'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.
Israël en de Gemeente, beiden ‘Volk van God’, in veel dingen overeenkomend, in veel dingen verschillend, en toch maken ze beiden deel uit van Gods plan, in het verleden, heden en toekomst. Al vroeg in de Bijbel is er spraken van twee volken, hoewel de één – de Gemeente – toen nog onbekend, maar in type al aanwezig, de ander – Israël – al prominent aanwezig. Ik doel op Genesis 12:3; 15:5; 17:5; 22:17-18; 32:12; Heb.11:12, waar gesproken wordt van een zegen vóór Abraham en een zegen dóór Abraham. Van ‘zand aan de oever van de zee’ en ‘sterren des hemels’. Ik houd het ervoor dat geduid wordt op het volk Israël en de Gemeente. Efeze 5:32 maakt duidelijk dat de Gemeente al in Gods raad en gedachten al aanwezig was toen Adam en Eva geschapen werden, maar in het Nieuwe Testament door de dienst van de apostel Paulus geopenbaard (Ef.3:5,10, 5:25, 32). Uiteraard zijn er verschillen en overeenkomsten tussen beide volken. Om maar met enkele van die verschillen te beginnen. Israël is een aards volk, met aardse zegeningen en bestemming. Het is een volk genomen uit alle anderen volken (Deut.7:6) waar je deel van gaat uitmaken als je geboren wordt uit Joodse ouders. Israël uitverkiezing is vanaf de grondlegging van de wereld (Mat.25:34). De Gemeente is een hemels (geestelijk) volk, met geestelijke zegeningen (Ef.1:3) en bestemming. De Gemeente bestaat uit gelovigen uit alle volken. Je gaat deel uitmaken van de Gemeente door wedergeboorte. De Gemeente is uitverkoren van vóór de grondlegging van de wereld (Ef.1:4). De overeenkomsten tussen beide volken worden hieronder, meer uitgebreid, behandelt.
Dezelfde herkomst – Uit de duisternis
Israël. Het is niet moeilijk om in Egypte een beeld van de wereld te zien met al zijn materiële welvaart en mogelijkheden; ‘de schatten van Egypte’ (Heb.11:26). Die zegeningen waren aards, omdat ze het gevolg waren van de vruchtbare slib van de rivier de Nijl. De zegeningen voor de Gemeente komen van Boven en zijn geestelijke (Ef.1:3). Vierhonderdendertig jaar heeft het volk Israël in Egypte verblijf gehad voordat zij verlost werden uit de macht van Farao, een beeld van de duivel. Het initiatief om het volk te verlossen ging uit van God (Ex.6:5-6) en ook het kiezen van een leider, Mozes. Tot hem zei de Here: ‘Nu dan ga, Ik zend u tot Farao, om mijn volk, de Israëlieten uit Egypte te leiden’ (Ex.3:10). Hij ‘zond Mozes zijn knecht en Aäron, die Hij zich verkoren had’ (Ex.6:5-6; Ps.105:26). ‘De HEERE, uw God, heeft ú uitgekozen uit alle volken op de aardbodem om voor Hem tot een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is.’ (Deut.7:6-8). De verlossing van het volk Israël ging niet zo gemakkelijk, want met ‘een sterke hand heeft de Here hen uit Egypte geleid’ (Ex.13:16).
De Gemeente. ‘Er waren er, die in donkerheid en diepe duisternis zaten, gebonden in ellende en ijzer. Omdat zij de woorden Gods hadden weerstreefd en de raad des Allerhoogsten versmaad, had Hij hun hart door moeite vernederd; zij struikelden, en er was geen helper. Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid, en Hij verloste hen uit hun angsten; Hij voerde hen uit donkerheid en diepe duisternis en verscheurde hun banden’ (Ps.107:10-14). Is dat niet de situatie waren en velen van ons zaten, en veel mensen nog zitten vandaag de dag, in diepe duisternis, gebonden en geen helper totdat ze om een verlosser roepen? Die Verlosser kwam in de Persoon van de Heer Jezus en die heeft ons gered uit de macht van de duisternis en ons overgebracht in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Kol.1:13). De Heer Jezus is het huis van de sterke binnengaan en heeft zijn huisraad geroofd, door de sterke te binden. (Mat.12:29). Hij heeft ons uit de duisternis geroepen tot zijn wonderbaar licht, u die vroeger geen volk was, maar nu Gods volk bent (1Petr.2:9-10).
Dezelfde verlossing – Verlost door het bloed van een lam
Israël. ‘Spreekt tot de gehele vergadering van Israël als volgt: op de tiende van deze maand zal ieder voor zich een stuk kleinvee nemen, familiegewijs, een stuk kleinvee per gezin. Maar indien een gezin te klein is voor een stuk kleinvee, dan zullen hij en de naaste buurman van zijn gezin er een nemen, naar het aantal personen; gij zult bij het stuk kleinvee rekenen met ieders behoefte. Een gaaf, mannelijk, éénjarig stuk kleinvee moet gij nemen; gij kunt dit nemen van de schapen of van de geiten. En gij zult het bewaren tot de veertiende dag van deze maand; dan zal de gehele vergadering der gemeente van Israël het slachten in de avondschemering. Vervolgens zal men van het bloed nemen en dit strijken aan de beide deurposten en de bovendorpel, aan die huizen, waarin men het eet. En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. Aldus zal er geen verdervende plaag onder u zijn, wanneer Ik het land Egypte sla’ (Ex.12:3-7, 13).
De Gemeente. De apostel Paulus grijpt terug op de verlossing van Israël wanneer hij schrijft: ‘Want ook ons Pascha, Christus, is geslacht’ (1Kor.5:7). Al onmiddellijk aan het begin van het evangelie van Johannes horen we Johannes de doper uitroepen: ‘Zie, het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt’ en even later: ‘Zie, het Lam van God’ (Joh.1:29, 36). Zò wordt de Heer Jezus voorgesteld aan het volk, als een Lam. Maar niet door Zijn komen in deze wereld zijn wij verlost, maar door zijn offer op het kruis van Golgotha, want zonder bloedstorting is er geen vergeving (Heb.9:22). Dat wordt bevestigd door het boek Openbaring 5:9: ‘En zij zongen een nieuw lied en zeiden: U bent het waard om de boekrol te nemen en zijn zegels te openen, want U bent geslacht en hebt ons voor God gekocht met Uw bloed, uit elke stam, taal, volk en natie’. ‘Wij zijn verlost niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, maar door kostbaar bloed, als van een vlekkeloos en onbesmet lam, het bloed van Christus’ (1Petr.1:18-19). Het is niet alleen voor individuele zondaren dat Christus Zichzelf gegeven heeft, maar voor het collectief, dat we de Gemeente noemen. Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zich voor haar heeft overgegeven’ (Ef.5:25), en ‘Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed’ (Hand.20:28). Vandaar dat Johannes op Patmos in een lofzang uitbarst en schrijft: ‘Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden heeft verlost door zijn bloed, en ons gemaakt heeft tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader, Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid! Amen. (Op.1:5-6).
Dezelfde reis – Op weg naar het Beloofde Land
Israël. Zeven keer laat de Here aan farao zeggen: ‘Laat mijn volk gaan om te mijner ere in de woestijn een feest te vieren’ (Ex.5:1). De tijd om Egypte te verlaten was aangebroken, vierhonderd jaar hadden ze in Egypte geleefd en de profetie was vervuld (Gen.15:13; Ex.12:40; Hand.7:16; Gal3::17). Over de tijd van hun verblijf in Egypte, 400 of 430 jaar, is wat verschil van mening. Ze gingen op weg, na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des Heren, uit het land Egypte. ‘Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte’ (Ex.13:18) op weg naar het beloofde land. Dat het veertig jaar zou duren voordat ze aankwamen was niet gepland, maar dat kwam door ongeloof van de tien verspieders (Num.13). Veertig jaar, een lange tijd maar daar had God ook een doel mee zoals blijkt uit Deuteronomium. ‘Gedenk dan heel de weg, waarop de Here, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden. Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des Heren uitgaat. Het kleed dat gij draagt, is niet versleten en uw voet is niet gezwollen in deze veertig jaar’ Deut.8:2-4). En na veertig jaar bereikten ze dan hun doel: het Beloofde land, een goed land een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgebomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen. Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf’ (Deut.8:7-10).
De Gemeente. Ook voor de Gemeente geldt: ‘Geen kalme reis, wel een behouden aankomst!’ De Gemeente zal ook door ‘vele verdrukking heen het koninkrijk van God moeten binnengaan’ (Hand.14:22). De geschiedenis leert ons dat de eeuwen door de christenen, en ook de Joden natuurlijk, vervolgingen hebben gekend, tot op vandaag de dag. Wij zijn nog onderweg, hoewel de nacht ver gevorderd is en de dag van Jezus komst nabij (Rom.13:12). Het is ook een lange reis met veel obstakels en ook wij verlangen naar een beter, een hemels vaderland (Heb.11.16), individueel maar ook al collectief! Nee, voor ons geen aards koninkrijk, in de zin van ‘melk en honing en meer materiële zegeningen, maar een hemels. We verlangen naar die tijd wanneer de bruid van het Lam de vrouw wordt (Op.19:7). Wat een dag zal dat zijn wanneer de Gemeente zonder vlek of rimpel voor Christus zal staan! (Ef.5:27). ‘Daarom stellen wij er ook een eer in, hetzij inwonend, hetzij uitwonend, om Hem welbehaaglijk te zijn’ (2Kor.5:9) en zijn onze lenden omgord en lampen brandende (Luk.12:35), en zien uit naar Jezus’ komst. Daarom geven we acht op het profetisch woord, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in onze harten (1Petr.1:19) en we Hem zullen zien in heerlijkheid! Dan is er een eind gekomen aan onze reis en is de vreugde die voor Jezus’ lag werkelijkheid geworden (Heb.12:2). Die realiteit van eeuwig bij Hem te zijn heeft hij beloofd (Joh.14:1-3), daarvoor heeft Hij gebeden (Joh.17:24), en heeft zijn leven ervoor gegeven op het kruis! Dus houdt vol want nog een zeer korte tijd en Hij Die komt, zal komen en niet uitblijven’ (Heb.10:37).
Eenzelfde doel – De dienst aan God
Israël. ‘Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen in de woestijn’ (Ex.7:16) was het gebod dat de Farao kreeg, maar zoals we weten weigerde hij meerdere keren, waardoor de plagen over Egypte kwamen, als vervulling wat God had eerder had voorzegt (Gen.15:14). ‘En het volk dat zij zullen dienen, zal Ik oordelen, sprak God; en daarna zullen zij uittrekken en Mij dienen op deze plaats’ dat is de berg Horeb (Gen.15:13-14; Ex.3:1; Hand.7:7). Alzo ging Gods Woord in vervulling en verliet het volk Egypte om de Here te dienen en een feest te vieren in de woestijn. De Israëlieten zouden een koninkrijk van priesters en een heilig volk voor God zijn (Ex.19:6). Toen Mozes hen deze woorden meedeelde was het antwoord: ‘Alles wat de Here gesproken heeft zullen wij doen’ (Ex.19:8). Maar zoals we weten is er van die goede bedoelingen weinig van terecht gekomen. We gaan wat verder in de geschiedenis en komen in de tijd vlak voor de komst van de Messias. We lezen in de profetie van Zacharia eenzelfde situatie, een volk dat onderdrukt wordt, een Verlosser die nabij is, en we zien dat het doel van die naderende verlossing parallel loopt met die van het Israël uit de tijd van Mozes, namelijk: ‘Dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven’ (Luk.1:74).
De Gemeente.
Van hen in Thessaloniki die tot geloof in de Heer Jezus waren gekomen staat geschreven: ‘Hoe u zich van de afgoden tot God hebt bekeerd, om de levende en waarachtig God te dienen en zijn Zoon uit de hemelen te verwachten’ (1Thes.1:9). Dat dienen van God kan allerlei vormen aannemen maar ook leden van de Gemeente worden ook gezien als priesters met daaraan verbonden een dienst, gelijk aan Israël. Petrus spreekt van een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden te offeren, en van een koninklijk priesterdom van die de deugden dient te verkondigen die hen uit de duisternis heeft geroepen. Een taak tot God gericht, en een taak op zich te nemen namens God aan de mensen’ (1Petr.2:3-10). Als priesters in de dienst aan God wordt er gesproken over geestelijk offers te brengen in een geestelijk huis. In het Nieuwe Testament worden meerdere offers vermeld (Heb.13:15, 16; Fil.4:18) maar ook ons lichaam (Rom.12:1). En in dat lichaam mag Christus worden grootgemaakt (Fil.1:20), zolang we hier op aarde zijn.
Tenslotte. Vier overeenkomsten tussen Israël en de Gemeente en u zult er misschien ook nog wel kunnen bedenken.