Nieuwe Testament – Drie toespraken van Paulus – Deel 3 – Handelingen 20

7 augustus, 2023

Nieuw Testament

Drie toespraken van Paulus

Paulus toespraak voor de Gemeente

Deel 3 – Handelingen 20

Inleiding

Paulus’ afscheid – Handelingen 20:17–38

Dit is de derde en laatste rede van de apostel Paulus die wij behandelen en is gericht aan de oudsten van de gemeente in Efeze. In Handelingen 18:19vv. vinden we de eerste vermelding van een bezoek van de apostel Paulus aan Efeze waar hij ruim drie jaar verbleef. Hoewel hij gevraagd wordt om te blijven doet hij dat niet, maar beloofd later terug te komen (Hand.18:20). Van dat bezoek vinden wij het verslag in hoofdstuk 19. In hoofdstuk 20:13-16 lezen we dat Paulus geen tijd heeft gehad Efeze nog eens te bezoeken omdat hij op de pinksterdag in Jeruzalem wilde zijn. Als hij aankomt in Milete, zo’n 50 km. ten zuiden van Efeze, laat hij de oudsten van die gemeente bij zich komen, spreekt hen toe en neemt afscheid. Zijn toespraak kun je in drieën delen:

  1. Verleden – Een terugblik (Hand.20:17-24)

‘Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien’ (Psalm 126:5).

Deze Psalm geeft goed weer hoe het leven en werk van de apostel Paulus was geweest, hij had immers God gediend onder tranen en beproevingen! Zijn motief was ‘de Heer dienen’ en zijn houding was er een van nederigheid, daarin toonde hij het karakter van de Heer Jezus die kon zeggen: ‘Ik ben zachtmoedig en nederig van hart’ (Mat.11:29). Paulus wilde een voorbeeld voor de gelovigen zijn en dat is hij ook geweest (1Kor.11:1).

Paulus deed niets in het verborgene, hij preekte de gehele raad van God publiekelijk en binnenshuis. Hij sprak tot alle mensen en verheerlijkte Christus. Dat is het model dat ook wij mogen navolgen. Ondanks de vijandschap van de Joden die hij ervaren had, had hij geen rancune ten opzichte van hen en verkondigde hij zowel aan hen als aan de Grieken de bekering tot God en het geloof in de Heer Jezus. Paulus’ boodschap was immers ‘het evangelie van de genade van God’ een genade die hij zelf ook had ervaren.

Dan begint Paulus te spreken over zijn naderend afscheid. Paulus was gebonden in zijn geest (niet de Heilige Geest!) om naar Jeruzalem te gaan. Hij had dat voornemen al eerder kenbaar gemaakt (Hand.19:21) Er bestaan serieuze twijfels of Paulus hierin al of niet in de wil van God was. Hij zegt in vers 23 dat de Heilige Geest hem van stad tot stad betuigt (misschien door de dienst van lokale profeten?) dat hem gevangenschap en verdrukking wachten. In 21:4 en 10-14 wordt hij nadrukkelijk gewaarschuwd niet naar Jeruzalem te gaan. Mogelijk houden de woorden ‘door de Geest’ in dat ze door de Geest wisten dat Paulus lijden te wachten stond indien hij naar Jeruzalem ging. Ondanks deze waarschuwingen kunnen we concluderen dat Paulus vastbesloten was om toch op te gaan naar Jeruzalem, zoals de Heer Jezus dat eerder had gedaan (Luk.9:51). Zoals blijkt uit Handelingen 23:11 was Jeruzalem slechts een tussenstation op weg naar Rome (Hand.19:21). Als het niet God uitdrukkelijke wil was, dan was het onder Gods toelating dat Paulus naar Jeruzalem kon gaan.

  1. Heden – Een bemoediging (Hand.20:25-28)

‘En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk, mijn aangezicht niet meer zien zult (Hand.20:25).

Paulus was niet bezorgd over zichzelf; hij was bezorgd over de gemeente in Efeze waar hij niet meer zou komen. Maar zorg beperkte zich niet alleen tot de gemeente in Efeze, dagelijks overviel hem de bezorgdheid over al de gemeenten zegt hij in 2Korinthiërs 11:28. Paulus had de gelovigen drie jaar voorbereid voor hun toekomstige taak door hen de hele raad van God te verkondigen (Hand.20:31,20,27). Elders zegt hij met betrekking tot zijn dienst aan de gemeente: ‘Haar dienaar ben ik geworden krachtens de bediening, die mij door God is toevertrouwd, om onder u het woord van God tot zijn volle recht te doen komen’ (Kol.1:25). Dus ze waren goed geïnstrueerd, wat ook nodig zou zijn zoals we verderop zullen zien.

Hij vermaande de oudsten om alert te zijn, het eerst op zichzelf. Als zij faalden in hun geestelijke wandel, dan zou de hele gemeente eronder lijden. Daarna vermaande hij hen om de gemeente te hoeden. Als oudsten waren zij verantwoordelijk om de kudde te leiden, te voeden en te beschermen voor geestelijke aanvallen. Vers 28 kan aanleiding geven aan de gedachte dat oudsten er zijn om te heersen, omdat gesproken wordt om toe te zien op de gehele kudde waarover de heilige Geest hen tot opzieners had gesteld. Petrus helpt ons wat dat betreft uit de droom wanneer hij schrijft: ‘hoedt de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, naar de wil van God, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over hetgeen u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden der kudde’ (1Petr.5:3) Oudsten zijn er niet voor om te heersen maar om de Gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft (vers 28). ‘De heerser is de eerste dienaar van de staat,’ schreef De Pruisische koning Fredrik de Grote in 1572. Voor hem was een kroon slechts ‘een hoed waar de regen doorheen kwam’.

3. Toekomst – Een waarschuwing (Hand.20:29-38)

‘En nu, ik draag u op aan de Here en het woord zijner genade’ (Hand.20:32)

 Paulus waarschuwde voor twee gevaren die de Gemeente in de toekomst zouden bedreigen. Ten eerste wolven die de kudde van buiten zouden aanvallen, (vers29) en ten tweede valse leraars die van binnenuit zouden opkomen om de discipelen achter zich aan te trekken (vers 30). De geschiedenis vertelt ons dat deze profetieën helaas zijn uitgekomen.

Tot aan de komst van Constantijn de Grote heeft de Gemeente veel en erge vervolgingen gekend van ‘wolven die de kudde aanvielen’, de Romeinse overheid. De ‘vuurgloed’ in hun midden (1Petr.4:12) waarvoor de apostel Petrus al waarschuwde brak los tijdens de regering van keizer Nero en duurde tot 312 toen Constantijn de Grote het christelijk geloof aannam. Door het edict van Milaan van 313 werd officieel de volledige godsdienstvrijheid in het Rijk uitgeroepen. Pas onder Theodosius werd het christendom vanaf 380 tot staatsgodsdienst verheven. Een enorme verandering, dat ‘achteraf gezien’ geen verbetering was.

Valse leraars ‘die van binnenuit kwamen’ zijn er altijd geweest, zowel in de begintijd, maar vooral, als ik het zo mag zeggen, in de eindtijd. (1Tim.1:19-20; 4:1-3; 2Tim.1:15; 2:17-18; 3:1-9). De oproep in de brief van Judas om ‘tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is’ blijft dan ook tot op vandaag actueel (Judas vers 3). Vooral vanaf het midden van de achttiende eeuw, als gevolg van de zogenaamde Verlichting, waarin het verstand over het Woord ging heersen, hebben vele valse leraars hun kans schoon gezien en Gods Woord aangepast aan het denken van de mens. De gevolgen daarvan kunnen we tot op vandaag om ons heen zien en nergens zo duidelijk als in West-Europa. De duivel heeft zich al die eeuwen in beide gedaanten laten zien, ten eerste als een brullende leeuw en ten tweede als een engel van het licht. ‘Het is dus niets bijzonders, indien ook zijn dienaren zich voordoen als dienaren der gerechtigheid’ zegt Paulus (2Kor.11:15).

Paulus stelde zichzelf als een voorbeeld voor de andere oudsten en/of herders. Hij droeg ze (in gebed) op aan God en aan het Woord, want ‘gebed en het Woord’ zullen een plaatselijke Gemeente opbouwen (Hand.6:4). Hij waarschuwende hen niet hebzuchtig te zijn. Paulus werkte met zijn eigen handen, maar hij maakte ook duidelijk dat zijn inzet niet als norm toegepast hoefde te worden op anderen die het evangelie verkondigen (1Kor.9:14). Maar natuurlijk kan Paulus’ onzelfzuchtig voorbeeld zeker worden nagevolgd door al Gods dienstknechten. Hij herinnert hen aan een zaligspreking van Christus die we niet in de Evangeliën vermeld vinden: ‘Het is gelukkiger te geven, dan te ontvangen’. Christelijke dienstknechten dienen ernaar te zoeken hoe ze anderen kunnen dienen, eerder dan dat anderen hun dienen.

Besluit.

Wat een ontroerend tafereel zien we in de verzen 36-38! Paulus en de oudsten knielden neer en de grote apostel bad met hen allen. Ze weenden omdat ze wisten dat ze hem nooit meer zouden zien, tenminste niet hier op aarde. Spurgeon vertelde eens over een man die tegen een stervende gelovige zei: ‘Vaarwel, vriend! Ik zal je nooit meer zien in het land van de levenden! De stervende Christen antwoordde: ‘Ik zal jouw misschien weerzien in het land van de levenden waar ik naar toe ga. Dit hier is het land van, de stervenden!’

Als er een liefdevolle band is tussen Gods dienstknechten en Gods volk, wat voor zegen zullen ze dan ervaren! Paulus verliet hen en ging op naar Jeruzalem. Hij nam de bijdragen voor de gelovige Joden mee, en in zijn hart was een vurig verlangen om nogmaals voor zijn volk te getuigen. Paulus de prediker zou in Jeruzalem Paulus de gevangene van Jezus Christus worden.

______________________________________________________________________________________________________________________________