'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.
Regelmatig hoor je dat de norm voor christenen om te geven, de tienden zijn, en soms wordt dat zelfs door de kerk verplicht aan hun leden opgelegd. Men beroept zich dan op het geven van tienden zoals dat in het Oude Testament wordt vermeld en past dat toe op gelovigen in onze tijd. We stuitten dan meteen op het verschil tussen bijbeluitleg en toepassing. Van een toepassing geldt dat men een vergelijking gaat trekken met onze tijd. Een eerste vereiste voor een goede toepassing is dan, dat ze parallel loopt met de goede uitleg van de tekst. We mogen nooit een toepassing maken, die los staat van de uitleg. We zijn dan namelijk overgeleverd aan pure willekeur. Om in dit verband maar een voorbeeld te noemen: de voorraadkamer vermeld in Maleachi 3:10 zou dan de plaatselijke Gemeente zijn. Maar meer over de principes van Bijbeluitleg kunt u vinden in de rubriek: Homilitiek.
De vraag is, of het geven van tienden toegepast kan en mag worden op nieuwtestamentische gelovigen en of ze zich daaraan moeten onderwerpen? Maar ook, zijn daarvoor voldoende aanwijzingen uit de Bijbel, en specifiek uit het Nieuwe Testament, om dat te funderen?
Vóór de Wet
De eerste vermelding van het geven van tienden vinden in het boek Genesis in de ontmoeting van Abraham met Melchisedek: ‘En Melchisedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste. En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij gaf hem van alles de tienden’ (Gen.14:18-20; Heb.7:1-10). Maar dit Bijbelgedeelte is natuurlijk onvoldoende om als basis te dienen voor het verplicht stellen van het geven van tienden en het toe te passen op christenen vandaag. Ook Jakob sprak over het geven van tienden, maar dan als iets toekomstigs (Gen.28:22). Meer wordt er in die periode en in dat Bijbelboek niet gezegd over het geven van tienden, dus laten we eens zien wat er gezegd wordt in de periode die erna komt en wel wordt gekenmerkt als ‘Onder de Wet’.
Onder de Wet
Na het boek Genesis vinden we in de rest van het Oude Testament meer dan voldoende aanwijzingen over het gebruik van tienden. We stellen ons de volgende vragen:
Voor wie waren de tienden bestemd?
In het Oude Testament waren de tienden in hoofdzaak het middel waarop God voor de ondersteuning van de Levieten en priesters zorgde. De Israëlieten hadden zorg te dragen voor het onderhoud voor de Levieten en de priesters en daarvoor moesten ze een tiende van hun bezit aan de Heer afdragen. Op hun beurt moesten de levieten een tiende deel van wat ze aan tienden ontvingen aan de Heer geven en dat was bestemd als een heffing voor de hogepriester (zie Num.18:21-32; vgl. Neh.10:38). Dat de stam Levi onderhouden werd van de tienden stemt overeen met het Nieuwe Testament waar staat: ‘En zij die uit de zonen van Levi het priesterambt ontvangen, hebben wel het gebod om naar de wet tienden te nemen van het volk, dat is van hun broeders’ en ‘Levi, die tienden ontvangt’ (Heb.7:5,9). Opmerkelijk is dat we in het boek Handelingen lezen van een Leviet, die geld geeft in plaats van het te ontvangen. ‘Jozef nu, door de apostelen bijgenaamd Barnabas, (wat vertaald is: zoon van de vertroosting), een Leviet, een Cyprioot van geboorte, die een akker bezat, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen’ (Hand.4:36-37). De omgekeerde wereld!
Waaruit bestonden de tienden?
In Gemeente waar men tienden heft past met dat uiteraard toe op financiën; de Bijbel doet dat nooit! Ook hier weer moeten we rekening houden met het verschil tussen bijbeluitleg en de toepassing ervan. Ik laat hier zonder verder commentaar, want dat lijkt mij echt overbodig, een aantal Bijbelteksten volgen waaruit blijkt dat het met tienden niet (!) om financiën gaat.
‘Ook is alle tiende van het land, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, van de Here; het is de Here heilig. Maar indien iemand toch van zijn tiende zal willen lossen, dan zal hij het vijfde deel daarvan erbij voegen. En alle tienden van runderen of kleinvee, al wat onder de staf doorgaat, het tiende daarvan zal de Here heilig zijn. Men zal niet onderzoeken, of het goed of slecht is, en men zal het niet verruilen; indien men het toch verruilt, dan zal dit zowel als het verruilde de Here heilig zijn; het zal niet gelost worden’ (Lev.27:30-33).
‘Toen dit woord zich verbreidde, brachten de Israëlieten in grote hoeveelheid de eerstelingen van koren, most, olie, honig en van al wat het veld opleverde, en zij brachten in overvloed de tienden van alles. De Israëlieten en Judeeërs die in de steden van Juda woonden, ook zij brachten de tienden van runderen en kleinvee’ (2Kron.31:5-6).
‘Ook (verplichtten wij ons) de eerstelingen van onze akker en de eerstelingen van alle boomvruchten, jaar op jaar, naar het huis des Heren te brengen; eveneens de eerstgeborenen van onze zonen en van ons vee, zoals in de wet is voorgeschreven, de eerstgeborenen van onze runderen en van ons kleinvee, te brengen naar het huis van onze God tot de priesters, die dienstdoen in het huis van onze God. De eerstelingen van ons gerstemeel – de ons opgelegde heffingen – en van alle boomvruchten, most en olie zullen wij tot de priesters, naar de vertrekken van het huis onzes Gods, brengen, en de tienden van onze akker tot de Levieten, en zij, de Levieten, zullen de tienden heffen in al onze landbouwsteden’ (Neh.10:35-37)
‘En geheel Juda bracht de tienden van het koren, van de most en van de olie weer naar de voorraadkamers’ (Neh.13:12).
‘Wee u, schriftgeleerden en farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het gewichtigste van de wet na’ (Mat.23:23).
‘Maar wee u, farizeeën, want u geeft tienden van de munt, de wijnruit en alle groente, en u gaat voorbij aan het oordeel en de liefde van God’ (Luk.11:42).
Waar moesten de tienden gebracht worden?
Ook hier laat ik de teksten voor zichzelf spreken:
‘Maar de plaats, die de Here, uw God, uit het gebied van al uw stammen verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, om daar te wonen, die zult gij zoeken en daarheen zult gij gaan. Daarheen zult gij brengen uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en uw wijgeschenken, uw gelofteoffers en uw vrijwillige offers, de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee’ Deut.12:5-6).
‘In uw woonplaatsen zult gij de tiende van uw koren niet mogen eten, noch die van uw most en uw olie, noch de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee, noch iets van de gelofteoffers, die gij beloven zult, noch uw vrijwillige offers, noch uw wijgeschenken. Maar voor het aangezicht van de Here, uw God, zult gij ze eten, op de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal’ (Deut.12:17-18).
‘Gij zult de gehele opbrengst van het zaad dat uit uw akker voortkomt, stipt vertienen, jaar op jaar. Gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen, eten de tiende van uw koren, uw most en uw olie, en de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee, opdat gij de Here, uw God, uw leven lang leert vrezen. Wanneer de weg voor u te lang zou zijn, zodat gij ze niet zoudt kunnen vervoeren, omdat de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, te ver van u verwijderd is, wanneer de Here, uw God, u gezegend heeft – dan zult gij ze te gelde maken en dat geld bij u steken en naar de plaats gaan, die de Here, uw God, verkiezen zal, en gij zult dat geld besteden voor alles waarin gij lust hebt, voor runderen of kleinvee, voor wijn of bedwelmende drank, of wat gij ook wenst, en gij zult daar voor het aangezicht van de Here, uw God, eten en u verheugen, gij met uw huisgezin; ook de Leviet, die binnen uw poorten woont, zult gij aan zijn lot niet overlaten, want hij heeft geen bezit of erfdeel met u. Na verloop van drie jaar zult gij alle tienden van uw opbrengst in dat jaar brengen en in uw poorten neerleggen; dan zullen de Leviet, omdat hij bezit noch erfdeel met u heeft, en de vreemdeling, de wees en de weduwe, die binnen uw poorten wonen, komen en eten en zich verzadigen – opdat de Here, uw God, u zegene in al het werk, dat uw hand doet’ (Deut.14:22-29).
Na de Wet
Als christenen zijn we niet verplicht iets te geven. God heeft een blijmoedige gever lief (2Kor.9:7). Wel spoort de Schrift ons aan vrijgevig te zijn (zie o.a. 2Kor.8), maar God legt ons geen enkel gebod op betreffende het geven en zeker niet het gebod om tienden te geven, zoals de Joden wel werd voorgeschreven in de wet. Maar dat wil niet zeggen, dat we geen tienden mogen geven, we mogen zelfs meer dan dat geven en veel gelovigen doen dat ook. Met uitsluiting van de Evangeliën komen we het woord ‘tienden’ maar vier keer tegen en allemaal in het Bijbelboek Hebreeën (7:5,5,8,9) waar teruggekeken wordt op het Oude Testament. Een reden temeer denk ik dat we voorzichtig moeten zijn om het geven van tienden in de praktijd toe te passen of zelfs dwingend aan gelovigen op te leggen.
Is de voorraadkamer de Gemeente?
Een veel aangehaalde en gebruikte Bijbeltekst om het gebruik van tienden te legitimeren is Maleachi 3:10. ‘Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten’.
We zullen van deze tekst eerst een uitleg moeten geven om dan te kunnen vaststellen of we ze mogen toepassen voor vandaag de dag. Maleachi houdt zijn lezers voor dat ze de Heer niet mogen beroven door de tienden niet te geven. Ze behoren de tienden aan de Heer af te staan en die te brengen in de ‘voorraadkamer’ opdat er spijze zij in het huis van de Heer. Kregen de Israëlieten nu hun voedsel uit deze voorraadkamer? Nee, ze moesten hun voedsel juist naar die voorraadkamer brengen. Hun voedsel kregen ze van de Heer door de opbrengst van het land. Er is geen bewijs dat de voorraadkamer slaat op de plaatselijke gemeente.
Welnu hoe wil men nu al deze gegevens geestelijk toepassen op de plaatselijke gemeente? Is de voorraadschuur de plaatselijke gemeente? Wat zijn de poorten van de stad dan? Wat moeten we onder het eten van de tienden in Jeruzalem verstaan? Wat moeten we aan met het geven van de tienden door de Levieten aan de Hogepriester? Let wel, als men bij het maken van een toepassing ‘a’ zegt moet men ook ‘b’ zeggen. Ik denk dat we, door deze tekst toe te passen op de Gemeente, navolgers dreigen te worden van de verkeerde leer van Origenes (185-253) die het principe van de allegorische interpretatie ontwikkelde en leerde dat de oppervlakkige, letterlijke betekenis van de Bijbel onderscheiden worden van de diepere, geestelijke betekenis, waardoor je alles kon ‘verklaren’ of ‘duiden’.
Onder de levieten mag men in onze tijd wel de dienstknechten van de Heer verstaan die voor hun onderhoud van gaven afhankelijk zijn en die we mogen steunen door onze giften. We hoeven ons daarbij echt niet te beperken tot de tienden!
Nog een aantal teksten ter overweging:
Hand.2:44-45 – ‘En allen nu die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk, en zij verkochten hun goederen en bezittingen en deelden ze uit aan allen, naardat iemand nodig had’
Hand.5:4 – ‘Als het onverkocht was gebleven, bleef het niet van u en was na de verkoop de opbrengst niet in uw macht?’
Hand.11:29-30 – ‘Naardat nu ieder van de discipelen draagkrachtig was, besloten zij dat elk van hen iets zou zenden ten dienste van de broeders, die in Judea woonden’
1Kor.16:2 – ‘Laat ieder van u op de eerste dag van de week bij zichzelfs iets terzijde leggen en opsparen naardat hij welvaart heeft’
2Kor.8:12 – ‘Want als de bereidvaardigheid aanwezig is, is men aangenaam naar wat menj heeft, niet naar wat men niet heeft’
2Kor.9:5-7 – ‘Ik achtte het dus nodig de broeders aan te sporen vooruit tot u te gaan en uw tevoren beloofde zegen vooraf in gereedheid te brengen, opdat dit gereed is als zegen en niet als een afgedwongen gave. En dit zeg ik: Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam maaien; en wie rijkelijk zaait, zal ook rijkelijk maaien. Laat ieder geven naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen; niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief’
Conclusie
We hebben dus vastgesteld dat er in het Nieuwe Testament nergens ook maar enige aanwijzing is dat het gebruik van tienden voor christenen geldt, ook niet dat deze dwingend mogen worden opgelegd. Verder dat de tienden altijd bestonden uit middelen om de Levieten priesters te onderhouden. Dat het onder dwang eisen van tienden van gelovigen ten zeerste moet worden afgewezen.