Nieuwe Testament – Lofzangen in Lukas – Lukas 1 en 2

20 juli, 2023

Bijbelboeken: Lukas

Nieuwe Testament

‘Lofzangen in het Evangelie naar Lukas’

Lukas 1 en 2

‘Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het, indien gij inzicht hebt!  Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden?’ (Job 38:4-7)

Inleiding

De morgensterren juichten, de zonen Gods jubelden toen het Woord van God deze schepping tot stand bracht, hoeveel meer zou er gejuicht en gejubeld worden toen Hij zijn schepping binnentrad en kwam tot het Zijne? Bij ‘morgensterren’ mogen we aan engelen denken (vgl. Jes.14:12) en bij zonen Gods eveneens (Job 1:6). Het evangelie naar Lukas verstrekt ons de meeste informatie over de komst van de Heer Jezus in deze wereld. Zijn geboorte wordt daarin voorzegt en beschreven, zijn besnijdenis en jonge jaren, en zijn doop in de Jordaan als het begin van zijn openbaar optreden. Het is dan ook te verwachten dat bij Zijn komen in de wereld lofzangen ten gehore werden gebracht. ‘En opnieuw, wanneer Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En laten alle engelen van God Hem aanbidden’ (Heb.1:6). Het juichen en zingen is niet voorbehouden aan de engelen, ook wij mogen onze stem verheffen en onze Heiland loven en prijzen. In het eerste hoofdstuk van het evangelie naar Lukas vinden we vijf lofzangen van diverse gelovigen die ons in de lofprijs zijn voorgegaan.

De lofzang van Elisabeth (1:42-45)

In deze verzen vinden we de lofzang van Elizabeth maar het onderwerp daarvan was Maria. Al heel vroeg, in het boek van de profeet Jesaja, vinden we de aankondiging van de vrouw die de Messias in de wereld zou brengen: ‘Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal Hem de naam Immanuël geven (Jes.7:14). Zes maanden (Luk.1:26) na de verschijning van de engel Gabriël aan Zacharias bezocht deze Maria en vertelde haar dat zij de moeder van de Messias zou worden. Dat bezoek moet een geweldige invloed op Maria gemaakt hebben! Zoveel vrouwen hadden gewenst de moeder te zijn van de Messias en nu was haar de eer te beurt gevallen. Maria was waarschijnlijk nog erg jong, want joodse meisjes trouwden vroeg. Ze was verloofd met een timmerman genaamd Jozef (Mat.13:55); ze kwam van het geslacht van David (Luk.3:23-38) en was een maagd (vs.27; Jes.7:14). In die dagen was een verloving praktisch gelijk aan een huwelijk, en een verloving verbreken stond gelijk aan echtscheiding. Dit verklaart waarom Jozef haar ‘man’ genoemd wordt voordat ze eigenlijk getrouwd waren (Mat.1:19). Gabriëls begroeting is letterlijk, ‘Gegroet, begenadigde, de heer is met u, u bent gezegend onder de vrouwen!’ (1:28). Hoewel ze een gelovige vrouw was, was het Gods genade, dat Maria’s verkozen werd boven de andere vrouwen om de moeder van de Messias te zijn. Maria is gezegend onder de vrouwen, niet boven de vrouwen. In haar eigen lofzang noemt Maria God, haar Heiland (1:47). Ook zij moest gered en verzoend worden met God, gelijk alle andere mensen. Maria geloofde dat wat God beloofde ook zou doen. Ze vroeg: ‘Hoe zal dit zijn?’ en niet ‘Hoe kan dat?’. Omdat Jezus bestond vóór zijn moeder, kon Hij niet ontvangen worden in haar schoot op een normale manier. De maagdelijke geboorte is een wonder van God Die op deze wijze zijn Zoon in de wereld bracht zonder enige zweem van zonde in zijn menselijke natuur (vs.35; 2Kor.5:21; 1Petr.2:22; Heb.4:15). Maria wijdde zichzelf aan Gods Geest toe (Rom.12:1) ondanks dat zij wist verkeerd begrepen te worden en smaad moest ondergaan.

De lofzang van Maria (1:46-56)

‘Want het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand’, woorden uitgesproken door David als hij de bijdrage in ontvangst neemt voor het bouwen van de tempel (1Kron.29:14) waarin hij alle lof aan God toeschrijft. Maria’s lofzang is ook één groot loflied op Gods gevende genade en liefde, daarop ligt de nadruk in deze lofzang! ‘En Maria zei: Mijn ziel maakt de Heere groot, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker, omdat Hij heeft omgezien naar de nederige staat van Zijn dienares. Want zie, van nu aan zullen alle geslachten mij zalig spreken, want Hij Die machtig is, heeft grote dingen aan mij gedaan en heilig is Zijn Naam. En Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over hen die Hem vrezen. Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm. Hij heeft hen die hoogmoedig zijn in de gedachten van hun hart, uiteengedreven. Hij heeft machtigen van de troon gestoten en nederigen heeft Hij verhoogd. Hongerigen heeft Hij met goede gaven verzadigd en rijken heeft Hij met lege handen weggezonden. Hij heeft het opgenomen voor Israël, Zijn knecht, door aan Zijn barmhartigheid te denken, zoals Hij gesproken heeft tot onze vaderen, tot Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid’ (1:47-56). De God van alle genade (1Petr.5:10) heeft zijn genade, die heilbrengt voor alle mensen, laten verschijnen (Tit.2:11). Het komt allemaal van Hem! God is in Christus de mensen nabijgekomen, ‘Hij heeft onder ons gewoond’, God met ons.

De lofzang van Zacharias (1:67-79)

Het gaat hier over de verlossing van het volk Israël met het doel om hen te behouden van hun vijanden, om barmhartigheid te bewijzen en zijn verbond te gedenken. Maar die verlossing heeft ook een doel, namelijk: ‘Dat zij, gered van hun vijanden, onbevreesd Hem zouden dienen, in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht al hun dagen’, daarin waren ze tekortgeschoten in het verleden. Dat doet ons denken aan de verlossing van het volk Israël uit Egypte om God te dienen. God voor wiens aangezicht Abraham en Izaäk gewandeld hadden (Gen.48:15). Maar die verlossing was niet beperkt tot Israël, want reeds bij de verbondssluiting met Abraham lezen we dat er een zegen vóór Abraham is, maar ook dóór Abraham (Rom.4:21-22), dat zijn zij die in Christus Jezus geloven. Buiten Abraham om is er geen zegen! Maar niet alleen het voorrecht verlost te zijn geldt voor ons, maar ook de ‘verplichting’ God te dienen, niet omdat het moet, of om behouden te worden, maar uit liefde voor de verlossing die God in Christus heeft mogelijk gemaakt. Maar er zijn nog twee andere doelen waarvoor het volk Israël en ook wij verlost zijn: ten eerste om Gods liefde te openbaren, en te schijnen voor hen die in de duisternis en schaduw van de dood zitten, en ten tweede om onze voeten te richten op de weg van de vrede’ (1:79), met andere woorden: ‘te wandelen in nieuwheid van het leven’ (Rom.6:4).

De lofzang van de engelen (2:13-14)

God heeft in de mensen welbehagen! God is niet in oorlog met de mensen, maar de mensen zijn in oorlog met God! Ondanks alles wat er is gebeurd in het verleden, heeft God de mens niet opgegeven. En waarom niet? Omdat God zijn hart uitgaat naar het verlorene, zijn schepselen. God wil niet dat er iemand verloren gaat maar dat allen behouden worden (2Petr.3:9) en Hij heeft geen behagen in de dood van de zondaar maar veeleer daarin dat deze zich bekeert en leeft! (Ez.18:23). Het waren onze zonden die scheiding maakten tussen ons en God, daarom heeft God zijn Zoon gezonden, niet opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden (Joh.3:17). We komen die zoekende reddende liefde van God op elke bladzijde van de Bijbel tegen. Al in Genesis 4 lezen dat God Adam en Eva op zoekt: ‘Waar zijt Gij? (Gen.3:9). In de gelijkenissen van de onrechtvaardige landlieden (Mat.21:33-46) lezen we over de pogingen van God om zijn volk te bereiken en ‘tenslotte nu zond Hij tot hen zijn Zoon!’ Zeg zelf: Wat had God nog meer moeten doen, Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard? (Jes.5:4; Rom.8:32). De brief aan de Hebreeën zegt dat ‘God heeft vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken, en heeft nu in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon (Heb.1:1). God geeft niet op want in het laatste boek van het Nieuwe Testament wordt de mens nog opgeroepen om tot Hem te komen: ‘En laat Hij die dorst heeft, komen: laat hij die wil het levenswater nemen om niet!’ ‘Kom, o kom, met al uw noden, vrede wordt u aangeboden.

De lofzang van Simeon (2:29-33)

‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ waren de woorden van de Heer Jezus gericht aan de Joden (Joh.4:17). De nadruk in deze lofzang ligt op het werk van God. Wat was het werk en het doel daarvan? Het werk was om het Lam van God, de Heer Jezus, in deze wereld in te brengen die de duivel zou verslaan om hen die zouden geloven te bevrijden van de macht van de boze en om ons met God te verzoenen. ‘Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, Hij de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen om ons tot God te brengen’ (1Petr.3:18). In Johannes 17:4 lezen we dat de Heer Jezus zegt: ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde, terwijl Ik het werk heb voleindigd dat U Mij te doen hebt gegeven.’ En verder lezen we dat het Zijn voedsel was de wil te doen van Hem die Hem had gezonden, en zijn werk volbrengen’ (Joh.4:34). God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend was (2Kor.5:18). Dat ‘werk’ leidde de Heer Jezus naar het kruis van Golgotha waar Hij het uit heeft geroepen: ‘Het is volbracht!’

______________________________________________________________________________________________________________________________