Nieuwe Testament – Het Onze Vader – Mattheüs 6

19 juli, 2023

Bijbelboeken: Matteüs

Nieuwe Testament

Het Onze Vader

Mattheüs 6:9-13

Inleiding

Dat het gebed een essentieel onderdeel van het geestelijk leven dient uit te maken blijkt wel uit de woorden van de Heer Jezus tegen de discipelen wanneer hij zegt: ‘dat zij altijd moesten bidden en niet verslappen’, zeg maar moedeloos worden (Luk.18:1; Ps.109:4). Dat bidden niet tot de gemakkelijkste zaken van een gelovige behoort, blijkt wel uit de vraag die de discipelen aan de Heer Jezus stellen: ‘Heer, leer ons bidden’ (Luk.11:1). Het ‘Onze Vader’ kan ons daarin wellicht tot hulp zijn. Het is echter geen gebed dat we zonder nadenken moeten nazeggen, daarvoor is de inhoud ervan veel te diep, zoals we zullen zien.

Het gedeelte dat we voor onze aandacht hebben vinden we in Mattheüs 6, waarvan de eerste achttien verzen in drie gedeelten zijn te verdelen naar aanleiding van het drievoudig ‘Voorwaar’ in 6:3, 5 en 16. De verzen in Mattheüs 6:1-4 hebben de liefdadigheid als onderwerp, de verzen 5-15 gaan over het bidden (het onderwerp waarover wij willen nadenken), en de verzen 16-18 gaan over het vasten. Het ‘Onze Vader’ bevat naast de inleiding van het gebed, zes vragen, de eerste drie hebben betrekking op de dingen die God aangaan, de laatste drie hebben te maken met de noden van hen die bidden.

Voordat het ‘Onze Vader’ wordt voorgesteld, leert de Heer Jezus hoe we dienen te bidden, niet zoals de huichelaars, want die bidden om zich aan de mensen te vertonen, maar bidt in het verborgene, de binnenkamer. Dit betekent niet dat de Heer bidden in het openbaar verbiedt, maar daar dienen we er ook voor te waken dat bidden geen ‘preken’ wordt. Zoals ook het vervolg duidelijk maakt, niet door de veelheid van woorden, want uw Vader weet wat u nodig hebt voordat u het Hem vraagt. De heidenen dachten dat ze om de veelheid van woorden verhoord zouden worden, maar dat bleek geen garantie te zijn (Hand.19:34; vgl. 1Kon.18:25-29). Het is dan ook niet gewenst het ‘Onze Vader’ gedachteloos na spreken en te herhalen, zoals vaak gebeurt op allerlei gelegenheden. Het is meer bedoeld als een model opdat we niet op dezelfde wijze zouden bidden als de volken.

Waarom bidden? Omdat God gebeden (gevraagd) wil worden, waarvan de Bijbel op meerdere plaatsen getuigenis geeft. Het ‘Onze Vader’ is dan ook een geweldig voorbeeld van een gebed bestaande uit weinig woorden, maar met grote diepgang.

Onze Vader die in de hemelen bent (Relatie)

Dat dit gebed niet voor iedereen bedoeld is blijkt wel uit de eerste twee woorden: ‘Onze Vader’. Het gaat daar over een Vader die de ‘onze’ genoemd wordt. Alleen een kind kan zeggen ‘vader’, ook in de geestelijke betekenis. Het woordje ‘Vader’ veronderstelt geestelijke verwantschap. De eerste vraag die we dan ook dienen te beantwoorden is: ‘Ben ik een kind van dé Vader’ en als u dat niet bent kunt u zich afvragen: ‘Hoe kan ik dan een kind van de Vader worden’? Het gaat in deze beginwoorden heel duidelijk over een relatie of verwantschap. De Bijbel laat ons niet in onzekerheid hoe een mens een kind van God kan worden. De apostel Johannes zegt in het Evangelie: ‘Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn’ (Joh.1:12-13).

Maar er is meer dan het komen in een relatie met God, als Vader. Na het tot stand komen van deze verticale verbinding door het geloof in het volbrachte offer van de Heer Jezus op het kruis van Golgotha, is er ook een horizontale relatie ontstaan, namelijk met de andere kinderen van de Vader, onze broeders en zusters. Deze relatie blijkt wel uit het woordje ‘Onze’, dat een gezamenlijke afkomst veronderstelt. In Johannes 20:17 wordt deze al aangekondigd door de Heer Jezus wanneer Hij tot Maria Magdalena zegt: ‘Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God’ (Joh.20:17).

De apostel Petrus spreekt over een ‘broederschap’. ‘Eert allen, hebt de broederschap lief, vreest God, eert de keizer.’ (1Petr.2:17) Op meerdere plaatsen spreekt het Nieuwe Testament over de gelovigen die tot de Gemeente behoren, als een lichaam. ‘Zo zijn wij, hoewel velen, één lichaam in Christus, maar ieder afzonderlijk leden ten opzichte van elkander’ (Rom.12:5).

Het ‘Onze Vader’ bevat zes vragen, de eerste drie hebben betrekking op de dingen die God aangaan, de laatste drie hebben te maken met de noden van hen die bidden.

Moge uw naam worden geheiligd (Eerbied)

Ook al zijn wij, door het geloof, een kind van God, dan wil dat nog niet zeggen dat er geen ontzag meer nodig is als we tot God naderen. We dienen altijd te blijven gedenken ‘dat God in de hemel is en wij op de aarde, laten daarom uw woorden weinige zijn en wees niet overijld met uw mond, en uw hart haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht uit te spreken’ (Pred.5:1). ‘Heiligt de Christus in uw harten als Here’, leert ons Petrus (1Petr.3:15). We moeten dus weten wat ‘geheiligd’ of ‘heiligen’ in de Bijbelse zin betekent. Heilig of heiligen betekent ‘afzonderen’ of ‘afgezonderd’; apart gesteld. We komen de idee van apart stellen al tegen in het eerste Bijbelboek: ’En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht’ (Gen.2:3). In die zin kan Petrus het bedoeld hebben wanneer hij zegt: ‘Heiligt de Christus in uw harten’, geeft de Heer Jezus (God) een aparte plaats in uw hart en leven. Al in het Oude Testament zien we dat de Israëlieten een afgezonderd volk waren, gewijd aan God en zijn dienst (Num.16:9; vgl. 1Petr.2:9).

Maar ook God Zelf is de Heilige, afgezonderd van alle andere ‘goden’. ‘Zo zegt de HERE, de Koning en Verlosser van Israël, de HERE der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God’ (Jes.44:6). ‘Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige’ (Jes.40:25). De hemel is Gods heilige plaats, waar Hij woont, omringd door zijn heilige engelen. De serafs in het roepingsvisioen roepen elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol (Jes.6:1-3).  Dus wanneer wij in gebed tot God naderen, laten wij dan God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag’ (Hebr.12:28). Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken (Ex.20:7). De Herziene Statenvertaling voegt als noot toe: ijdel gebruiken – d.w.z. onnodig en ondoordacht gebruiken, misbruiken.

Moge uw koninkrijk komen (Verlangen)

Veel gelovigen die vermeld zijn in de Evangeliën hebben uitgekeken naar de komst van het Koninkrijk en/of de Messias. We denken maar aan Jozef van Arimatea, een aanzienlijk lid van de Raad, die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte (Mark.15:43), of Anna en vele anderen, die de verlossing van Jeruzalem verwachtten (Luk.2:38), of de Samaritaanse vrouw, die wist dat de Messias zou komen (Joh.4:25). Voor hen betekende deze verwachting wellicht de bevrijding van het Romeinse juk en het herstel van het koninkrijk van Israël, maar ik geloof dat in het ‘Onze Vader’ er nog iets anders mee bedoeld wordt, namelijk een betekenis voor vandaag, maar ook voor de (nabije) toekomst. In Johannes 18:36 zegt de Heer Jezus: ‘Mijn koninkrijk is niet van deze wereld’, wat duidt op een andere invulling dan een zichtbaar koninkrijk voor Israël. Dit wordt nog duidelijker wanneer we lezen ‘Want zie, het koninkrijk van God is midden onder u’ (Luk.17:21). Dat zou kunnen duiden op de verwerkelijking van de normen van het koninkrijk in onze harten, terwijl de Koning nog afwezig is. Markus 10:41-45 geeft ons daar een impressie van: ‘Gij weet, dat zij, die regeerders der volken heten, heerschappij over hen voeren, en hun rijksgroten oefenen macht over hen. Zó is het echter onder u niet. Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn. Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.’ Tot aan de komst van de Koning mogen wij dat koninkrijk al gestalte geven in ons leven, denk daaraan wanneer u bidt: ‘Moge uw koninkrijk komen’.

Moge uw wil gebeuren, zoals in de hemel, zo ook op aarde (Vervulling)

Moge uw wil gebeuren, zoals in de hemel. Hoe Gods wil gedaan wordt in de hemel, daarvan vinden we een beschrijving in de Psalmen: ‘De HERE heeft zijn troon in de hemel gevestigd, zijn koningschap heerst over alles. Looft de HERE, gij zijn engelen, gij krachtige helden die zijn woord volvoert, luisterend naar de klank van zijn woord. Looft de HERE, al zijn heerscharen, gij zijn dienaren, die zijn wil volbrengt. Looft de HERE, al zijn werken, aan alle plaatsen zijner heerschappij. Loof de HERE, mijn ziel’ (Ps.103:19-22). God heerst over alles, zijn engelen doen wat Hij zegt, gehoorzaam aan het Woord dat Hij spreekt, zijn dienaren doen wat Hem behaagt. Zó zou het ook op aarde moeten zijn bij zijn dienaren, bij ons. Dat is wat je eigenlijk bidt, vraagt als je het Onze Vader uitspreekt. Iemand heeft eens gezegd: ‘Bidden is niet dat onze wil in de hemel geschiedt, maar dat Gods wil op aarde geschiedt.’

Dit brengt ons bij de vraag: ‘Hoe weet ik wat Gods wil is?’ In de brief aan de Efeziërs worden de gelovigen opgeroepen ‘om te verstaan wat de wil van de Heer is’ (Ef5:17). Het gaat er dan wel over de geopenbaarde wil van God die we in de Bijbel kunnen ontdekken. ‘De verborgen dingen zijn voor de HERE, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons’ (Deut.29:29). Het kennen, ontdekken van Gods wil, dient er toe te leiden dat we die ook uitvoeren, zoals bij zijn engelen en dienaren in de hemel. Dat is wat de apostel de gelovigen in Kolosse probeert duidelijk te maken wanneer hij hun schrijft: ‘Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God’ (Kol.1:9-10). Het doen van Gods wil zou een voorrecht voor ons moeten zijn, geen verplichting of last. De Heer Jezus zegt: ‘dat we moeten leren onderhouden (doen) alles wat Hij geboden heeft’ (Mat.28:19).

Alleen de Heer Jezus heeft Gods wil op aarde volledig tot uitdrukking gebracht, het was Zijn voedsel dat Hij de wil deed van Hem die Hem gezonden had en dat Hij zijn werk volbracht (Joh.4:34). Hij had lust om Gods wil te doen, Gods wet was in zijn binnenste (Ps.40:9). Die bereidheid, die overgave om de wil van God te doen bracht Hem naar Golgotha, en in de hof van Gethsémané bevestigt Hij nogmaals zijn bereidheid wanneer Hij zegt: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ (Mat.26:39). En wat waren de gevolgen van die bereidheid om Gods wil te volbrengen? De brief aan de Hebreeën zegt: ‘Door die wil zijn wij geheiligd door middel van de offerande van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd’ (Heb.10:10).

Het ‘Onze Vader’ bevat zes vragen, de eerste drie hebben betrekking op de dingen die God aangaan, de laatste drie hebben te maken met de noden van hen die bidden.

Geef ons heden ons toereikend brood (Heden)

Dit lijkt ons, in het rijke Europa, misschien een overbodig gedeelte van het Onze Vader, maar in veel andere landen in de wereld ligt dat heel wat anders, zoals ik uit eigen ervaring mag weten. Tijdens een reis naar Cuba in 2008 raakte ik in één maand zes kilo gewicht kwijt door gebrek aan voldoende voeding! Dan wil je wel bidden: ‘Geef mij heden het toereikend brood!’ In veel landen op het Afrikaans continent horen we met regelmaat van hongersnoden en allerlei tekorten aan noodzakelijke levensmiddelen en water. En dat terwijl er in België per persoon jaarlijks 314 tot 372 kilogram nog perfect eetbaar voedsel wordt weggegooid (gegevens over 2012).  In Nederland zal het wel niet veel anders zijn. De apostel Paulus schrijft aan Timotheüs: ‘Hebben wij echter voedsel en kleding, dan zullen wij daarmee tevreden zijn’ (1Tim.6:8). De Heer Jezus zegt ons dat we ons niet bezorgd moeten maken wat we eten en waarmee we ons zouden kleden, want naar al die dingen zoeken de volken, maar dat we eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid moeten zoeken (Mat.6:31-34). De keuze die Salomo heeft gemaakt mag ons tot voorbeeld en bemoediging zijn bij het maken van keuzes. Toen hem gevraagd werd door de Here: ‘Wat zal ik u geven?’, was Salomo’s antwoord: ‘Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart, opdat hij uw volk richte’. Het antwoord van de Here bleef niet uit: ‘Ik geef u een wijs en verstandig hart… en ook wat gij niet gevraagd hebt, geef Ik u’ (1Kon.3:5, 9, 12). Salomo had voorrang gegeven aan Gods belangen en kreeg al het andere erbij.

‘Geef ons heden ons toereikend brood!’ Maar er is meer dan het voedsel dat bestemd is om ons lichaam in stand te houden, ook ons geestelijk leven dient gevoed te worden. ‘Want niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord dat door de mond van God uitgaat’ (Mat.4:4; Deut.8:3). Ik denk dat we niet gauw een maaltijd zullen overslaan, maar hoe staat het met ons geestelijk voedsel, slaan we dat wel over? Is dat zo belangrijk zult u denken? Wel, we zijn door dat Woord van God, het onvergankelijk zaad, tot wedergeboorte gekomen. Om te groeien in ons geestelijk leven hebben we voedsel nodig, wat kan dat anders zijn dan het Woord van God? (1Petr.1:23, 2:2) En wat te denken van Gods Woord voor leiding in het leven? In Psalm 43 wordt de wens uitgesproken om leiding op weg naar Gods heilige berg, met de woorden: ‘Zend uw licht en uw waarheid; mogen die mij geleiden, mij brengen naar uw heilige berg en naar uw woningen, zodat ik kan gaan tot Gods altaar, tot de God mijner jubelende vreugde, en U love met de citer, o God, mijn God!’ (Ps.43:3-4). Als we niet voldoende ‘eten’, kan het wel eens zijn dat we in een situatie komen waarin de profeet Elia zich bevond en waarin we aangemaand worden om te eten want anders zou de reis voor ons te ver kunnen zijn (1Kon.19:7). ‘Jezus riep zijn discipelen tot Zich en zeide: Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En zonder voedsel wegzenden wil Ik hen niet, zij mochten eens onderweg bezwijken’ (Mat.5:32). Als ik terugzie op mijn leven als gelovige, meen ik te mogen stellen dat veel broeders en zusters ‘onderweg’ zijn bezweken door gebrek aan voeding. De Heer Jezus zegt: ‘Ik ben het brood des levens’, laten we ons met Hem voeden!

Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren hebben vergeven (Verleden)

Dit gedeelte gaat over de bereidheid om te vergeven. Wij vragen vergeving van God nadat – of zoals – wij onze schuldenaren hebben vergeven. ‘Zoals’ kan ook duiden op de wijze van vergeving. Dezelfde volgorde en de wijze waarop vinden we ook in de brief aan de Kolossers: ‘…elkaar vergevend, als de één tegen de ander een verwijt heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo ook u’ (Kol.3:12). In het Onze Vader gaat het over de bereidheid om te vergeven: ‘Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven’ (Matt.6:14). De vergeving die wij van God ontvangen wordt hier als voorwaardelijk gesteld! Dat de bereidheid tot vergeving zo benadrukt wordt in Gods Woord en dat het gerelateerd wordt aan onze verhouding met en tot God moet ons de belangrijkheid doen inzien. De Heer Jezus wijdt er zelfs een gelijkenis aan in Mattheüs 18:21-35, die besluit met de woorden: ‘Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? En zijn meester werd toornig en gaf hem in handen van de folteraars, totdat hij hem al het verschuldigde zou betaald hebben. Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, eenieder zijn broeder, van harte vergeeft’ (Ef.4:32). ‘En wanneer u staat te bidden, vergeeft als u iets tegen iemand hebt, opdat ook uw Vader die in de hemelen is, u uw overtredingen vergeeft’ (Mark.11:25). Zoals we hebben gezien is de bereidheid tot vergeving van fundamentele aard in onderlinge relaties. Zonder die bereidheid is geestelijke groei niet mogelijk en kunnen we geblokkeerd of verbitterd worden.

Niet alleen de bereidheid tot vergeving dient er te zijn in het leven van een gelovige, maar ook wij dienen onze zonden te belijden, want er is geen mens die niet zondigt (1Kon.8:46). Zonde belijden, vergeving ontvangen, dat is de volgorde! ‘Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming’ (Spr.28:13). Het kan gebeuren dat wij in een houding geraken van die farizeeër die zei: ‘O, God, ik dank U, dat ik niet ben zoals de overige mensen’ en dat we onze eigen zonden niet meer zien (Luk.18:11). Het is zelfs mogelijk dat wij onze eigen foute beslissingen vergeten, maar onze beslissingen zullen ons niet vergeten. Het is mogelijk dat wij onze tekortkomingen, ‘de balk in ons eigen oog’, zelfs niet zien en dat wij er door een ander op attent gemaakt moeten worden (Luk.6:41; 7:44-46). Het is mogelijk dat wij een verkeerd beeld hebben van wat zonde is. Paulus roept ons op ons te reinigen van alle bevlekking van het vlees en van de geest (2Kor.7:1). We vinden in de verloren zoon de ‘bevlekking van het vlees’ en bij zijn broer de ‘bevlekking van de geest’. Het ene valt meer op dan het andere, maar beide zijn even erg. De schriftgeleerden en Farizeeën zijn uitstekende representanten van de laatste groep (Mat.23:27-28).

Voor alle duidelijkheid moet gezegd worden dat hier niet bedoeld is dat we vergeving slechts kunnen verkrijgen van God als we de zonden van anderen vergeven. Dat zou betekenen dat we onze vergeving kunnen ‘verdienen’ door anderen te vergeven. Nee, het gaat erom dat wij, onder de indruk van Gods vergeving van onze zonden, dezelfde gezindheid vertonen naar onze schuldenaars. Dit wordt duidelijk gemaakt in de verzen 14-15.

Leid ons niet in verzoeking maar verlos ons van de boze (Toekomst)

Het is volgens Jakobus niet mogelijk dat wij door God verzocht worden, daarom is de betekenis van het woordje verzoeking beter te vertalen met beproeving of test zoals meerdere vertalingen dat ook doen (Jak.1:2).

Het ‘leid ons’ geeft aan dat we iemand laten voorgaan. ‘Satan verzoekt ons om het slechtste in ons naar boven te halen, God beproeft ons om het beste in ons naar boven te halen.’ Satan, de brullende leeuw en de engel van het licht, wil niet dat Gods Naam geheiligd wordt, zijn Koninkrijk komt en zijn wil geschiedde, dus zal hij er alles aan doen om te voorkomen dat wij staande blijven in ons geloof. En ook al worden wij verzocht, dan hebben wij de belofte van God dat het ons vermogen niet te boven zal gaan. ‘Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt’ (1Kor.10:13).

Beproevingen maken deel uit van het geloofsleven en doen zich voor in verschillende vormen (Mark.4:19; Joh.16:33; Hand.14:22). Dat er beproevingen zijn en komen, vinden we in de gelijkenis van het zaad: ‘Die op de rotsbodem, zijn zij, die het woord, zodra zij het horen, met blijdschap ontvangen; en dezen hebben geen wortel, zij geloven voor een tijd en in een tijd van beproeving worden zij afvallig’ (Luk.8:13). Iemand heeft eens gezegd: ‘Een geloof dat niet beproefd mag worden is niet waard een geloof genoemd te worden.’ Dit komt bijzonder tot uitdrukking in het leven van Job, die kon zeggen: ‘Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud tevoorschijn’ (Job23:10). Daarom is in dit verband het gebed ook zo belangrijk. In de hof van Gethsémané zei de Heer Jezus tot Petrus: ‘Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak’ (Mat.26:40).

Er zijn redenen te noemen waarom beproevingen deel uitmaken van het leven van een gelovige. Beproevingen van ons geloof zijn nodig opdat wij onszelf en God zouden leren kennen. ‘Gedenk dan heel de weg, waarop de HERE, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden’ (Deut.8:2). Beproevingen hebben een doel. In het geval van de apostel Paulus was dat een doorn in het vlees die voorkwam dat hij zich zou gaan verheffen. ‘Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen’ (2Kor.12:1-10).

Een verkeerde reactie op een beproeving kan echter van een beproeving een verzoeking maken. Een voorbeeld van een beproeving van het geloof die in een verzoeking eindigde, vinden we in het leven van Abraham, toen hij zonder opdracht van God naar Egypte trok, waarvan de gevolgen zich tot op vandaag uitstrekken omdat Abraham bij zijn  Egyptische slavin Hagar, Ismaël verwekte (Gen.12:16-20; 16). Lot was niet bestand tegen zijn verlangen naar de rijkdommen van Egypte en verliet Abraham, waarna hij in velerlei verzoekingen kwam. ‘Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag, dat de gehele streek van de Jordaan rijk aan water was; voordat de HERE Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Soar toe als de hof des HEREN, als het land Egypte’ (Gen.13 en 19). Elimelek en Noömi, ten slotte, kozen een eigen weg door naar Moab te gaan omdat er gebrek aan brood in het land was ontstaan. Dat bracht veel ellende teweeg in hun leven. ‘In de dagen dat de richters richtten, gebeurde het, dat er een hongersnood in het land was. Toen trok een man uit Betlehem in Juda met zijn vrouw en zijn beide zonen weg om als vreemdeling te vertoeven in het veld van Moab. De naam van de man was Elimelek, de naam van zijn vrouw Noömi en de namen van zijn beide zonen Machlon en Kiljon, Efratieten uit Betlehem in Juda; en in het veld van Moab aangekomen, bleven zij daar. Toen stierf Elimelek, de man van Noömi, zodat deze met haar beide zonen achterbleef. Dezen namen zich Moabitische vrouwen: de ene heette Orpa en de andere Ruth; en zij woonden daar ongeveer tien jaren.Toen stierven ook die twee, Machlon en Kiljon, zodat die vrouw achterbleef, zonder haar beide zonen en haar man’ (Ruth1:2-5).

Besluit

‘Want Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.’ Deze doxologie (lofprijzing) wordt niet gevonden in de oudste geschriften en ook niet in Lukas 11.  Wellicht gebruikte de vroegere kerk het als een afsluiting.

______________________________________________________________________________________________________________________________