'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.
‘Heerlijke dingen zijn van u te zeggen, o gij stad Gods! (Ps.87:3)
‘Er is geen stad die meer tot de verbeelding spreekt dan Jeruzalem; de stad van de grote Koning!’ (Mat.5:35). Maar ook geen stad die zoveel lijden heeft moeten ondergaan! Tijdens zijn lange geschiedenis is Jeruzalem twee keer verwoest, 23 keer belegerd, 52 keer aangevallen en 44 keer veroverd en heroverd. Maar ondanks dat staat Jeruzalem als hoofdstad van Israël, vandaag weer volop in de aandacht, maar helaas niet op een positieve manier, zoals we allemaal weten. Heerlijke dingen zijn over de stad te zeggen maar niet in Jeremia’s dagen! Bij uitstek beschrijft Jeremia in het boek Klaagliederen het lijden van de stad Jeruzalem. Het bestaat uit een reeks poëtische beschrijvingen over de verwoesting van de stad Jeruzalem en de tempel in het jaar 586 v.Chr. Er is geen ander boek in de Bijbel die het hart van God, bedroefd over de zonde van het volk, zo treffend beschrijft als Klaagliederen. (Vgl. Jer.13:17) De profeet Jeremia, auteur van het boek Klaagliederen, was getuige van de ondergang van Jeruzalem en de tempel en zijn hart was gebroken. Het volk verslagen, en als gevangenen op weg in ballingschap naar Babel voor 70 jaar! Maar daarmee zou het niet blijven! In het jaar 70 volgde een andere, veel ingrijpender ballingschap en ook in de nabije toekomst staat Jeruzalem nog veel lijden te wachten voordat de Messias zal komen om Koning te worden over de gehele aarde!
Jeruzalem in de antieke wereld
‘Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn binnenste is vol onrust, mijn hartenbloed is ter aarde uitgestort om de ondergang van de dochter mijns volks.’ (Klaagl.2:11)
In de eerste verzen van Klaagliederen (1:1-6) wordt Jeruzalem vergeleken met een rijke vorstin die plotseling verlaten wordt en beroofd van al haar rijkdom en schoonheid. Eens was ze rijk, nu arm. Eens was ze geëerd, nu is ze in ongenade gevallen. Haar vreugde is veranderd in tranen; haar grote overwinningen omgekeerd in tegenslagen. Waarom? In plaats dat ze God liefhadden, hadden ze vele liefhebbers (vs.2) en de valse goden van de heidense volkeren. Nu zijn die heidense volken haar vijanden geworden. Zonde brengt altijd verdriet en rampspoed. In hoofdstuk 2 legt Jeremia uit dat God niet langer hun vriend, maar hun vijand is. Eens vocht Hij voor haar de strijd, maar nu was het te laat. Lees maar de droevige beschrijving van de uitgehongerde bevolking die hun eigen kinderen opaten (2:20; 4:10 en Jer.19:9). Jeruzalem verloor niet alleen haar vreugde, rijkdom en schoonheid, maar ze verloor ook haar getuigenis. Al de heidense volken lachten haar uit (2:15-16). ‘We oogsten wat we gezaaid hebben’ roept de profeet, bij wijze van spreken. Het vreselijk oordeel over de stad en het volk was gekomen. ‘We hebben gerebelleerd tegen zijn Woord’. Tegenstand leidt altijd tot tucht; zie Heb.12:1-14. Waarom liet God toe dat het volk in ballingschap werd gevoerd? Opdat ze zouden leren op Hem te vertrouwen en zijn Woord te gehoorzamen, in plaats daarvan vertrouwden ze op de valse goden en de heidense volken wanneer ze in moeilijkheden kwamen; de valse profeten en priesters, die leugens verkondigden en het volk een vals vertrouwen gaven. Als een volk niet wil luisteren naar de waarheid van Gods Woord, is er geen hoop meer voor haar. Wat kunnen ze dan doen? Niets, dan alleen onderwerping aan Gods tuchtigende hand en vertrouwen op zijn genade (1:22). Belijdenis van zonde is beter dan opstandig te blijven tegen God. Het was, bij wijze van spreken, te laat voor God om de invasie van de Babyloniërs te stoppen, maar Hij zou zeker en vast op grond van een belijdenis van het volk hebben ingegrepen, zelfs al waren ze in ballingschap. Maar helaas ze kwam niet, dus was het oordeel onvermijdelijk! ’Want zo zegt de Here: Neen, als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats terug te brengen.’ (Jer.29:10)
Jeruzalem in de Romeinse tijd
‘En toen Hij dichtbij kwam en de stad zag, weende Hij over haar.’ (Luk.19:41)
‘En toen Hij naderde en de stad Jeruzalem zag, weende Hij over haar en zei: Och, mocht op deze uw dag ook u erkennen wat tot uw vrede dient! Nu echter is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen en u zullen omsingelen en u van alle zijden benauwen; en zij zullen u met de grond gelijkmaken met uw kinderen in u; en zij zullen in u geen steen op de andere steen laten, aangezien u de tijd waarin naar u werd omgezien, niet hebt erkend.’ (Luk.19:41-44) Woorden van Heer Jezus, uitgesproken kort voor de inname van Jeruzalem en haar ondergang. Profetische woorden die in het jaar 70 werd bewaarheid werden door de verwoesting van de stad door de legeraanvoerder Titus. Het was niet zonder reden dat zo’n oordeel over het joodse volk c.q. Jeruzalem kwam. De Heer Jezus had gezegd: ‘Hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeen verzamelen, zoals een hen haar kuiken bijeen verzamelt onder haar vleugels, en u hebt niet gewild.’ (Mat.23:37) Let op de laatste woorden in deze tekst: ‘u hebt niet gewild!’ In het evangelie naar Johannes lezen we: ‘Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen.’ (Joh.1:11) En later, ten tijde van de kruisiging horen we hen als antwoord, op de vraag van Pilatus: ‘moet ik uw koning kruisigen?’ zeggen: ‘Wij hebben geen koning dan de keizer.’ (Joh.19:15) Treffend geeft Stéfanus de gezindheid weer van de joden wanneer hij tot hen zegt: ‘Hardnekkigen en onbesnedenen van harten en oren, U weerstaat altijd de Heilige Geest, zoals uw vaderen, zo ook u.’ (Hand.7:51) De gevolgen zijn bekend. In het jaar 70 werd Jeruzalem ingenomen en gingen de joden in een eeuwen durende ballingschap, verspreid onder alle volken van de wereld. ‘Zoals de Here er behagen in had om u wel te doen en u talrijk te maken, zo zal de Here er behagen in hebben om u te gronde te richten en te verdelgen; en gij zult weggerukt worden uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De Here zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen. Gij zult onder die volken geen rust vinden noch een rustplaats voor uw voetzool; de Here zal u daar een bevend hart geven, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel. Zonder ophouden zal uw leven in gevaar verkeren; des nachts en des daags zult gij opschrikken en van uw leven niet zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen: Was het maar avond; en des avonds: Was het maar morgen. Vanwege de vrees, die uw hart vervult, en vanwege het schouwspel, dat uw ogen zien.’ MAAR, er is een totdat! ‘De Here zal u op schepen naar Egypte terugbrengen langs de weg, waarvan Ik u gezegd had: Gij zult die nooit weerzien; gij zult daar aan uw vijanden als slaven en slavinnen te koop aangeboden worden, maar er zal geen koper zijn.’ (Deut.28:63-68) In 1948 is dan de staat Israël ontstaan, een kentering en begin in het handelen van God met zijn volk Israël!
Jeruzalem in de eindtijd
‘Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden.’ (Jer.30:11)
De Heer Jezus weende over Jeruzalem, maar Hij zag meer dan alleen het beleg van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 en daaropvolgende tweeduizendjarige ballingschap van Israël! Ja, want de Heer Jezus had daarvan geprofeteerd, en had een profetie uitgesproken over gebeurtenissen in een verre toekomst maar die vandaag de dag zeer nabij is! We lezen daarvan in Mattheüs 24: ‘Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarvan gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan in de heilige plaats – laat hij die het leest, erop letten! Laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Laat hij die op het dak is, niet naar beneden gaan om de dingen uit zijn huis te halen, en laat hij die op het veld is, niet terugkeren naar achteren om zijn kleed te halen. Wee echter de zwangeren en de zogenden in die dagen! En bidt dat uw vlucht niet ‘s winter of op sabbat gebeurt. Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van het begin van de wereld, tot nu toe, en er ook geenszins meer zal komen. En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden.’ (Mat.24:15-22) Wat wordt bedoeld met de Grote verdrukking? De Heer Jezus spreekt hier over een zevenjarige periode in de geschiedenis van Israël die zal plaatsvinden in de eindtijd, vlak voor zijn komst in heerlijkheid. In het midden ervan zal de grote verdrukking gaan plaatsvinden. Zacharia spreekt dat twee derden in het gehele land uitgeroeid zullen worden en de geest geven en slecht een derde deel zal overblijven. ‘Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert.’ (13:8-9)
Dit nu zijn de woorden die de Here over Israël en Juda gesproken heeft. Want zo zegt de Here: Angstgeschrei horen wij, schrik en geen heil. Vraagt toch, ziet, of een man baart; waarom zie Ik iedere man met zijn handen aan zijn heupen als een barende en heeft elk gelaat een lijkkleur gekregen? Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden. Op die dag zal het gebeuren, luidt het woord van de Here der heerscharen, dat Ik het juk van hun hals zal verbreken en hun banden zal verscheuren; vreemden zullen hen niet meer knechten, Maar zij zullen de Here, hun God, dienen en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal.’ (Jer.30:3-9)
Jeruzalem in het Vrederijk
‘Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden.’ (Jes.40:1)
Het is niet alles kommer en kwel, want Jezus ‘blik’ gaat nog verder en ziet een grootse toekomst voor Israël en de wereld! De profeet Jeremia zegt daarvan: ‘Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb, zodat zij het zullen bezitten.’ (Jer.30:3) Jeruzalem zal in het nog op te richten Vrederijk een centrale plaats innemen. De profeten van het Oude Testament putten zich uit in superlatieven om ons dat voor ogen te schilderen, maar we beperken ons tot de profeet Zacharia. Wanneer alle volken tegen Jeruzalem zullen optrekken, ‘dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde.’ (14:3) ‘En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige.’ (14:9) En verder: ‘Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren.’ (14:16) ‘Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den Here heilig; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; Ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken.’ (14:20)
Wat het ons te zeggen heeft
Alle gebeurtenissen met betrekking tot Israël staan in direct verband met onze toekomst, de toekomst van de Gemeente. De gebeurtenissen van Israël behoren tot de tekenen der tijden die ons zeggen dat de komst van de Heer Jezus nabij is. De komst van de Heer Jezus voor de Gemeente gaat vooraf aan de komst van de Messias voor Israël. Dat wil zeggen dat wij die laatste periode van zeven jaar die bestemd zijn ‘over uw volk en uw heilige stad’, niet zullen meemaken. Hoe dat kan verteld ons het Nieuwe Testament. Paulus zegt in de brief aan de gelovigen te Thessaloniki, ‘dat wij de levenden die overblijven tot de komst van de Heer, de ontslapenen geenszins zullen voorgaan. Want de heer Zelf zal met een bevelend roepen, met de stem van een aartsengel en met de bazuin van God neerdalen van de hemel, en de doden in Christus zullen eerst opstaan; daarna zullen wij, de levenden die overblijven, samen met hen in wolken worden opgenomen de Heer tegemoet in de lucht; en zó zullen wij altijd met de Heer zijn. Vertroost daarom elkaar met deze woorden.’ (5:15-18)