'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
Het is al vaker gezegd: ‘het boek Handelingen is een overgangsboek’. Handelingen vormt de overgang van (1) het evangelie naar de brieven; (2) van het Jodendom naar het christendom; (3) van de Wet naar de Genade; (4) van de Joden naar de heidenen en (5) van het Koninkrijk naar de Gemeente. We zien in dit boek de geleidelijke terzijdestelling van Israël en de uitbreiding van de verkondiging van het evangelie van de genade naar de volkeren. Het boek begint in Jeruzalem en eindigt in Rome. Handelingen 1–7 beschrijft de prediking van de boodschap van het koninkrijk voor de Joden. Drie moorden symboliseren de verwerping van Gods aanbod aan Israël. Door Johannes de Doper te doden verwierp de Joden God de Vader. Daarna kwam de Heer Jezus die ze eveneens verwierpen en doden en daarmee verwierpen ze God de Zoon. Toen Stéfanus werd gedood was dat de verwerping van God de Heilige Geest. De dood van Stéfanus sluit het aanbod van God aan de Joden af (vgl. Mat.21:33-46; Heb.1:1). Hoofdstuk 8-10 vormen een overgang. In hoofdstuk 8, gaat het evangelie van de Joden naar de Samaritanen. In hoofdstuk 9 wordt Saulus gered en verder voorbereid op zijn toekomstige dienst voor de Gemeente. Vanaf hoofdstuk 10 gaat het evangelie naar de volkeren, en Petrus verdedigd deze nieuwe start in hoofdstuk 11. In hoofdstuk 12 zien we Petrus voor de laatste keer als de leider onder de gelovigen. In hoofdstuk 13, neemt Paulus de leiding over tot aan het einde van het boek.
Schrijver
Lukas, de geliefde geneesheer, is de schrijver van het boek Handelingen. Op grond van handschriften en woordgebruik wordt aangenomen dat Lukas de schrijver van Handelingen is en ook op grond van de beginverzen van ‘zijn’ evangelie. In de oudheid is hij door de meeste kerkvaders genoemd als de schrijver, daarover is nooit twijfel geweest. Hij wordt in het NT vermeld in Kol.4:14; 2Tim.4:10 en Fm.:24. Het ‘eerste boek’ (Hand.1:1) is het evangelie naar Lukas (zie Luk.1:1-4). Lukas was een arts (Kol.4:14) die deel uitmaakte van Paulus’ reisgezelschap (Hand.16:8-10); let op de verandering van ‘zij’ in ‘wij’ en reisde met de zendeling mee naar Filippi. Vermoedelijk bleef hij daar en vergezelde Paulus niet meer totdat hij terugkwam tijdens zijn derde reis (Hand.20:6). Het wordt algemeen aangenomen dat Lukas een niet-jood was.
Thema
Het is heel belangrijk dat we het hoofdthema van het boek Handelingen goed begrijpen, en daarvoor is het verwerven van een totaaloverzicht een vereiste.
In dit boek zien we de boodschap van het Koninkrijk en de geleidelijke terzijdestelling van het volk Israël; we worden getuige van de uitbreiding van de Gemeente en de boodschap van de genade van God. In de hoofdstukken 1-7, bevinden we ons duidelijk op Joodse bodem. Als we in het oog houden dat Handelingen een voortzetting is van het Evangelie naar Lukas en terugdenken aan Lukas 24:46vv, dan zien we waarom de discipelen in Jeruzalem begonnen: Christus had hun het bevel gegeven om daar te blijven totdat de Heilige Geest zou komen. Hun dienst zou beginnen in Jeruzalem ‘eerst de Jood’ (Rom.1:16). Zelfs als we even vooruitkijken in Handelingen 8:1, dan zien we dat de apostelen in Jeruzalem bleven terwijl de andere gelovigen vluchtten. Ze waren niet ongehoorzaam aan de Heer, maar volgden de bevelen op die Hij hun had gegeven.
Hieronder volgen een aantal Schriftplaatsen vermeld in Handelingen 1-7, die duidelijk maken dat de toenmalige dienst van de apostelen gericht was naar het Joodse volk en dat de boodschap het evangelie van het koninkrijk betrof:
(1) De discipelen verwachten de oprichting van het Koninkrijk (1:6), en Christus bestrafte hun vraag niet. Hij had hun immers beloofd dat ze zouden zitten op twaalf tronen (Mat.19:28)?
(2) Het was nodig dat ze een twaalfde apostel verkozen (1:22) als vervanger van Judas, zodat Christus’ belofte (zie pt.1) in vervulling zou kunnen gaan. Paulus kon die nieuwe apostel niet zijn, omdat zijn dienst hoofdzakelijk gericht was naar de heiden volkeren, en omdat hij niet voldeed aan de genoemde voorwaarden (1:21). Paulus’ dienst had te maken met het ene Lichaam de Gemeente.
(3) Petrus sprak tot de mannen van Juda, Jeruzalem en Israël in zijn boodschap op Pinksteren (2:14, 22). Hij richtte zich in zijn boodschap niet aan de heidenen. Het was in de eerste plaats een Joodse boodschap aan een Joodse vergadering op een Joodse religieuze dag.
(4) De profetie van Joël (2:16vv) staat hoofdzakelijk in verband met Israël, niet met de Gemeente.
(5) Petrus schildert het kruis als een misdadig gebruik, niet als een middel vaN Gods genade voor de zonde (2:22-23). Vergelijk dit met Paulus’ boodschap in 2Korinthe 5.
(6) Petrus’ onderwerp op die Pinksterdag is de opstanding. Christus had het joods volk een teken belooft – het teken van de profeet Jona – wat de dood, begrafenis en opstanding betekende (Mat.12:38vv). Over dit teken sprak Petrus. God gaf het volk Israël een nieuwe kans om de Messias te accepteren om gered te worden.
(7) De apostelen en de eerste bekeerlingen aanbaden in de tempel (2:46vv) en onderhielden deze dienst van de tempel totdat ze er werden uitgezet.
(8) Petrus verkondigde dat de dagen van zegen die ze hadden ervaren, voorzegd waren door de oudtestamentische profeten (3:21,24). De Gemeente was een geheimenis verborgen bij God en werd niet eerder ten volle bekend gemaakt dan door de dienst van de apostel Paulus (Ef.3). De profeten spraken over een joods koninkrijk, niet over de Gemeente. Dit te verwarren schept problemen.
(9) Jeruzalem was het centrum van de zegen; iedereen kwam er (5:16). Het was zeker koninkrijks grond; zie Jes.66:5vv.
(10) Petrus vertelde de Raad duidelijk dat de boodschap gericht was op de bekering van het volk Israël (5:31).
(11) In hoofdstuk 7 geeft Stefanus een overzicht van de geschiedenis van het volk en laat zien hoe het volk de jaren door het aanbod van God had afgewezen.
Het mag duidelijk zijn dat de eerste zeven hoofdstukken zich bijna uitsluitend richten tot het volk Israël, niet tot de Gemeente. De hoofdstukken 8-12 vormen een overgangsperiode. In hoofdstuk 8, gaat het Evangelie van de Joden naar de Samaritanen. In hoofdstuk 9 wordt de apostel Paulus op een wonderlijke manier gered, en bereid God de apostel voor op zijn bediening voor de Gemeente. In hoofdstuk 10 gaat het Evangelie naar de volkeren, en Petrus verdedigd deze nieuwe wending in hoofdstuk 11. In hoofdstuk 12 zien we Petrus voor de laatste keer als leider te midden van de gelovigen. In hoofdstuk 13 neemt de apostel Paulus de leiding tot aan het eind van het boek.
De Kerk in Handelingen.
De eerste zeven hoofdstukken beschrijven de boodschap gericht aan het joodse volk. De vraag waar we in deze hoofdstukken de Gemeente, het Lichaam van Christus plaatsen kan als volgt beantwoord worden. De Gemeente begon in Handelingen 2 met de uitstorting van de Heilige Geest maar werd niet eerder geopenbaard dan door de prediking en de geschriften van de apostel Paulus. De Heer Jezus had gezegd dat Hij zijn Gemeente zou bouwen (Mat.16:18); en gaf Hij Petrus ‘de sleutels van het koninkrijk der hemelen.’ (Mat.16:19) Petrus gebruikte deze ‘sleutels’ door de deur voor het geloof te openen voor de Joden op Pinksteren (Hand.2), voor de Samaritanen (Hand.8), en voor de volkeren (Hand.10). Met andere woorden, er is een overgang op te merken in deze eerste zeven hoofdstukken van Handelingen, door het verdwijnen van Israël en het koninkrijk van het podium, en het opkomen van de Gemeente en het Evangelie van Gods genade. De Heer Jezus beloofde de apostelen de doop van de Heilige Geest (Hand.1:5), en dit gebeurde op Pinksteren (Hd2; 1Kor.12:13) en in het huis van Cornelius (Hand.10:45; 11:15-17). Deze twee gebeurtenissen sluiten Joden en heidenen in, en zo kwam het Lichaam van Christus tot stand. De apostelen hadden geen voorkennis wanneer en of Israël het koninkrijk zou ontvangen (Hand.1:6-7), maar de Heer wist het. De Gemeente kwam dus definitief in de plaats van Israël door de afwijzing van Gods heil (Rom.9-10).
Het is gemakkelijk te ontdekken in het boek Handelingen wanneer de Gemeente de plaats inneemt van Israël. In het laatste hoofdstuk (28:17vv.) kondigt Paulus Gods oordeel aan over het volk. Zoals Romeinen 9-11 duidelijk maakt, heeft God Israël (tijdelijk) terzijde gesteld opdat ‘de volheid van de heidenen’ zou kunnen worden gerealiseerd door de dienst van de Gemeente. (Rom.11:25)
De nadruk op het koninkrijk in de eerste zeven hoofdstukken van Handelingen moet voor ons duidelijk zijn, anders kunnen bepaalde praktijken toegepast worden op de Gemeente terwijl het daar eigenlijk niet thuishoort. Bijvoorbeeld, sommige goedbedoelde christenen willen terug naar Pinksteren als hun geestelijk ideaal; maar in het licht van de voorgaande analyse – Pinksteren een Joods feest – houdt dit in dat het een teken is voor de Joden die geen relevantie heeft voor de Gemeente vandaag.
Het ‘christelijke communistische’ idee van Hand.4:31vv. is niet voor ons vandaag. Het was een tijdelijk bewijs van het werk van Gods Geest, een beeld van het koninkrijk dat zou gaan komen.
Natuurlijk zijn de geestelijke principes van toepassing op de gelovigen van alle tijden, maar we dienen ervoor op te passen de waarheden van het koninkrijk voor Israël van het Oude testament niet te verwarren of vermengen met de waarheden van de Gemeente en het evangelie van de genade van God in het Nieuwe Testament (Hand.20:24).
De Heilige Geest in Handelingen.
Dit boek zou je ‘De Handelingen van de Heilige Geest’ kunnen noemen. Het is belangrijk de voortgang van de ervaringen van de gelovigen op te merken als het boek overgaat van Jodendom naar de Gemeente.
Handelingen 2:38 – Petrus roept de Joden op zich te bekeren, geloven en te dopen om de Heilige Geest te ontvangen.
Handelingen 8:14-15 – Petrus bidt voor de Samaritanen om de Geest te ontvangen, legt hun de handen op, en zij ontvangen de gave van de Heilige Geest.
Handelingen 10:44 – De Heilige Geest komt over de volkeren wanneer zij geloven, en Petrus staat in verbazing! Handelingen 10:44 is Gods model voor vandaag: hoor het Woord, ontvang de Geest, en wordt gedoopt als bewijs van je geloof.
De doop in Handelingen.
Toen Petrus het koninkrijk aan de Joden aanbood, was de doop essentieel voor het ontvangen van de Heilige Geest (Hand.2:38). Door zich te laten dopen in de naam van de verworpen Messias, identificeerden zij zich met Hem en scheidden zich daardoor af van de andere Joden die door Petrus ‘dit verkeerde geslacht’ worden genoemd (Hand.2:40). Maar de doop bij de Samaritanen hield niet automatisch het ontvangen van de Geest in. (Hand.8:12-17). Ze moesten beroep doen op Petrus en Johannes, twee joden, die baden voor deze nieuwe gelovigen en hun de handen oplegden, waarna zij de Heilige Geest ontvingen. Dit was de tweede keer dat Petrus de ‘sleutels van het koninkrijk’ gebruikte. Maar het patroon voor deze tijd wordt gevonden in Handelingen 10:44-48 – deze gelovigen werden gedoopt nadat zij de gave van de Heilige Geest al hadden ontvangen.