'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
God beproeft ons om het beste in ons naar boven te halen, de duivel verzoekt ons om het slechtste in ons naar boven te brengen. Beproevingen moeten ons beter, niet bitter maken! Hoe moeilijk valt het ons vaak om Gods bestuur te doorgronden! Het leven kan op een onontwarbare knoop lijken als ons alles tegenzit (Pred.8:10-17; Ps.37; 73). Vragen komen op, maar antwoorden blijven vaak achterwege. Moet ik vragend hier soms gaan, boven zal ik het eens verstaan! Zo’n situatie kan een bedreiging vormen en ons geloofsleven verlammen. Jakobus wil ons helpen wanneer wij in allerlei beproevingen vallen. De twaalf stammen in de verstrooiing hadden zeker te lijden in die moeilijke tijden, voor velen betekende dit armoede. De in vers 1 en 2 genoemde verzoekingen zijn beproevingen die in de omstandigheden liggen, en wij worden daardoor beproefd, maar de verzoekingen van vers 13 en 14 zijn verzoekingen die uit onze oude boze natuur voorkomen. Aan de verzoekingen van vers 13 en 14 heeft de Here Jezus niet gekend, want Hij was immers zonder zonde (Heb.2:18)!
Jakobus valt meteen met de deur in huis wanneer hij schrijft: ‘Acht het enkel vreugde, mijn broeders, wanneer u in allerlei verzoekingen valt’ (1:2). De eerste christenen waren verblijd dat zij waardig geacht waren dat zij voor de Naam oneer mochten verdragen (Hand.5:41). In de brief aan de Hebreeën lezen we dat de gelovigen de roof van hun bezittingen met blijdschap aanvaarden (Hebr.10:34). Als je dat leest en erover nadenkt, dan geloof ik dat wij van zo’n houding ver verwijderd zijn. In onze westerse wereld, die ons zoveel materiële welvaart schenkt, is zoiets ondenkbaar. We zijn vaak zo gehecht aan alle dingen die ons omringen dat we wellicht in de overtuiging leven dat het mogelijk prijsgeven daarvan van ons niet gevraagd zal worden.
Beproevingen van buitenaf (1:1-12)
De dingen die ons overkomen in dit leven als gelovigen hebben een bedoeling (Rom.8:28). Omdat wij Zijn kinderen zijn, gebruikt God deze momenten om aan ons te ‘werken’, opdat we volwassen en stabiele gelovigen zouden worden. Geen ‘thermometers’, maar thermostaten! Eigenschappen als geduld en volharding kunnen we niet leren op school, maar alleen in de ‘school’ van het leven. Hij tuchtigt ons tot ons nut, opdat wij aan zijn heiligheid deel zouden krijgen (Heb.12:10). Wanneer we niet begrijpen dat God ons liefheeft en met ons betrokken en bezig is, zullen we geneigd zijn om tuchtiging gering te achten, eronder bezwijken of ze niet verdragen (Hebr.12:5-7). We zijn dus erg bevoorrecht, vandaar ook dat we ons ook zouden moeten verheugen wanneer ons geloof beproefd wordt! Tuchtiging, in de zin van een opvoedkundige maatregel, houdt in dat God Zich met ons bemoeit en dat moet ons genoeg zijn. Misschien begrijpen wij Hem niet in zijn handelen met ons, en lijkt het onredelijk. We denken maar aan Abraham die na zoveel jaren wachten zijn (beloofde) zoon moest offeren! In zulk een tijd van beproeving mogen we bidden om wijsheid, zodat we mogen weten hoe te handelen. We hebben wijsheid nodig in beproevingen, zodat ons lijden niet voor niets is en we de geestelijke groei die er het gevolg van behoort te zijn, niet mislopen. Wijsheid is het vermogen om de leer, de kennis van het Woord van God, praktisch toe te passen. Als u op God vertrouwt, werken beproevingen in uw voordeel en niet in uw nadeel; maar zorg ervoor dat uw hart geheel aan Hem is toegewijd. Als uw hart en geest verdeeld zijn, zullen verzoekingen u verscheuren.
In het bovenstaand voorbeeld van Abraham gaat het om een beproeving van Godswege. Ons geloof kan echter ook op de proef gesteld worden door omstandigheden die niet van God komen en waar we geen grip op hebben en die buiten ons toedoen ontstaan. We denken maar aan zaken als armoede, verliezen van een partner of kind, tegenslag in gezondheid, gevolgen na een natuurramp enz. Het is gemakkelijk te zeggen ‘Al zou de vijgenboom niet bloeien en er geen opbrengst aan de wijnstok zijn… nochtans zal ik juichen in de Heer’, maar is dat ook werkelijkheid in ons leven als de hiervoor geschetste zaken ons overkomen? (Hab.3:17-18). De houding van Job kan ons helpen bij het onder ogen zien van rampen die ons overkomen. Toen zijn vrouw hem voorstelde om God vaarwel te zeggen, vanwege de beproeving die hij moest ondergaan, antwoordde hij met de woorden: ‘Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet?
Verzoekingen van binnenuit (1:13) – Voorbeeld: David – Psalm 51
De duivel verzoekt ons om het slechte in ons naar boven te halen, God beproeft ons om het beste in ons naar boven te halen!
Naast de dingen die van buitenaf op ons afkomen, hebben we ook ‘vijanden’ die ons op andere manieren proberen te verleiden tot zondigen. Naast een ‘Innere Feind’, de zonde of het vlees die in ons woont, is er ook de duivel die de ene keer rondgaat als een brullende leeuw en de andere keer als een engel van het licht. En mogelijk zijn deze ‘vijanden’ moeilijker te bestrijden dan de beproevingen die op ons afkomen. Maar inspanning en volharding worden beloond, want ‘Zalig is de man die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd gebleken is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die de Heere beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben’ (vs.12).
De zonde (1:1-15)
‘Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar ú moet over hem heersen’ (Gen.4:7).
We dienen zo lang wij leven rekening te houden met de zonde die in ons woont en die nog een grote invloed kan hebben op een gelovige. Het bijbels onderwijs betreffende zonde vinden we voor een groot gedeelte in de brief aan de Romeinen en daardoor leren we het onderscheid tussen de zonde als macht en eventuele zonden die gedaan worden. God zij dank hoeft de zonde (en daarmee de gevolgen, de zonden) niet over een gelovige te heersen, we zijn vrijgemaakt van de zonde (Rom.6:14,18). Ik laat de apostel Paulus daarover zelf aan het woord: ‘Want wij weten dat de wet geestelijk is, maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde. Wat ik namelijk teweegbreng, doorzie ik niet, want niet wat ik wil, dat doe ik, maar wat ik haat, dat doe ik. En als ik dat doe wat ik niet wil, val ik de wet bij dat zij goed is. Nu ben ik het echter niet meer die dit teweegbrengt, maar de zonde die in mij woont. Want ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, niets goeds woont. Immers, het willen is er bij mij wel, maar het goede teweegbrengen, dat vind ik niet. Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Als ik nu dat doe wat ik niet wil, breng ík dat niet meer teweeg, maar de zonde die in mij woont. Ik ontdek dus deze wet in mij: als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij. Want naar de innerlijke mens verheug ik mij in de wet van God. Maar in mijn leden zie ik een andere wet, die tegen de wet van mijn verstand strijd voert en mij tot gevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? Ik dank God, door Jezus Christus, onze Heere’ (Rom.7:14-25). Gelukkig er is een andere ‘macht’ die sterker dan de zonde is, en dat is de inwonende Heilige Geest (1Joh.4:4). Het is niet gewenst dat de zonde, die nog in ons woont, nog invloed heeft in ons leven als gelovige, maar dan behoren we wel te wandelen in de kracht van Gods Geest en daar zit de moeilijkheid. Hoe vaak leven wij nog als in het vlees in plaats van in de Geest. Dat is de strijd die we hebben te voeren tegen de zonde. ‘Maar ik zeg: Wandel door de Geest en u zult zeker de begeerte van het vlees niet volbrengen’ Want: ’Als wij door de Geest leven, laten wij dan ook door de Geest wandelen’ (Gal.5:25,16).
Gods oordeel over de zonde (1:13-16)
De satan verzoekt ons tot het kwade en brengt dingen op onze weg waardoor hij hoopt dat wij (onze oude natuur) erop in zouden gaan, om ons te doen zondigen. We moeten leren te onderscheiden tussen ‘beproevingen’ en ‘verzoekingen’! God beproeft ons nooit door ons te verleiden tot het kwade, dat doet de satan! We moeten dan ook de hele wapenrusting van God op ons nemen, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, na alles volbracht te hebben, stand te houden (Ef.6:13).
‘Laat niemand zeggen, als hij verzocht wordt: Ik word door God verzocht. God immers kan niet verzocht worden met het kwade en Hijzelf verzoekt niemand. Maar ieder mens wordt verzocht, als hij door zijn eigen begeerte wordt meegesleurd en verlokt’. Uit de verzen 14-15 kunnen we leren dat het zondigen nooit een plotse, onverklaarbare gebeurtenis is maar dat het een proces is. Voorbeelden daarvan zijn er voldoende. We denken aan Eva, Lot en David, om maar een paar voorbeelden te noemen. Eva zag, begeerde en nam van de vrucht van de boom (Gen.3:6, 1Joh.2:16). Lot vestigde zich in de streken van Sodom en Gomorra en sloeg zijn tenten op tot bij Sodom (13:12). Later woonde hij in Sodom (14:12) en in 19:1 lezen we dat hij in de poort van Sodom zat; hij had daarin een bepaalde positie verworven. Het einde van Lot is genoegzaam bekend, denk ik! David zag Batseba, liet haar halen en lag bij haar (2Sam.11). In alle vermelde gevallen was het een proces. Er komt een verlangen dat, als het niet veroordeeld wordt, bevrucht wordt en in praktijk wordt gebracht. De duivel belooft alles, geeft alles en neemt daarna alles weer weg!
De gelovige en het Woord (1:17-27)
In Galaten 5:6 beschrijft Paulus het christenleven met de woorden: ‘geloof door liefde werkende’. Deze onderwerpen, geloof en werken, worden in dit hoofdstuk behandeld. De basisidee is dat werkelijk bijbels geloof niet dood is; het toont zich door liefde (vs.1-13) en het is werkzaam (vs.14-26). Veel mensen hebben een verstandelijk geloof in Christus, maar niet een gelovig hart. Ze hebben geloof in de historische feiten betreffende Christus, maar geen reddend, persoonlijk geloof.
‘De Bijbel is ons niet slechts gegeven om ons te informeren, maar om ons te transformeren!
Daarom is het nodig om in tijden van beproevingen te volharden en in verzoekingen stand te houden en ons bezig te houden met Gods Woord. Het Woord is niet alleen de bron waardoor wij tot een nieuwe geboorte zijn gebracht, maar wil ons ook doen groeien, zodat we een stabiel geestelijk leven zullen krijgen die bestand is tegen alle vormen van beproeving (1Petr.1:23; 2:2). Is er bij ons een verlangen om Gods Woord te onderzoeken en door het lezen van Gods Woord de gemeenschap met Hem te onderhouden? Kunnen we zeggen met de schrijver van Psalm 42 ‘Mijn ziel dorst naar God naar de levende God?’ (Vgl. Neh.8:19 of Ps.119). We moeten doen wat het Woord van God van ons vraagt, en het niet alleen maar lezen of bestuderen; de zegen is gelegen in het doen. Ook het verdere van dit Bijbelgedeelte verwijst naar de praktijk van het christelijke geloof. Paulus schreef aan Titus op het eiland Kreta dat ‘zij belijden God te kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en voor alle goed werk ongeschikt’. (Tit.1:16) En hij schrijft aan Timotheüs: ‘Ogenschijnlijk bezitten zij godsvrucht, maar de kracht daarvan verloochenen zij’ (2Tim.3:5).