Nieuwe Testament – Drie toespraken van Paulus – Handelingen 17 – Deel 2 – Voor de heidenen

7 augustus, 2023

Nieuw Testament – Handelingen

Drie toespraken van Paulus

Paulus toespraak voor de heidenen – Handelingen 17

Inleiding

‘Welke God verkondigen wij?’ Handelingen 17:24-31

 In de tijd dat de apostel Paulus de stad Athene bezocht kwam hij in aanraking met een samenleving die zich door twee zaken onderscheidde. Ten eerste was het een stad vol afgodsbeelden en de schrijver Petronius, die leefde ten tijde van keizer Nero (37-68 n.Chr.), schreef ‘dat het in Athene gemakkelijker was een god te vinden dan een man’. Ten tweede hielden de mensen zich bezig met verschillende vormen van filosofie; Paulus ontmoette er namelijk enige van de Epikureïsche en Stoïcijnse wijsgeren. In het kort gezegd was de filosofie van de Epicuriërs ‘geniet van het leven’ en van de Stoïcijnen ‘verdraag het leven’. Zowel de afgodendienaars als de filosofen waren echter niet door de wijsheid tot de kennis van God gekomen (1 Kor.1:21).

Wie ooit Athene bezocht heeft kan zich nog steeds verbazen over de enorme bouwwerken en kunstwerken, artistieke hoogstandjes van die tijd. Maar daardoor was Paulus niet zozeer onder de indruk, eerder was hij geprikkeld door het zien van de vele afgodsbeelden omdat hij wist dat achter die afgoden demonen schuilgingen (1 Kor.10:20). Zoals gebruikelijk begon Paulus de verkondiging in de synagoge – eerst de jood, dan de Griek – daarna in het openbaar, op de markt, waardoor hij in aanraking kwam met de Epikureïsche en Stoïcijnse wijsgeren die Paulus meenamen naar de Areópagus waar hij de ‘mannen van Athene’ mocht toespreken (Hand. 17:22). Paulus was goed voorbereid, de tijd dat hij moest wachten had hij nuttig gebruikt (Hand. 17:16).

Paulus begon zijn toespraak niet met verwijzingen naar Gods roeping van Abraham en zijn handelen met het volk Israël zoals hij dat in zijn rede voor de joden in Antiochië had gedaan (Hand.13). De Atheners hadden daarvan immers geen kennis, maar hij ‘stapt in’ op hun niveau door te zeggen: ‘Mannen van Athene, ik zie voor mijn ogen, dat gij in elk opzicht buitengewoon ontzag voor godheden hebt’ (Hand.17:22). Daarna spreekt hij tot hen over ‘de God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde’ (Hand.17:24).

We kunnen in Paulus’ toespraak op zijn minst een vijftal aspecten van God onderscheiden:

  1. God als Schepper. (Hand.17:24)

‘De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is’

De Grieken hielden er verschillende theorieën op na betreffende het ontstaan van de wereld. De Epikuriërs waren atheïsten, de Stoïcijnen geloofden dat er een universele geest was en dat alles god was. De Atheners waren erg religieus – ik zie dat gij in elk opzicht buitengewoon ontzag voor godheden hebt – en dat had ertoe geleid dat er zelfs een altaar gewijd was aan een onbekende God. Dat gegeven gebruikt Paulus als aanleiding om zijn toespraak te beginnen door te zeggen: ‘Wat gij dan, zonder het te kennen, vereert, dat verkondig ik u’ (Hand.17:23). Paulus geeft duidelijk aan dat de God die hij verkondigd, de Schepper is van hemel en aarde en dat Hij niet leeft in met handen gemaakte tempels die Zich ook niet door mensenhanden dienen, alsof Hij nog iets nodig had, daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft.

Paulus ging in op mogelijke overeenkomsten en niet om verschillen te benadrukken en daardoor kreeg hij hun aandacht. De God die Paulus verkondigde was geen God die in door mensen gemaakte tempels woonde, zoals de tempels op de Akropolis, en ook geen God die afhankelijk was van mensen, alsof Hij nog iets nodig had. Deze gedachte vinden we ook in bijna dezelfde bewoording terug bij Stéfanus in zijn toespraak tot de joodse Raad in Handelingen 7:49. Neen, het was de God Die zelf leven en adem en alles geeft, Die uit één enkele (mens, bloed) het gehele menselijke geslacht heeft gemaakt (Hand.17:26). Eén enkele mens, dat is Adam. Paulus bevestigt hier de historiciteit van Adam en uit hem de afstamming van het gehele menselijke ras. Dit laatste hield in dat de Grieken geen speciaal ras waren, zoals ze ervan uitgingen.

  1. God als Onderhouder. (Hand.17:25)

‘Daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft’

Na Paulus betoog over God, de schepper van hemel en aarde gaat hij verder om aan te tonen dat God terdege met zijn schepping betrokken is en blijft. Dus geen sprake van deïsme, de leer die God als Schepper erkent, maar gelooft dat Hij zich sinds de schepping niet meer met haar inlaat en dus het werk van de onderhouding loochent.

Aan Timotheüs schrijft de apostel Paulus: ‘dat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die een Heiland is voor alle mensen, inzonderheid voor de gelovigen. (1Tim.4:10-11). De vermelding in deze tekst ‘dat God een Heiland is voor alle mensen’ kan de indruk geven dat alle mensen dan ook behouden worden en dat is geloof ik in genoemde tekst niet de bedoeling. Ik geef dan ook de voorkeur aan de Telos vertaling die het woordje Heiland vertaald als ‘Onderhouder’, en dat geeft denk ik beter de bedoeling van deze tekst weer mede gelet op de context. Dat God de Onderhouder is van deze wereld sluit aan bij een andere tekst in het boek Handelingen waar staat dat ‘Hij ten tijde der geslachten, die achter ons liggen, alle volken op hun eigen wegen heeft laten gaan, en toch heeft Hij Zich niet onbetuigd gelaten door wel te doen, door u van de hemel regen en vruchtbare tijden te geven en aan uw harten overvloed van spijs en vrolijkheid te schenken’ (14:16-17). Psalm 147:7-9 beschrijft de relatie tussen God en zijn schepping als volgt: ‘Zingt de HERE een loflied toe, psalmzingt onze God met de citer, Hem, die de hemel met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die op de bergen gras doet uitspruiten, die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen.’

  1. God als Bestuurder. (Hand.17:26-29)

‘Hij heeft uit één enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om  op de ganse oppervlakte der aarde te wonen’

De gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis zijn voor een ongelovige een warboel, er is geen lijn in te ontdekken. Voor een gelovige ligt dat anders want hij gelooft in een God ‘Die van den beginne de afloop verkondigt’ (Jes.46:10). ‘God regeert over de volken, God is gezeten op zijn heilige troon’ (Ps.47:9). Deze kennis geeft zin, doel en richting aan de schepping waarin wij leven. Veel andere teksten bevestigen de gedachte aan Gods bestuur. ‘Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, al de rechters der aarde’ (Spr.8:15-16; Dan.4:34-35).

Door Gods bestuur over de volkeren zoekt Hij wegen om de mensen te bereiken zodat ze Hem ‘al tastende’ zouden vinden (Hand.17:27) ‘Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfenis toedeelde, toen Hij de mensenkinderen van elkander scheidde, heeft Hij de grenzen der volken vastgesteld’ opdat ze Hem zouden zoeken en zij Hem al tastende zouden vindenemH (Deut.32:8; Hand.17:27).

Maar dat is natuurlijk niet het ultieme doel dat God voor ogen heeft, dat doel is ‘opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!’ (Fil.2:10-11). Wij mogen uitzien naar dat moment wanneer de Zoon aan God zal vragen en Hij Hem zal geven, de volken tot zijn erfdeel en wanneer het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij als koning zal heersen tot in alle eeuwigheden (Ps.2:8; Op.11:15).

  1. God als Redder. (Hand.17:30)

‘God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen’

God is niet in oorlog met de mensen, maar de mensen zijn in oorlog met God!’ In elk hoofdstuk van de brief van Paulus aan Titus vinden we de uitdrukking ‘God, onze Heiland’ (Tit.1:3; 2:10; 3:4). We denken met Kerst aan het feit dat God ‘vrede op aarde’ heeft laten verkondigen door de engelen. ‘Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen’ (Tit.2:12). Dat betekent niet dat alle mensen zonder meer behouden worden, want dan had Paulus niet zoveel inspanning hoeven te doen om de mensen aan te zeggen ‘laat u met God verzoenen!’ (1Kor.5:20). Nee, de gerechtigheid van God is door het geloof in Jezus Christus, voor allen die geloven (Rom.3:22).

God is liefde, en die liefde ten aanzien van ons is zichtbaar geworden doordat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem (1Joh.4:9). De voorwaarde om dit nieuwe leven in Christus te kunnen ontvangen is bekering. Vandaar dat God verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen (Hand.17:30). Kan het nog duidelijker? Je zou het ook anders kunnen benaderen en, met Petrus zeggen, dat God niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen (2Petr.3:9). Zo getuigde Paulus tot Joden en Grieken zich te bekeren tot God en te geloven in onze Heer Jezus (Hand. 20:21). Dus niet door religiositeit, filosofie of via de afgoden maar door geloof in Jezus Christus (Joh.1:12-13).

  1. God als Rechter. (Hand. 17:31)

‘Omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen’

Waarom het bevel van God aan de mensen om zich te bekeren? Vers 31 geeft daarop het antwoord: ‘omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken.’ Het aankondigen van een ‘oordeelsdag’ is geen middeleeuwse bangmakerij maar Bijbelse realiteit. ‘En zoals het de mensen beschikt is, éénmaal te sterven en daarna het oordeel’ (Hebr.9:27). Degene die dat oordeel ten uitvoer zal brengen – ‘een man die Hij aangewezen heeft, – is de Heer Jezus. In Johannes 5:22 staat: ‘Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven’. In Petrus rede tot Cornelius zegt hij: ‘Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden’ (Hand.10:42).

Tot zo ver konden ze hun reacties nog voor zich houden maar als Paulus gaat spreken over de opstanding van doden begonnen sommigen te spotten, terwijl anderen zeiden we zullen u hierover nog wel eens horen. De Epicureeërs geloofden niet in de onsterfelijkheid van de ziel, de Stoïcijnen echter wel en geloofden in een voortbestaan van de ziel, die eventueel kon overgaan in het goddelijke, maar niet in een opstanding uit de doden. Zoals eerder vermeld de opstanding van Christus is de kern van het evangelie, om dat aan te tonen heeft de apostel Paulus in de brief aan de Korinthiërs er een heel hoofdstuk aan gewijd en verbind er verregaande consequenties aan (1Kor.15). ‘Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding der doden is? Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof’ (1Kor.15:12-14).

Besluit.

Uit het boek Handelingen komen we niet te weten welke de resultaten zijn geweest op de prediking van de apostel dan dat enige mannen zich bij hem aansloten, en tot geloof kwamen, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, genaamd Damaris, en anderen met hen (Hand.17:34). Wanneer Eusebius (260-340) in zijn kerkgeschiedenis over Dionysius schrijft ‘die het opzienerschap in Athene vervulde’ mogen we ervan uitgaan dat er een gemeente is ontstaan. Clemens (125-250) schrijft in verzoekschrift aan Antonius dat zijn vader ‘aan diverse steden heeft geschreven om niet gewelddadig tegen de onzen (de christenen) op te treden, zoals aan Larissa, Thessalonica, Athene en de rest van de Grieken’. Het zaad van het Evangelie, uitgestrooid door de apostel Paulus, is niet vruchteloos gebleven!

_________________________________________________________________________________________________________________________________________