt Mij Meester en Heer, en gij zegt het terecht, want Ik ben het’. Hij geeft een voorbeeld en dat zou men navolgen. Gelijksoortige verzen kwamen ook voor met het woord ‘tupos’, bijvoorbeeld in Fil.3:17; 1Thes.1:7 en 2Thes.3 :9. Daaruit blijkt dat ‘hupodeigma’ en ‘tupos’ synoniemen van elkaar zijn, omdat het volstrekt dezelfde begrippen zijn. ‘Laten wij ons dan ons beijveren, in die rust in te gaan, opdat niemand valt volgens hetzelfde voorbeeld van ongehoorzaamheid’ (Heb.4:11). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘hupodeigma’. In Hebreeën 3 en 4 wordt uitgebreid ingegaan op de uittocht uit Egypte van de kinderen Israëls; de doortocht door de Schelfzee en het daaropvolgende mopperen (vergelijk 1Korinthe 10). In dit vers is sprake van een negatief voorbeeld. Paulus roept de gelovigen op dat men niet in hetzelfde voorbeeld van ongelovigheid zou vallen van de kinderen Israëls, maar dat men de rust zou ingaan. De term ‘rust’ is ontleend aan oudtestamentische profetieën. Daarmee wordt niet de wet bedoeld, want de wet is slavernij (net als de slavernij in Egypte was). Men zou juist van de werken der wet verlost worden. Dat voorbeeld (hupodeigma) van ongeloof zou men níét navolgen. ‘Deze dienen een zinnebeeld en de schaduw van de hemelse dingen, zoals Mozes een Goddelijke aanwijzing ontving toen hij de tabernakel zou vervaardigen; want, ‘Zie erop toe’ zegt Hij, ‘dat u alles maakt naar het voorbeeld dat u op de berg getoond is (Heb.8:5). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘hupodeigma’. De drie termen: voorbeeld, schaduw en afbeelding zijn synoniemen van elkaar. ‘Het was dus nodig dat wel de zinnebeelden van de dingen die in de hemelen zijn hierdoor gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelf door betere slachtoffers dan deze’ (Hebr.9:23). Het woord ‘zinnebeelden’ is de vertaling van het Griekse woord ‘hupodeigma’. De voorwerpen behorend bij de tabernakel- of tempeldienst waren voorbeelden of uitbeeldingen van hemelse dingen. Ze moesten gereinigd worden door het bloed van stieren en bokken (vers 13).  De hemelse dingen zelf moesten gereinigd worden door betere offeranden dan deze, namelijk door het bloed van Christus (vers 14). Daarmee is het bloed van stieren en bokken een type van het bloed van Christus. Het bloed van Christus verwijst niet naar Zijn lijden en sterven, maar naar Zijn opstanding en hemelvaart. Dat blijkt uit vers 24. ‘Want Christus is niet ingegaan in het met handen gemaakte heiligdom, een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelf, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons’ (Hebr.9:24). De natuurlijke functie van bloed in het lichaam is reiniging. Als het bloed uit het lichaam stroomt, zal uiteindelijk de dood intreden. Het doet dan immers zijn functie niet meer en het heeft ook geen reinigende werking meer. Het bloed van Christus spreekt over de levende Christus, Die zich levend geofferd heeft. Zijn bloed reinigt ons, Zijn leven reinigt ons, Zijn Geest reinigt ons. ‘Broeders, neemt als voorbeeld van het lijden en het geduld de profeten, die in den naam van de Heer gesproken hebben’ (Jak.5:10). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘hupodeigma’. De profeten dienen als voorbeeld voor ons, inclusief de vervolgingen en verdrukkingen die hen overkwamen. ‘En als Hij de steden Sodom en Gomorra tot as verbrand en tot omkering veroordeeld, en ze tot een voorbeeld gesteld heeft voor hen die goddeloos zouden leven’ (2Petr.2:6). Het woord ‘voorbeeld’ is de vertaling van het Griekse woord ‘hupodeigma’. In de Bijbel wordt de val van Sodom en Gomorra verschillende keren aangehaald als voorbeeld voor een oordeel dat de Heer in de toekomst zal brengen over Jeruzalem, Israël en Babel. Sodom fungeert daarmee als een type. Maar uit Sodom werd toch nog iemand (Lot) verlost voordat het oordeel kwam. Zo zal er altijd een gelovig overblijfsel zijn. Dit principe herhaalt zich telkens door de hele Bijbelse geschiedenis heen. Teken

Een ander begrip dat rechtstreeks van doen heeft met de term ‘type’ is ‘teken’. In het Nieuwe Testament komt het woord ‘teken’ zevenenzeventig keer voor. Het zal duidelijk zijn dat een type een teken is, bijvoorbeeld een letterteken of een litteken. Maar in de Bijbel wordt het woord ‘teken’ ook gebruikt in de zin van: een merk, een logo, een kenteken, een merkteken. Hiermee wordt bedoeld dat een teken veel meer uitdrukt dan alleen het zichtbare. Zo zal men in de toekomst de Heer Jezus herkennen aan de zichtbare littekenen in Zijn handen (Zach13:) maar die littekenen zijn ook kenmerken van het verzoeningswerk dat Hij gedaan heeft. Johannes zegt in zijn evangelie dat ‘Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen van zijn discipelen gedaan, die niet geschreven zijn in dit boek; maar deze zijn geschreven opdat u gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God’ (Joh.20:30-31). De tekenen die Jezus deed waren dus merktekenen van zijn Messiasschap. Maar Nicodémus zei in Johannes 3:2 ’…want niemand kan deze tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is’. Dat was een goede conclusie, want ze betekenen meer. Zo deed de Heer Jezus veel tekenen waarbij Hij blinden de ogen opende, doven de oren opende, stommen liet spreken en kreupelen oprichtte. Al deze tekenen spreken over hetzelfde, namelijk over leven uit de dood. Dat is het meest typologische teken wat er in de Bijbel te vinden is. Tekenen zijn in de Bijbel dus niet alleen maar een bewijs van Jezus’ Messiasschap, ze zijn ook een illustratie. Dr. C.I. Scofield zegt in zijn definitie: ‘Een type is een door God bedoelde illustratie van de één of andere waarheid’. Volgens deze definitie zijn alle tekenen ook typen en dus schaduwen. Twee Schriftplaatsen waar over een teken gesproken wordt: ‘Toen antwoordden sommigen van de schriftgeleerden en farizeeën Hem en zeiden: Meester, wij willen van U een teken zien. Hij antwoordde echter en zei tot hen: Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken; en het zal geen teken worden gegeven dan het teken van de profeet Jonas. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn’ (Mat.12:38-40). Het teken van Jona is heel opmerkelijk, omdat het meerdere keren toegepast wordt in de Schrift. In vers 39 staat: ‘… hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van de profeet Jona’. Maar het teken van Jona was hun al gegeven. Eigenlijk zei de Heer Jezus dat zo’n zelfde teken nog een keer gegeven zal worden. Het zal zich als het ware herhalen. De definitie uit de New Bible Dictionary zegt hetzelfde: Typologie is een wijze van uiteenzetten, waarbij een eerste fase anticipeert op een latere fase. Kort gezegd: l’ histoire se répète. Dat betekent dat de essentie van de geschiedenis van Jona zich herhaalt in die van de Heer Jezus Christus. Zoals Jona opgeslokt werd door het zeemonster en na drie dagen weer levend en wel verscheen en daarna zijn bediening volvoerde, zo verdween de Heer Jezus in de dood, maar na drie dagen verscheen Hij weer en volvoerde Zijn bediening, namelijk het bekend maken van het Woord Gods. Een hardnekkig misverstand is dat men meent dat Jona bleef leven in de buik van de vis. Maar in Jona 2:2 staat dat hij vanuit ‘de schoot van het dodenrijk” tot God bad. Het woord ‘dodenrijk’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘sheool’ dat ‘dodenrijk’ betekent. Hij ging dus dood en werd vervolgens levend uitgespuugd. Zo vreemd is dat niet, want veel Schriftplaatsen zeggen dat men vanuit het dodenrijk kan bidden. De clou van deze verzen ligt in het feit dat het teken van Jona herhaald wordt. De dood en opstanding van Jona is daarmee een beeld van de dood en opstanding van Christus. Vervolgens herhaalt het teken zich in de dood en opstanding van elke gelovige, maar ook in de dood en opstanding van Israël op wie de titel Zoon des mensen in tweede instantie van toepassing is. Het teken kan zelfs van toepassing gebracht worden op de tien stammen van Israël en daarmee op het ontstaan van de Gemeente in onze dagen. De Bijbelse term ‘tekenen en wonderen’ is in feite een stijlfiguur. Tekenen en wonderen zijn niet twee verschillende dingen, maar is één ding; het wonder is namelijk het teken. Het gaat om iets opvallends, iets kenmerkends.

Gelijkenissen

In Nederlandse Bijbelvertalingen komen gelijkenissen voor. De Rooms-katholieken spreken over parabels. In feite zijn gelijkenissen en parabels (parabool) hetzelfde, omdat het de vertaling is van het Griekse woord ‘parabolè’. Als men het begrip gelijkenis’ definieert, zegt men: ‘Een gelijkenis of een parabel is een verhaal dat niet letterlijk waar is’. Daarmee wordt bedoeld dat het niet om de letterlijke, maar om de overdrachtelijke betekenis gaat. Zo vreemd is dat niet, want bijna alle letterlijke geschiedenissen in de Bijbel hebben ook een overdrachtelijke betekenis. Helaas komt het voor dat sommigen in hun extremiteit de letterlijke betekenis weglaten. Ze beschouwen bijvoorbeeld de geschiedenissen van Abraham, Izak en Jakob, de uittocht uit Egypte en de zondvloed van Noach als een gelijkenis. Hieruit volgt dat het erg belangrijk is om wél het verschil vast te houden. In de Bijbel komen verhalen voor die verteld worden vanwege hun overdrachtelijke betekenis. Er komen ook verhalen voor waar niet bij staat dat het een gelijkenis is, maar die wel degelijk blijken te functioneren als een gelijkenis. Over dergelijke geschiedenissen bestaat altijd wat verwarring; of ze nu letterlijk hebben plaatsgevonden of niet? Zo wijzen de meeste toeristengidsen in Israël, op de weg van Jeruzalem naar Jericho, een herberg aan. Ze beweren dat deze herberg, de herberg van de Barmhartige Samaritaan was uit Lukas 10. Het klinkt interessant, maar het klopt niet, want de geschiedenis van de Barmhartige Samaritaan is een gelijkenis. Een andere discussie in dit verband gaat over de geschiedenis van de rijke man en de arme Lazarus uit Lukas 16. De vraag is altijd: gaat het hier om een geschiedenis of een gelijkenis? Is het werkelijk gebeurd of niet? In feite maakt het niet uit. Het zou zo gebeurd kunnen zijn. Het is niet een visioen of een symbolische voorstelling van zaken, maar het is een realistisch verhaal, waarin met name de betekenis belangrijk is. Twee teksten waarin de term ‘gelijkenis’ voorkomt buiten de Evangeliën: ‘Deze is een gelijkenis voor de tegenwoordige tijd; vandaar dat zowel gaven als slachtoffers geofferd worden, die hem die de dienst verricht, naar het geweten niet kunnen volmaken’ (Heb.9:9). Hebreeën 9 spreekt over de eerste en tweede tabernakel, die respectievelijk overeenkomt met het Heilige en het Heilige der Heiligen. Het woord ‘gelijkenis’ in dit vers is de vertaling van het Griekse woord ‘parabolè’. Volgens Hebreeën 8:5 was de tabernakel een type (afbeelding). Daaruit blijkt dat er geen verschil is tussen typen en gelijkenissen. De essentie is dat het gaat om een overdrachtelijke betekenis. In feite is dat ook de vertaling van het woord parabool. Parabool komt van het Griekse werkwoord ‘paraballoo’. ‘Para’ betekent ‘voor’ of ‘naast’. ‘Balloo’ betekent: gooien, ballen, werpen. De wezenlijke betekenis van het woord parabool is dat de betekenis van het één wordt overgedragen naar het andere. Het woord ‘voorbeeld’ in vers 9 slaat op het Heilige, de eerste tabernakel waarin alle dagen dienst werd gedaan. Dat was een beeld van “de tegenwoordige tijd”, namelijk de tijd onder het Oude Verbond toen men onder de wet en door de wet de Heer zou dienen. Maar aan deze dienst kwam een eind toen het Heilige der Heiligen en dus de tweede tabernakel werd geopend, omdat de Hogepriester van het Nieuwe Verbond het ware Heiligdom, dat is de hemel zelf, is ingegaan en eeuwige verlossing teweegbracht. Hebreeën 11:19 ‘Waaruit hij hem ook bij gelijkenis teruggekregen heeft. Het woord ‘gelijkenis’ is de vertaling van het Griekse woord ‘parabolè’. Volgens vers 18 heeft Abraham zijn eniggeboren zoon Izaäk geofferd, overwegende dat God machtig was hem uit de doden te verwekken. Izak was niet letterlijk gestorven. Hij werd ‘als het ware’ of ‘bij gelijkenis’ gedood en Abraham ontving hem ‘bij gelijkenis’ uit de dood weer. Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan dood en opstanding.

‘En de discipelen kwamen naar Hem toe en zeiden tot Hem: Waarom spreekt U in gelijkenissen tot hen? Hij nu antwoordde en zei tot hen: Omdat het u is gegeven de verborgenheden van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is het niet gegeven’ (Mat.13:10-11). De discipelen vroegen aan de Heer Jezus waarom Hij door gelijkenissen of door parabolen, typen, schaduwen, sprak. De vraag was niet: waarom spreekt U tot óns (discipelen), maar de vraag was: waarom spreekt U tot hén door gelijkenissen? De Heer Jezus zei daarop dat de verborgenheden van het Koninkrijk aan gelovigen en niet aan ongelovigen waren gegeven. Dit antwoord is een belangrijke sleutel. Het betekent dat de Heer Jezus door gelijkenissen sprak om iets te verbergen. Hij deed dat demonstratief. Zo is het met typologie ook: het verbergt iets en daarom is het een schaduw of duisternis. Vermoedelijk is dat de belangrijkste reden waarom typologie in onbruik is geraakt en omstreden is geweest in de loop van de kerkgeschiedenis. Men is namelijk niet bereid om te geloven wat de Schrift in het Nieuwe Testament in klare taal zegt en dan zal typologie altijd verborgen blijven. Binnen de tegenwoordige theologie is typologie eigenlijk verboden. Het wordt beschouwd als iets van het verleden. Men kan natuurlijk niet ontkennen dat het niet in de Bijbel voorkomt, maar men beschouwt het als iets dat niet rationeel is om mee te werken en daarom meent men het niet nodig te hebben. Het gevolg is dat men er absoluut niks van begrijpt. Dr. C.I. Scofield zegt in zijn definitie dat een type een door God bedoelde illustratie is, maar volgens vers 11 is het ook bedoeld om het verborgen te houden voor degenen die niet geloven. Men zegt dat een type een door de Geest geïnspireerde schaduw is van toekomende goederen, maar tegenwoordig gelooft men niet meer in een geïnspireerde Bijbel. Men beweert theoretisch in inspiratie te geloven, maar men kan niet aanwijzen wat in de Bijbel wel geïnspireerd is en wat niet. Met andere woorden: men gelooft er niet in. Men beschouwt de Bijbel als Woord van mensen en niet van God; daarom is men typologie kwijtgeraakt. Het komt regelmatig voor dat mensen die te weinig van de letterlijke betekenis van de Bijbel weten zich verdiepen in typologie. Ze vinden interessante dingen en houden dat anderen voor, maar het leidt tot niks, omdat men onvoldoende weet waar de illustraties dan illustraties van zijn. Wat overblijft is filosofie, fantasie, speculatie, eigen spitsvondigheden, los van de letterlijke tekst van de Bijbel. Men zou er altijd op bedacht zijn dat men niet gelijkenissen van eigen makelij maakt. Het lijkt op Bijbelstudie, maar het komt heel dicht in de buurt bij de wijze waarop de duivel van het Woord van God gebruik maakt. Men zou er dus erg voorzichtig mee zijn!

Enkele Schriftplaatsen waarin de term ‘gelijk … alzo’ voorkomt: ‘En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb de Geest zien neerdalen als (of: gelijk) een duif uit de hemel, en hij bleef op Hem’ (Joh.1:32). In dit vers wordt de term ‘gelijk’ gebruikt. In de praktijk kan men de Geest niet zien nederdalen, want de Geest is onzichtbaar. Hier staat dat Johannes wel de Geest zag nederdalen. Wat zag hij dan? Hij zag een duif. Daarmee is een duif een type of een symbool van de Geest. Een andere soortgelijke Bijbelse uitdrukking die regelmatig voor komt, is ‘gelijk … alzo’. Deze term geeft aan dat er sprake is van een gelijkenis of een vergelijking. In het Nieuwe Testament is het een vaste uitdrukking en wijst het op typologie, namelijk: het één als beeld van het ander. ‘Uw koninkrijk kome uw wil gebeuren, zo (gelijk) in de hemel zo ook op aarde’ (Mat.6:10). In dit vers gaat het om de parallel. ‘Zo (gelijk) in de hemel, zo (gelijk) ook op aarde, komt overeen met: gelijk boven, zo beneden. ‘Want zoals (gelijk) Jona drie dagen en drie nachten was in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn (Mat.12:40). Het teken van Jona is een synoniem, want gelijk Jona geschied is, alzo zal ook met de Zoon des mensen gebeuren. ‘Want zoals (gelijk) de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn (Mat.24:27). De gedachte in dit vers is: als de Zoon des mensen komt, zal dat gepaard gaan met een oordeel van de hemel. ‘Want zoals de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals (gelijk) zij waren in de dagen vóór de zondvloed, etend en drinkend, trouwend en uithuwelijkend, tot op de dag dat Noach in de ark ging, zij het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zò zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn (Mat.24:37-39). De geschiedenis van Noach zal zich als het ware herhalen in de toekomst van de Zoon des mensen. In de dagen van Noach gingen de mensen gewoon door met leven. Ze bekenden niet dat ze goddeloos leefden, totdat de zondvloed kwam en hen wegnam. Zo zal het in de dagen van de wederkomst van Christus ook zijn. Er zal een oordeel over heel de mensheid komen. ‘En zoals (gelijk) Mozes de slang in de woestijn heeft verhoogd, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden’ (Joh.3:14). Deze uitspraak over de Heer Jezus gaat niet over zijn dood, maar over zijn hemelvaart. De verhoging van de Zoon des mensen was niet zijn kruisiging, maar het was zijn ingaan in het Heiligdom. De slang is een symbool of een type van de heerschappij over de stoffelijke wereld. Daarom wordt de duivel in de Bijbel ook een slang genoemd, want hij heerst over deze stoffelijke wereld. De uiteindelijke heerser is uiteraard Christus. ‘Want zoals (gelijk) de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. Want zoals (gelijk) de Vader leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf’ (Joh.5:21, 26). De Vader is het voorbeeld en de Zoon is een type of een afdruk van de Vader. Hoe nauwkeuriger de afdruk, hoe meer Hij de Zoon is. Als Hij een volmaakte afdruk is, dan is Hij de volmaakte Zoon. In Kolossenzen 2:9 staat: ‘Want in Hem woont de hele volheid de Godheid lichamelijk’. ‘De schriftplaats nu die hij las, was deze: ‘Als een schaap werd Hij naar de slachting geleid, en zoals (gelijk) een lam dat stom is voor scheerder, zo doet Hij zijn mond niet open’ (Hand.8:32). Filippus las voor uit Jesaja 53:7 waar een prachtige typologie staat. ‘De volgende nacht nu stond de Heer bij hem en zei: Heb goede moed, want zoals (gelijk) je in Jeruzalem van Mij hebt getuigd, zo moet je ook in Rome getuigen’ (Hand.23:11). Achter deze uitspraak zit veel meer dan alleen de historische betekenis. Dat wat oorspronkelijk bestemd was voor Israël, werd van hen weggenomen en aan de heidenen gegeven. ‘De behoudenis van God werd tot de heidenen gezonden’ (Hand.28:28). ‘Daarom, zoals (gelijk) door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en zo (alzo) de dood tot alle mensen is doorgegaan, doordat allen gezondigd hebben’ (Rom.5:12). De gedachte is: gelijk de zonde van Adam geërfd is door alle mensen (Adamieten), zo is ook de dood geërfd geworden door al zijn afstammelingen. Zonde en dood zijn in de Bijbel begrippen die aan elkaar vastzitten. Het feit dat Adam sterfelijk is, bewijst dat hij een zondaar is. Het feit dat wij sterfelijk zijn, bewijst dat wij zondaren zijn. ‘Toch heeft de dood geregeerd van Adam tot Mozes, ook over hen die niet gezondigd hadden door te overtreden, zoals Adam, die een voorbeeld is van Hem die zou komen’ (Rom.5:14). In dit vers is sprake van een omgekeerd (negatief) beeld of type. Hier staat dat Adam een voorbeeld (tupos) is van Hem die komen zou, dat wil zeggen van de tweede Adam (Christus). Zoals van Adam zonde en dood vererfd werden aan alle Adamieten (mensen), zo wordt van Christus rechtvaardigheid en daarmee het eeuwige leven aan alle gelovigen doorgegeven. In de volgende verzen komen deze omgekeerde beelden (parallellen) steeds weer terug. ‘Maar de genadegave is niet zoals de overtreding. Want als door de overtreding van de ene de velen gestorven zijn, veel meer is de genade van God en de gave in genade door de ene mens Jezus Christus is, overvloedig geweest over de velen’ (Rom.5:15). Door het woordje ‘niet’ is er opnieuw sprake van een omgekeerd beeld. De vraag is: is het nu wél gelijk of níét gelijk? Het is gelijk, maar dan omgekeerd. De daad van Adam is namelijk een omgekeerd of negatief beeld van de genadegift in Jezus Christus. ‘En de gave is niet zoals het zondigen van ene. Want het oordeel was uit één daad tot veroordeling, maar de genadegave is uit vele overtredingen tot rechtvaardiging’ (Rom.5:16). Van Adam kregen wij een schuld waar wij niks aan konden doen, maar van Christus ontvangen wij de genadegift. De schuld van Adam is daarmee een omgekeerd type van de genadegift van Christus. ‘Zoals het dus door één overtreding tot alle mensen tot rechtvaardiging strekt, zo ook strekt het door één gerechtigheid tot alle mensen tot rechtvaardiging van het leven’ (Rom.5:18). Eén misdaad tot verdoemenis is een omgekeerd beeld van één rechtvaardigheid over alle mensen. ‘Want zoals (gelijk) door de ongehoorzaamheid van de ene mens de velen tot zondaars zijn gesteld zijn, zo (alzo) zullen ook door de gehoorzaamheid van de Ene de velen tot rechtvaardigen gesteld worden’ (Rom.5:19). De ongehoorzaamheid van Adam is een omgekeerd beeld van de gehoorzaamheid van Christus. ‘Zoals de zonde heeft geregeerd door de dood, zo (alzo) ook de genade zou regeren door gerechtigheid tot het eeuwige leven, door Jezus Christus onzen Heer’ (Rom.5:21). De zonde die geheerst heeft, is een omgekeerd beeld van de genade die heerst. Als gelovigen leven we niet meer onder de heerschappij van de zonde, maar onder de genade. ‘Want de zonde zal over u niet heersen; want u bent niet onder de wet, maar onder de genade’ (Rom.6:14). ‘Ik spreek menselijkerwijs, om der zwakheid van uw vlees. Want zoals (gelijk) u uw leden hebt gesteld in slavernij van de onreinheid en der ongerechtigheid en de wetteloosheid tot de wetteloosheid, stelt nu zo uw leden in slavernij, van de gerechtigheid, tot heiliging’ (Rom.6:19). Vroeger dienden we de zonde omdat we niet anders konden, zo zouden we nu de rechtvaardigheid dienen, omdat we ook niet anders kunnen of willen. ‘Want zoals (gelijk) het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van het ene lichaam, hoewel vele, één lichaam zijn, zo (alzo) ook Christus’ (1Kor.12:12). In dit vers wordt het menselijk lichaam gezien als een type of uitbeelding van de Gemeente. Daaruit blijkt dat Bijbelse typologie of symboliek niet alleen binnen de Bijbel gevonden wordt, maar ook in de natuur (creatuur). Alles wat God voortbrengt, is een uitdrukking van Zijn wezen en per definitie symboliek. Want evenals (gelijk) in Adam allen sterven, zo (alzo) zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden’ (1Kor.15:22). Dit vers sluit aan bij Romeinen 5. De gedachte is dat allen die het leven van Adam hebben, sterven en allen die het leven van Christus hebben, opgewekt zullen worden. Sommigen begrijpen de typologie niet en trekken de verkeerde conclusie. Men laat dan het eerste deel van het vers weg en zegt dat alle mensen in Christus levend gemaakt zullen worden. Daarmee wordt deze tekst gebruikt voor de leer der alverzoening. ‘Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, er wordt een geestelijk lichaam opgewekt. Als er een natuurlijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam’ (1Kor.15:44). In dit vers is sprake van een parallel. Het woord ‘natuurlijk’ zou vertaald moeten worden met ‘ziellijk’. Het gaat namelijk om een lichaam dat ziel is. Het ziellijke lichaam gaat vooraf aan het geestelijke lichaam, maar het ziellijke lichaam is ook een uitbeelding van het geestelijke. ‘Zo (Alzo) is er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel; de laatste Adam tot een levendmakende geest’ (1Kor.15:45). In dit vers is Adam een omgekeerd type van Christus. ‘Maar niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke’ (1Kor.15:46). Het woord “natuurlijke” zou vertaald moeten worden met “ziellijke”. Het ziellijke, dat wil zeggen alle natuurlijke, materiële of stoffelijke dingen in de natuur zijn een uitdrukking van de geestelijke dingen. Met andere woorden: alles in de natuur is typologie of symboliek. ‘De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel’ (1Kor.15:47). De eerste mens is Adam, de tweede Mens is Christus. De eerste is een voorbeeld van Hem die komen zou. (Rom.5:14). ‘Zoals de stoffelijke is, zo zijn ook de stoffelijken; en zoals de Hemelse is, zodanige zijn ook de hemelsen’ (1Kor.15:48). Het lastige in dit vers is dat de parallel op verschillende manieren werkt. Adam is een type van Christus, maar Adam is ook een type van alle aardsen (Adamieten) en Christus is een type van alle gelovigen. Volgens Efeze 5:1 zouden wij navolgers Gods zijn. ‘Want de man is het hoofd van de vrouw, evenals (gelijk) ook Christus het hoofd is van de Gemeente; Hij is de Behouder van het lichaam. Maar zoals (gelijk) de gemeente aan Christus onderdanig is, zo (alzo) ook de vrouwen aan hun mannen in alles. Mannen, hebt uw vrouwen lief, evenals (gelijk) ook Christus de gemeente heeft liefgehad, en Zichzelf voor haar heeft overgegeven’ (Ef.5:23-25). In deze verzen staat een parallel beschreven. Gelijk de Gemeente onderdanig is aan Christus, zo zouden de vrouwen onderdanig zijn aan de man. De man is een type van Christus, of andersom: de vrouwen zijn een type van de Gemeente. ‘Weest samen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die zo wandelen als u ons tot voorbeeld hebt’ (Fil.3:17). Gelijk Paulus wandelde, zo zouden wij wandelen. ‘Wie zegt dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zó te wandelen als Hij gewandeld heeft’ (1Joh.2:6). Gelijk Christus wandelde, alzo zouden wij wandelen.

Dingen geestelijk onderscheiden

 Als men dingen geestelijk wil verstaan, betekent dat in de Bijbel dat dingen een ‘andere betekenis’ hebben en dat ze dus overdrachtelijk verstaan zouden worden. Zo staat er in Lukas 1:17 dat Johannes de Doper zou komen ‘in de geest en kracht van Elia’. Daarmee wordt bedoeld dat de profetie over de komst van Elia uit de laatste verzen van Maleachi wordt toegepast op de figuur en het werk van Johannes de Doper. Maar toen aan Johannes gevraagd werd: ‘Bent u Elia?’, zei hij: ‘Nee’. In geestelijke of overdrachtelijke zin was hij wel Elia. In Johannes 3:5 staat dat men uit water en Geest geboren zou worden. De uitdrukking ‘water en Geest’ betekent eigenlijk geestelijk water, oftewel water in de geestelijke of typologische betekenis. Water is in de Bijbel een beeld van het Woord van God. Men zou dus uit het Woord van God geboren moeten worden. Daaraan parallel loopt dat de hele oude schepping is voortgekomen uit het Woord Gods. Een mens wordt een nieuwe schepping door hetzelfde Woord Gods. En omdat een wedergeboorte een blijde gebeurtenis is, wordt het Woord van God een blijde boodschap (evangelie) genoemd. ‘Maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en dat is de besnijdenis: die van het hart, naar de geest, niet naar de letter; zijn lof is niet van de mensen, maar van God (Rom.2:29). De besnijdenis van het hart in de geest is een geestelijke besnijdenis. Dat betekent dat de besnijdenis naar de wet een type was van de geestelijke besnijdenis. Maar “-‘de wet heeft niet tot volmaaktheid gebracht’, volgens Hebreeën 7:19. Daarom is de volmaakte besnijdenis, de geestelijke besnijdenis van het hart. ‘Maar de natuurlijke mens neemt niet aan wat van de Geest God van God is’, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet begrijpen omdat het geestelijk beoordeeld wordt’ (1Kor.2:14). Het woord ‘natuurlijke’ zou vertaald moeten worden met ‘ziellijk’. De ziellijke mens begrijpt of vat niet de dingen die van de Geest van God zijn, omdat het om hogere dingen gaat met een geestelijke betekenis. Een groot deel van de Bijbel, met name het Oude Testament, bestaat uit typologie of symboliek. Door de typologie wordt het actueel en spreekt het over tegenwoordige dingen. Zo is bijvoorbeeld de besnijdenis in zichzelf een speciaal iets, maar het krijgt betekenis vanwege de typologie. Bijbelse waarheid wordt alleen begrepen door degenen die onvoorwaardelijk geloven. Als men zijn/haar vertrouwen stelt op de Heer en op Zijn Woord ontvangt men wijsheid of licht om de geestelijke dingen te kunnen verstaan. ‘Want ik wil niet, broeders, dat u onbekend is, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee zijn heengegaan, allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten en allen dezelfde geestelijke drank dronken. Want zij dronken uit een geestelijke steenrots die volgde; de steenrots nu was Christus’ (1Kor.10:1-4). De geestelijke spijs die zij aten, was het manna. De geestelijke drank die zij dronken, was water. Waarom worden spijs en drank geestelijk genoemd? Het manna en het water waren immers tastbaar. In Exodus 16:15 staat daarover geschreven: ’Want zij wisten niet, wat het was”. Vervolgens staat erachter: ‘Dit is het brood dat de Here u tot spijze gegeven heeft’. Maar men moet doorlezen want in vers 16 staat: ‘Dit is wat de Here geboden heeft’. Meestal leest men hier overheen, maar er staat letterlijk wat het was, namelijk ‘het woord dat de HEERE gesproken heeft’ (SV). Dat betekent dat het manna een geestelijke betekenis had. In Johannes 6:41 zegt de Heer daarover: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald’.

Metaforen

De metafoor is één van de meest voor komende stijlfiguren. In bovenstaand schriftgedeelte uit 1 Korinthe 10 staat dat zij allen ‘hetzelfde geestelijke voedsel aten en allen dezelfde geestelijke drank dronken. Want zij dronken uit een geestelijke steenrots’. In de praktijk was die steenrots de berg Horeb, maar hier staat dat het een geestelijke steenrots was. Waarom? Het gaat erom wat die steenrots geestelijk voorstelde, waar het een type van was. Vervolgens staat er: …de steenrots nu was Christus’. In zichzelf is dat onzin, want de rots was Christus niet, het was de berg Horeb. Deze stijlfiguur wordt een metafoor genoemd en komt erg veel in de Bijbel voor. De term ‘is’ heeft bij een metafoor de betekenis van: een representatie van, een type van, een uitbeelding van, een voorbeeld van, enzovoorts. Het woord ‘metafoor’ betekent letterlijk ‘overdragen’. ‘Meta’ wordt vertaald met ‘over’ en ‘fora’ wordt vertaald met ‘dragen’. De betekenis wordt dus overgedragen van het één naar het ander door het woordje ‘is’ of ‘zijn’. Men wijst bijvoorbeeld naar een foto en zegt: ‘Dit is pa’. De foto is niet echt pa, maar overdrachtelijk. ‘En nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: Neemt: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo ook de drinkbeker na de maaltijd, en Hij zei: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed; doet dit, zo dikwijls u die drinkt, tot mijn gedachtenis’ (1Kor.11:24-25). In deze verzen staat een slecht begrepen metafoor, namelijk: ‘…dit is mijn lichaam” (vers 24) en ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed’ (vers 25). Het gaat hier natuurlijk niet om een technische of causale uitspraak, maar om een overdrachtelijke. Het betekent dat het brood een representatie, een type, een uitbeelding of een voorbeeld van het lichaam van Christus is en de wijn in de drinkbeker is een representatie of een type van het bloed van het nieuwe verbond. In het Johannes evangelie komen veel metaforen voor. De Here Jezus zegt bijvoorbeeld: “k ben het licht der wereld; Ik ben de deur; Ik ben de Goede Herder; Ik ben de opstanding; Ik ben de weg, de waarheid en het leven; Ik ben de ware wijnstok’, enzovoorts. In de Openbaring van Johannes komen ook metaforen voor, bijvoorbeeld: de kandelaren zijn de zeven gemeenten; het reukwerk zijn de gebeden der heiligen; de zeven hoofden (van het beest) zijn zeven bergen en ook zeven koninkrijken. Andere bekende voorbeelden van metaforen zijn: De H is mijn Herder (Ps.23:1). Want de Here God is een zon en schild (Psalm 84:12). Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen (Mat.13:37). De akker is de wereld (Mat.13:38). De maaiers zijn de engelen (Mat.13:39). ‘Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis. Want dit zijn twee verbonden: het één van de berg Sinaï die tot slavernij baart, dat is Hagar. Hagar nu is de berg Sinaï in Arabië en komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, want dit is in slavernij met haar kinderen; maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder’ (Gal.4:24-26).

Het woord ‘zinnebeeldige betekenis’ in vers 24 is de vertaling van het Griekse woord ‘allegoreo’. Ons woord ‘allegorie’ is daarvan afgeleid. Volgens de letterkunde is een allegorie een metafoor die door het gehele verhaal of gedicht wordt volgehouden. De vraag in dit schriftgedeelte is: welke dingen hadden een andere betekenis? De twee verbonden, maar het gaat hier over twee vrouwen: Hagar en Sara. Vers 24 laat een prachtige metafoor zien: ‘dat is Hagar’, daarmee wordt bedoeld dat Hagar de representatie van het oude verbond is. In vers 25 staat het volgende: Hagar is Sinaï, dat wil zeggen Hagar komt overeen met de berg Sinaï, met het Jeruzalem dat nu is, met dienstbaarheid en dus het oude verbond. De parallel ligt natuurlijk in Sara. Zij is de representatie van het nieuwe verbond. Sara komt overeen met Jeruzalem dat boven is, dat vrij is en niet dienstbaar. Door de parallel wordt duidelijk dat het oude verbond een omgekeerd beeld is van het nieuwe verbond en dat de slavernij van het oude verbond onder de wet een beeld is van de vrijheid van het nieuwe verbond. Dubbele typen Hagar en Sara fungeren in Galaten 4 als dubbele typen, dat wil zeggen typen die als een tweeheid voor komen. Hagar als beeld van het oude verbond en Sara als beeld van het nieuwe verbond. In het Oude Testament komen nog meer dubbele typen voor. Andere voorbeelden zijn: Elia en Elisa, Mozes en Aäron, de twee bokken op Grote Verzoendag, de twee duiven bij de reiniging van de melaatse. De ene is meestal een beeld van de vernedering van Christus, van Zijn lijden en sterven en toepassingen daarvan op Zijn volk en werk. De andere is een uitbeelding van de verhoging van Christus. Elia en Elisa zijn daar een mooi voorbeeld van. Ze lijken veel op elkaar, maar de dingen gingen bij Elia tamelijk moeizaam en omslachtig en bij Elisa ging alles als vanzelf. Hij hoefde niet te vluchten, kon gewoon thuisblijven en vertoonde zich nauwelijks. Met z’n tweeën trokken ze door de Jordaan; Elisa kwam terug en Elia bleef weg. Daarmee is Elia een beeld van Jezus in Zijn vernedering en Elisa een beeld van de opgewekte Christus. Een ander voorbeeld van dubbele typen staat in Matthéüs 1. Daar wordt het geslachtregister van Jezus Christus beschreven. Volgens vers 17 zouden de geslachten geteld worden. Het gaat om drie reeksen van veertien geslachten tot Christus. Uit de laatste reeks blijkt dat Jezus nummer dertien is en Christus nummer veertien. Ze worden apart geteld. Jezus is degene, die vernederd werd en Christus, de opgewekte, zal Koning zijn. In Romeinen 7:2-4 staat een andere parallel. Israël was onder het oude verbond getrouwd met Jehovah. Maar Hij stierf en daarom was de vrouw vrijgemaakt van de wet van de man, opdat zij zich kon verbinden aan een andere man, namelijk aan degene, die uit de dood was opgestaan. Hij is niet echt een ander, maar staat in een andere positie en in een andere hoedanigheid. Hij is namelijk niet meer degene van het oude verbond, maar is de Middelaar van het nieuwe verbond. Dat maakt het grote verschil.

Adviezen hoe men met Bijbelse typologie om zou gaan

Er zijn in principe geen regels hoe men met Bijbelse typologie om zou gaan. Om stijlfiguren, idiomatische uitdrukkingen of beeldspraak te begrijpen, is in de eerste plaats: goede wil nodig en in de tweede plaats: ervaring. In het Nieuwe Testament wordt op verschillende plaatsen typologie letterlijk benoemd. De bedoeling van deze verzen is dat men leert hoe het werkt. Maar als men deze enkele typen, die zwart op wit genoemd worden, niet begrijpt, zal men de anderen ook niet herkennen. De meest essentiële typologie die in de Bijbel voor komt, is het verschil tussen het oude en het nieuwe verbond. De verhoudingen tussen deze twee verbonden worden uitgebreid beschreven. Andere voorbeelden die de Bijbel aanreikt, is de vergelijking tussen Adam en Christus in Romeinen 5 voortgezet in 1 Korinthe 15, of de vergelijking tussen de dienst van de oudtestamentische Hogepriester op Grote Verzoendag en de tegenwoordige dienst van de Zoon des mensen in de hemel. Men kan deze voorbeelden eerst goed begrijpen om het verschijnsel typologie te verstaan. Daaruit volgt een belangrijk advies: Bijbelse typologie wijst in eerste instantie altijd op de persoon van Christus. Dat blíjft de essentie. Bij het bestuderen zou men zich daarom altijd afvragen op welke wijze over Christus gesproken wordt. Men zou zich niet richten op de periferie (= omtrek, in de zin van details), maar men zou weten waar een geschiedenis of persoon een uitbeelding van is en daarna pas de details invullen. In eerste instantie gaat het altijd om de grote lijnen. Vergelijk het maar met het leggen van een puzzel. Verstandig is om als eerste de randen te leggen en daarna de contouren en tot slot de details. Zo werkt typologie ook. Men zou zich als eerste richten op wat wel bekend is. Het is heus geen schande om bepaalde details niet te kennen.

Typen kunnen personen zijn

Zo komen als typen van Christus voor: Adam, Noach, Abraham, Sara, Hagar, Izak, Ismaël, Jozef, Mozes, Jozua, Simson, Saul en David. Eigenlijk zijn alle oudtestamentische figuren op één of andere wijze een type van Christus.

Typen kunnen ook voorwerpen zijn

Een mooi voorbeeld daarvan zijn de voorwerpen die in verband met de eredienst in de tabernakel of tempel werden gebruikt. Maar ook het voorhangsel, de vaten en alle ceremoniën onder de wet worden als typen beschreven. En zelfs Babel, Jeruzalem en Egypte, enzovoorts.

Bijbelse gebeurtenissen of geschiedenissen zijn een uitbeelding van de dood en opstanding van Christus. Bijbelse typologie mag nooit ten koste gaan van de letterlijke en historische betekenis van de Schrift. Zo was Jona, als type van Christus, een historische figuur en de verhoogde slang uit Johannes 3 als type van Christus was een historisch voorwerp. Hieruit volgt dat typen ook een profetisch karakter hebben. Ze spreken in het algemeen over toekomende dingen en maken daarmee een essentieel deel uit van de heilsgeschiedenis. Ze zijn door God ontworpen, naar zijn plan gemaakt en door zijn Geest geïnspireerd. Daarom zou men er met respect en voorzichtigheid mee omgaan en men zou ze vooral niet zelf maken. Een ander belangrijk advies is: typologie is prachtig, maar het is en blijft een illustratie. Daarmee wordt bedoeld dat men er geen leer op mag bouwen. Het heeft in de Bijbel juist een verbergende functie, zoals in de gelijkenissen. Men zou een leer kennen en daarna de illustraties ervan in de Bijbel terugvinden. Soms is het toch mogelijk om ineens details in te vullen. Een voorbeeld in dit verband gaat over de leer van de tien stammen. Deze leer staat letterlijk in de Bijbel, maar de sterkste argumenten hiervoor zijn in de illustraties of de typen te vinden en bevestigen daarmee dat het waar is. Andersom kan niet. Men zou nooit een leer baseren op de illustraties of de typen. Het belangrijkste advies is: men zou zich te allen tijde bewust zijn dat men een dienaar van het Woord van God is. Dat betekent dat het Woord over ons heerst en wij niet over het Woord. Het is helemaal niet moeilijk om bij welke gelegenheid dan ook een bijbeltekst te citeren. Er is er altijd wel één te vinden. Spreekwoordelijk is het systeem, waarbij men de Bijbel neemt en op een willekeurige bladzijde openslaat en daar moet dan het advies, de boodschap of de profetie staan. Zo werkt het natuurlijk niet. Men zou serieus, met alle respect en eerbied, met het Woord van God omgaan, in het besef dat het Woord zich van ons meester zou maken. Als dat niet gebeurt, dan is men verkeerd bezig en ligt de fout bij onszelf. Men zou typologie dus niet gebruiken om de meest wilde theorieën te ventileren of om indrukt te maken of er de kost mee te verdienen. Integendeel! Men zou zich verblijden in alles wat in beelden en illustraties in de Bijbel te vinden is. Ze onderwijzen ons, ze brengen ons bewondering bij voor het Woord van God en ze bewijzen dat Gods Woord waarheid is. Omgekeerd is ook waar: als men niet gelooft dat Gods Woord de waarheid is, dan kan men met typologie niets. Maar als men het Woord van God aanvaardt, zal dat bevestigd worden in de typologie, in de beelden, in de illustraties waar de Bijbel vol mee staat.

____________________________________________________________________________________________